Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 670 Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en een aantal andere wetten in verband met het verbeteren van de aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt (verbetering aansluiting beroepsonderwijs-arbeidsmarkt)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 20 februari 2025
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen.
Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende
zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel
van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
I
ALGEMEEN DEEL
2
1.
Inleiding
2
2.
Betere aansluiting beroepsonderwijs arbeidsmarkt door meer ruimte voor andere onderwijsactiviteiten
3
2.1
Probleembeschrijving en doelstelling
3
2.2
Voorstel voor wijziging regels rondom urennorm
5
3.
Betere aansluiting beroepsonderwijs arbeidsmarkt door verkorte opleidingen vanwege
leer- of werkervaring
6
3.1
Voorstel verkorte opleidingen vanwege leer- of werkervaring
7
4.
Betere aansluiting beroepsonderwijs arbeidsmarkt door aanbod van actuele en passende
keuzedelen
7
4.1
Voorstel loskoppeling keuzedelen
7
5.
Betere aansluiting beroepsonderwijs arbeidsmarkt door aanbod deel van een opleiding
8
5.1
Probleembeschrijving en doelstelling
8
5.2
Voorstel voor wijziging regels niet-bekostigd onderwijs
8
6.
Evaluatiebepaling
9
7.
Overig
9
I ALGEMEEN DEEL
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het
wetsvoorstel, maar vragen in hoeverre is nagedacht over hoe al deze individuele voorstellen
tezamen ervoor zorgen dat de aansluiting tussen het beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt
er makkelijker op wordt. Deze leden constateren dat er enerzijds door dit wetsvoorstel
dingen beter worden geregeld en makkelijker worden en dat er anderzijds ook veel extra
opties bij lijken te komen binnen het beroepsonderwijs om mensen op te leiden. Zij
vragen of dat nu eigenlijk wenselijk is, omdat veelgehoorde kritiek over om- of bijscholen
is dat er een wirwar aan trajecten is waardoor mensen door de bomen het bos niet meer
zien. Hoe zorgt dit wetsvoorstel ervoor dat om- of bijscholen daadwerkelijk makkelijker
wordt voor aspirant-studenten? Verwacht de regering dat er door dit wetsvoorstel meer
doelgroepen worden aangesproken om zich te laten om- of bijscholen?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Wet educatie
en beroepsonderwijs. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van dit wetsvoorstel,
dat (onder andere) de in 2014 aangescherpte urennorm, ingevoerd na talrijke klachten
over lesuitval, weer zou versoepelen. Deze leden hebben daarom de volgende opmerkingen
en vragen.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Verbetering
aansluiting beroepsonderwijs-arbeidsmarkt en hebben nog enkele vragen.
1. Inleiding
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het
wetsvoorstel, dat beoogt een verbetering te bewerkstellingen in de aansluiting tussen
het beroepsonderwijs en de arbeidsmarkt. Deze leden zijn ook van meer regelvrijheid
in het mbo om opleidingen flexibel vorm te geven, zodat mbo-opleidingen hun maatschappelijke
taak serieus op kunnen pakken. Ook om in te kunnen spelen op de snel veranderende
arbeidsmarktbehoeften, zoals bijvoorbeeld groene en digitale banen, moet er meer regelruimte
worden gecreëerd. Daarbij denken zij ook dat het voor studenten gunstiger is als er
sprake is van meer flexibiliteit en relevantie. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
hebben nog enkele vragen over voorliggend wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie vragen of er voldoende draagvlak bestaat bij onderwijsinstellingen,
docenten en ouders. Zijn onderwijsinstellingen, docenten en ouders voldoende geraadpleegd
voor voldoende draagvlak?
De leden van de NSC-fractie zijn van mening dat het buiten kijf staat dat de arbeidsmarkt
met grote tekorten te kampen heeft en dat opgeleide vakmensen vanuit het mbo daar
hard nodig zijn. Maar het mbo is niet een «handjesfabriek» om zo snel mogelijk zo
veel mogelijk mensen, al dan niet voldoende voorbereid, aan te leveren op de arbeidsmarkt.
