Voorstel van wet : Voorstel van wet (herdruk)
36 675 Regels met betrekking tot het tegemoetkomen van burgers ten aanzien van wie door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen ten onrechte geen medewerking aan een buitengerechtelijke schuldregeling is gegeven (Wet onverplichte tegemoetkoming onterechte afwijzing buitengerechtelijke schuldregeling)
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsbepalingen
HOOFDSTUK 2. TEGEMOETKOMING
Artikel 2. Tegemoetkoming voor een onterechte afwijzing van een verzoek tot medewerking
aan een buitengerechtelijke schuldregeling of een stabilisatieverzoek
HOOFDSTUK 3. SCHULDEN
Artikel 3. Betalen bedrag gelijk aan de afloscapaciteit
Artikel 4. Bedrag gelijk aan de betaalde en verrekende bedragen
Artikel 5. Kwijtschelding van belastingschulden
HOOFDSTUK 4. ECHTGENOOT EN GEREGISTREERD PARTNERS TEN TIJDE VAN HET VERZOEK OM MEDEWERKING
Artikel 6. Tegemoetkoming echtgenoot en geregistreerd partner
HOOFDSTUK 5. NABESTAANDEN
Artikel 7. Toekenning bij overlijden belanghebbende
HOOFDSTUK 6. PROCEDURELE BEPALINGEN
Artikel 8. Tegemoetkoming bij voor bezwaar vatbare beschikking
Artikel 9. Aanvraagtermijn
Artikel 10. Beslistermijn
Artikel 11. Wijze van uitbetalen
Artikel 12. Verwerking van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard
HOOFDSTUK 7. WIJZIGING ALGEMENE WET INKOMENSAFHANKELIJKE REGELINGEN
Artikel 13. Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN
Artikel 14. Inwerkingtreding
Artikel 15. Citeertitel
Nr. 2 HERDRUK1
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is aan personen van wie een
verzoek tot medewerking aan een buitengerechtelijke schuldregeling of stabilisatieverzoek
in voorbereiding op een buitengerechtelijke schuldregeling onterecht is afgewezen,
een onverplichte tegemoetkoming kan worden toegekend waarmee recht wordt gedaan aan
het leed dat deze personen hebben ervaren door een fout van de Belastingdienst;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
afloscapaciteit:
het bedrag dat de belanghebbende beschikbaar dient te stellen voor de aflossing van
zijn schulden in het kader van een buitengerechtelijke schuldregeling of schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen waarbij dit bedrag wordt vastgesteld aan de hand van het vrij
te laten bedrag, het aanwezige vermogen en de te verwachte baten;
afwijzingsbrief:
de brief waarin de ontvanger, al dan niet namens de Dienst Toeslagen, meedeelt dat
een verzoek tot medewerking aan een buitengerechtelijke schuldregeling wordt afgewezen;
buitengerechtelijke schuldregeling:
een schuldregeling waarbij schuldeisers op basis van een buitengerechtelijk akkoord
finale kwijting verlenen jegens de belanghebbende, nadat de belanghebbende de op hem
rustende verplichtingen die voortvloeien uit de schuldregelingsovereenkomst is nagekomen;
Dienst Toeslagen:
de Dienst Toeslagen, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen;
nabestaande:
a. de partner, bedoeld in artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van
de belanghebbende op het moment dat die belanghebbende is komen te overlijden;
b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon, het kind, zijnde bloedverwant of
aanverwant in de neergaande lijn van de belanghebbende;
onterechte afwijzingsbrief:
de brief waarin de ontvanger, al dan niet namens de Dienst Toeslagen, meedeelt dat
een verzoek tot medewerking aan een buitengerechtelijke schuldregeling is afgewezen
op grond van een registratie in de Fraude Signalering Voorziening van de Belastingdienst,
een kwalificatie opzet of grove schuld, een indicatie van fraude of een belastingschuld
of toeslagschuld boven een door de ontvanger gehanteerd normbedrag en hiernaast in
de brief geen andere grond voor afwijzing is aangevoerd;
ontvanger:
de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet
1990;
Onze Minister:
Onze Minister van Financiën;
schuldhulpverlener:
een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het
consumentenkrediet, die namens de belanghebbende een buitengerechtelijke schuldregeling
uitvoert;
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen:
de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, bedoeld in titel III van de Faillissementswet;
stabilisatieverzoek:
een verzoek van een schuldhulpverlener namens de belanghebbende aan een schuldeiser
om gedurende een periode van maximaal 240 dagen geen dwanginvorderingsmaatregelen
te treffen ter zake van een openstaande schuld van de belanghebbende teneinde de belanghebbende
in de gelegenheid te stellen om een stabiele situatie met betrekking tot zijn inkomsten
en uitgaven te bereiken.
