Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Conceptkerndoelen burgerschap en digitale geletterdheid (Kamerstuk 31293-721)
31 293 Primair Onderwijs
Nr. 734 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 14 juni 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de brief van 6 maart 2024
inzake de Conceptkerndoelen burgerschap en digitale geletterdheid (Kamerstuk 31 293, nr. 721).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 14 juni 2024. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie, Huls
1
Hoe wordt er met deze doelen voor gezorgd dat kinderen digitale vaardigheden meekrijgen
die hen voorbereiden op een wereld waarin kunstmatige intelligentie en digitalisering
steeds meer een rol gaan spelen?
De conceptkerndoelen geven aan wat leerlingen moeten kennen en kunnen om zich te ontwikkelen
tot bekwame, actieve en verantwoordelijke burgers in de digitale samenleving. Het
onderwijs wordt hier door scholen en docenten vervolgens op ingericht. De kerndoelen
schrijven voor dat leerlingen de nodige praktische kennis en vaardigheden krijgen.
En dat ze complexe problemen leren (her)formuleren zodat digitale technologie kan
bijdragen aan het oplossen hiervan. Ook leren ze hoe ze digitale producten kunnen
ontwerpen. En leren zij kennismaken met de wisselwerking tussen digitale technologie,
digitale media, mens en samenleving.
Bij het opstellen van de conceptkerndoelen digitale geletterdheid is gebruik gemaakt
van een verscheidenheid aan bronnen, theorieën en internationale curricula digitale
geletterdheid en is er gekeken naar de bestaande praktijk op scholen. Dit draagt eraan
bij dat de kerndoelen leerlingen voorbereiden op een wereld waarin kunstmatige intelligentie
en digitalisering een steeds grotere rol gaan spelen.
2
Hoe dragen deze doelen eraan bij dat kinderen van jongs af aan de bedreigingen, maar
ook de kansen zien van alles wat de online wereld te bieden heeft, aangezien het belangrijk
is om kinderen weerbaar te maken en te emanciperen op dit vlak?
Het ontwikkelen van een genuanceerde blik op de digitale wereld staat centraal bij
digitale geletterdheid. Kinderen leren niet alleen praktisch om te gaan met digitale
middelen. Zo zorgt conceptkerndoel 3 in zowel het primair onderwijs (po) als het voortgezet
onderwijs (vo) ervoor dat kinderen veilig leren omgaan met digitale systemen, data
en de privacy van zichzelf en anderen1. Conceptkerndoelen 8 en 9 zien erop toe dat leerlingen weloverwogen keuzes kunnen
maken bij het gebruik van digitale technologie en de media en dat leerlingen verkennen
hoe digitale technologie, digitale media en de samenleving elkaar wederzijds beïnvloeden.
Hierbij is ook aandacht voor de sociale impact en de invloed die de online wereld
kan hebben op de fysieke en mentale gezondheid.
3
Wat is de toegevoegde waarde om in de wet ook de leergebieden op te gaan nemen? In
hoeverre heeft dit een mogelijk beperkend effect op de wendbaarheid en ruimte voor
scholen bij de uitwerking van de kerndoelen?
In de Wet op Primair Onderwijs (WPO) en de Wet op Voortgezet Onderwijs (WVO) worden
net als nu geen leergebieden opgenomen. Vorig jaar heeft een wetsvoorstel voorgelegen
voor internetconsultatie waarin wel werd voorgesteld om ook de leergebieden in de
wet te benoemen. Uit de consultatie kwam naar voren dat dit geen toegevoegde waarde
had en eventueel juist tot verwarring zou kunnen leiden. Dit wordt dus niet meer meegenomen
in het wetsvoorstel waar momenteel aan gewerkt wordt. In dit wetsvoorstel wordt enkel
nog de wettelijke grondslag gecreëerd voor het vaststellen van kerndoelen voor burgerschap
en digitale geletterdheid.
Deze wettekst heeft geen beperkend effect op de ruimte voor scholen, omdat niet wordt
voorgeschreven hoe scholen kerndoelen moeten behandelen. Inhoudelijk verwante kerndoelen zoals burgerschap
en digitale geletterdheid worden in de regelgeving (algemene maatregel van bestuur)
bij elkaar gepresenteerd, vanwege de inhoudelijke samenhang tussen die kerndoelen,
maar scholen behouden de ruimte om kerndoelen te integreren of uit te werken in vakken.
4
Hoe wordt met de uitgebreidere kerndoelen burgerschap en digitale vaardigheden het
risico van overladenheid beperkt?
Het opleveren van conceptkerndoelen burgerschap en digitale geletterdheid zijn noodzakelijk
om elke leerling goed voor te bereiden op de samenleving. Daar moet dus ruimte voor
komen. Dat betekent dat er goed naar het geheel moet worden gekeken. De strategie om overladenheid te beperken richt zijn dan ook
niet op één of twee leergebieden, maar op het geheel van de bijstelling:
• Concretere kerndoelen laten zien wat echt «moet» en dus ook welke ruimte er overblijft
(wat «mag»). Nu is dat te vaag en behandelen leraren en methodemakers vaak te veel
uit angst dingen te missen.
• De tijd voor curriculummakers is begrensd met het zogeheten kader ontwerpruimte. Hierdoor
wordt voorkomen dat elk vak het vel volledig volschrijft en het curriculum te doen
is voor leerlingen en leraren.
• In de implementatie wordt zorg gedragen voor goede bij- en nascholing en goede verwerking
in de methodes. Dit zodat leraren curriculumbewust aan de slag kunnen met keuzes in
hun onderwijsaanbod.
• Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) ontwikkelt leerlijnen die beschrijven langs
welke leerroute leerlingen bepaalde leerdoelen bereiken. Hierin worden voorbeelden
gegeven die leraren houvast kunnen bieden in het ontwikkelen van lesmateriaal, om
zo overladenheid te beperken.
• Alvorens de kerndoelen vast te stellen worden deze onder andere met leraren beproefd
in de praktijk. Zo kan in de praktijk worden bezien in hoeverre deze uitvoerbaar zijn
en kan er, indien toch sprake blijkt te zijn van overladenheid, gericht op geacteerd
worden.
5
Hoe wordt geborgd dat deze nieuwe kerndoelen de werkdruk van leraren niet vergroot?
Zie hiervoor ook het vorige antwoord. Daarnaast geldt dat, hoewel het op het eerste
oog wellicht paradoxaal overkomt, een groter aantal kerndoelen dan waarvan nu sprake
is, in de praktijk ook kan zorgen voor minder overladenheid, door méér focus aan te
brengen op wat moet en daarmee minder werkdruk voor leraren. Dat komt doordat de kerndoelen
richtinggevender geformuleerd zijn. Als je als leraar niet precies weet wat er van
jou en van je leerlingen verwacht wordt (en dus ook wat niet) kan de neiging bestaan
om zoveel mogelijk aan te bieden. Dat kan voorkomen worden met duidelijk afgebakende
kerndoelen. Daar is wel uiteraard een goede bij- en nascholing, beproevingsfase en
implementatie voor nodig.
6
Op wat voor manier biedt de overheid steun aan leraren bij het implementeren van de
nieuwe kerndoelen?
Uiteraard is het van belang dat leraren voldoende steun ervaren bij het implementeren
van de nieuwe kerndoelen. Daar zal ook actief voor worden gezorgd. Er is nu nog niet
besloten hoe de benodigde ondersteuning van leraren bij de implementatie van de geactualiseerde
kerndoelen er exact uit gaat zien. Dit komt omdat de meeste kerndoelen nog niet zijn
opgeleverd en we nog niet precies weten hoeveel en wat er exact gaat veranderen.
Per leergebied wordt tijdens de fase van beproeving de benodigde ondersteuning in
kaart gebracht. Voor de leergebieden Nederlands en rekenen-wiskunde zal dat deze zomer
gebeuren, en voor burgerschap en digitale geletterdheid eind dit jaar. Daarna zal
het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de ondersteuning zo spoedig
mogelijk faciliteren.
Uiteraard worden er voorbereidingen getroffen, zoals de inzet op effectieve bij- en
nascholing van leraren. Hierbij geldt dat elke leraar – in overeenstemming met de
sociale partners met het oog op de curriculumbijstelling – elk jaar recht heeft op
16 uur professionalisering voor specifiek het curriculum en de basisvaardigheden zoals
beschreven in de cao’s voor het po en vo.
7
Welke delen van het bestaande lesprogramma worden verarmd als gevolg van de nieuwe
kerndoelen?
Dat is nu nog niet goed te zeggen om meerdere redenen. Allereerst zijn nog niet alle
conceptkerndoelen opgeleverd, waardoor «oud» en «nieuw» nog niet te vergelijken zijn.
Ten tweede is het voor het een berekening van overladenheid geen zinnige vergelijking
om de «oude» kerndoelen met de «nieuwe» kerndoelen te vergelijken. De oude kerndoelen
zijn te vaag.
Een voorbeeld: in kerndoel 52 (po) staat dat leerlingen leren over de Tweede Wereldoorlog.
Maar wat precies? Hoeveel concepten horen daarbij? Daar zijn de kerndoelen niet duidelijk
over. Dat kunnen 20 concepten zijn, maar ook 200 concepten. Uit angst om concepten
te missen, behandelen leraren en methodemakers dan liever richting de 200 concepten,
en dus meer dan strikt noodzakelijk is. Daarom is het goed om de nieuwe conceptkerndoelen
te vergelijken met het huidige uitgevoerde curriculum: dat wat in methodes staat en
wat in de lessen plaatsvindt. SLO is gevraagd om deze «impactanalyse» te maken als
alle conceptkerndoelen gereed zijn. Het Ministerie van OCW zal uw Kamer hierover informeren
tijdens de halfjaarlijkse voortgangsrapportages.
8
Welke delen van het bestaande lesprogramma worden verzwaard als gevolg van de nieuwe
kerndoelen?
Het verschilt per school in hoeverre het bestaande lesprogramma in de praktijk wordt
uitgebreid of ingekort als gevolg van de beoogde nieuwe kerndoelen. Op alle scholen
wordt er al aandacht besteed aan burgerschap en digitale geletterdheid.
Vanwege de wettelijke burgerschapsopdracht zijn scholen al aan de slag gegaan met
burgerschapscompetenties. Ook is een deel van de conceptkerndoelen die betrekking
hebben op burgerschap niet nieuw en komt, soms impliciet, al terug in de oude kerndoelen.
Kerndoel 44 (vo) bijvoorbeeld: «de leerling [...] leert zien hoe mensen op verschillende
manieren bij politieke processen betrokken kunnen zijn», komt nu terug in conceptkerndoel
5: «de leerling verkent hoe die democratisch handelen binnen de democratische rechtsstaat
kan vormgeven».
Voor digitale geletterdheid is dat anders, omdat daar geen wettelijke opdracht ligt.
In de oude kerndoelen staan wel elementen van digitale geletterdheid, zoals omgaan
met digitale bronnen, maar beperkt. Daar zal de impact voor sommige scholen groter
zijn. Dat zal worden onderzocht tijdens de fase van beproeven.
9
Hoe kunnen de nieuwe kerndoelen worden geïntegreerd in bestaande vakken?
Het is ontzettend waardevol als kerndoelen in samenhang worden aangeboden. Dit verhoogt
de onderwijskwaliteit en vermindert de overladenheid. Dat geldt al helemaal voor de
doelen van burgerschap en digitale geletterdheid, deze krijgen vorm en betekenis binnen
andere leergebieden. Hoewel het de school vrij staat, kunnen deze inhouden uitstekend
worden ondergebracht in bestaande vakken of leergebieden. Vaardigheden die leerlingen
leren bij rekenen-wiskunde helpen om (digitale) informatie te doorgronden, opvattingen
te onderbouwen en meningen van feiten te onderscheiden. Hetzelfde geldt voor Nederlands
en andere talen: rijke (digitale) teksten bieden de mogelijkheid om thema’s zoals
de democratie of kunstmatige intelligentie te bespreken. Zo is er bij ieder vak een
link te leggen. Scholen kiezen zelf hoe ze burgerschap en digitale geletterdheid aanbieden.
SLO kan daar in helpen door het faciliteren van ondersteunende materialen.