Wat deze leden betreft hebben ook hier studenten recht op voldoende ondersteuning
en contactmomenten met docenten om zich, niet slechts als werker, maar in de volle
breedte als persoon te kunnen ontwikkelen. Studenten hebben recht op onderwijs van
voldoende kwaliteit. De huidige lesurennorm is ingevoerd om dat recht wettelijk te
borgen. De leden zijn van oordeel dat deze wettelijke borging er ook moet blijven
en dat in ieder geval dit onderdeel van het wetsvoorstel, waarvoor zij ook in breder
opzicht onvoldoende onderbouwing zien in deze toelichting, moet worden verworpen.
2. Betere aansluiting beroepsonderwijs arbeidsmarkt door meer ruimte voor andere onderwijsactiviteiten
De leden van de VVD-fractie constateren dat het verbeteren van het bbl-offensief (beroepsbegeleidende
leerweg) niet wordt benoemd in dit voorstel ter verbetering van de aansluiting met
de arbeidsmarkt. Deze leden zijn van mening dat extra aandacht voor het bbl-offensief
kan leiden tot een betere aansluiting op de arbeidsmarkt en vragen waarom dit niet
is meegenomen als mogelijke wijziging.
De leden van de VVD-fractie constateren dat het instellen van een numerus fixus niet
wordt benoemd in dit wetsvoorstel. Deze leden vragen waarom ervoor is gekozen om de
numerus fixus niet als mogelijke wijziging mee te nemen voor het verbeteren van de
aansluiting op de arbeidsmarkt.
2.1 Probleembeschrijving en doelstelling
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe de flexibiliteit in uren straks
wordt vormgeven. Wordt deze flexibiliteit in uren toepasbaar op de opleiding of per
individuele student? Het verschil hiertussen maakt volgens deze leden nogal uit voor
de succesfactor van de flexibilisering, maar zij kunnen uit de toelichting niet helemaal
afleiden hoe de praktijk straks wordt vormgegeven.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het belangrijk dat studenten een opleiding
kunnen volgen die goed aansluit bij hun behoeften. Deze leden lezen dat de hoeveelheid
begeleide onderwijstijd (bot-uren) er nu voor zorgen dat studenten soms de schoolbanken
in worden gedwongen, terwijl ze behoefte hebben aan meer praktijk. Zij vragen hoe
de flexibilisering van onderwijsuren zich verhoudt tot de twee leerwegen die er nu
al zijn, namelijk de beroepsopleidende leerweg (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg
(bbl), waarbij in de laatste vorm ook veel ruimte is voor praktijk. Zorgt de flexibilsering
dat er wordt voldaan aan een behoefte die nu niet wordt teruggevonden in de bol- of
bbl-route?
De leden van de NSC-fractie lezen dat de huidige lesurennorm in de WEB1 in 2014 is ingevoerd, onder meer naar aanleiding van veel klachten over lesuitval.
Deze leden vragen wat het effect sindsdien is geweest op lesuitval in het mbo. Heeft
de regering daar zicht op? Wat kan de regering daarover met de leden delen? In verband
daarmee herinneren de leden van de NSC-fractie de regering ook aan een aangenomen
motie van het lid Soepboer over het in kaart brengen hoeveel contacturen en lesuren
mbo-studenten daadwerkelijk hebben gekregen in de afgelopen vijf jaar.2 Deze leden zijn benieuwd naar de staat van uitvoering en kijken uit naar de resultaten.
De leden van de NSC-fractie lezen dat er sinds de invoering van de norm veel onduidelijkheid
bestaat bij instellingen over wat de lesurennorm vraagt als het gaat om de invulling
van onderwijstijd. Kan de regering aangeven wat er onduidelijk is?