HOOFDSTUK 2. TEGEMOETKOMING
Artikel 2. Tegemoetkoming voor een onterechte afwijzing van een verzoek tot medewerking
aan een buitengerechtelijke schuldregeling of een stabilisatieverzoek
1. De ontvanger kent ambtshalve een tegemoetkoming toe aan een belanghebbende namens
wie in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2021 een verzoek tot medewerking
aan een buitengerechtelijke schuldregeling of een stabilisatieverzoek, waarbij de
ontvanger dit verzoek heeft behandeld als een verzoek tot medewerking aan een buitengerechtelijke
schuldregeling, is gedaan, dat door de ontvanger is afgewezen vanwege:
1°. een registratie in de Fraude Signalering Voorziening van de Belastingdienst;
2°. een kwalificatie opzet of grove schuld;
3°. een indicatie van fraude; of
4°. een belastingschuld of toeslagschuld boven een door de ontvanger gehanteerd normbedrag.
2. De tegemoetkoming bedraagt € 500 per verzoek dat door de ontvanger is afgewezen.
3. De tegemoetkoming blijft achterwege indien de afwijzing het gevolg is van een opgelegde
vergrijpboete, een strafrechtelijke veroordeling, fraude met betrekking tot toeslagschulden
of indien er naast de grond voor afwijzing, bedoeld in het eerste lid, een andere
grond voor de afwijzing bestond en de reden voor de afwijzing is opgenomen in de afwijzingsbrief.
HOOFDSTUK 3. SCHULDEN
Artikel 3. Betalen bedrag gelijk aan de afloscapaciteit
1. Indien na de datum van inwerkingtreding van dit artikel een buitengerechtelijke schuldregeling
of de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen nog niet is afgerond of aanvangt,
betaalt de ontvanger op een gemotiveerde aanvraag de openstaande bedragen die de belanghebbende
na de datum van inwerkingtreding van dit artikel dient af te dragen op basis van diens
afloscapaciteit ten behoeve van een buitengerechtelijke schuldregeling of schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen.
2. De aanvraag wordt gedaan door of namens de belanghebbende die in aanmerking komt
voor de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid.
3. Het eerste lid vindt geen toepassing indien:
a. namens de belanghebbende is verzocht om een heroverweging van de afwijzing, bedoeld
in artikel 2, eerste lid, en die afwijzing bij de heroverweging heeft standgehouden
ingevolge een grond voor afwijzing die niet is genoemd in artikel 2, eerste lid, en
de reden voor de afwijzing is opgenomen in de tweede afwijzingsbrief;
b. namens de belanghebbende op een later moment een nieuw verzoek tot medewerking aan
een buitengerechtelijke schuldenregeling of een nieuw stabilisatieverzoek, waarbij
de ontvanger dit verzoek heeft behandeld als een verzoek tot medewerking aan een buitengerechtelijke
schuldregeling, is gedaan en dit verzoek is afgewezen, waarbij een grond voor afwijzing
is aangevoerd die niet is genoemd in artikel 2, eerste lid, en deze grond is opgenomen
in de tweede afwijzingsbrief;
c. naar aanleiding van de beslissing van de ontvanger om geen medewerking te verlenen
aan een buitengerechtelijke schuldregeling de belanghebbende aan de rechtbank het
verzoek heeft gedaan om de ontvanger te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling
en de rechtbank dit verzoek heeft afgewezen op basis van een andere grond dan genoemd
in artikel 2, eerste lid; of
d. tussen de onterechte afwijzingsbrief en de datum van inwerkingtreding van dit artikel
een buitengerechtelijke schuldregeling of de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen
is aangevangen en vervolgens voor de datum van inwerkingtreding van dit artikel is
beëindigd.