10
Op welke manier komt specifieke kennis over de Grondwet terug in deze kerndoelen?
Dus niet zozeer het algemene belang van de Grondwet, zoals geformuleerd in de kerndoelen,
maar de specifieke artikelen en de inhoud daarvan? In hoeverre is kennis van de Grondwet
en de geschiedenis ervan onderdeel van de kerndoelen, op welke leeftijd wordt deze
geacht te worden onderwezen, en hoe specifiek is de «ondergrens» die wordt gehanteerd
en opgenomen in de wet?
In conceptkerndoel 2 en 3 wordt onder «het gaat hierbij om» gesproken van kennis over
de Grondwet. Dit gebeurt zowel in het po als in het vo. Kennis over de Grondwet zal
dus op iedere leeftijd terugkomen, op een manier die past bij de ontwikkeling van
het kind. De precieze invulling hiervan is aan de scholen. Het totaalbeeld van welke
kennis over de Grondwet en de geschiedenis ervan moet worden onderwezen, kan pas worden
overzien als alle kerndoelen zijn opgeleverd. De leergebieden mens en maatschappij
raken namelijk ook aan dit onderwerp.
11
Op welke manier komt het belang van stemrecht (en stemmen als democratische verantwoordelijkheid)
aan de orde? Bij welk kerndoel en in welke fase van het onderwijs?
Bij burgerschapskerndoelen in zowel het po als vo is er aandacht voor verschillende
vormen van inspraak (kerndoel 5). Onderdelen van het democratisch bestel krijgen naar
verwachting ook een plek in de kerndoelen mens en maatschappij, die nog in ontwikkeling
zijn. Het belang van stemrecht heeft ook een plaats binnen het vak maatschappijleer
in de bovenbouw van het vo. Dit is daar een logische plek, kort voordat leerlingen
de stemgerechtigde leeftijd bereiken.
12
Behoren de conceptkerndoelen digitale geletterdheid en burgerschap, naast de conceptkerndoelen
voor Nederlands en rekenen-wiskunde, tot wat u omschrijft als «de basisvaardigheden»?
Is er volgens u binnen deze basisvaardigheden ook een hiërarchie of staan zij op gelijke
voet? Behoren ook andere doelen tot de basisvaardigheden of gaat het om deze vier?
Ja, digitale geletterdheid en burgerschap behoren tot de basisvaardigheden, waartoe
ook Nederlands en rekenen-wiskunde behoren. Lezen, schrijven en rekenen zijn de absolute
basis, maar ook burgerschap en digitale geletterdheid zijn van cruciaal belang om
goed te kunnen deelnemen in de samenleving. Zij komen dan ook alle vier terug in de
andere leergebieden.
13
Kunt u uiteenzetten wat de impact van de nieuwe kerndoelen burgerschap en digitale
geletterdheid is op de beschikbare tijd voor andere vakken in de bovenbouw van het
middelbaar onderwijs?
Kerndoelen worden vastgesteld voor het po en voor de onderbouw van het vo, niet voor
de bovenbouw van het vo. Kerndoelen burgerschap en digitale geletterdheid hebben dus
geen impact op de beschikbare tijd voor (andere) vakken in de bovenbouw van het vo.
14
Klopt het dat een vak als biologie 18 tot 30 procent minder lesuren krijgt bij de
invoering van deze kerndoelen?
Nee, dat klopt niet. Kerndoelen zijn gericht op het po en de onderbouw van het vo
(zie vraag 13). De totale set kerndoelen is een opdracht aan de school, anders dan
in de bovenbouw waar examenprogramma’s per vak, en per schoolsoort/ leerweg zijn vastgesteld.
Om overladenheid te voorkomen hebben de makers van het curriculum een begrenzing in
tijd meegekregen. Dit heet «ontwerpruimte». Het is hierbij belangrijk om drie dingen
te benadrukken.
– Er moet hierbij goed onderscheid gemaakt worden tussen ontwerpruimte voor het maken
van kerndoelen (po en onderbouw vo) en examenprogramma’s (bovenbouw vo).2, 3
o De ontwerpruimte voor kerndoelen is gegroepeerd in leergebieden, niet in vakken. Biologie
valt dus onder het leergebied Mens & Natuur.
o De ontwerpruimte voor examenprogramma’s is wel vormgegeven in vakken.
– Het is niet één-op-één te vergelijken of vakken meer of minder ontwerpruimte krijgen dan in het huidige curriculum.
o Bij de ontwerpruimte voor kerndoelen is er geen perfecte registratie van het aantal
lessen dat momenteel wordt gegeven in bijvoorbeeld Mens & Natuur.
o Bij de ontwerpruimte voor examenprogramma’s is een correctie uitgevoerd op het huidige
model van studielasturen voor havo/vwo. In het huidige model is berekend dat er een
curriculum kan worden geschreven van gemiddeld veertig studielasturen per week, voor
veertig schoolweken. Dat is een goed gemiddelde om mee te werken, maar dat gaat niet
op voor het examenjaar. In een examenjaar wordt er immers niet het hele jaar nieuwe
lesstof behandeld, vanaf april bereiden leerlingen zich voor op het centraal examen.
Daarom wordt er in het nieuwe model niet gerekend met een totale ontwerpruimte van
3.200 (havo) en 4.800 (vwo) studielastuur, maar met 2.800 (havo) en 4.400 (vwo) studielastuur.
In de huidige situatie passen scholen in de praktijk deze correctie ook al toe in
hun lessentabel. Immers, geen school heeft voor examenleerlingen in de maanden mei,
juni en juli nog ingeroosterde lessen. Daarom is deze correctie ook in het model van
ontwerpruimte verwerkt en is het de verwachting dat deze «papieren correctie» (van
bijvoorbeeld 30%) in de praktijk lang niet zal leiden tot een even grote vermindering
van het aantal lesuren. Voor verdere informatie over het verschil in ontwerpruimte
wordt uw Kamer verwezen naar de berekening in de Kamerbrief over de voortgangsrapportage
masterplan basisvaardigheden.4
– Als laatste is het belangrijk om te vermeldend dat het hier om ontwerpruimte gaat, niet om het aantal lesuren. Ontwerpruimte is een begrenzing voor curriculummakers. Dat betekent dat de doelen
die zij maken «te doen» moeten zijn binnen een bepaalde tijd. Hoeveel lesuren scholen
daar daadwerkelijk aan besteden is aan hen.
15
Wanneer vindt er een vertaling plaats van deze kerndoelen naar eindtermen? Wanneer
is dat op zijn vroegst klaar?
Eindtermen zijn geen vertaling van kerndoelen. Het landelijke curriculum voor het
funderend onderwijs bestaat uit: kerndoelen voor het primair onderwijs en voor de
onderbouw van het voortgezet onderwijs, eindtermen voor de bovenbouw van het voortgezet
onderwijs (deze zijn opgenomen in examenprogramma’s en syllabi voor schoolvakken)
en het referentiekader taal en rekenen (de doorlopende leerlijn voor taal en rekenen
van primair onderwijs, voortgezet onderwijs en mbo).
Intussen zijn er conceptkerndoelen opgeleverd voor Nederlands, rekenen/wiskunde, burgerschap
en digitale geletterdheid. De kerndoelen voor overige leergebieden volgen einde van
dit jaar.
Dit jaar worden conceptexamenprogramma’s (met eindtermen) opgeleverd van Nederlands,
wiskunde, maatschappijleer, moderne vreemde talen, natuurwetenschappelijke vakken,
Fries en klassieke talen. De ontwikkeling van de nieuwe eindtermen van vrijwel alle
overige vakken gaan na de zomer van 2024 van start. De ontwikkeling van deze examenprogramma’s
kost ongeveer 24 maanden.5
16
Wanneer zijn deze kerndoelen verwerkt in toetsing, zoals de doorstroomtoets?
Uitgangspunt is dat toetsing het curriculum volgt. Als gevolg daarvan zullen toetsen
zich richten op de relevante kerndoelen en/ of referentieniveaus en wat betreft de
examens op de eindtermen. Formatieve toetsing die deel uitmaakt van onderwijsmethoden
wordt tegelijkertijd ontwikkeld met deze methoden. De ontwikkeling van meer methode-onafhankelijke
toetsing, zoals de leerlingvolgsysteem (LVS-)toetsen, en meer formele toetsing, zoals
de doorstroomtoets in po en de examens in vo, is afhankelijk van het moment van oplevering
van de aangepaste referentieniveaus en eindtermen. Aanpassing van landelijk toe te
passen toetsen vergt een minimale doorlooptijd van twee jaar; uitgaande van een jaar
voor ontwikkeling, proeftoetsing en normering en een tweede jaar waarin bijstellingen
kunnen worden gedaan.
Het moment waarop de kerndoelen in toetsing zullen zijn verwerkt is daarmee afhankelijk
van wanneer de kerndoelen en het referentiekader zijn aangepast. Gegeven dat het aanpassen
van toetsen zo’n 2 jaar duurt en er in 2025 duidelijkheid is over de definitieve kerndoelen
en wat er met het referentiekader gaat gebeuren, zijn nieuwe toetsen mogelijk vanaf
2027.
17
Hoe gaat u erop toezien dat er voor de nieuwe conceptkerndoelen op tijd nieuwe leermiddelen
beschikbaar zijn, voor een betaalbare prijs en van de juiste kwaliteit?
Het Ministerie van OCW is in gesprek met partijen in en om het onderwijs om ervoor
te zorgen dat docenten tijdig over geactualiseerde, goede en betaalbare leermiddelen
beschikken. Want alleen met een helder curriculum én goede leermiddelen kunnen docenten
effectieve en motiverende lessen verzorgen.
Uitgevers hebben aangegeven dat de ontwikkeling van vernieuwd lesmateriaal dat aansluit
op de nieuwe kerndoelen twee jaar duurt. Naar verwachting wordt de laatste versie
van de conceptkerndoelen voor Nederlands en wiskunde-rekenen in de zomer van 2024
opgeleverd. Dat betekent dat methodemakers in de zomer dus aan de slag kunnen met
het ontwikkelen van leermiddelen voor deze leergebieden. De eerste scholen en leraren
kunnen dus op zijn vroegst vanaf schooljaar 2026–2027 gebruik maken van vernieuwd
lesmateriaal. De precieze wijze van invoering wordt de komende maanden in goed overleg
nader uitgewerkt.
De ontwikkeling van lesmateriaal van de resterende leergebieden begint later, omdat
de beproevingsfase van digitale geletterdheid en burgerschap nog niet van start is,
en de conceptkerndoelen van de overige leergebieden nog in ontwikkeling zijn.
Daarnaast investeert het Ministerie van OCW in een onderzoeksprogramma dat gericht
is op bevordering van het evidence-informed gebruik van leermiddelen via de ontwikkeling
van een kwaliteitskader. Ook onderzoekt het Ministerie van OCW de prijsontwikkelingen
op de markt voor leermiddelen in het vo. Na de zomer van 2024 zal uw Kamer uitgebreid
geïnformeerd worden over de resultaten van deze onderzoeken en de vervolgstappen.
18
Hoe borgt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat er voldoende transparantie
voor docenten is waar de kerndoelen terugkomen in bestaande en nieuwe lesmethodes?
Het is belangrijk dat leraren kunnen kiezen uit een breed scala aan kwalitatief hoogwaardige
leermiddelen, waarin de (nieuwe) kerndoelen zijn verwerkt. Het Ministerie van OCW
is in gesprek met Media voor Educatie, Vak en Wetenschap (MEVW), de brancheorganisatie
van de uitgevers, over de vernieuwing van het curriculum en wat dit kan betekenen
voor de leermiddelen. De uitgevers maken de doorvertaling van het vernieuwde curriculum
in de eigen leermiddelen. Daarbij helpt het scholen en leraren als uitgevers in de
vernieuwde leermiddelen helder en overzichtelijk weergeven hoe de nieuwe kerndoelen
in de vernieuwde leermiddelen terugkomen. Dat stelt scholen en leraren in staat om
een mix van open ofwel betaalde leermiddelen samen te stellen, die de kerndoelen goed
dekt en past bij de onderwijsvisie en de leerlingpopulatie van de school.