Op basis van de memorie van toelichting constateren de leden van de NSC-fractie bovendien
dat er een goede reden was om in 2014 de lesurennorm in de WEB op te nemen. Desondanks
lezen deze leden dat de regering nu concludeert dat de wettelijke normering voor onderwijstijd
aanpassing behoeft. Zij vragen hoe de regering naar deze geschiedenis kijkt. Wat is
er veranderd dat maakt dat het probleem waarvoor de lesurennorm een oplossing moest
bieden nu geen probleem meer is of niet meer bestaat? Deelt de regering met de leden
van de NSC-fractie de zorg dat het versoepelen van de lesurennorm de problemen waarvoor
die norm in het leven is geroepen weer aanwakkert? Deze leden vinden het in dit verband
ook opmerkelijk dat de regering zich in haar conclusie baseert op signalen die naar
eigen zeggen «in aantal beperkt zijn».3 Zij zetten daarom grote vraagtekens bij de deugdelijkheid van de motivering van dit
wetsvoorstel, zeker gelet op de zojuist genoemde zorg. Is de regering ermee eens dat
wetgeving een zwaar instrument is, juist daarom om een forse rechtvaardiging vraagt,
en erkent zij dat een gering aantal signalen vanzelfsprekend hiervoor niet toereikend
is? Is zij het met de leden van de NSC-fractie eens dat dit wetsvoorstel hoe dan ook
vraagt om een veel betere motivering?
De leden van de NSC-fractie begrijpen dat de huidige lesurennorm niet tegemoetkomt
aan de behoeften van studenten die in het eerste studiejaar van een basisberoeps-,
vak-, middenkader- of specialistenopleiding gebaat zijn bij een meer intensieve kennismaking
met de praktijk. In de memorie van toelichting wordt in verband daarmee wel gesproken
van «sommige studenten».4 Dit wekt bij deze leden de suggestie dat het om uitzonderingen op de regel gaat.
Dientengevolge merken zij op dat de huidige wetgeving al voorziet in ruimte om op
individuele basis (en zelfs groepsbasis) af te wijken van de lesurennorm.5 Klopt het dat het hier inderdaad om uitzonderingen gaat en, zo ja, kan de regering
aangeven waarom, gelet op de bestaande mogelijkheden om van de (met goede reden ingevoerde)
urennorm af te wijken, zij toch van mening is dat een wetswijziging hier het meest
voor de hand ligt?
De leden van de NSC-fractie constateren ook dat de bestaande lesurennorm een minimumnorm
is. Huidige wetgeving laat instellingen daarmee al de mogelijkheid om, in aanvulling
op het minimumaantal bot-uren, een intensievere kennismaking met de praktijk aan te
bieden als vast onderdeel van een opleiding. Kan de regering aangeven waarom zij van
oordeel is dat de huidige wetgeving desalniettemin ontoereikend is en aanpassing behoeft?
Wat beperkt instellingen op dit moment om de extra intensieve kennismaking met de
praktijk waar sommige studenten behoefte aan hebben al te verzorgen? Is de regering
het ermee eens dat uit het feit dat sommige studenten behoefte hebben aan een meer
intensieve en tijdige kennismaking met de praktijk in het eerste studiejaar, het niet
automatisch volgt dat zij minder behoefte hebben aan bot-uren?
De leden van de NSC-fractie lezen dat het onderhavige wetsvoorstel een drempel beoogt
weg te nemen zodat instellingen makkelijker overgaan tot alternatieve invullingen
van de onderwijstijd. Begrijpen deze leden het goed dat het voorstel dit deels realiseert
door instellingen vrij te stellen van de verplichting om voor deze keuze nog instemming
van de studentenraad te verkrijgen? Zo ja, waarom is daarvoor gekozen? Het waren de
vele klachten over lesuitval van studenten die uiteindelijk hebben geleid tot de invoering
van de huidige lesurennorm. Is de regering het met de leden eens dat, juist omdat
het hier gaat om de vraag hoe instellingen beter de onderwijsbehoeften van de betrokken
studenten kunnen waarborgen, instemming van de studentenraad nog steeds essentieel
kan zijn?