4. De ontvanger betaalt de bedragen op grond van artikel 30 van Boek 6 van het Burgerlijk
Wetboek uit aan:
a. de schuldhulpverlener die namens de belanghebbende de buitengerechtelijke schuldregeling
heeft aangeboden;
b. de bewindvoerder die namens de belanghebbende het gerechtelijk akkoord in het kader
van een schuldsaneringsregeling natuurlijke personen heeft aangeboden; of
c. de kredietverstrekker die een saneringskrediet ter beschikking heeft gesteld voor
de buitengerechtelijke schuldregeling.
Artikel 4. Bedrag gelijk aan de betaalde en verrekende bedragen
1. De ontvanger betaalt ambtshalve het bedrag gelijk aan de bedragen die zien op belastingschulden
of toeslagschulden die betrekking hebben op een tijdvak gelegen voor de dagtekening
van de onterechte afwijzingsbrief of een tijdvak dat liep ten tijde van de dagtekening
van de onterechte afwijzingsbrief en die zijn voldaan of verrekend, met inbegrip van
de met de schuld samenhangende betaalde renten en kosten van invordering, in de periode
tussen de dagtekening van de onterechte afwijzingsbrief en de datum van inwerkingtreding
van deze wet aan de belanghebbende die in aanmerking komt voor een tegemoetkoming
als bedoeld in artikel 2, eerste lid, en waarbij tussen de dagtekening van de onterechte
afwijzingsbrief en de datum van inwerkingtreding van deze wet:
a. geen buitengerechtelijke schuldregeling of geen schuldsaneringsregeling natuurlijke
personen is aangevangen; of
b. een buitengerechtelijke schuldregeling of een schuldsaneringsregeling natuurlijke
personen is aangevangen die niet voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is
afgerond.
2. Het eerste lid vindt geen toepassing indien:
a. namens de belanghebbende is verzocht om een heroverweging van de afwijzing, bedoeld
in artikel 2, eerste lid, en die afwijzing bij de heroverweging heeft standgehouden
ingevolge een grond voor afwijzing die niet is genoemd in artikel 2, eerste lid, en
de reden voor de afwijzing is opgenomen in de tweede afwijzingsbrief;
b. namens de belanghebbende op een later moment een nieuw verzoek tot medewerking aan
een buitengerechtelijke schuldenregeling of een nieuw stabilisatieverzoek, waarbij
de ontvanger dit verzoek heeft behandeld als een verzoek tot medewerking aan een buitengerechtelijke
schuldregeling, is gedaan en dit verzoek is afgewezen, waarbij een grond voor afwijzing
is aangevoerd die niet is genoemd in artikel 2, eerste lid, en deze grond is opgenomen
in de tweede afwijzingsbrief; of
c. naar aanleiding van de beslissing van de ontvanger om geen medewerking te verlenen
aan een buitengerechtelijke schuldregeling de belanghebbende aan de rechtbank het
verzoek heeft gedaan om de ontvanger te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling
en de rechtbank dit verzoek heeft afgewezen op basis van een andere grond dan genoemd
in artikel 2, eerste lid.
3. Het bedrag gelijk aan de betaalde en verrekende bedragen wordt verminderd met het
bedrag dat aan de belanghebbende reeds op grond van artikel 3.13 van de Wet hersteloperatie
toeslagen is toegekend vanwege betalingen die zien op belastingschulden of toeslagschulden
die betrekking hebben op een tijdvak gelegen voor de dagtekening van de onterechte
afwijzingsbrief of een tijdvak dat liep ten tijde van de dagtekening van de onterechte
afwijzingsbrief en hebben plaatsgevonden na de dagtekening van de onterechte afwijzingsbrief.
Artikel 5. Kwijtschelding van belastingschulden
1. De ontvanger verleent ambtshalve kwijtschelding van het op de datum van inwerkingtreding
van deze wet openstaande bedrag van een belastingaanslag van de belastingschuldige
die in aanmerking komt voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, eerste lid,
en ten aanzien van wie tussen de dagtekening van de onterechte afwijzingsbrief en
datum van inwerkingtreding van deze wet:
a. geen buitengerechtelijke schuldregeling tot stand is gekomen of niet de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen, bedoeld in titel III van de Faillissementswet, is aangevangen;
of
b. een buitengerechtelijke schuldregeling of de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen,
bedoeld in titel III van de Faillissementswet, is aangevangen die niet voor de datum
van inwerkingtreding van deze wet is afgerond.