In het geval van open leermaterialen werkt het Nationaal Groeifonds programma Impuls
Open Leermateriaal aan de vindbaarheid van open leermaterialen, bijvoorbeeld via het
publieke platform Wikiwijs aan de hand van metadata. Projecten gesubsidieerd vanuit
het programma zijn verplicht om de karakteristieken en eigenschappen van hun ontwikkelde
open leermaterialen te labelen (i.e. metadateren) via de publieke open-ict-infrastructuur
Edurep. Het Ministerie van OCW werkt eraan om dit te verbreden naar alle eigen subsidieregelingen
van DUS-I waarin het ontwikkelen van leermateriaal wordt gesubsidieerd. Het programma
werkt nauw samen met SLO om ervoor te zorgen dat ontwikkelingen in het curriculum
ook snel worden vertaald naar metadata labels die gebruikt kunnen worden voor het
vindbaar maken van leermateriaal.
19
Hoe ziet het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erop toe dat er in bestaande
en nieuwe lesmethodes voor burgerschap en digitale geletterdheid sprake is van samenhang
met andere leergebieden?
Het is belangrijk dat er samenhang is in de lesmethodes voor burgerschap en digitale
geletterdheid met andere leergebieden, zodat de overladenheid voor scholen en leerkrachten
wordt beperkt. Het Ministerie van OCW is in gesprek met het onderwijsveld, experts
en ontwikkelaars van leermaterialen om te bevorderen dat dit tot stand komt.
Wel kan de school op verschillende manieren samenhang proberen toe te brengen: van
afstemming tussen vakken waarbij de klassieke vakkenstructuur gehandhaafd blijft,
tot aan volledig geïntegreerd vakoverstijgend onderwijs.
Om scholen daarbij te ondersteunen start SLO na de zomer met de ontwikkeling van leerlijnen.
Dit zijn ondersteunende materialen die dienen als voorbeeld van hoe de kerndoelen
in de praktijk uitgevoerd kunnen worden. Hierbij wordt ook de samenhang met (kerndoelen
van) andere leergebieden in beeld gebracht. Scholen kunnen deze leerlijnen gebruiken
om te komen tot een samenhangende vertaling en uitwerking van het landelijk curriculum
die past bij de eigen schoolcontext.
20
Welke mogelijkheden zijn verkend om leerstof van burgerschap en digitale geletterdheid
onder te brengen bij keuzevakken in plaats van kernvakken?
In het po en in de onderbouw van het vo is niet zozeer sprake van kernvakken en keuzevakken:
alle leerlingen volgen in principe min of meer dezelfde vakken. Voor de basisvaardigheden
is het juist heel goed als alle leerlingen dezelfde basis krijgen. Daarom is de leerstof
van burgerschap en digitale geletterdheid niet ondergebracht bij keuzevakken of -onderdelen.
In de bovenbouw van het vo is er wel sprake van keuzevakken door de profielkeuze.
Elementen van digitale geletterdheid en burgerschap kunnen dan bij verschillende vakken
aan de orde komen. Het actualiseren van een examenprogramma (eindtermen) betekent
per definitie dat een vakvernieuwingscomissie kijkt welke invloed bijvoorbeeld digitale
technologie heeft op het vak, zodoende zijn er ook een profiel- of vakspecifieke behandelingen
van deze thema’s mogelijk is. Maar sommige kennis van burgerschap en digitale geletterdheid
is zo belangrijk dat alle leerlingen deze basis moeten meekrijgen. Deze kennis is
dan bij gemeenschappelijke vakken als Nederlands, wiskunde of maatschappijleer ondergebracht.
21 en 22
Hoe zijn leraren betrokken geweest bij de afwegingen rond het gelijktrekken van de
studielasturen van profielvakken?
Hoe zijn leraren betrokken geweest bij het vinden van de ruimte in de studielasturen
voor digitale geletterdheid en burgerschap?
In de uitwerking van het kader ontwerpruimte is om in het curriculum (meer) ruimte
te vinden voor het versterken van basisvaardigheden taal en rekenen via de schoolvakken
Nederlands en wiskunde, en extra aandacht voor burgerschap (via het schoolvak maatschappijleer)
en digitale geletterdheid onder meer de ontwerpruimte van profielvakken «gelijkgetrokken».
Dit kader is opgesteld door SLO in opdracht van het Ministerie van OCW.
Er zijn bij de totstandkoming van dit model curriculumexperts en leraren geraadpleegd,
met name geassocieerd aan vak- en beroepsverenigingen. Het Ministerie van OCW vindt
de betrokkenheid van leraren in dit proces belangrijk, omdat het van invloed is op
hun dagelijkse werk. Er is geen brede uitvraag gedaan naar de standpunten van alle
leraren. De belangen van leraren onderling verschillen immers op dit punt. Daarom
is bij het opstellen van de ontwerpruimte primair vertrokken vanuit een meer onderwijskundige/
wetenschappelijke basis. Bij de uitwerking ervan (inclusief het adresseren van eventuele
neveneffecten) worden leraren nadrukkelijk betrokken, onder meer via de vakinhoudelijke
verenigingen.
23
Wat is het effect van het ruimte maken in het curriculum voor digitale geletterdheid
en burgerschap en het gelijktrekken van de studielasturen van de profielvakken op
de tijd voor gymlessen, klassieke talen, filosofie en kunstvakken?
De beantwoording van deze vraag is gericht op de bovenbouw van het vo. Met het kader
ontwerpruimte is een integrale afweging gemaakt. Focus op basisvaardigheden betekent
dat er voldoende tijd moet zijn om die basisvaardigheden aan te leren. Daarom moest
er wat van andere vakken af. De gevolgen voor alle individuele vakken zijn te vinden
in het model ontwerpruimte examenprogramma’s6.
24
Zijn er mogelijkheden verkend voor een nog gedetailleerder curriculum, waarbij per
jaar wordt uitgewerkt wat leerlingen moeten kennen en kunnen?
Voor de kerndoelen komen gedetailleerde uitwerkingen beschikbaar: door SLO ontwikkelde
leerlijnen. Deze zijn niet per jaar uitgewerkt, maar geven scholen en leraren wel
handvatten om een doorlopend en samenhangend onderwijsprogramma over de verschillende
leerjaren te realiseren. Dat geldt ook voor de examenprogramma’s in de bovenbouw van
het voortgezet onderwijs, die in syllabi concreter uitgewerkt zijn. Ook voor het geactualiseerde
curriculum zal worden voorzien in gedetailleerdere leerlijnen die in de komende periode
worden ontwikkeld.
Er is ook verkend of deze leerlijn wettelijk zou moeten worden vastgesteld. Dat is
niet wenselijk gebleken. Scholen kunnen in dat geval geen eigen afweging maken in
wanneer ze bepaalde doelen aanbieden. Sommige scholen willen bijvoorbeeld leerdoelen
uit meerdere leerjaren behandelen in een projectweek die past bij de lokale context.
Dat kan meerdere kerndoelen van meerdere leergebieden over meerdere leerjaren bevatten.
Het wettelijk verankeren van een nog gedetailleerder curriculum zou dit zeer moeilijk
tot onmogelijk maken.
25
Klopt het dat studielasturen door scholen in de praktijk gebruikt worden als inschatting
voor hoeveel tijd er voor het vak ingeroosterd wordt?
Ja dat klopt. Hoewel de wettelijk vastgestelde studielasturen voor een vak niet één
op één overeenkomen met het aantal lessen dat op schoolniveau worden ingepland op
het lesrooster (scholen bepalen dat zelf), geven de studielasturen wel een indicatie
van het aantal lessen dat er gemiddeld per week voor dat vak ingepland zouden moeten
worden.
26
Wanneer zijn de kerndoelen op zijn vroegst verwerkt in lesmethoden? Vindt daarover
afstemming plaats tussen uitgeverijen en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap?
De laatste versie van de conceptkerndoelen voor Nederlands en rekenen-wiskunde wordt
naar verwachting voor de zomer van 2024 opgeleverd. Daarmee kunnen leermiddelenmakers
deze zomer starten met het aanpassen van lesmateriaal. Dat geldt zowel voor uitgevers,
als ontwikkelaars van open leermiddelen. Uitgevers geven aan dat de ontwikkeling van
vernieuwd lesmateriaal twee jaar duurt. Dat betekent dat vanaf leerjaar 2026–2027
de eerste scholen en leraren gebruik kunnen maken van het vernieuwde lesmateriaal.
De precieze wijze van invoering wordt de komende maanden nader uitgewerkt, in goed
overleg met alle betrokkenen in en om het onderwijs.
27
Waarom wordt er in het conceptwetsvoorstel voor gekozen om expressieactiviteiten te
expliciteren naar onderwerpen als dans en drama? Hoe verhoudt deze keuze zich tot
de voorgeschiedenis van dit kerndoel en de wens om overladenheid te voorkomen?
In het betreffende conceptwetsvoorstel worden enkele wettelijke bepalingen over kerndoelen
in de verschillende sectorwetten (po, vo en s(v)o) geharmoniseerd. Eén van die onderwerpen is: «aspecten van beeldende vorming, muziek, drama en dans».
Deze wettelijke grondslag staat nu alleen in de WVO 2020 (artikel 2.13, 2e lid, onder
m.) en wordt dus gelijk getrokken naar de WPO en de WEC.
Deze concretisering leidt niet per definitie tot meer overladenheid. Door specifieker
te zijn, kunnen scholen juist selectiever zijn in hun aanbod, zoals is toegelicht
bij vraag 5.
28
Kunt u aangeven op welke wijze de kerndoelen burgerschap en digitale geletterdheid
een stevige basis zijn voor het versterken van de basisvaardigheden?
Nederlands, rekenen-wiskunde, burgerschap en digitale geletterdheid vormen samen de
basisvaardigheden. Deze leergebieden zijn alle vier nodig om je goed te kunnen redden
in de samenleving. Er zijn wederkerige relaties tussen alle domeinen. Neem de taalvaardigheid
«kritisch lezen». Je leest een bron anders als je weet dat het door AI gegenereerd
is. Je leest opinieartikelen ook anders als je kennis hebt over de basiswaarden vrijheid,
gelijkwaardigheid en solidariteit. Dit soort kennis over digitale technologie en burgerschap
komt ten goede aan het begrip van informatie.
29
Op welke manier gaat de Inspectie van het Onderwijs deze kerndoelen handhaven?
Ook nu houdt de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) toezicht op de kerndoelen.
Dat is na invoering van nieuwe kerndoelen niet anders. Het toezicht komt er kort gezegd
op neer dat de inspectie erop let of in het onderwijs van de school invulling wordt
gegeven aan de kerndoelen. Als een school niet aan de gestelde eisen voldoet, treedt
de inspectie handhavend op. Doorgaans ontvangt de school dan een opdracht tot herstel,
en ziet de inspectie erop toe dat dit herstel wordt gerealiseerd.
30
Kunt u aangeven hoe de volgorde van te ontwikkelen kerndoelen is bepaald en waarom
de kerndoelen burgerschap en digitale geletterdheid volgen op Nederlands en rekenen-wiskunde?
Dat is een politieke keuze geweest. In het debat van 6 april 2022 heeft uw Kamer gevraagd
om fasering van de ontwikkeling van de kerndoelen op deze manier (Kamerstuk 31 293, nr. 617). De Minister heeft in lijn hiermee gehandeld en deze volgorde aangehouden: eerst
Nederlands en rekenen-wiskunde, kort daarna burgerschap en digitale geletterdheid
en na een positieve tussenbalans ook de kerndoelen voor de andere leergebieden: mens
en maatschappij, mens en natuur, moderne vreemde talen, bewegen en sport en kunst
en cultuur. De conceptkerndoelen voor deze laatste vijf leergebieden worden momenteel
ontwikkeld.
31
Op welke wijze wordt de Inspectie van het Onderwijs straks geacht de handhaving van
kerndoelen gestalte te geven, nu de conceptkerndoelen niet voorsorteren op een apart
vak burgerschap?
Zie het antwoord op vraag 29. De inhoud van een kerndoel staat los van de handhaving
door de inspectie. Als sprake zou zijn van een apart vak, zou de inspectie daarop
toezien. Als scholen een kerndoel in het hele onderwijs (bijvoorbeeld in meer dan
een vak, door de pedagogische en didactische aanpak of via het schoolklimaat) kunnen
invullen, ziet de inspectie daar op toe. Dat is ook nu het geval. Zo geldt voor de
huidige kerndoelen op het sociale en maatschappelijke domein dat deze niet aan een
vak gekoppeld zijn, en ook daarop houdt de inspectie toezicht.