2.2 Voorstel voor wijziging regels rondom urennorm
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat met dit wetsvoorstel meer ruimte
wordt gegeven in het type onderwijsactiviteiten alsmede dat ruimte komt voor nieuwe
leer- en werkvormen. Deze leden vinden het goed dat meer ruimte komt voor het invullen
van andere leer- en werkvormen, maar vragen hoe geborgd gaat worden dat deze leer-
en werkvormen net zo veel bijdragen aan het leerproces van de student als de reguliere
leer- en werkvormen. Hoe gaat de regering voorkomen dat studenten niet de dupe worden
van experimenten met leer- en werkvormen die misschien niet werken? Of waar de samenwerking
met het bedrijfsleven vooral is gericht op zo veel mogelijk studenten aantrekken voor
werk in plaats van dat studenten er echt wat van leren? Zij vragen ook hoe geborgd
wordt dat het leerproces van studenten te allen tijde centraal staat bij het gebruik
van alternatieve leer- en werkvormen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het ook mogelijk is dat de flexibele
uren worden besteed aan projecten waarin mbo-, hbo- en wo-studenten samen aan een
opdracht werken. Deze samenwerking over verschillende onderwijssoorten heen moedigen
deze leden ten zeerste aan. Zij vragen of de flexibele uren, zoals die in dit wetsvoorstel
worden geregeld, al bestaan in het hbo en wo, of anders, op welke andere manier het
mogelijk wordt gemaakt voor hbo- en wo-studenten om mee te werken aan zulke projecten.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie in hoeverre het creëren van
meer ruimte voor andere onderwijsactiviteiten kan bijdragen aan een gelijkwaardige
positie van het mbo ten opzichte van het hbo en wo.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of de regering in plaats van de flexibiliseren
van de onderwijsuren ook heeft overwogen om te kijken naar het aanpassen van de hoeveelheid
uren. Uit het onderzoek van het Trimbos instituut «Als je door de bomen het bos niet
meer ziet» komt naar voren dat dat de hoge studiebelasting leidt tot prestatiedruk
en vooral stress onder zowel studenten als onderwijsprofessionals in het mbo.6 Heeft de regering bij het opstellen van dit wetsvoorstel ook overwogen om het aantal
onderwijsuren aan te passen? Welke redenen liggen er ten grondslag aan de keuze om
niet te tornen aan de studiebelasting?
De leden van de VVD-fractie lezen dat dit wetsvoorstel de regels rondom onderwijstijd
zal aanpassen. Deze leden vragen of dit niet zal leiden tot een daling van de onderwijskwaliteit,
gezien het feit dat er minder lessen worden gegeven door bevoegde docenten. Zij vragen
welke voorbeelden en/of onderzoeken er bestaan dat deze wijziging niet leidt tot een
daling van de onderwijskwaliteit.
De leden van de NSC-fractie begrijpen dat het wetsvoorstel geen wijzigingen aanbrengt
in het aantal klokuren onderwijsactiviteiten dat een mbo-opleiding moet bevatten,
maar dat het de definitie van «onderwijsactiviteit» verruimt zodat ook «nieuwe leer-
en werkvormen in innovatieve en hybride leercontexten» eronder kunnen vallen.7 Op basis van de voorbeelden die in de memorie van toelichting worden gegeven zijn
deze leden er niet van overtuigd dat het hier echt om een hele nieuwe categorie onderwijsactiviteiten
gaat. Kan de regering uitleggen in welke opzicht de gegeven voorbeelden niet gewoon
voorbeelden zijn van zelfstandig werken, al dan niet in groepsverband? En wijst het
voorbeeld waarin studentengroepen worden opgesplitst om de docent meer gelegenheid
te geven voor intensieve begeleiding er niet vooral op dat er behoefte is aan meer
docenten in plaats van meer ruimte voor zelfstandig werken aan opdrachten?