2. Het eerste lid vindt geen toepassing indien:
a. namens de belanghebbende is verzocht om een heroverweging van de afwijzing, bedoeld
in artikel 2, eerste lid, en die afwijzing bij de heroverweging heeft standgehouden
ingevolge een grond voor afwijzing die niet is genoemd in artikel 2, eerste lid, en
de reden voor de afwijzing is opgenomen in de tweede afwijzingsbrief;
b. namens de belanghebbende op een later moment een nieuw verzoek tot medewerking aan
een buitengerechtelijke schuldenregeling of een nieuw stabilisatieverzoek, waarbij
de ontvanger dit verzoek heeft behandeld als een verzoek tot medewerking aan een buitengerechtelijke
schuldregeling, is gedaan en dit verzoek is afgewezen, waarbij een grond voor afwijzing
is aangevoerd die niet is genoemd in artikel 2, eerste lid, en deze grond is opgenomen
in de tweede afwijzingsbrief; of
c. naar aanleiding van de beslissing van de ontvanger om geen medewerking te verlenen
aan een buitengerechtelijke schuldregeling de belanghebbende aan de rechtbank het
verzoek heeft gedaan om de ontvanger te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling
en de rechtbank dit verzoek heeft afgewezen op basis van een andere grond dan genoemd
in artikel 2, eerste lid.
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op belastingaanslagen die niet voor
de datum van inwerkingtreding van deze wet bekend zijn gemaakt en betrekking hebben
op een tijdvak dat is geëindigd, dan wel zien op een tijdvak dat is aangevangen, voor
de datum van inwerkingtreding van deze wet.
4. De ontvanger verleent de belanghebbende die op grond van artikel 49 van de Invorderingswet
1990 aansprakelijk is gesteld voor rijksbelastingen of voor andere bedragen, als bedoeld
in het eerste en derde lid, ontslag van de verplichting tot betaling van die belastingen
of bedragen.
5. In afwijking van het eerste en derde lid verleent de ontvanger kwijtschelding van
een voorlopige aanslag nadat de aanslag over hetzelfde tijdvak is opgelegd en bekendgemaakt.
HOOFDSTUK 4. ECHTGENOOT EN GEREGISTREERD PARTNERS TEN TIJDE VAN HET VERZOEK OM MEDEWERKING
Artikel 6. Tegemoetkoming echtgenoot en geregistreerd partner
De persoon die samen met de belanghebbende die in aanmerking komt dan wel in aanmerking
zou zijn gekomen indien deze belanghebbende niet was overleden voor de toekenning
van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, heeft gepoogd tot een buitengerechtelijke
schuldregeling te komen voor al hun beider schulden door gezamenlijk een verzoek tot
medewerking aan een buitengerechtelijke schuldregeling aan hun schuldeisers te sturen
of een stabilisatieverzoek naar de ontvanger te sturen en er tussen deze persoon en
de belanghebbende sprake is geweest van een gemeenschap van goederen als bedoeld in
artikel 94 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek ten tijde van het doen van het verzoek
tot medewerking aan een buitengerechtelijke schuldregeling, onderscheidenlijk het
stabilisatieverzoek, komt op aanvraag in aanmerking voor de tegemoetkoming, bedoeld
in artikel 2, eerste lid, het bedrag gelijk aan de afloscapaciteit, bedoeld in artikel
3, eerste lid, het bedrag gelijk aan de betaalde en verrekende bedragen, bedoeld in
artikel 4, de kwijtschelding van belastingschulden, bedoeld in artikel 5 en de kwijtschelding
van toeslagschulden, bedoeld in artikel 31ter van de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen, indien die persoon niet zelf een afwijzing heeft ontvangen als bedoeld
in artikel 2, eerste lid.