32
Hoe verhouden de conceptkerndoelen over burgerschap zich in algemene zin tot het Onderwijsraadadvies
«Grenzen stellen, ruimte laten»?
De Onderwijsraad stelt in haar advies over Artikel 23 van de Grondwet dat het Nederlandse
onderwijs in democratisch burgerschap beter, doordachter en systematischer kan en
moet. In het advies Grenzen stellen, ruimte laten beveelt zij het ministerie aan om preciezer aan te geven waaraan scholen aandacht
dienen te besteden binnen het burgerschapsonderwijs. De conceptkerndoelen zijn een
manier om deze preciezere invulling vorm te geven.
33
Hoe verhouden de conceptkerndoelen over burgerschap zich tot democratisch burgerschap
en haar grenzen zoals de Onderwijsraad in rapport «Grenzen stellen, ruimte laten»
benoemd?
Democratisch burgerschap is de naam die de Onderwijsraad geeft aan het burgerschap
waaraan burgers die actief deel uit willen maken van een pluriforme, democratische
Nederlandse samenleving gebonden zijn. Het gaat erom dat burgers weten hoe zij vanuit
de eigen idealen, waarden en normen en met respect voor diversiteit en voor de basiswaarden
van de democratische rechtsstaat kunnen functioneren in en bij kunnen dragen aan de
pluriforme, democratische Nederlandse samenleving. Burgerschapsonderwijs heeft als
doel om de leerlingen de relevante kennis en vaardigheden bij te brengen. Via de conceptkerndoelen
burgerschap kan mede worden gewaarborgd dat onderwijs in deze kennis en vaardigheden
een plek heeft binnen het curriculum van iedere school.
34
In welke mate worden de kerndoelen van het burgerschapsonderwijs eenzijdig gericht
op toetsbaarheid van burgerschapskennis? In welke mate zal het gaan om niet-toetsbare,
maar wel merkbare elementen, zoals een democratische attitude en respect voor de democratische
rechtsstaat?
Bij de totstandkoming van de conceptkerndoelen burgerschap is de ambitie geweest om
te komen tot een gebalanceerde set aan conceptkerndoelen waarin beheersingsdoelen,
ervaringsdoelen en aanbodsdoelen aanwezig zijn. Voor de meeste conceptkerndoelen geldt
dat het een combinatie is van beheersings- en ervaringsdoelen. Elk kerndoel heeft
een eigen doelzin die toelicht wat het kerndoel omvat. Deze kerndoelen schrijven geen
beheersingsniveau voor waarop de leerling wordt afgerekend. Wel beschreven in het
kerndoel, onder het kopje «het gaat hierbij om», kunnen specifiekere beheersingsdoelen
voorkomen, bijvoorbeeld dat leerlingen kennis hebben over de ontwikkeling en de betekenis
van de democratische waarden vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit (kerndoel
3). Met name voor zo’n specifieker beheersingsdoel geldt dat het toetsbaar dient te
zijn. Voor ervaringsdoelen geldt dat veel minder, deze zijn er meer op gericht dat
leerlingen de kans krijgen om een houding te ontwikkelen, zonder dat daaraan een gewenste
norm is verbonden. Een voorbeeld is het doel dat leerlingen kunnen afwegen hoe het
eigen handelen effect heeft op de omgeving en het welzijn van anderen, nu en in de
toekomst (eveneens kerndoel 3).
35
Hoe gaat de bijscholing op het gebied van digitale geletterdheid worden vormgegeven?
Vanuit verschillende initiatieven werkt het Ministerie van OCW aan de doorlopende
professionalisering op het gebied van digitale geletterdheid. Zo lopen er gesprekken
met verschillende partners uit het veld en zal deze zomer het opleidingsberaad leraren
voor digitale geletterdheid en burgerschap van start gaan. Daarnaast heeft de Europese
Commissie een TSI7 voorstel van Nederland en Vlaanderen goedgekeurd voor de ontwikkeling van een innovatieve
methode voor bijscholing op het gebied van digitale geletterdheid.
Hoe de complete bijscholing op het gebied van digitale geletterdheid wordt vormgegeven
moet nog besloten worden. Uw Kamer wordt hier op een later moment over geïnformeerd.
Voor algemene professionalisering op het gebied van basisvaardigheden, zie vraag 36.
36
Hoe gaat de bijscholing op het gebied van burgerschap worden vormgegeven?
Dit moet nog besloten worden en is mede afhankelijk van de precieze uitwerking van
de conceptkerndoelen naar definitieve kerndoelen. Tijdens de fase van beproeven worden
de ontwikkelbehoeftes van docenten op het gebied van burgerschap in kaart gebracht,
zodat het Ministerie van OCW indien nodig hierin kan faciliteren. Dit gebeurt tot
eind 2024. Dan zal SLO ook een «impactanalyse» uitvoeren: waar wordt er iets nieuws
van leraren gevraagd en wat kunnen zij nu al? Wat in ieder geval zeker is, is dat
elke leraar, elk jaar recht heeft op 16 uur professionalisering voor curriculum en
basisvaardigheden vanuit de cao’s voor po en vo. Professionalisering voor burgerschap
kan hierin worden meegenomen, maar over de precieze bijscholing wordt uw Kamer op
een later moment geïnformeerd.
37
Welke punten zijn of gaan er sneuvelen in het vernieuwde curriculum?
Om ervoor te zorgen dat de focus ligt op basisvaardigheden en dat overladenheid wordt
voorkomen, moeten de makers van de kerndoelen scherpe keuzes maken. Welke punten er
gaan afvallen of bijkomen kan op dit moment nog niet worden vastgesteld. De kerndoelen
Nederlands, rekenen-wiskunde, burgerschap en digitale geletterdheid zijn in concept
aangeleverd. De conceptkerndoelen mens en maatschappij, mens en natuur, moderne vreemde
talen, bewegen en sport en kunst en cultuur worden in het najaar van 2024 verwacht.
De fase van beproeven kan leiden tot wijzigingen. Zodra het volledige pakket kerndoelen
in definitieve vorm is opgeleverd, kunnen de verschillen bestudeerd worden. Zie ook
het antwoord op vraag 7.
38
Hoe ziet de fase van beproeving er uit? Welke rol hebben leraren en leerlingen in
deze fase?
De fase van beproeven voor Nederlands en rekenen-wiskunde bestond dit voorjaar uit
acht regiobijeenkomsten door heel Nederland waar bijna 200 scholen aan deelnamen,
die elk met drie vertegenwoordigers aanwezig waren. Na iedere bijeenkomst zijn leraren
aan de slag gegaan met een praktijkopdracht over de conceptkerndoelen. Er zijn twee
metingen geweest waarbij gerichte feedback wordt gegeven op de kerndoelen. Daarnaast
wordt geïnventariseerd wat scholen nodig hebben voor de implementatie van de kerndoelen
en hoe de opgedane kennis overgedragen kan worden aan andere leraren in de school.
SLO verzamelt na de regiobijeenkomsten en uitwerking van de praktijkopdracht alle
feedback op de conceptkerndoelen, weegt en verwerkt het. Vervolgens wordt gekeken
waar verscherping of verduidelijking van de conceptkerndoelen nodig is. De fase van
beproeving voor digitale geletterdheid en burgerschap zal dit najaar vergelijkbaar
zijn in opzet.
Leerlingen hebben geen actieve rol in de beproevingsfase van de kerndoelen, aangezien
de bruikbaarheid voor leraren(teams) in de praktijk centraal staat in deze fase. Er
wordt overigens bij de actualisatie wel gekeken naar wat leerlingen belangrijk vinden.
Zo heeft SLO in samenwerking met Diversion en LAKS leerlingpanels en participatiesessies
georganiseerd gedurende de ontwikkeljaren om mee te denken over de actualisatie van
de examenprogramma’s.
39
Vanaf wanneer zullen de geactualiseerde kerndoelen worden meegenomen in de lerarenopleidingen?
En wordt er binnen de lerarenopleiding dan ook iets geschrapt?
De lerarenopleidingen beogen per september 2026 de kerndoelen voor de basisvaardigheden
opgenomen te hebben in de lerarenopleidingen voor het po. Het Ministerie van OCW werkt
samen met de lerarenopleidingen aan het terugdringen van de overladenheid in de opleiding.
Enerzijds door focus aan te brengen in landelijke kaders zoals de kennisbases en anderzijds
door als overheid en toezichthouders betrokken te zijn bij curriculumvernieuwing en
daarbij het gesprek te voeren over wat echt moet en hoe het Ministerie van OCW ruimte
bewaart in de opleiding voor profilering en innovatie.
40
Wat is de afweging geweest om de kerndoelen niet in het wetsvoorstel zelf vast te
leggen?
De hoofdelementen met betrekking tot de inhoud van het onderwijs zijn geregeld op
wetsniveau. In de wet wordt bijvoorbeeld bepaald voor welke onderwerpen kerndoelen
kunnen worden opgesteld. Kerndoelen zijn een nadere inhoudelijke uitwerking van deze
wettelijke eisen. Daarom wordt dit op het niveau van een algemene maatregel van bestuur
vastgesteld. Dit systeem geldt al sinds de eerste set kerndoelen uit 1993. Op deze
manier kunnen de kerndoelen steeds indien nodig relatief snel worden geactualiseerd.
41
Worden de AMvB’s, waarin de kerndoelen worden vastgelegd, via een voorhangprocedure
aan de Kamer voorgelegd?
Op deze amvb’s is voorwaardelijke delegatie van toepassing op grond van artikel 9,
vijfde lid, van de WPO, artikel 13, zevende lid, van de WEC en artikel 13.1, tweede
lid, van de WVO 2020. Deze variant in de voorhangprocedure wordt in het spraakgebruik
vaak een «nahang» genoemd omdat de betrokkenheid van het parlement wordt gezocht nadat
de amvb in het Staatsblad is geplaatst. Een «nahang» heeft ten doel het parlement
de gelegenheid te geven aan te geven of naar hun oordeel het onderwerp van de amvb
op wetsniveau moet worden geregeld en niet op regeringsniveau.8
Verder zullen de conceptkerndoelen voorafgaand aan de fase van beproeving volgens
toezegging uiteraard met uw Kamer worden gedeeld, zoals ook nu met de conceptkerndoelen
burgerschap en digitale geletterdheid is gebeurd. Met dit proces beoogt de regering
ook voorafgaand aan de totstandkoming van de amvb’s de betrokkenheid van uw Kamer
te garanderen.
42
Op welke manier wordt voorkomen dat scholen zich alleen of vooral door de kerndoelen
of het onderzoekskader laten leiden?
In de wet is opgenomen welke eisen aan het curriculum worden gesteld. Deze eisen laten
uiteraard ruimte voor een eigen invulling die passend is bij de wensen en behoeften
van een school.
In de onderzoekskaders worden de wettelijke vereisten vertaald naar de manier waarop
de inspectie toezicht houdt. Ook dit zijn minimale eisen waarbinnen een school veel
vrijheid heeft om dit nader in te richten. Daarmee wordt voorkomen dat scholen zich
vooral door de kerndoelen of onderzoekskaders laten leiden, maar juist ook eigen regie
pakken om het onderwijsaanbod op het terrein van burgerschap en digitale geletterdheid
in te richten op de wijze die passend is bij de school.
43
Welke gevolgen hebben het feit dat docenten wellicht extra scholing nodig hebben om
met bepaalde kerndoelen aan de slag te gaan voor de werkdruk, die nu al wordt gezien
als een van de hoofdredenen van het lerarentekort?