De leden van de BBB-fractie zien dat deze wetswijziging voortkomt uit een langlopend
gesprek over de urennorm in het onderwijs. Al zo’n tien jaar is er kritiek dat de
huidige regels te weinig ruimte bieden voor nieuwe leer- en werkvormen die beter aansluiten
op de arbeidsmarkt. Dit geldt vooral voor eerstejaarsstudenten, die baat hebben bij
een snelle kennismaking met de praktijk.
Een belangrijk onderdeel van de wetswijziging is het verlagen van het verplichte aantal
uren begeleide onderwijstijd naar 500 uur per jaar, constateren de leden van de BBB-fractie.
Deze leden maken zich grote zorgen over de gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs.
Het aantal verplichte lesuren onder begeleiding van een bevoegde docent wordt aanzienlijk
verminderd. Hierdoor kan tot een kwart van de huidige begeleide onderwijstijd ingevuld
worden met activiteiten en opdrachten zonder een bevoegde docent. De leden vragen
welke risico’s dit met zich meebrengt voor de onderwijskwaliteit.
De leden van de BBB-fractie stellen vast dat de huidige urennorm in 2011 werd ingevoerd
na protesten over de lage onderwijskwaliteit en het gebrek aan lessen en contactmomenten
met docenten. Door het competentiegericht leren hadden veel mbo-opleidingen nauwelijks
nog lesroosters en werd er weinig onderwijs werd gegeven door bevoegde docenten. De
urennorm werd in reactie hierop vastgesteld op 1.000 uur per jaar, met een wettelijk
aantal uren begeleide onderwijstijd. Deze leden vragen hoe kan worden gegarandeerd
dat het verlagen van het verplichte aantal uren begeleide onderwijstijd niet gaat
leiden tot een afname van de onderwijskwaliteit.
3. Betere aansluiting beroepsonderwijs arbeidsmarkt door verkorte opleidingen vanwege
leer- of werkervaring
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het
voorstel om de mogelijkheid aan te bieden van verkorte diplomagerichte opleidingen.
Deze leden delen de analyse dat regelgeving het nu moeilijk maakt om veelal volwassen
sneller om en bij te scholen. Zij vragen hoe de positie van het bekostigde onderwijs
verandert ten op zich te van het niet-bekostigde onderwijs, waarvan het laatste type
onderwijs op dit moment beter in staat lijkt te zijn om verkorte, specialiserende
trajecten aan te bieden. In hoeverre draagt dit wetsvoorstel eraan bij dat leven lang
ontwikkelen wordt vergemakkelijkt en gestimuleerd?
De leden van de NSC-fractie begrijpen dat met dit voorstel mbo-instellingen opleidingen verkort kunnen aanbieden aan studenten die daarvoor in aamerking
komen vanwege eerder opgedane relevante kennis en vaardigheden. Deze leden merken
daarbij op dat het voorstel instellingen erg veel vrijheid geeft om dit naar eigen
inzicht in te vullen en zijn bezorgd over de kwaliteitsborging van het door dit voorstel
mogelijk gemaakte onderwijsaanbod en de mogelijke gevolgen op de toegankelijkheid
van het mbo. Zij constateren dat de regering in deze ervoor kiest een afwachtende
houding aan te nemen door eerst te bezien wat de daadwerkelijke efffecten van het
wetsvoorstel zijn en zo nodig pas naderhand (op z’n vroegst vijf jaar na inwerktreding)
een algemene maatregel van bestuur vast te stellen om negatieve gevolgen in te perken.
Is de regering het ermee eens dat hiermee een aanzienlijk risico wordt genomen? En
is de regering zich ervan bewust dat eventuele negatieve gevolgen onomkeerbaar kunnen
zijn? Heeft de regering rekening gehouden met perverse prikkels die mogelijk van dit
voorstel uit kunnen gaan? Kan de regering tot slot aangeven of dit voorstel gevolgen
heeft voor de manier waarop de lumpsum wordt vastgesteld?
