Voorstel van wet : Voorstel van wet
36 608 Wijziging van de Wet verlaging eigen bijdrage huurtoeslag, de Wet op de huurtoeslag en enkele andere wetten ter verbetering van de koopkracht en vereenvoudiging van de regeling
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
ARTIKEL V
ARTIKEL VI
ARTIKEL VII
ARTIKEL VIII
ARTIKEL IX
ARTIKEL X
ARTIKEL XI
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die dezen zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regeling van de huurtoeslag
te vereenvoudigen en de eigen bijdrage van huurtoeslagontvangers verder te verlagen
teneinde de koopkracht te verbeteren;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De in artikel 1 van de Wet verlaging eigen bijdrage huurtoeslag genoemde bedragen
worden verhoogd met € 11,58.
ARTIKEL II
De Wet op de huurtoeslag wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel g, wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties»
vervangen door «Onze Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening».
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a vervalt «, en die op 1 januari van het berekeningsjaar jonger is dan
de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene
Ouderdomswet».
2. In onderdeel b vervalt «, indien geen van deze personen op 1 januari van het berekeningsjaar
de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene
Ouderdomswet, heeft bereikt».
3. De onderdelen c en d vervallen, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van
onderdeel b door een punt.
C
Artikel 14 vervalt.
D
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het minimum-inkomensijkpunt wordt verkregen door:
a. voor een eenpersoonshuishouden: de uitkomst van het bedrag van het bruto-ouderdomspensioen
voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Algemene
Ouderdomswet, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting in het berekeningsjaar zal
luiden, vermeerderd met het bedrag van de bruto-vakantie-uitkering, vastgesteld overeenkomstig
artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet, zoals dat bedrag naar redelijke
verwachting in het berekeningsjaar zal luiden, te herrekenen naar een jaarinkomen
in het berekeningsjaar en dat jaarinkomen te vermeerderen met € 2.340;
b. voor een meerpersoonshuishouden: de uitkomst van twee maal het bedrag van het bruto-ouderdomspensioen
voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Algemene
Ouderdomswet, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting in het berekeningsjaar zal
luiden, vermeerderd met het bedrag van de bruto-vakantie-uitkering, vastgesteld overeenkomstig
artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van die wet, zoals dat bedrag naar redelijke
verwachting in het berekeningsjaar zal luiden, te herrekenen naar een jaarinkomen
in het berekeningsjaar en dat jaarinkomen te vermeerderen met € 2.512.
2. In het derde lid wordt «eenpersoonsouderenhuishouden» vervangen door «eenpersoonshuishouden»
en wordt «meerpersoonsouderenhuishouden» vervangen door «meerpersoonshuishouden».
E
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het referentie-inkomensijkpunt bedraagt:
a. voor een eenpersoonshuishouden: € 30.575;
b. voor een meerpersoonshuishouden: € 39.875.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot
tweede tot en met vierde lid.
3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. De normhuur, bedoeld in het tweede lid, wordt verlaagd met:
a. € 2,27 als sprake is van een eenpersoonshuishouden; en
b. € 4,54 als sprake is van een meerpersoonshuishouden.
F
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. het deel van de rekenhuur boven de aftoppingsgrens wordt voor een bij algemene maatregel
van bestuur vast te stellen percentage gesubsidieerd.
2. In het derde lid vervalt «in de gevallen, bedoeld in dat onderdeel».
G
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «18, derde lid» vervangen door «18, tweede lid».
2. In het vijfde lid vervalt «, en de in het berekeningsjaar verwachte corresponderende
bedragen en tegemoetkomingen krachtens de onderdelen c en d van dat artikellid» en
vervalt «en tegemoetkomingen».
3. In het achtste lid wordt «17, eerste lid, onderdelen c en d» vervangen door «17,
eerste lid, onderdelen a en b», wordt «ouderentoeslag» vervangen door «toeslag» en
wordt «artikel 18, vierde lid, onderdelen a, b, c en d» vervangen door «artikel 18,
derde lid, onderdelen a en b».
H
In artikel 50 wordt «negende lid» vervangen door «achtste lid» en wordt «acht» vervangen
door «vier».
