Voorstel van wet (initiatiefvoorstel) : Voorstel van wet
36 769 Voorstel van wet van het lid Ouwehand tot wijziging van de Wet dieren en de Wet op de economische delicten in verband met het beperken van het lijden van dieren bij de slacht
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet dieren en de Wet
op de economische delicten te wijzigen om het lijden van dieren te beperken;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet dieren wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 2.7 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
2.7a. Verbod verkoop, verhandelen en afleveren zoogdieren vanaf 40 procent van de
dracht
1. Het is verboden om drachtige zoogdieren waarvan de draagtijd 40 procent of meer gevorderd
is met het oog op het doden voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten
te verkopen, voor de verkoop aan te bieden, in de handel te brengen of af te leveren.
2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing ten aanzien van bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen onder bij of krachtens die maatregel
te bepalen voorwaarden.
3. Degene die een vrouwelijk zoogdier verkoopt, voor verkoop aanbiedt, in de handel
brengt of aflevert voor het doden voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten,
verklaart schriftelijk naar waarheid dat:
a. het dier niet drachtig is of, als het dier wel drachtig is, dat bij het dier op dat
moment de draagtijd niet 40 procent of meer gevorderd is, en, indien van toepassing,
onder vermelding van de datum waarop het dier is gedekt of geïnsemineerd, of
b. als bij het dier op dat moment de draagtijd 40 procent of meer gevorderd is, de reden
waarom het verbod krachtens het tweede lid niet van toepassing is.
4. Degene die een vrouwelijk zoogdier verkoopt, voor verkoop aanbiedt, in de handel
brengt of aflevert voor het doden voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten
draagt ervoor zorg dat de exploitant van de inrichting waar het dier wordt gedood,
beschikt over de verklaring, bedoeld in het derde lid.
B
Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Er wordt voorafgaande bedwelming toegepast in de gevallen waarin een dier wordt gedood
voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten.
2. Het vijfde lid (nieuw), eerste volzin, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «zonder voorafgaande bedwelming» vervalt.
2. De punt aan het einde van de zin wordt vervangen door «, indien voorafgaande aan
de dodingshandeling ten minste een omkeerbare bedwelming wordt toegepast.».
3. Het zesde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «bedoeld in het vierde lid» vervangen door «bedoeld in het vijfde
lid».
2. Onder vervanging van «, en» door een puntkomma aan het einde van onderdeel c en onder
vervanging van de punt aan het einde van onderdeel d door «, en» wordt een onderdeel
toegevoegd, luidende:
e. de registratie van inrichtingen waar dieren volgens de israëlitische of de islamitische
ritus worden gedood.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Het is verboden:
a. varkens te bedwelmen met koolstofdioxide, of
b. pluimvee te bedwelmen met een elektrisch waterbad.
4. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:
8. Onverminderd het zevende lid, wordt aan het vijfde lid voldaan als de dieren zijn
bedwelmd volgens:
a. methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften als bedoeld in bijlage
I bij Verordening nr. 1099/2009 van de raad van 24 september 2009 inzake de bescherming
van dieren bij het doden of in bij ministeriële regeling aangewezen andere EU-rechtshandelingen
over de bescherming van dieren bij het doden, of
b. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere methoden.
9. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het achtste lid, onderdeel b, kunnen
regels worden gesteld over de voorwaarden waaronder die bedwelmingsmethoden worden
toegepast, waarbij onderscheid gemaakt kan worden naar daarbij aan te wijzen diersoorten
of diercategorieën.
10. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor het slachten van kippen (Gallus gallus)
volgens de israëlitische of de islamitische ritus telkens voor ten hoogste twee jaar
worden afgeweken van het verbod bedoeld in het zevende lid, aanhef en onderdeel b,
onder de voorwaarden dat:
a. die bedwelmingsmethode alleen mag worden toegepast in slachthuizen die overeenkomstig
bij die maatregel te stellen regels zijn voorzien van een registratie,
b. bij die maatregel wordt bepaald aan welke toepassingsvoorschriften voldaan wordt bij
de toepassing van die bedwelmingsmethode, en
c. er voor het slachten van kippen (Gallus gallus) in de EU-rechtshandelingen genoemd
en bedoeld in het achtste lid, onder a, en in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld
in het achtste lid, onder b, geen andere omkeerbare bedwelmingsmethode is aangewezen
die redelijkerwijs toepasbaar is in elk slachthuis waar op dat moment kippen (Gallus
gallus) volgens de israëlitische of de islamitische ritus worden geslacht.
5. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
11. Het is verboden om in een slachthuis containers met pluimvee mechanisch niet-horizontaal
te legen.
12. Het verbod in het elfde lid is niet van toepassing als de dieren voorafgaand aan
het mechanisch niet-horizontaal legen zijn bedwelmd.
6. Het tiende lid vervalt.
C
In artikel 6.4, eerste lid, wordt «2.10, derde lid» vervangen door «2.10, vierde lid».
D
In artikel 8.6, eerste lid, onder a, wordt «2.7, eerste tot en met derde lid, 2.8,
eerste lid, en vierde lid, onderdeel f, 2.10, tweede, derde en vierde lid,» vervangen
door «2.7, eerste tot en met derde lid, 2.8, eerste lid, en vierde lid, onderdeel
f, 2.10, derde, vierde en vijfde lid,».
E
In artikel 9.1, eerste lid, onderdeel e, wordt «artikel 2.10, derde lid, onderdeel
p», vervangen door «artikel 2.10, vierde lid, onderdeel p».
F
In artikel 10.10, eerste lid, wordt «2.7, tweede lid, 2.8, tweede lid, onderdeel b,
en vierde lid, 2.10, eerste, derde en vierde lid,» vervangen door «2.7, tweede lid,
2.7a, tweede lid, 2.8, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid, 2.10, eerste, vierde,
zesde, achtste lid, onderdeel b, en tiende lid,».
G
Artikel 11.3 komt te luiden:
Artikel 11.3. Overgangsrecht onbedwelmde slacht
1. Artikel 2.10, vierde lid, van de Wet dieren zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand
aan het tijdstip waarop artikel I, onderdeel B, onderdelen 1, 2 en 3, van de wet tot
wijziging van de Wet dieren houdende.... van.... in werking treedt, blijft gedurende
achttien maanden na dat tijdstip van toepassing op het doden van dieren in een inrichting
die op het moment van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, onderdelen 1, 2
en 3, van die wet over een registratie beschikt om te slachten zonder voorafgaande
bedwelming.
2. De krachtens artikel 2.10, vierde en vijfde lid, van de Wet dieren bij algemene maatregel
van bestuur gestelde regels zoals die luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip
waarop artikel I, onderdeel B, onderdelen 1, 2 en 3, van de wet tot wijziging van
de Wet dieren houdende.... ....van.... in werking treedt, blijven gedurende achttien
maanden na dat tijdstip van toepassing op het doden van dieren in een inrichting die
op het moment van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, onderdelen 1, 2 en
3, van die wet over een registratie beschikt om te slachten zonder voorafgaande bedwelming.
H
Artikel 11.4 komt te luiden:
Artikel 11.4. Overgangsrecht bedwelmingsmethoden bij slacht
1. Artikel 2.10, zevende lid, onder a, is gedurende drie jaar na inwerkingtreding ervan
niet van toepassing op inrichtingen voor het doden van dieren die onmiddellijk voorafgaande
aan de inwerkingtreding daarvan CO2-bedwelming bij varkens overeenkomstig de daaraan gestelde eisen toepaste.
2. Artikel 2.10, zevende lid, onder b, is gedurende drie jaar na inwerkingtreding ervan
niet van toepassing op inrichtingen voor het doden van dieren die onmiddellijk voorafgaande
aan de inwerkingtreding daarvan waterbadbedwelming bij pluimvee overeenkomstig de
daaraan gestelde eisen toepaste.
I
Artikel 11.5 komt te luiden:
Artikel 11.5. Overgangsrecht onbedwelmd kantelen pluimvee
Artikel 2.10, elfde en twaalfde lid, is gedurende drie jaar na inwerkingtreding ervan
niet van toepassing op inrichtingen voor het doden van dieren die onmiddellijk voorafgaande
aan de inwerkingtreding daarvan als zodanig in bedrijf waren.
ARTIKEL II
De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1, onder 1°, wordt in de opsomming bij Wet dieren «2.7, eerste en tweede
lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, onder
1°, 2.10, tweede tot en met vierde lid,» vervangen door «2.7, eerste en tweede lid
voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, onder 1°,
2.7a, eerste lid, 2.10, tweede tot en met vijfde, zevende, achtste en elfde lid,».
2. In artikel 1, onder 4°, wordt in de opsomming bij Wet dieren «2.7, derde lid, 2.13,»
vervangen door «2.7, derde lid, 2.7a, derde en vierde lid, 2.13,».
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Esther Ouwehand, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.