3.1 Voorstel verkorte opleidingen vanwege leer- of werkervaring
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie staan positief tegenover het aanbieden van
verkorte opleidingen vanwege leer- en werkervaring, maar vragen af hoe ervoor wordt
gezorgd dat er niet te lichtzinnig wordt omgegaan met het verkorten van opleidingen
gezien de drievoudige kwalificatieplicht van het mbo. De drievoudige kwalificatieplicht
van het mbo houdt in dat een mbo-studenten worden opgeleiden voor een vak, voor een
vervolgopleiding en voor goed burgerschap. Deze leden maken zich soms zorgen dat het
mbo te veel wordt gezien als een onderwijssoort die snel vakmensen aflevert, terwijl
het ook belangrijk is dat studenten de andere kwalificaties eigen maken. Kan de regering
reflecteren hoe wordt geborgd dat er oog blijft voor de drievoudige kwalificatie?
De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel de mogelijkheid biedt
om mbo-opleidingen te verkorten, onder andere voor studenten met relevante werk- of
leerervaring. Deze leden vragen hoe wordt gewaarborgd dat deze verkorte opleidingen
blijven voldoen aan de eisen van de arbeidsmarkt en werkgevers. Op welke manier wordt
gecontroleerd of afgestudeerden van een verkorte opleiding over dezelfde vaardigheden
en kennis beschikken als studenten die een reguliere opleiding volgen?
4. Betere aansluiting beroepsonderwijs arbeidsmarkt door aanbod van actuele en passende
keuzedelen
De leden van de VVD-fractie constateren dat het loskoppelen van keuzedelen vraagt
om een grotere mate van flexibiliteit van onderwijspersoneel. Deze leden vragen in
hoeverre het mbo-onderwijs, gezien het bestaande tekort aan gekwalificeerde docenten,
in staat is om deze extra flexibiliteit effectief te realiseren. Welke maatregelen
worden genomen om docenten hierbij te ondersteunen en de uitvoerbaarheid van deze
wijziging te waarborgen?
4.1 Voorstel loskoppeling keuzedelen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het
voorstel om de keuzedelen los te koppelen van de kwalificaties en staan hier positief
tegenover. Nieuwe keuzedelen worden sinds 2020 al niet meer gekoppeld, dus deze leden
zien dat dit voorstel uitwerking geeft aan dat wat de laatste jaren al gebeurt. Zij
hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het belangrijk dat mbo-, hbo- en wo-studenten
gelijk worden gewaardeerd en behandeld. Toch bekruipt deze leden het gevoel dat mbo-studenten
minder keuzevrijheid hebben bij het kiezen van een keuzedeel ten opzichte van hbo-
of wo-studenten die kiezen voor een minor. Klopt het beeld van de leden dat hbo- en
wo-studenten zich niet hoeven te verantwoorden over de relevantie van hun minor ten
opzichte van hun opleiding? Vind de regering dat het kiezen van een keuzedeel in het
mbo en het kiezen van een minor in het hbo en wo op dit moment gelijkwaardig is? Kan
de regering een vergelijking maken tussen de keuzedelen in het mbo en de minoren in
het hbo en wo met daarin een onderscheid voor- en na de wetswijziging?
Daarnaast lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat mbo-instellingen een zorgplicht
hebben om in het kader van de beroepsopleiding voldoende keuzedelen aan te bieden.
Deze leden hebben vanuit mbo-studenten vaak gehoord dat er weinig te kiezen viel als
het aankwam op de keuzedelen. Hoe draagt dit wetsvoorstel eraan bij dat scholen daadwerkelijk
voldoen aan hun zorgplicht om voldoende keuzedelen te realiseren?
De leden van de BBB-fractie zien dat in het voorliggende wetsvoorstel wordt geregeld
dat de keuzedelen niet meer gekoppeld zijn aan kwalificaties. Hierdoor moeten studenten
meer vrijheid krijgen in het kiezen van keuzedelen die aansluiten bij hun interesses.