I
De artikelen 51 tot en met 54 worden vervangen door zeven artikelen, luidende:
Artikel 51
De artikelen 52 tot en met 54 zijn slechts van toepassing voor de berekeningen, bedoeld
in:
a. artikel 252b, eerste lid, onderdeel 1°, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
b. artikel 10, vijfde lid, van de Huisvestingswet 2014;
c. de artikelen 10, tweede lid, onderdeel c, en 14, tweede lid, onderdeel a, onder 1°,
van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte;
d. artikel 475da, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en
e. artikel 46, tweede lid, van de Woningwet.
Artikel 52
In afwijking van artikel 2 wordt in de artikelen 52 tot en met 53c verstaan onder:
a. eenpersoonshuishouden: het huishouden van een huurder die, afgezien van een eventuele
onderhuurder en de tot het huishouden van de onderhuurder behorende personen, als
enige een woning bewoont, en die op 1 januari van het berekeningsjaar jonger is dan
de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene
Ouderdomswet;
b. meerpersoonshuishouden: het huishouden van een huurder die samen met diens partner
of een of meer medebewoners een woning bewoont, indien geen van deze personen op 1 januari
van het berekeningsjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste
lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt;
c. eenpersoonsouderenhuishouden: het huishouden van een huurder die, afgezien van een
eventuele onderhuurder en de tot het huishouden van de onderhuurder behorende personen,
als enige een woning bewoont, en die op 1 januari van het berekeningsjaar de pensioengerechtigde
leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt;
d. meerpersoonsouderenhuishouden: het huishouden van een huurder die samen met diens
partner of een of meer medebewoners een woning bewoont, indien een of meer van deze
personen op 1 januari van het berekeningsjaar de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld
in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.
Artikel 53
1. Het norminkomen bedraagt:
a. € 27.725 bij een eenpersoonshuishouden;
b. € 37.625 bij een meerpersoonshuishouden;
c. € 26.486,12 bij een eenpersoonsouderenhuishouden;
d. € 35.061,14 bij een meerpersoonsouderenhuishouden.
2. Het norminkomen, genoemd in het eerste lid, onderdelen c en d, wordt vermeerderd
met € 665 onderscheidenlijk € 1.462.
3. De in het eerste lid genoemde bedragen worden met ingang van 1 januari van elk jaar
gewijzigd overeenkomstig artikel 54.
Artikel 53a
1. Het minimum-inkomensijkpunt wordt verkregen door:
a. voor een eenpersoonshuishouden: de uitkomst van 81% van het twaalfvoud van het voor
de maand januari van het berekeningsjaar geldende in artikel 8, eerste lid, onderdeel
b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag per maand, zoals
dat bedrag naar redelijke verwachting in het berekeningsjaar zal luiden, te vermeerderen
met € 572;
b. voor een meerpersoonshuishouden: de uitkomst van 108% van het twaalfvoud van het bedrag
per maand, bedoeld in onderdeel a, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting in
het berekeningsjaar zal luiden, te vermeerderen met € 144;
c. voor een eenpersoonsouderenhuishouden: de uitkomst van het bedrag van het bruto-ouderdomspensioen
voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Algemene
Ouderdomswet, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting in het berekeningsjaar zal
luiden, vermeerderd met het bedrag van de bruto-vakantie-uitkering, vastgesteld overeenkomstig
artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet, zoals dat bedrag naar redelijke
verwachting in het berekeningsjaar zal luiden, te herrekenen naar een jaarinkomen
in het berekeningsjaar en dat jaarinkomen te vermeerderen met € 2.340;
d. voor een meerpersoonsouderenhuishouden: de uitkomst van twee maal het bedrag van het
bruto-ouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste
lid, onder b, van de Algemene Ouderdomswet, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting
in het berekeningsjaar zal luiden, vermeerderd met het bedrag van de bruto-vakantie-uitkering,
vastgesteld overeenkomstig artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van die wet,
zoals dat bedrag naar redelijke verwachting in het berekeningsjaar zal luiden, te
herrekenen naar een jaarinkomen in het berekeningsjaar en dat jaarinkomen te vermeerderen
met € 2.512.
2. Bij het minimum-inkomensijkpunt behoort een normhuur van € 226,67.
3. De normhuur, bedoeld in het tweede lid, wordt verlaagd met:
a. € 1,82 als sprake is van een eenpersoonsouderenhuishouden, en
b. € 3,63 als sprake is van een meerpersoonsouderenhuishouden.