Het is vanzelfsprekend dat leraren goed geëquipeerd moeten zijn om de nieuwe kerndoelen
uit te voeren. Professionele ontwikkeling van leraren is een belangrijke voorwaarde
voor de kwaliteit van leraren en dus van het onderwijs. Daarom behoort dit een vast
onderdeel van het takenpakket te zijn. Met het Onderwijsakkoord dat in 2022 is gesloten
tussen het Ministerie van OCW, de PO-raad, de VO-raad, de Algemene Onderwijsbond (AOb),
de Opleidings & Ontwikkelfondsen van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV O&O),
het Christelijk Nationaal Vakverbond Onderwijs (CNV Onderwijs), de Federatie van Onderwijsvakorganisaties
(FvOv) en de Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS) is budget beschikbaar gesteld
voor extra tijd en geld voor leraren om hun professionaliteit, kennis en kunde op
peil te houden en te verhogen.
In de cao van het po is afgesproken dat het team op de school afspraken maakt over
de inzet van deze middelen als onderdeel van het werkverdelingsplan. In cao van het
vo is afgesproken dat leraren zestien uur per jaar krijgen voor professionalisering.
Schoolbesturen hebben als werkgever een belangrijke rol om ervoor te zorgen dat leraren
de mogelijkheid krijgen om extra scholing te ontvangen, zonder dat dit voor de betrokken
leraar leidt tot meer (ervaren) werkdruk. Uiteraard moet de scholing passen binnen
het bestaande takenpakket.
44
Hoe gaat geborgd worden dat het vak digitale geletterdheid altijd voldoende actueel
is?
Ontwikkelingen op het gebied van technologie volgen elkaar in rap tempo op. Daarom
is het bij het leergebied digitale geletterdheid extra belangrijk dat dit voldoende
actueel is. De kerndoelen voor digitale geletterdheid zijn breed geformuleerd met
het doel om actueel te zijn en te blijven. Dat betekent dat er geanticipeerd is op
mogelijk nieuwe ontwikkelingen in de digitale wereld en dat deze binnen de bestaande
kerndoelen kunnen worden opgenomen. Er is hier rekening mee gehouden door bijvoorbeeld
niet van bepaalde programmeertalen of softwaresystemen uit te gaan, maar deze techniekneutraal
te beschrijven.
Voor kleinere aanpassingen kan SLO haar leerlijnen actualiseren. In deze leerlijnen
wordt beschreven via welke tussendoelen leerlingen bepaalde kerndoelen kunnen bereiken.
Docenten kunnen deze leerlijnen gebruiken ter inspiratie voor de invulling van hun
lessen of om de inhoud van hun methode af te wegen ten opzichte van het curriculum.
Omdat deze leerlijnen niet wettelijk zijn vastgelegd, kunnen ze makkelijk worden aangepast.
Daardoor kunnen ze inspelen op actuele ontwikkelingen zonder dat de kerndoelen zelf
veranderd hoeven te worden.
Mochten er grotere ontwikkelingen plaatsvinden die een verandering van de kerndoelen
vereisen, dan wordt dit meegenomen in het systeem van periodieke herijking van het
curriculum dat nu door het Ministerie van OCW en SLO wordt ontwikkeld.
45
Hoe gaat geborgd worden dat in het vak digitale geletterdheid geen kloof ontstaat
tussen zij die (financieel) toegang hebben tot digitale leermiddelen en zij die daar
geen toegang tot hebben?
Het is belangrijk dat iedere leerling volwaardig kan deelnemen aan het onderwijs,
ook wanneer scholen kiezen om hun onderwijs met behulp van digitale leermiddelen vorm
te geven. Het is belangrijk om te benadrukken dat de aanschaf van apparaten zoals
laptops en tablets door ouders vrijwillig moet zijn. Hier is expliciet aandacht voor
gevraagd in de campagne over de aangescherpte regels voor de ouderbijdrage. Als ouders
geen bijdrage kunnen leveren, dan moet de school zorgen voor een volwaardig alternatief.
De inspectie ziet erop toe dat scholen de wettelijke regels rondom de vrijwillige
ouderbijdrage naleven.
46
In hoeverre beschikken leraren op dit moment over de kennis, bevoegdheid en vaardigheden
om deze kerndoelen te onderwijzen?
Tijdens de fase van beproeven, die op dit moment loopt, wordt met het onderwijsveld
gesproken over de conceptkerndoelen, zoals ook eerder toegelicht. Hierbij staat de
vraag wat het onderwijsveld nodig heeft om met de kerndoelen te kunnen werken vanzelfsprekend
centraal. Op dit moment is er nog geen volledig zicht op waar de behoeften van docenten
liggen, en wat het verschil is tussen de huidige en toekomstige kerndoelen. De behoeften
kunnen ook van docent tot docent verschillen. Daarom zal de beroepsgroep ook actief
betrokken worden.
47
In hoeverre beschikken scholen op dit moment over de ICT-middelen om deze kerndoelen
te onderwijzen? Zijn er verschillen tussen scholen onderling?
De kerndoelen zijn zo geformuleerd dat alle scholen, ongeacht de verschillende keuzes
in hoe zij hun ICT hebben vormgegeven, in staat zijn om aan deze kerndoelen te voldoen
in hun onderwijspraktijk.
Het is de verantwoordelijkheid van scholen om te zorgen voor een passende en veilige
ICT-infrastructuur die aansluit bij hun ambities en onderwijsvisie. Binnen de lumpsumsystematiek
hebben scholen de vrijheid om hun budget naar eigen inzicht te besteden. Hierdoor
wordt variatie gezien tussen scholen in de mate waarin ze geïnvesteerd hebben in ICT,
afhankelijk van hun specifieke ambities en prioriteiten.9
48
Zijn er scholen die, hetzij uit pedagogisch-didactische overtuiging, hetzij om andere
redenen, minder werken met digitale middelen en computers en daardoor minder geëquipeerd
zijn om deze kerndoelen te onderwijzen?
Er zijn verschillen tussen scholen in de mate waarmee zij werken met digitale middelen.
De kerndoelen digitale geletterdheid zijn erop gericht dat leerlingen zich ontwikkelen
tot bekwame, actieve en verantwoordelijke burgers in de digitale samenleving. Ook
scholen die minder digitale middelen gebruiken, kunnen met hun leerlingen aan deze
kerndoelen werken. Voor enkele kerndoelen is het echter wel noodzakelijk om devices
te gebruiken. Het is aan de school om een eigen afweging te maken hoeveel devices
ze aanschaffen en hoe ze die in lijn met hun onderwijsvisie en leerlingpopulatie toepassen.
49
Zijn de scholen voldoende voorzien in aanvullende middelen om hen in staat te stellen
aan deze doelen te voldoen?
Er is op dit moment geen volledig zicht op de mate waarin scholen over voldoende aanvullende
middelen beschikken. Ten eerste verschilt dit per school (zie vraag 8). De impact
per school wordt duidelijker met de beproevingsfase van de kerndoelen voor burgerschap
en digitale geletterdheid. De fase van beproeven bestaat uit twee delen: enerzijds
het beproeven van de kerndoelen in de scholen en het aanscherpen hiervan, anderzijds
het in kaart brengen van wat er nodig is voor diens implementatie. Hierna wordt een
besluit genomen over de ontwikkelbehoeftes van de leraar. Daarnaast kunnen scholen
op dit moment gebruik maken van diverse aanvullende subsidieregelingen, zoals de subsidie
Verbetering basisvaardigheden 202410 en Impuls Open Leermateriaal11.
50
Hoeveel docenten beschikken op dit moment over de expertise om leerlingen te onderwijzen
in programmeren?
Veel docenten zijn al aan de slag met programmeren. Dit betekent niet dat alle docenten
een programmeertaal onder de knie hebben. Dat is ook niet nodig. Zo kunnen ze bijvoorbeeld
gebruik maken van educatieve hulpmiddelen zoals eenvoudig te programmeren robots en
er zijn ook websites waarbij kinderen eenvoudige programmeertalen kunnen leren.
Uit het peilonderzoek Digitale Geletterdheid van de inspectie blijkt dat docenten
op het gebied van computational thinking (waar programmeren deel van uitmaakt) behoefte
aan bijscholing hebben. Uit dit onderzoek blijkt ook dat 30 procent van de schoolleiders
aangeeft dat hun docenten hier voldoende bekwaam voor zijn. Voor de andere drie domeinen
van digitale geletterdheid voelt de meerderheid van de docenten zich voldoende bekwaam.
Ook komt naar voren dat een visie, en daarmee kennis en steun voor docenten, op het
gebied van digitale geletterdheid op veel scholen nog ontbreekt.
Vanuit verschillende initiatieven werken we aan de doorlopende professionalisering
op het gebied van digitale geletterdheid (zie antwoord op vraag 35).
51
Is overwogen om van AI niet een apart kerndoel te maken voor zowel primair onderwijs
als voortgezet onderwijs maar om dat te integreren in een van de andere kerndoelen?
Op grond van welke overwegingen is ervoor gekozen om het op te nemen als afzonderlijk
kerndoel?
Kennis over de werking van AI, herkennen van AI en kritisch gebruiken van AI-systemen
spelen een zodanig grote rol in huidige en toekomstige wereld dat een eigen kerndoel
volgens de betrokken vakexperts en docenten gerechtvaardigd is. Dat neemt niet weg
dat AI ook in combinatie met andere kerndoelen binnen digitale geletterdheid en in
andere leergebieden aangeboden kan worden door scholen.
52
Tot kerndoel 2 Digitale media en informatie hoort de betrouwbaarheid van media. Wie
of wat bepaalt hier wat betrouwbaar is en wat niet?
Kerndoel 2 is erop gericht dat leerlingen zelf leren inschatten of zij een bron wel
of niet betrouwbaar achten. Leerlingen leren hierbij zelf kritische vragen te stellen
en op onderzoek uit te gaan. Bijvoorbeeld door te kijken naar het type bron, doel
van de informatie, waar de bron gepubliceerd is, auteur, publicatiedatum en opdrachtgever.
Het is uiteindelijk de leerling die op basis van de beschikbare informatie leert te
beargumenteren hoe betrouwbaar een bron is.
53
Wat wordt precies bedoeld met «uitleggen dat een dataset een beperkt beeld geeft van
de werkelijkheid» in kerndoel 4 – Data?
Een dataset is het resultaat van dataverzameling. Bij het verzamelen van data worden
die data verzameld die relevant worden geacht binnen de onderzoekscontext waarvoor
de data worden verzameld. In kerndoel 4 is voor het po opgenomen dat leerlingen kunnen
uitleggen hoe de resultaten van dataverwerking afhankelijk zijn van de herkomst, juistheid
en volledigheid van de gebruikte dataset. De bedoeling hiervan is dat leerlingen de
waarde en beperkingen van de resultaten van dataverwerking kunnen beoordelen, gegeven
de kwaliteit van de gebruikte data. Kerndoel 4 in het vo bouwt hierop voort doordat
is opgenomen dat de leerling kan uitleggen dat een dataset een beperkt beeld geeft
van de werkelijkheid. Data bevat een weergave van de werkelijkheid waar informatie,
kennis en inzichten in ontsloten kunnen liggen. Tegelijkertijd kan data niet altijd
de werkelijkheid in zijn geheel vatten, omdat een steekproef regelmatig niet representatief
en te generaliseren is. Kerndoel 4 draagt eraan bij dat leerlingen het begrip hiervan
ontwikkelen en dat kunnen overbrengen.
54
Is kerndoel 5 – Artificiële intelligentie nog actueel gezien de snelle ontwikkelingen
in generatieve AI?
De kerndoelen voor AI zijn breed en techniekneutraal geformuleerd, wat de actualiteit
en toekomstbestendigheid ten goede komt. Vanuit de doelzin, «de leerling verkent hoe
AI-systemen werken» kunnen leerlingen nu en in de toekomst ervaring opdoen met de
werking van zulke systemen, ook met de ontwikkelingen die deze technologie doorgaat.
Mochten er toch grotere ontwikkelingen plaatsvinden die een verandering van de kerndoelen
vereist, dan wordt dit ondervangen door de periodieke herijking van het curriculum.
Op deze manier wordt de actualiteit van het kerndoel gewaarborgd.
55
Kunt u toelichten waarom een apart kerndoel is opgenomen voor programmeren en welke
afwegingen daarbij een rol speelde?
Programmeren is als apart kerndoel opgenomen omdat het volgens de betrokken vakexperts
en docenten specifieke kennis en vaardigheden vraagt die niet goed passen bij andere
kerndoelen. In alle buitenlandse curricula en raamwerken wordt programmeren tevens
als een essentieel leerdoel opgenomen.