HOOFDSTUK 5. NABESTAANDEN
Artikel 7. Toekenning bij overlijden belanghebbende
1. De ontvanger kent de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, ambtshalve
toe aan de nabestaanden, indien de belanghebbende, bedoeld in artikel 2, eerste lid,
is overleden voordat de tegemoetkoming waarop deze overledene recht zou hebben bij
leven aan hem is toegekend.
2. Indien meerdere kinderen op grond van het eerste lid aanspraak maken op de tegemoetkoming,
wordt het bedrag verdeeld naar evenredigheid van het aantal kinderen dat in aanmerking
komt voor die tegemoetkoming.
3. Nabestaanden die niet bekend zijn bij de ontvanger kunnen een gemotiveerde aanvraag
doen tot toekenning van de tegemoetkoming.
4. Bij de toepassing van het derde lid is de hoogte van de tegemoetkoming gelijk aan
het bedrag dat aan een andere nabestaande van de overledene op grond van het eerste
lid of derde lid is toegekend. Indien bij toepassing van het derde lid nog geen tegemoetkoming
is uitgekeerd aan een andere nabestaande van de overledene op grond van het eerste
of derde lid, wordt het bedrag van de tegemoetkoming naar evenredigheid verdeeld over
de nabestaanden die op grond van het eerste lid in aanmerking komen en waarbij de
tegemoetkoming nog niet aan die nabestaanden is toegekend en de nabestaanden die op
grond van het derde lid een aanvraag tot toekenning van de tegemoetkoming hebben gedaan
en de ontvanger op die verzoeken nog geen besluit heeft genomen.
HOOFDSTUK 6. PROCEDURELE BEPALINGEN
Artikel 8. Tegemoetkoming bij voor bezwaar vatbare beschikking
1. De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, het bedrag gelijk aan de afloscapaciteit,
bedoeld in artikel 3, eerste lid, het bedrag gelijk aan de betaalde en verrekende
bedragen, bedoeld in artikel 4, en de kwijtschelding van belastingschulden, bedoeld
in artikel 5 worden vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in
hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2. Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de in het eerste
lid bedoelde beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 9. Aanvraagtermijn
Een aanvraag als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, 6 en 7, derde lid, wordt ingediend
uiterlijk twaalf maanden na inwerkingtreding van deze wet.
Artikel 10. Beslistermijn
Op een aanvraag als bedoeld in de artikelen 3, eerste lid, 6, en 7, derde lid, besluit
de ontvanger binnen een termijn van zes weken na ontvangst van die aanvraag. Deze
termijn kan eenmaal met maximaal zes weken worden verlengd.
Artikel 11. Wijze van uitbetalen
1. De uitbetaling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, of het bedrag
gelijk aan de betaalde en verrekende bedragen, bedoeld in artikel 4, vindt plaats
aan de belanghebbende, de persoon, bedoeld in artikel 6, of de nabestaande op een
daartoe door die belanghebbende, die persoon, onderscheidenlijk die nabestaande, bestemde
bankrekening die op diens naam staat, binnen zes weken nadat de tegemoetkoming, onderscheidenlijk
het bedrag gelijk aan de betaalde en verrekende bedragen, is toegekend en nadat het
bankrekeningnummer van de belanghebbende, de persoon, onderscheidenlijk de nabestaande,
bij de ontvanger bekend is geworden. Indien de nabestaande minderjarig is, vindt de
uitbetaling plaats op een bankrekening die daartoe is bestemd door diens wettelijke
vertegenwoordiger, die op naam staat van de nabestaande en door of namens de nabestaande
bij de ontvanger is opgegeven.
2. Het bedrag gelijk aan de afloscapaciteit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt
uitbetaald op het opgegeven bankrekeningnummer van de schuldhulpverlener, bewindvoerder
of kredietverstrekker binnen zes weken nadat de ontvanger de aanvraag hiertoe heeft
toegekend en de schuldhulpverlener, de bewindvoerder, onderscheidenlijk de kredietverstrekker,
zijn bankrekeningnummer heeft opgegeven bij de ontvanger.
3. Bij de uitbetaling van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, het bedrag
gelijk aan de afloscapaciteit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, en het bedrag gelijk
aan de betaalde en verrekende bedragen, bedoeld in artikel 4, door de ontvanger is
artikel 24 van de Invorderingswet 1990 niet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 12. Verwerking van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard
1. Indien noodzakelijk voor de uitvoering van artikel 2 kan de ontvanger persoonsgegevens
van strafrechtelijke aard verwerken.