4. Het in het tweede lid genoemde bedrag wordt met ingang van 1 januari van elk jaar
gewijzigd overeenkomstig artikel 54.
Artikel 53b
1. Het referentie-inkomensijkpunt bedraagt:
a. voor een eenpersoonshuishouden: € 30.550;
b. voor een meerpersoonshuishouden: € 39.700;
c. voor een eenpersoonsouderenhuishouden: € 30.575;
d. voor een meerpersoonsouderenhuishouden: € 39.875.
2. Voor de toepassing van het derde lid en van artikel 19, tweede lid, worden de bedragen,
genoemd in het eerste lid, onderdelen c en d, vermeerderd met € 665 onderscheidenlijk
€ 1.462.
3. Bij het referentie-inkomensijkpunt behoort een normhuur van € 460,74.
4. De normhuur, bedoeld in het tweede lid, wordt verlaagd met:
a. € 1,82 als sprake is van een eenpersoonshuishouden;
b. € 2,27 als sprake is van een eenpersoonsouderenhuishouden;
c. € 3,63 als sprake is van een meerpersoonshuishouden, en
d. € 4,54 als sprake is van een meerpersoonsouderenhuishouden.
5. De in het eerste en tweede lid genoemde bedragen worden met ingang van 1 januari
van elk jaar gewijzigd overeenkomstig artikel 54.
Artikel 53c
1. Voor elk rekeninkomen onder of gelijk aan het minimum-inkomensijkpunt, bedoeld in
artikel 53a, geldt de normhuur, bedoeld in artikel 53a, tweede en derde lid.
2. Voor elk rekeninkomen boven het minimum-inkomensijkpunt is, per type huishouden als
bedoeld in artikel 2, de hoogte van de normhuur de uitkomst van de formule:
(a x Y2) + (b x Y)
in welke formule voorstelt:
a en b: de factoren, vast te stellen bij ministeriële regeling, die, per type huishouden,
worden afgeleid uit de lineaire relatie tussen de bij het minimum-inkomensijkpunt
behorende normhuurquote en de bij het referentie-inkomensijkpunt behorende normhuurquote;
Y: het rekeninkomen.
3. De overeenkomstig het tweede lid berekende normhuur wordt naar boven afgerond op
hele eurocenten.
4. Bij ministeriële regeling worden met ingang van 1 januari van elk jaar de factoren,
bedoeld in het tweede lid, gewijzigd.
Artikel 54
1. Bij ministeriële regeling wordt met ingang van 1 januari van elk jaar het bedrag,
genoemd in artikel 53, eerste lid (norminkomen), gewijzigd met de factor, bedoeld
in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met dien verstande dat in het
eerste en tweede lid van laatstgenoemd artikel voor «kalenderjaar» telkens wordt gelezen
«berekeningsjaar» en dat in het tweede lid van dat artikel voor «Consumentenprijsindex
Alle Huishoudens afgeleid» wordt gelezen «Consumentenprijsindex Alle Huishoudens».
2. Naast de wijziging op grond van het eerste lid kan het bedrag, genoemd in artikel
53, eerste lid (norminkomen), bij ministeriële regeling worden gewijzigd ter voorkoming
van onbedoelde gevolgen van maatregelen met betrekking tot de inkomens boven het minimum-inkomensijkpunt.
3. Bij ministeriële regeling worden, met ingang van 1 januari van elk jaar, de bedragen,
genoemd in de artikelen 53a, tweede lid (bij minimum-inkomensijkpunt behorende normhuur),
53b, derde lid, (bij referentie-inkomensijkpunt behorende normhuur), gewijzigd met
het percentage van de huurprijsontwikkeling, zoals die naar redelijke verwachting
in het tijdvak dat loopt van 1 juli van het aan het berekeningsjaar voorafgaande jaar
tot 1 juli van het berekeningsjaar zal plaatsvinden.
4. Bij ministeriële regeling wordt elk jaar, na overleg met Onze Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, de hoogte vastgesteld van de bedragen, zoals die met ingang
van 1 januari krachtens artikel 53a, eerste lid, als minimum-inkomensijkpunten gelden.