56
Welk beslag op de totaal beschikbare leertijd legt het leren programmeren naar verwachting?
De curriculummakers hebben de opdracht gekregen om een curriculum te ontwerpen dat
uitvoerbaar is binnen de hele onderwijstijd, maar ze hoeven niet te specificeren hoeveel
tijd dit per (sub)doel kost. Scholen hebben de vrijheid om zelf te bepalen hoeveel
leertijd zij willen besteden aan de verschillende kerndoelen, dus ook ten aanzien
van leren programmeren. Het doel is niet dat leerlingen een volledige programmeertaal
beheersen, maar vooral dat ze kennismaken met de grondbeginselen. Tijdens de fase
van beproeven wordt onderzocht of de kerndoelen in de totale gegeven tijd voldoende
tot hun recht komen.
57
Welke programmeertalen zouden leerlingen in het kader van het kerndoel programmeren
moeten leren beheersen?
Er zijn geen specifieke programmeertalen die leerlingen moeten leren beheersen. Het
gaat om kennismaken met programmeerconcepten. De implementatie is aan de school, dat
betekent dat scholen hier vrijheid in hebben.
58
Is respect voor diversiteit de enige minimale norm die is opgenomen in dit conceptkerndoel?
In conceptkerndoel 2 wordt gesproken over «respectvol handelen vanuit kennis over
een diverse samenleving». Het uitgangspunt hierbij is dat diversiteit een gegeven
is in de samenleving en dat leerlingen zich hiertoe te verhouden hebben. Hiervoor
hebben zij kennis nodig over de bescherming die de Grondwet biedt tegen racisme en
discriminatie en moeten zij kunnen reflecteren op de eigen identiteit en die van de
ander, alvorens respectvol te kunnen handelen. Dat zijn dus meerdere normen. Diversiteit
is hier bedoeld in de breedste vorm van het woord: diversiteit in geloofs- en levensovertuiging,
politieke voorkeur, afkomst, sekse, gender, seksuele oriëntatie en beperkingen.
59
Wat is de reden dat burgerschap vooral wordt gelezen in de (beperkte) definitie van
de kernwaarden van de democratische rechtsstaat en wat is de reden dat bredere aspecten
als gemeenschapszin minder aan bod komen?
Burgerschap gaat erom dat burgers weten hoe zij vanuit de eigen idealen, waarden en
normen, en met respect voor diversiteit en voor de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat kunnen functioneren in en bij kunnen dragen aan de pluriforme, democratische
Nederlandse samenleving. Burgerschap, op deze manier gedefinieerd, is relatief breed
en omvat ook aspecten als gemeenschapszin, een waarde die nauw raakt aan de waarde
solidariteit die in het kader van de wettelijke burgerschapsopdracht wordt uitgelicht
als een van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat. Ook in de conceptkerndoelen
burgerschap komen de waarden gemeenschapszin en solidariteit terug, bijvoorbeeld in
conceptkerndoel 4 dat zich richt op maatschappelijke betrokkenheid.
60
Klopt het dat het niveau van burgerschap vooral toegespitst lijkt op de onderbouw
van het voortgezet onderwijs? Is een duidelijker splitsing tussen primair onderwijs
en voortgezet onderwijs mogelijk wat betreft niveau?
Dat klopt niet. De doelzinnen van de po- en onderbouw vo-doelen zijn gelijk, maar
dat betekent niet dat het niveau in het po is toegespitst op de onderbouw van het
vo. In de onderbouw van het voortgezet onderwijs wordt de basis die in het po gelegd
is onderhouden, verbreed en verdiept. Een belangrijk uitgangspunt bij het ontwikkelen
is dat leerlingen over hetzelfde leren, maar op een manier die past bij de leeftijd.
Omgaan met inspraak doe je op een andere manier in groep 2 dan in groep 8. De leerlijnen
en onderwijsprogramma’s van scholen werken dat verder uit.
Deze samenhang tussen po en vo sluit overigens goed aan op de wettelijke burgerschapsopdracht,
die ook gelijk is voor po en vo.
61
Is de aandacht voor diversiteit en inclusie niet erg tijdgebonden gelet op het feit
dat de discussies hierover pas duidelijk gevoerd worden in de afgelopen tien jaar?
In de Nederlandse Grondwet komt diversiteit terug in artikel 1: «allen die zich in
Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens
godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele
gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.» Diversiteit en inclusie
zijn belangrijke, tijdloze kenmerken van onze samenleving en gaan iedereen aan. Het
is dan ook logisch dat dit een thema is voor burgerschapsonderwijs.
62
Wat is de reden dat woorden als antisemitisme en Holocaust in de kerndoelen ontbreken,
terwijl deze thematiek actueler is dan ooit? Is de bedoeling dat dit bij uitstek ook
duidelijk bij burgerschap aan de orde komt?
De conceptkerndoelen burgerschap zijn nadrukkelijk gericht op het afwijzen van discriminatie
en racisme, hieronder valt ook antisemitisme. Met de huidige conceptkerndoelen wordt
al deels uitvoer gegeven aan de motie van het lid Van den Hul c.s. uit 2020 over de
uitwerking van de kerndoelen ten aanzien van racisme, discriminatie, antisemitisme,
koloniaal verleden en migratiegeschiedenis (Kamerstuk 31 293, nr. 533). Recent is door de Kamer een nieuwe motie aangenomen van het lid Palmen c.s. over
het opnemen van het thema antisemitisme in de nieuwe kerndoelen burgerschap (Kamerstuk
30 950, nr. 392). De motie wordt meegenomen door SLO bij de aanscherping van de kerndoelen, die duurt
tot eind 2024. Na deze fase van beproeven worden de aangescherpt kerndoelen aan uw
Kamer voorgelegd.
Belangrijk is om te benadrukken dat antisemitisme en de Holocaust als thema’s ook
een plek krijgen in het leergebied mens en maatschappij, waar geschiedenis deel van
uitmaakt. Daarmee komt er dus aandacht voor dit onderwerp. De conceptkerndoelen voor
dit leergebied zijn momenteel nog in ontwikkeling.
63
Welke onderdelen van de conceptkerndoelen burgerschap zijn al opgenomen in vakken
zoals geschiedenis, economie en maatschappijleer?
Burgerschap komt in de huidige praktijk bij de vakken geschiedenis, economie en maatschappijleer
soms aan bod, maar nog niet in bewuste samenhang. Sommige scholen besteden er veel
aandacht aan en sommige scholen heel weinig. Om iedereen een gelijke basis mee te
geven zijn de leerdoelen voor burgerschap geconcretiseerd. Dat hoeft nadrukkelijk
geen apart vak te worden. Sterker nog: het is juist heel sterk als burgerschapscomponenten
bewust gekoppeld worden aan vakken als geschiedenis, economie en maatschappijleer.
Daarom moeten de burgerschapsdoelen bij voorkeur in samenhang met de doelen voor het
leergebied mens en maatschappij worden bekeken. De conceptkerndoelen door mens en
maatschappij worden in het najaar van 2024 verwacht.
64
Hoe verhouden deze conceptkerndoelen zich tot de wettelijke eisen voor bevordering
van burgerschap die in 2021 zijn opgesteld? Zijn deze bedoeld om meer «handvatten»
te geven wat betreft de inhoud van dat burgerschap en dus als aanvulling/verduidelijking?
De wettelijke burgerschapsopdracht is een algemene opdracht aan de school om te werken
aan actief burgerschap en sociale cohesie binnen de school. De opdracht bestaat uit
twee onderdelen: de schoolcultuur en burgerschapsonderwijs. Het burgerschapsonderwijs
waar de opdracht op ziet bestaat uit grofweg drie onderdelen: respect voor en kennis
van de basiswaarden, ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties en bijbrengen
van kennis over en respect voor diversiteit.
Met de conceptkerndoelen kan invulling gegeven worden aan het burgerschapsonderwijs, maar de burgerschapsopdracht is een bredere opdracht aan de gehele school: niet alleen de lessen, maar ook de
pauzes en de omgang met elkaar. De conceptkerndoelen zijn niet bedoeld om de burgerschapsopdracht
te verduidelijken of om er een volledige invulling aan te kunnen geven, het gaat immers
om een andere wettelijke opdracht. Dat neemt echter niet weg dat scholen de kerndoelen
burgerschap straks wel kunnen benutten voor de invulling van hun burgerschapsonderwijs, dat ook onderdeel uitmaakt van de burgerschapsopdracht.
65
Op welke manier verschillen de burgerschapsdoelen met die in andere, ons omringende
democratische landen als Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten? Beschikt u over
internationaal vergelijkend onderzoek van het type kennis, ervaringen en vaardigheden?
Bij de ontwikkeling van de conceptkerndoelen burgerschap is gekeken naar de doelen
in omringende en vergelijkbare landen. De conceptkerndoelen burgerschap zijn in de
kern vergelijkbaar met de doelen in deze landen. Er is geen systematisch onderzoek
gedaan naar hoe de doelen precies van elkaar verschillen tussen landen.
Er wordt iedere zes jaar internationaal vergelijkend onderzoek gedaan naar burgerschapscompetenties
van jongeren van 14 jaar oud: de International Civic en Citizenship Education Study
(ICCS). De competenties en houdingen die hierin onderzocht worden zijn ook gewogen
en meegenomen in de ontwikkeling van de kerndoelen.
66
Op welke manier is de kennis over het actieve en passieve stemrecht onderdeel van
de kerndoelen burgerschap en op welke leeftijd worden leerlingen geacht over deze
kennis te beschikken?
Het kan onderdeel uitmaken van lessen die gebaseerd zijn op conceptkerndoel 5. Dat
geldt voor leerlingen van alle leeftijden. Het is aan scholen zelf hoe zij hieraan
precieze invulling willen geven. Daarnaast komt het expliciet aan bod bij maatschappijleer
in de bovenbouw van het vo. Dit is dus vanaf de leeftijd van 15/ 16 jaar (zie ook
het antwoord op vraag 11).
67
Wat is de theoretische basis of aanname achter de conceptkerndoelen? Richt het burgerschapsonderwijs
zich op de vorming van leerlingen tot specifiek Nederlands staatsburger of tot wereldburger?
Het burgerschapsonderwijs gaat uit van de pluriforme, democratische Nederlandse samenleving;
in dat opzicht speelt de staats- en samenlevingsvorm van Nederland specifiek een vormende
rol. In zowel de wettelijke burgerschapsopdracht als in de conceptkerndoelen burgerschap
wordt echter ook gerefereerd aan de fundamentele, wereldwijde rechten en vrijheden
van de mens, zoals vastgelegd in verschillende internationale verdragen. Samen met
de rechten en vrijheden van de Nederlandse burger zoals die zijn vastgelegd in de
Nederlandse Grondwet, bepalen deze verdragen de basiswaarden van de democratische
rechtsstaat die in het burgerschapsonderwijs centraal dienen te staan: vrijheid, gelijkwaardigheid
en solidariteit. De veronderstelling is dat leerlingen tegelijkertijd worden voorbereid
op deelname aan de Nederlandse samenleving én op deelname aan de samenleving in bredere
zin. Dit wordt ook in de memorie van toelichting bij de wettelijke burgerschapsopdracht
zo benoemd: «De kennis, vaardigheden en houding die jongeren nodig hebben om deel
te kunnen nemen aan de samenleving zijn niet gebonden aan landsgrenzen, maar betreffen
universele waarden binnen een internationale context.» (Wet verduidelijking burgerschapsopdracht,
memorie van toelichting 2021).
68
Hoe wordt het behandelen van kinder- en mensenrechten geborgd in de kerndoelen burgerschap?
In de uitwerking van kerndoel 3 is opgenomen dat leerlingen kennis moet hebben over
(het belang van) de Grondwet, kinder- en mensenrechten en internationale verdragen
ter bescherming van vrijheid, gelijkheid en solidariteit.
69
Hoe verhouden de kerndoelen burgerschap zich tot de wettelijke burgerschapsopdracht
en de nieuwe onderzoekskader basisvaardigheden (OP0) van de Inspectie van het Onderwijs?
Zie ook het antwoord op vraag 64.