Sinds 2020 zijn nieuwe keuzedelen al niet meer gekoppeld aan kwalificaties en met
dit wetsvoorstel worden alle keuzedelen ontkoppeld. Deze leden vragen of de regering
een vergelijking kan maken tussen de keuzedelen in het mbo en de minors in het hbo
en wo, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de situatie voor en na de wetswijziging.
5. Betere aansluiting beroepsonderwijs arbeidsmarkt door aanbod deel van een opleiding
5.1 Probleembeschrijving en doelstelling
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
voorstellen omtrent het aanbieden van delen van de opleiding. Deze leden vinden dat
positief, omdat het voor sommige doelgroepen niet nodig is een gehele opleiding te
volgen. Zij vragen wederom of de drievoudige kwalificatie van het mbo niet uit het
oog wordt verloren door verkorte opleidingen aan te bieden. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
vragen hoe wordt voorkomen dat er een glijdende schaal ontstaat, waarin het verleidelijk
wordt om mbo-opleidingen verkort aan te bieden en te volgen, gezien de grote vraag
naar mbo-geschoold personeel.
5.2 Voorstel voor wijziging regels niet-bekostigd onderwijs
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de derde leerweg wordt voorzien
van een officiële naam, namelijk de loopbaanbegeleidende leerweg (lbl). Deze leden
lezen dat deze lbl vooral is bedoeld voor bij- en omscholing tijdens de arbeidsloopbaan.
Wel vragen zij waarom de lbl altijd wordt gekenmerkt door niet-bekostigd onderwijs.
Waarom is er door de regering niet gekozen om de lbl niet ook te beleggen binnen het
bekostigd onderwijs? Is het volgen van een verkorte mbo-opleiding, zoals wordt voorgesteld
in dit wetsvoorstel, niet vergelijkbaar met het volgen van een lbl?
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie waarom er niet voor is gekozen
om naast het inschrijven in een volledige opleiding bij de loopbaanbegeleidende leerweg,
het ook mogelijk te maken om in te schrijven voor certificaten of keuzedelen. Vindt
de regering het niet onduidelijk dat studenten, die een keuzedeel of gedeeltelijke
opleiding volgen, zich moeten inschrijven bij een volledige opleiding? Is de regering
het met deze leden eens dat dit leidt tot onduidelijkheid op het afgegeven certificaat,
waar de volledige opleiding wordt vermeld?
De leden van de BBB-fractie willen binnen het onderwijs in Nederland meer aandacht
voor kwalitatief goed volwassenenonderwijs dat voor iedereen in Nederland toegankelijk
is. Dit is ook van belang voor de bijscholing en omscholing in het kader van een «leven
lang leren». Deze leden vragen of dit wetsvoorstel bijdraagt aan een beter aanbod
van leven lang leren-trajecten voor werknemers.
6. Evaluatiebepaling
De leden van de VVD-fractie lezen dat de wet vijf jaar na inwerkingtreding zal worden
geëvalueerd. Deze leden vragen of het wenselijk is om deze evaluatie eerder uit te
voeren, gezien de snelle veranderingen op de arbeidsmarkt. Een eerdere, tussentijdse
evaluatie kan wat hen betreft mogelijkheden bieden om beleid bij te sturen voor een
betere aansluiting met de arbeidsmarkt.
7. Overig
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe het staat met de uitvoering van
de kamerbreed aangenomen motie van het lid Westerveld c.s., waarin wordt verzocht
om in een wetsvoorstel op te nemen dat een bekostigde praktijkonderwijsschool in uitzonderingsgevallen
en onder bepaalde voorwaarden voor de examinering en diplomering mag samenwerken met
een niet-bekostigde mbo-instelling.8 In de Kamerbief waarin wordt gesproken over de uitvoering van de motie wordt aangekondigd
dat deze wordt meegenomen in het voorgenomen wetsvoorstel.9 Deze leden zien dit echter niet terug in het voorliggende wetsvoorstel noch in het
wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk.10 Kan de regering toelichten hoe het staat met de uitvoering van deze motie?
De voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Huls
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.