5. Bij ministeriële regeling worden met ingang van 1 januari van elk jaar de bedragen,
genoemd in artikel 53b, eerste lid (referentie-inkomensijkpunten), gewijzigd met het
percentage, waarmee de in het berekeningsjaar verwachte corresponderende bedragen
krachtens artikel 53a, eerste lid, onderdelen a en b, en de in het berekeningsjaar
verwachte corresponderende bedragen krachtens de onderdelen c en d van dat artikellid
(minimum-inkomensijkpunten), afwijken van de corresponderende bedragen die in het
daaraan voorafgaande berekeningsjaar gelden krachtens de in dat artikellid genoemde
wetten. Van dit percentage kan worden afgeweken, voor zover de wijziging van de in
artikel 53a, eerste lid, bedoelde jaarinkomens onbedoeld afwijkt van de wijziging
welke naar verwachting plaats zal vinden met betrekking tot de inkomens boven het
minimum-inkomensijkpunt.
6. De bedragen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, worden naar boven afgerond
op hele eurocenten, met uitzondering van de norminkomens, bedoeld in artikel 53, eerste
lid, onderdelen a en b (maximum inkomen bij een- en meerpersoonshuishoudens), die
naar boven worden afgerond op een veelvoud van € 25. De bedragen, bedoeld in het vierde
en vijfde lid, en de som van de bedragen, genoemd in artikel 53, eerste lid, onderdelen
c of d, en bedoeld in artikel 53, tweede lid (maximum inkomen bij een- en meerpersoonsouderenhuishoudens),
worden naar boven afgerond op een veelvoud van € 25. Bij een volgende wijziging van
de norminkomens en de bedragen, bedoeld in het vijfde lid, wordt uitgegaan van de
bedragen zoals die waren, voordat zij werden afgerond.
7. De overeenkomstig het eerste tot en met zesde lid vastgestelde, vanaf 1 januari geldende
norminkomens, bij minimum-inkomensijkpunt behorende normhuur, bij referentie-inkomensijkpunt
behorende normhuur, minimum-inkomensijkpunten, referentie-inkomensijkpunten en de
gewijzigde factoren, bedoeld in artikel 53c, tweede lid worden elk jaar uiterlijk
op 1 november daaraan voorafgaand in de Staatscourant bekendgemaakt.
8. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de bedragen, genoemd in de artikelen 53a,
eerste lid, onderdelen c en d (ouderentoeslag bij minimum-inkomensijkpunt), en derde
lid, onderdelen a en b (verlaging van de normhuur bij minimum-inkomensijkpunt), en
53b, vierde lid, onderdelen a, b, c en d (verlaging van de normhuur bij referentie-inkomensijkpunt),
hoger of lager worden gesteld.
ARTIKEL III
De Wet op de huurtoeslag wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 16 wordt na «rekenhuur dat» ingevoegd «minimaal».
B
Artikel 18 vervalt.
C
Artikel 19 vervalt.
D
Artikel 21, tweede en derde lid, worden vervangen door een lid, luidende:
2. Voor elk rekeninkomen boven het minimum-inkomensijkpunt, bedoeld in artikel 17, wordt,
per type huishouden als bedoeld in artikel 2, de overeenkomstig het eerste lid bepaalde
hoogte van de huurtoeslag, verlaagd met de uitkomst van de formule:
Y x (afbouwpercentage/12)
in welke formule voorstelt:
Y: het rekeninkomen verminderd met het minimum-inkomensijkpunt, bedoeld in artikel
17;
afbouwpercentage:
a. 27% voor eenpersoonshuishoudens, of
b. 22% voor meerpersoonshuishoudens.
E
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «worden met ingang van 1 januari van elk jaar de bedragen,
genoemd in de artikelen» vervangen door «wordt met ingang van 1 januari van elk jaar
het bedrag, genoemd in artikel» en vervalt «en 14, eerste lid (norminkomen),».
2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde tot en met achtste lid tot
tweede tot en met zevende lid.
3. In het tweede lid (nieuw) vervalt «18, derde lid (bij referentie-inkomensijkpunt
behorende normhuur),».