2. Voor de verwerking van gegevens van strafrechtelijke aard worden praktische handleidingen
en werkinstructies opgesteld om te borgen dat de persoonlijke levenssfeer van de belanghebbende
niet onevenredig wordt geschaad.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot
de verwerking van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard ter bescherming van de
rechten en vrijheden van de belanghebbenden.
HOOFDSTUK 7. WIJZIGING ALGEMENE WET INKOMENSAFHANKELIJKE REGELINGEN
Artikel 13. Wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt na artikel 31bis een artikel
ingevoegd, luidende:
Artikel 31ter
1. In afwijking van artikel 31bis scheldt de Dienst Toeslagen ambtshalve kwijt het op
de datum van inwerkingtreding van de Wet onverplichte tegemoetkoming onterechte afwijzing
buitengerechtelijke schuldregeling nog niet betaalde bedrag van de terugvordering
van een toeslag, de met die terugvordering samenhangende rente, de met die terugvordering
samenhangende kosten van invordering alsmede het bedrag van een met die terugvordering
samenhangende bestuurlijke boete van de belanghebbende die in aanmerking komt voor
een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet onverplichte tegemoetkoming
onterechte afwijzing buitengerechtelijke schuldregeling en waarbij tussen de dagtekening
van de onterechte afwijzingsbrief, bedoeld in artikel 1 van die wet, en datum waarop
de Wet onverplichte tegemoetkoming onterechte afwijzing buitengerechtelijke schuldregeling
tot wet is of wordt verheven en die wet in werking is getreden:
a: geen buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet onverplichte
tegemoetkoming onterechte afwijzing buitengerechtelijke schuldregeling of niet de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, bedoeld in titel III van de Faillissementswet,
is aangevangen; of
b: een buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld artikel 1 van de Wet onverplichte
tegemoetkoming onterechte afwijzing buitengerechtelijke schuldregeling of de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen, bedoeld in titel III van de Faillissementswet, is aangevangen
die niet voor de datum waarop de Wet onverplichte tegemoetkoming onterechte afwijzing
buitengerechtelijke schuldregeling tot wet is of wordt verheven en die wet in werking
is getreden, is afgerond.
2. Het eerste lid vindt geen toepassing indien:
a. namens de belanghebbende is verzocht om een heroverweging van de afwijzing, bedoeld
in artikel 2, eerste lid, van de Wet onverplichte tegemoetkoming onterechte afwijzing
buitengerechtelijke schuldregeling en die afwijzing bij de heroverweging heeft standgehouden
ingevolge een grond voor afwijzing die niet is genoemd in artikel 2, eerste lid, van
de Wet onverplichte tegemoetkoming onterechte afwijzing buitengerechtelijke schuldregeling
en de reden voor de afwijzing is opgenomen in de tweede afwijzingsbrief;
b. namens de belanghebbende op een later moment een nieuw verzoek tot medewerking aan
een buitengerechtelijke schuldenregeling of een nieuw stabilisatieverzoek, waarbij
de ontvanger dit verzoek heeft behandeld als een verzoek tot medewerking aan een buitengerechtelijke
schuldregeling, is gedaan en dit verzoek is afgewezen, waarbij een grond voor afwijzing
is aangevoerd die niet is genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Wet onverplichte
tegemoetkoming onterechte afwijzing buitengerechtelijke schuldregeling en deze grond
is opgenomen in de tweede afwijzingsbrief; of
c. naar aanleiding van de beslissing van de ontvanger om geen medewerking te verlenen
aan een buitengerechtelijke schuldregeling de belanghebbende aan de rechtbank het
verzoek heeft gedaan om de ontvanger te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling
en de rechtbank dit verzoek heeft afgewezen op basis van een andere grond dan genoemd
in artikel 2, eerste lid, van de Wet onverplichte tegemoetkoming onterechte afwijzing
buitengerechtelijke schuldregeling.
HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN
Artikel 14. Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 15. Citeertitel
Deze wet wordt aangehaald als: Wet onverplichte tegemoetkoming onterechte afwijzing
buitengerechtelijke schuldregeling.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.