De inspectie ziet erop toe dat scholen zich aan de wettelijke eisen houden; het onderzoekskader
van de inspectie is dus op deze wettelijke eisen gebaseerd. Momenteel houdt de inspectie
toezicht op de burgerschapsopdracht, de basisvaardigheden (OP0) en de kerndoelen (OP1).
Zodra de nieuwe kerndoelen (burgerschap) wettelijk worden vastgelegd, zullen deze
als basis voor het toezicht dienen.
70 en 71
Wat gebeurt er als scholen niet voldoen aan de burgerschapskerndoelen?
Wat zijn de gevolgen als er onderwijs plaatsvindt dat tegenstrijdig is aan de burgerschapskerndoelen?
De inspectie ziet toe op de naleving van de kerndoelen. Dit gebeurt sinds september
2023 in het funderend onderwijs (en sinds januari 2024 ook in het mbo) via de standaard
OP0: basisvaardigheden (Nederlands, rekenen-wiskunde en burgerschap). Deze standaard
is opgenomen in de verschillende sectorale onderzoekskaders. De inspectie velt op
het moment van schrijven nog geen (meetellend) oordeel over OP0. Wel geeft zij herstelopdrachten
wanneer sprake is van tekortkomingen op het vlak van de basisvaardigheden. Dit kan
gelden voor zowel het niet voldoen aan de kerndoelen of de burgerschapsopdracht als
onderwijs dat strijdig is met de kerndoelen of de burgerschapsopdracht. Scholen en
instellingen krijgen daarna de tijd om de tekortkomingen te herstellen, waarna herstelonderzoek
volgt. Bij ernstige of langdurige tekortkomingen kan de inspectie een bekostigingssanctie
opleggen. Tot op heden is dat niet gebeurd. Indien er sprake is van een structureel
of flagrant handelen in strijd met de burgerschapsopdracht dat leidt of dreigt te
leiden tot ernstige aantasting van een of meer basiswaarden van de democratische rechtsstaat,
kan de Minister op grond van de wet een (spoed)aanwijzing opleggen.
72
Wat is de afweging geweest om niet te kiezen voor een duidelijkere splitsing tussen
kerndoelen voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs,
die veel overeenkomsten met elkaar vertonen?
Leerlingen leren beter als iets meerdere keren in hun onderwijsloopbaan terugkomt,
met steeds een diepere laag. Zo kun je voortbouwen op eerder opgedane kennis. Door
de doelzinnen van de conceptkerndoelen voor po en vo te laten overeenkomen, wordt
inzichtelijk gemaakt dat het hier gaat om een doorlopende leerlijn van het po naar
het vo en wordt die voorkennis ook geactiveerd. In de onderbouw van het vo kan sprake
zijn van een verdieping van de kennis die leerlingen in het po hebben opgedaan, of
er wordt met ingewikkeldere contexten aan dezelfde kerndoelen gewerkt. In de «het
gaat hierbij om» wordt al een nuanceverschil aangebracht tussen het po en de onderbouw
vo. In de voorbeeldmatige leerlijnen die SLO ontwikkelt, zal dit verschil nog duidelijker
worden en een meer concrete invulling krijgen.
73
Heeft SLO de opdracht gekregen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
om leerlijnen en ondersteunende materialen te ontwikkelen ten aanzien van deze conceptkerndoelen
en hoe verhoudt dat zich tot het gegeven dat deze nog moeten worden ontwikkeld? Hoe
verloopt de financiering van SLO en specifiek de verdere ontwikkeling van de leerlijnen
en materialen voor deze kerndoelen?
Ja, deze opdracht heeft SLO gekregen. Het is belangrijk dat we leraren en scholen
helpen om zich voor te bereiden op de nieuwe kerndoelen en eindexamenprogramma’s.
Daarvoor zijn passende leerlijnen en ondersteunende materialen nodig. Dit is niet
alleen belangrijk voor leraren en schoolleiders, maar ook voor educatieve uitgeverijen,
toetsontwikkelaars en andere onderwijsprofessionals. Zo worden de nieuwe kerndoelen
en examenprogramma’s uiteindelijk omgezet naar goed onderwijs. Het proces van het
ontwikkelen van leerlingen en ondersteunende materialen loopt parallel mee in de curriculumherziening.
Zo ontwikkelt SLO dit jaar al de leerlijnen voor Nederlands, en rekenen-wiskunde omdat
de fase van beproeven bijna is afgerond.
SLO krijgt een jaarlijkse instellingssubsidie voor haar wettelijke taken zoals die
zijn beschreven in de wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten
(SLOA). In aanvulling hierop ontvangt SLO voor onder andere de curriculumherziening
ook projectsubsidie. Middels de tweejaarlijkse Kaderbrief wordt uw Kamer geïnformeerd
over de opdrachtlevering vanuit het Ministerie van OCW aan SLO. In de laatst verzonden
Kaderbrief aan uw Kamer werden voor 2024 en 2025 de kaders geschetst voor de werkzaamheden
van SLO12.
74
In hoeverre sluiten deze kerndoelen aan op datgene wat wordt gemeten in het ICCS-onderzoek
uit 2022? Zijn de SLO-probleemanalyses apart met de Kamer gedeeld en besproken?
De competenties en houdingen die binnen ICCS worden onderzocht, zijn gewogen en meegenomen
in de ontwikkeling van de kerndoelen. De kerndoelen sluiten daardoor goed aan op het
ICCS-onderzoek. De kerndoelen zijn niet opgesteld om uitsluitend de problemen zoals
gesignaleerd in dat onderzoek op te lossen.
De startnotities zijn niet apart met de Kamer gedeeld, maar wel openbaar te vinden
via de website van SLO13.
75
Is levensbeschouwelijke vorming ook een vormingsgebied waarbinnen burgerschapsonderwijs
plaatsvindt, naast de leergebieden die al worden benoemd?
Ja, ook binnen levensbeschouwelijk vormingsonderwijs kan burgerschapsonderwijs plaatsvinden.
Leerlingen krijgen kennis van verschillende manieren waarop (groepen) mensen vorm
geven aan levensbeschouwing en religie, oriënteren zich op maatschappelijke/ ethische
vraagstukken en leren zich te verhouden tot en omgaan met verschillen.
76
Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat de kerndoelen voor burgerschapsonderwijs
zich vooral richten op primair en onderbouw voortgezet onderwijs, maar voor de bovenbouw
van het voortgezet onderwijs nauwelijks zijn geëxpliciteerd? Wordt het in de bovenbouw
van het voortgezet onderwijs straks sterk afhankelijk van de profiel- en vakkenkeuze
in welke mate een leerling burgerschapsonderwijs krijgt?
Kerndoelen zien alleen op het po en de onderbouw van het vo. Burgerschap wordt in
de bovenbouw uitgewerkt in het voor alle leerlingen verplichte vak maatschappijleer,
waarvoor nieuwe eindtermen worden ontwikkeld.
77
Hoe verhouden het burgerschapskerndoel «schoolcultuur» en de burgerschapsopdracht
zich tot elkaar?
Kerndoel 1, dat zich richt op een democratische schoolcultuur, overlapt met het onderdeel
van de wettelijke burgerschapsopdracht dat toeziet op een schoolcultuur. Dit geldt
in het bijzonder voor de eerste bullet onder «het gaat hierbij om», die van scholen
vraagt dat zij zorgen voor een veilige schoolomgeving met aandacht voor diversiteit
en inclusie. De conceptkerndoelen worden momenteel beproefd en besproken met experts.
Op basis van de bevindingen zullen de doelen indien nodig nog worden aangepast.
78
Wat is de reden dat kennis over diversiteit in gender en seksuele oriëntatie terugkomt
in de conceptkerndoelen burgerschap?
Op school leren leerlingen over zichzelf en anderen en daar horen verschillen in gender
en seksuele oriëntatie ook bij. Ook de wettelijke burgerschapsopdracht vraagt van
scholen dat ze leerlingen kennis over en respect bijbrengen voor verschillen in seksuele
gerichtheid.
Het onderwijzen van leerlingen op het vlak van seksuele diversiteit gebeurt overigens
al langer. Sinds eind 2012 zijn scholen verplicht aandacht te besteden aan seksualiteit,
diversiteit en seksuele diversiteit.
79
Waarom is ervoor gekozen om kennis over diversiteit in gender en seksuele oriëntatie
op te nemen in de conceptkerndoelen burgerschap?
Zie het antwoord op vraag 78.
80
Wat wordt bedoeld met «uitbeelden van verschillende gewoonten vanuit huis, zonder
in stereotypering te vallen»?
Door gewoonten die leerlingen van huis uit meekrijgen te bespreken, komen leerlingen
in aanraking met andere gebruiken en perspectieven. Het zinsdeel waaraan wordt gerefereerd
valt onder te categorie «te denken valt aan» en kan worden gezien als een suggestie
voor leermiddelenmakers en leraren. Aan de hand van deze voorbeelduitwerking van het
kerndoel kan les worden gegeven over een diverse samenleving waarbij een directe link
wordt gelegd met de belevingswereld van leerlingen.
81
In hoeverre is het mogelijk dat scholen leerlingen toetsen op de mate waarin ze deugden,
zoals respect, hebben geïnternaliseerd en ernaar handelen?
Het is mogelijk om vast te stellen of leerlingen inzicht hebben in hun houdingen en
of leerlingen hier naar handelen. Dit kan bijvoorbeeld via een vragenlijst als zelf-evaluatie,
of via beoordelaars op basis van observatie. Als onderdeel van het ontwikkelproces
zouden deze vormen van monitoring formatief kunnen worden ingezet door de school.
Het is echter niet de bedoeling om houdingen af te rekenen. Daarom is de term «toetsing»
hier minder op zijn plek, het suggereert alsof er één goed antwoord is. Hier is het
passender om te spreken van het inzichtelijk maken van de ontwikkeling. De wetgever
kan en wil immers niet voorschrijven wat leerlingen moeten vinden, voelen of willen.
82
Wat is de reden dat specifiek de suggestie wordt gedaan van themadagen over diversiteit?
In hoeverre is het wenselijk dat de overheid zulke specifieke suggesties doet?
De themadagen worden genoemd bij de categorie «te denken valt aan» en kunnen daarmee
worden beschouwd als een voorbeelduitwerking van het kerndoel. Het betreft een suggestie
richting leermiddelenmakers en docenten om democratische waarden te onderwijzen. Het
organiseren van themadagen zijn geen verplichting. Het staat scholen vrij om de lessen
over dit onderwerp op een andere manier vorm te geven (zie ook het antwoord op vraag
80).
83
Wordt aan de Grondwet, kinder- en mensenrechten gelijke aandacht toegekend of is daar
een onderscheid in te lezen?
In de conceptkerndoelen wordt geen onderscheid gemaakt in de aandacht die gevraagd
wordt voor de Grondwet en de kinder- en mensenrechten. Alle drie worden genoemd onder
kerndoel 3.
84
Klopt het dat kerndoel 3 van burgerschap ziet op kennis van de Grondwet, kinder- en
mensenrechten ter bescherming van vrijheid, gelijkheid en solidariteit? Gaat het hier
alleen om de rechten als bescherming van deze drie waarden of wordt dit breder bedoeld?
Dat klopt. Het gaat in dit kerndoel om kennis van de wetten en rechten en om hoe deze
de basiswaarden vrijheid, gelijkheid en solidariteit beschermen. Het is aan scholen
om hieraan eventueel toevoegingen te doen die passen bij hun visie.
85
Wat is de reden dat er niet staat «... te kiezen wat hij denkt, gelooft of belijdt
(...)» of «...te kiezen wat hij of zij denkt, gelooft of belijdt (...)»
Dit is een citaat uit het toelichtingsdocument bij de conceptkerndoelen. In het citaat
staat «... te kiezen wat die denkt, gelooft of belijdt (...)». In de werkopdracht
is meegegeven dat in de kerndoelen rekening gehouden moet worden met diversiteit in
de samenleving. Daarom zijn er geen genderspecifieke aanduidingen gebruikt zoals hij/
zij, maar wordt er gesproken van «die» of «de leerling». In het toelichtingsdocument
is dezelfde lijn aangehouden.
86
Is het uitgangspunt dat in alle kerndoelen en onderwijscurricula genderneutraal taalgebruik
wordt gehanteerd?