4. Het vierde tot en met zevende lid (nieuw) komen te luiden:
4. De bedragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden naar boven afgerond op hele
eurocenten. De bedragen, bedoeld in het derde lid, worden naar boven afgerond op een
veelvoud van € 25.
5. De overeenkomstig het eerste tot en met vierde lid vastgestelde, vanaf 1 januari
geldende minimum-inkomensijkpunten, normhuren, maximale huur-, kwaliteitskortings-
en aftoppingsgrenzen worden elk jaar uiterlijk op 1 november daaraan voorafgaand in
de Staatscourant bekendgemaakt.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de bedragen, genoemd in de artikelen 5,
derde lid, onderdelen a, b, c, en d (maximum service-kosten), 17, eerste lid, onderdelen
a en b, en derde lid, onderdelen a en b (verlaging van de normhuur bij minimum-inkomensijkpunt),
hoger of lager worden gesteld.
7. Bij ministeriële regeling kan het afbouwpercentage, bedoeld in artikel 21, tweede
lid, worden gewijzigd voor zover de wijziging van de jaarinkomens, bedoeld in artikel
17, eerste lid, onbedoeld afwijkt van de wijziging welke naar verwachting plaats zal
vinden met betrekking tot de inkomens boven het minimum-inkomensijkpunt.
ARTIKEL IV
De Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 10, tweede lid, onderdeel c, wordt «artikel 18, eerste lid, onderdeel d»
vervangen door «artikel 53b, eerste lid, onderdeel d».
B
In artikel 14, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel 1°, van de Uitvoeringswet huurprijzen
woonruimte wordt «artikel 14, derde lid» vervangen door «artikel 53, derde lid».
ARTIKEL V
In artikel 46, tweede lid, van de Woningwet wordt «artikel 14 van die wet» vervangen
door «artikel 53 van die wet».
ARTIKEL VI
In artikel 252b, lid 1, onderdeel 1°, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt
«artikel 14 lid 1» vervangen door «artikel 53, lid 1».
ARTIKEL VII
In artikel 10, vijfde lid, van de Huisvestingswet 2014 wordt «artikel 18, eerste lid,
onderdeel d» vervangen door «artikel 53b, eerste lid, onderdeel d».
ARTIKEL VIII
In artikel 475da, tweede lid, onderdeel d, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
wordt «artikel 19» telkens vervangen door «artikel 53c».
ARTIKEL IX
De in artikel 18, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag genoemde bedragen kunnen
met ingang van 1 januari 2025 bij ministeriële regeling worden verhoogd.
ARTIKEL X
Indien het bij koninklijke boodschap van 23 februari 2023 ingediende voorstel van
wet tot wijziging van de Wet op de huurtoeslag (vereenvoudiging van de huurtoeslag)
(36 311) tot wet is of wordt verheven en die wet:
A
eerder in werking treedt of is getreden dan deze wet:
1. wordt artikel II als volgt gewijzigd:
a. in onderdeel A wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties»
vervangen door «Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening»;
b. aan onderdeel E wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
4. In het vierde lid wordt «derde lid» vervangen door «tweede lid».;
c. in onderdeel F wordt de punt aan het slot van het voorgestelde onderdeel c vervangen
door een puntkomma.
d. in onderdeel H vervalt «wordt «negende lid» vervangen door «achtste lid» en».
2. vervalt in artikel III, onderdeel E, onder 4, het voorgestelde zesde lid, «5, derde
lid, onderdelen a, b, c en d (maximum service-kosten),».
B
later in werking treedt dan:
1. artikel II:
a. onderdeel A, vervalt artikel I, onderdeel A, van die wet;
b. onderdeel E, onder 2, komt artikel I, onderdeel E, van die wet te luiden:
E
Het bedrag, genoemd in het tweede lid, wordt na toepassing van artikel 27 van de Wet
op de huurtoeslag, verhoogd met € 4.
c. onderdeel H vervalt artikel I, onderdeel I, van die wet.
2. artikel III:
a. onderdeel B, vervalt artikel I, onderdeel E, van die wet;
b. onderdeel E, onder 4, wordt in artikel I, onderdeel G, van die wet «27, achtste lid»
vervangen door «27, zesde lid».
ARTIKEL XI
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2025, met uitzondering van de
artikelen I en III die in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
Ondertekenaars
-
,
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Tegen |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.