In de nu geldende kerndoelen onderbouw vo wordt de aanduiding «de leerling [...]»
gebruikt, soms gevolgd door de aanspreekvorm «hij». Omdat niet alle leerlingen mannelijk
zijn, wordt er niet meer gesproken over «hij», maar over «de leerling». In de nu geldende
kerndoelen po was dat al zo. Die worden nu dus met elkaar in overeenstemming gebracht.
87
Deelt u de door SLO gehanteerde definitie van solidariteit en de invulling die dat
begrip daarmee krijgt in deze concept kerndoelen? Ziet u de verschillen met de definitie
die het woordenboek van Van Dale hanteert?
In de kerndoelen wordt het begrip solidariteit niet uitgewerkt. Dat geeft scholen
de ruimte om zelf na te denken over de precieze invulling van het begrip. Zowel de
begrippenlijst van SLO als het een woordenboek als Van Dale kan ze daarbij helpen.
88
Wat verstaat u onder een «ideale samenleving»? Wordt er ook ingegaan op het feit dat
ideaalbeelden subjectief kunnen zijn?
Dit is een citaat uit de toelichting waarin staat dat de leerling wordt gestimuleerd
om een ideale samenleving vorm te geven. Daarmee wordt niet een vooropgestelde norm
van een ideale samenleving bedoeld, maar wordt inderdaad de subjectieve ideale samenleving
bedoeld. De conceptkerndoelen zijn erop gericht dat leerlingen hun eigen idealen kennen
en weten hoe ze die naar de samenleving kunnen vertalen. Dit is bijvoorbeeld terug
te lezen in de kerndoelen 4 en 6.
89
Waarom is kerndoel 5 van burgerschap vernauwd tot democratische betrokkenheid? In
hoeverre vindt u betrokkenheid in algemene zin, waaronder de democratie, passender
bij burgerschap?
Democratische betrokkenheid specifiek en maatschappelijke betrokkenheid in algemenere
zin zijn beide onderwerpen die in het burgerschapsonderwijs aan bod dienen te komen.
De democratische betrokkenheid staat centraal in conceptkerndoel 5, de maatschappelijke
betrokkenheid staat centraal in conceptkerndoel 4.
90
Kunt u de 8 procent ontwerpruimte voor burgerschap nader onderbouwen en duiden? Wat
betekent dit voor de praktijk in de klas? Welke afwegingen liggen ten grondslag aan
de keuze voor specifiek 8 procent?
In het kader ontwerpruimte van SLO is 7% van de totale omvang gereserveerd voor kerndoelen
burgerschap. Het kabinet heeft in het Coalitieakkoord van 2022 de ambitie uitgesproken
dat burgerschap een integraal onderdeel wordt van het onderwijs. Dat betekent dan
ook dat er een duidelijke opdracht aan scholen moet komen wat dit dan betekent en
dat er dus kerndoelen voor moeten komen. De precieze onderbouwing van de 7% ontwerpruimte
is te vinden in de uitgebreide toelichting van SLO op het kader ontwerpruimte. Er
is hierbij onder andere gekeken naar:
• Hoe burgerschap in de huidige praktijk terugkomt (op basis van nationale vergelijking
zoals verschillende peilingsonderzoeken van de inspectie).
• Hoe burgerschap in andere landen in het curriculum terugkomt (op basis van internationale
vergelijkingen zoals verschillende OESO-rapporten).
• Wat er voor nodig is om de ambitie van het kabinet op het gebied van burgerschap te
verwezenlijken.
Dat heeft geleid tot de 7% ontwerpruimte. Hierbij valt wel een belangrijke kanttekening
te maken. Zoals SLO zelf zegt: «De vormgeving van de nieuwe leergebieden in de onderwijspraktijk is net als voor
de andere leergebieden aan de scholen zelf. Daarbij kan de op het oog statische verdeling
van ruimte voor deze leergebieden vervagen, bijvoorbeeld omdat doelen deels geïntegreerd
aangeboden worden.»
Daar sluit het Ministerie van OCW zich volledig bij aan. Burgerschap is bij uitstek
iets wat zich niet leent om geïsoleerd aan te bieden. Zo kunnen doelen rondom respect
voor diversiteit en leren over de democratie prima samengaan met bijvoorbeeld kerndoelen
uit Nederlands en mens en maatschappij. Zo komt burgerschap niet «er boven op», maar
vormt het integraal onderdeel van het onderwijs.
91
Geldt het uitgangspunt dat dezelfde domeinen en doelen gelden voor het primair onderwijs
en de onderbouw voortgezet onderwijs alleen voor burgerschap of ook voor andere onderwerpen?
Dit was geen centraal uitgangspunt. De ontwerpteams hebben er omwille van de samenhang
voor gekozen om dat ook voor digitale geletterdheid, Nederlands en rekenen-wiskunde
toe te passen. Bij ieder leergebied is nagedacht over de logica van differentiatie
passend bij dat leergebied. Bij sommige leergebieden is differentiatie bij sommige
onderdelen passend(rekenen-wiskunde) en zijn de uitwerkingen onder doelzinnen daarom
meer verschillend tussen po en onderbouw vo.
92
In hoeverre kunnen de kerndoelen worden getoetst als geen sprake is van niveaubepalingen?
De nieuwe kerndoelen zijn dusdanig gedetailleerd beschreven dat ze in principe voldoende
houvast bieden voor leraren. Houvast om hun onderwijs vorm te geven en ook houvast
om inzichtelijk te maken wat de leeropbrengsten van leerlingen zouden kunnen zijn.
Voor leraren die behoefte hebben aan meer gedetailleerde uitwerkingen stelt SLO tussendoelen
en leerlijnen beschikbaar.
Voor methode-onafhankelijke toetsen (zoals de LVS-toetsen) en formele toetsen (zoals
de doorstroomtoets in groep 8) zijn niveaubepalingen wel nodig, om te zorgen voor
vergelijkbaarheid tussen verschillende toetsen. De doorstroomtoets en de LVS-toetsen
vanaf groep 6 in het po maken in dat kader gebruik van de referentieniveaus zoals
beschreven in het referentiekader taal en rekenen. Om beter aan te sluiten bij de
tijd wordt ook het referentiekader taal en rekenen bijgesteld (zie vraag 15 en 16).
93
Acht u het onwenselijk om extra burgerschapsdoelen aan te wijzen omdat er geen andere
burgerschapsdoelen zijn of omdat het aanwijzen van aanvullende doelen slecht zouden
zijn voor de kansengelijkheid? Hoe verhoudt deze focus op kansengelijkheid zich tot
de doorlopende lijn in het voortgezet onderwijs?
Het is onwenselijk om onderscheid te maken tussen burgerschapsdoelen voor het vmbo,
havo en vwo. Uit onderzoek blijkt dat dit onderscheid op dit moment nog wel vaak wordt
gemaakt in de praktijk.14 Van vmbo-leerlingen wordt vaker gevraagd zich aan te passen aan de maatschappij binnen
burgerschapsonderwijs, terwijl havisten en vwo-leerlingen vaker leren hoe zij de maatschappij
zouden kunnen vormgeven. Daarom is voor het leergebied burgerschap geen onderscheid
gemaakt tussen vmbo en havo/vwo en daarom worden aan vmbo-leerlingen dus dezelfde
onderwijsinhouden geboden binnen dit leergebied. De doorlopende leerlijn naar de bovenbouw
is bij het ontwikkelen scherp in de gaten gehouden: voor zowel vmbo als voor havo
en vwo wordt de inhoudelijke overstap van onderbouw naar bovenbouw gewaarborgd met
deze doelen. In de bovenbouw zit bij alle vakken ook een burgerschapscomponent, zodat
iedereen uiteindelijk voorbereid is op diens rol in de samenleving.
94
Hoe verhoudt identiteit zich tot levensbeschouwing (hetzij godsdienstig hetzij seculier)?
Een godsdienstige dan wel seculiere levensbeschouwing kan evenals bijvoorbeeld afkomst,
sekse, gender, geaardheid, interesses, talenten en persoonlijke geschiedenis deel
uitmaken van iemands identiteit. De mate waarin dit het geval is, kan per persoon
verschillen.
95
Worden scholen verplicht om inzichtelijk te maken dat leerlingen respect voor diversiteit
opbrengen en zo ja, op welke manieren kunnen scholen dat doen?
Conceptkerndoel 2 ziet op het respectvol handelen vanuit kennis over een diverse samenleving.
Er wordt dus niet gevraagd om respect te kunnen opbrengen voor diversiteit, maar leerlingen
moeten de kennis, ervaringen en vaardigheden hebben kunnen opdoen om respectvol om
te gaan met anderen, bijvoorbeeld mensen met een andere visie of perspectief. De kerndoelen
uit 2006 noch de conceptkerndoelen schrijven voor dat leerlingen respect moeten opbrengen,
maar ze moeten leren hoe ze respectvol om kunnen gaan met diversiteit. Het zou onwenselijk
zijn om hierop toezicht te houden met normatieve toetsen of afvinklijsten. Hierin
is de inspanningsverplichting van scholen om het conceptkerndoel aan bod te laten
komen veel belangrijker.
96
Is respect voor diversiteit de enige minimale norm die is opgenomen in dit conceptkerndoel?
Zie beantwoording vraag 58. Er zijn meer normen, bijvoorbeeld bescherming bieden tegen
discriminatie en racisme.
97
In hoeverre is het uitgangspunt van deze conceptkerndoelen dat er ook belangrijke
burgerplichten zijn, die niet vanuit de wet worden opgelegd?
Binnen kerndoel 4 (maatschappelijke betrokkenheid) wordt gesproken over rechten en
plichten van burgers, maar ook over taken en rollen die burgers hebben in de samenleving.
Hiermee wordt bedoeld welke verantwoordelijkheden en functies individuen en groepen
vervullen om een georganiseerde en functionerende samenleving te creëren. Het vervullen
van deze taken draagt bij aan het welzijn en de ontwikkeling van de samenleving als
geheel. (Noot: p. 27 SLO). Kennis over deze taken en rollen alsmede afwegingen kunnen
maken hoe een leerling zelf diens maatschappelijke betrokkenheid kan vormgeven komt
dus in de kerndoelen aan bod.
98
Wat betekent «een samenleving die nog niet bestaat», waarnaar wordt verwezen?
Dit citaat komt uit de toelichting. Leerlingen moeten niet alleen voorbereid worden
op de huidige samenleving, maar ook op de samenleving van de toekomst. Deze kan verschillen
van de samenleving zoals wij die momenteel kennen. Het gaat er hierbij om dat leerlingen
met behulp van bijvoorbeeld creatieve denkvaardigheden kunnen nadenken over onze toekomst
en de rol die zij daarin willen spelen.
99
In hoeverre betekent de bepaling in de werkopdracht dat de doelformulering is aangepast
(zie onder «Inclusiviteit»)? In hoeverre is de doelformulering daardoor anders?
Zie antwoord op vraag 86. Afgezien van dat nu gesproken wordt over de leerling, zijn
er geen veranderingen in de doelformulering.
100
Waarom is invoering van de kerndoelen niet eerder mogelijk dan vanaf het schooljaar
2027–2028?
Dat heeft te maken met drie factoren: de concepten moeten nog beproefd worden in de
praktijk. De inzichten die dat oplevert, worden gebruikt om de kerndoelen aan te scherpen.
Het beproeven en aanscherpen duurt tot begin 2025. De concepten moeten vervolgens
worden vastgelegd in wet- en regelgeving. Omdat er nu geen grondslag is voor burgerschap
en digitale geletterdheid, moet eerst de wet worden gewijzigd. Dat loopt nu en wordt
naar verwachting begin 2026 afgerond. Scholen moeten de tijd hebben om zich voor te
bereiden op de implementatie van nieuwe kerndoelen. Leraren moeten worden bijgeschoold.
Er wordt onderzocht hoeveel tijd zij daarvoor nodig hebben. Leermiddelenmakers geven
aan twee jaar nodig te hebben om nieuwe leermiddelen te maken. Dat is vanaf 2027/2028
gerealiseerd. Tot die tijd stimuleren we scholen om al aan de slag te gaan met digitale
geletterdheid en burgerschap, bijvoorbeeld via het masterplan basisvaardigheden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier