Voorstel van wet (initiatiefvoorstel) : Voorstel van wet
36 562 Voorstel van wet van het lid Ouwehand tot wijziging van de Wet dieren in verband met de afschaffing van de bio-industrie
ARTIKEL I WIJZIGING VAN DE WET DIEREN
ARTIKEL II SAMENLOOPBEPALING
ARTIKEL III OVERGANGSRECHT
ARTIKEL IV INWERKINGTREDING
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet dieren te wijzigen
om te komen tot een dierwaardige veehouderij;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I WIJZIGING VAN DE WET DIEREN
De Wet dieren wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde tot en met het zevende lid worden vernummerd tot het vierde tot en met
het achtste lid.
2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Tot de in het eerste lid verboden gedragingen wordt voorts, ten aanzien van dieren
die bedrijfsmatig worden gehouden voor de productie van dierlijke producten, gerekend
het verrichten van lichamelijke ingrepen teneinde het dier binnen een bepaald systeem
of huisvesting te kunnenhouden indien daarvoor geen diergeneeskundige noodzaak bestaat.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door «vierde lid».
4. In het zesde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door «vierde lid».
5. In het achtste lid (nieuw) wordt «zesde lid» vervangen door «zevende lid».
B
Na artikel 2.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.2a. Onthouden verzorging voor productie gehouden dieren
1. Van het door houders van dieren onthouden van de nodige verzorging aan dieren als
bedoeld in artikel 2.2, achtste lid, is, indien sprake is van het bedrijfsmatig houden
van dieren voor de productie van dierlijke producten, in ieder geval sprake indien
de wijze van houden er redelijkerwijze toe leidt dat dieren permanent dan wel stelselmatig
de mogelijkheid wordt onthouden te voorzien in de voor de betreffende diersoort of
diercategorie naar wetenschappelijke inzichten bestaande gedragsbehoeften, die in
ieder geval bestaan uit:
a. voor varkens, het kunnen:
1°. onderhouden van stabiele sociale banden gedurende hun hele leven;
2°. beschikken over voldoende schuil-, vlucht- of uitwijkmogelijkheden;
3°. schuren en krabben, bijvoorbeeld aan schuurwanden, borstels of boomstammen, een modderbad
nemen om zich te kunnen koelen en verzorgen;
4°. onderzoeken van de omgeving op zoek naar voedsel, door middel van de aanwezigheid
van materiaal dat eetbaar, kauwbaar, onderzoekbaar en manipuleerbaar is;
5°. exploreren en scharrelen, foerageren, wroeten in de grond, snuffelen;
6°. uitoefenen van nestbouwgedrag voor zeugen voorafgaand aan de bevalling en het geven
van moederzorg, door middel van het kunnen beschikken over voldoende ruimte en geschikt
materiaal;
7°. uitoefenen van zooggedrag door biggen bij de moeder tot de leeftijd van minimaal zes
weken;
8°. rusten op een plaats die schoon en comfortabel is, en voldoende ruimte biedt om aparte
mest- en ligplaatsen in stand te houden en niet gestoord te worden door actieve varkens;
9°. opnemen van voldoende geschikt voer door middel van voldoende voederplaatsen om gelijktijdig
en zonder concurrentie te kunnen eten;
10°. beschikken over onbeperkt beschikbaar schoon water door middel van voldoende drinkbakken
met een hoogte die past bij de betreffende varkens;
11°. opnemen van voldoende melk voor biggen;
12°. bereiken van thermisch comfort, door middel van een adequate ruimtetemperatuur, vrije
toegang tot warmere of koelere plekken binnen de leefomgeving en mogelijkheden voor
het behouden van lichaamswarmte;
13°. beschikken over frisse lucht en een niet schadelijk stalklimaat, waaronder niet-schadelijke
ammoniak-concentraties;
b. voor runderen, het kunnen:
1°. onderhouden van sociale banden in een kudde die varieert in leeftijd;
2°. beschikken over voldoende vlucht- of uitwijkmogelijkheden en de mogelijkheid om zich
af te zonderen bij ziekte en afkalven;
3°. opgroeien met de moeder, in ieder geval tot het kalf goed in staat is ruwvoer op te
nemen;
4°. verzorgen van de vacht;
5°. foerageren, zoeken, manipuleren en eten van voedsel;
6°. kiezen om buiten te verblijven of beschutting te zoeken;
7°. vertonen van maternaal gedrag waarbij er voldoende rust en ruimte is voor afzondering
van de kudde;
8°. vertonen van zooggedrag voor kalveren;
9°. rusten en comfortabel liggen met geschikt beddingmateriaal of vloerbedekking, waarbij
er voldoende plaats is voor alle dieren om gestrekt te kunnen liggen en onbelemmerd
te kunnen gaan staan en liggen;
10°. eten en drinken van onbeperkt beschikbaar schoon water en geschikt voer op een manier
die aansluit bij de voorkeur van deze dieren, waarbij er voldoende voer- en waterbakken
zijn in de binnen- en buitenuitloop;
11°. bereiken van thermisch comfort, door middel van een vrije keuze om zich te verplaatsen
en een comfortzone op te zoeken;
12°. beschikken over frisse lucht en een niet schadelijk stalklimaat, waaronder niet-schadelijke
ammoniak-concentraties;
c. voor kippen, het kunnen:
1°. onderhouden van sociale banden in een groepsgrootte en ruimte die passend is;
2°. exploreren, scharrelen, foerageren op een daarvoor geschikte ondergrond en stofbaden;
3°. beschikken over toegang tot geschikt strooisel;
4°. beschikken over voldoende vlucht-, schuil- of uitwijkmogelijkheden;
5°. vertonen van nestgedrag;
6°. beschikken over voldoende ruimte om te eten, te drinken en te rusten;
7°. rusten door de beschikbaarheid van geschikte zitstokken;
8°. eten en drinken van onbeperkt beschikbaar schoon water en geschikt voer op een manier
die aansluit bij de voorkeur van deze dieren;
9°. bereiken van thermisch comfort door middel van een goed stalklimaat, afgestemd op
de behoeften van kuikens die gevoelig zijn voor koude- en hittestress;
10°. beschikken over frisse lucht en een niet schadelijk stalklimaat, waaronder niet-schadelijke
ammoniak-concentraties;
d. voor geiten, het kunnen:
1°. onderhouden van sociale banden;
2°. afzonderen van de groep;
3°. opgroeien met de moeder voor lammeren;
4°. beschikken over voldoende ruimte voor het vertonen van maternaal gedrag;
5°. kiezen tussen buitenuitloop en verblijf in stallen;
6°. schuren en krabben;
7°. klimmen en rusten in stallen met verticale structuren;
8°. bereiken van thermisch comfort, door middel van een vrije keuze om zich te verplaatsen
en een comfortzone op te zoeken;
9°. eten en drinken van onbeperkt beschikbaar schoon water en geschikt voer op een manier
die aansluit bij de voorkeur van deze dieren;
e. voor schapen, het kunnen:
1°. onderhouden van sociale banden;
2°. vermijden van anderen;
3°. opgroeien met de moeder voor lammeren;
4°. beschikken over voldoende ruimte voor het vertonen van maternaal gedrag;
5°. eten en drinken van onbeperkt beschikbaar schoon water en geschikt ruwvoer op een
manier die aansluit bij de voorkeur van deze dieren;
6°. bereiken van thermisch comfort, door middel van een vrije keuze om zich te verplaatsen
en een comfortzone op te zoeken;
7°. schuren en krabben;
8°. beschikken over voldoende ruimte om te rusten en liggen;
f. voor konijnen, het kunnen:
1°. onderhouden van sociale banden;
2°. terugtrekken en vermijden van agressie;
3°. vertonen van maternaal en nestgedrag met voldoende nestmateriaal;
4°. vertonen van zooggedrag en ontvangen van moederzorg voor jongen;
5°. afzonderen van het nest voor moederdieren ter voorkoming van infanticide en verwonding
van de jongen;
6°. beschikken over voldoende vlucht-/schuil of uitwijkmogelijkheden;
7°. eten en drinken van onbeperkt beschikbaar schoon water en van voldoende geschikt voer
op een manier die aansluit bij de voorkeur van deze dieren;
8°. exploreren, knagen, foerageren en scharrelen;
9°. liggen en rusten;
10°. beschikken over voldoende ruimte om hittestress tegen te gaan;
11°. beschikken over voldoende ruimte voor beweging, met het oog op het kunnen springen,
huppelen en rennen;
g. voor eenden, het kunnen:
1°. beschikken over open water om zich nat te kunnen poetsen, te kunnen exploreren en
foerageren;
2°. beschikken over een schone, droge plek om comfortabel te kunnen rusten en slapen;
3°. beschikken over voldoende voer en de mogelijkheid om onbeperkt beschikbaar schoon
water op te nemen op een manier die aansluit bij de voorkeur van deze dieren;
4°. bereiken van thermisch comfort, door middel van een adequate ruimtetemperatuur en
vrije toegang tot open water.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aanvullende voor de desbetreffende diersoort
of diercategorie naar wetenschappelijk inzicht bestaande gedragsbehoeften worden aangewezen.
3. Voor houders van dieren voor wie krachtens overgangsrecht het bepaalde in het eerste
en tweede lid buiten toepassing blijft, worden bij algemene maatregel van bestuur
regels gesteld over de wijze waarop dieren worden gehouden die er niet toe leidt dat
dieren permanent dan wel stelselmatig de mogelijkheid wordt onthouden te voorzien
in de voor de betreffende diersoort of diercategorie naar wetenschappelijke inzichten
bestaande gedragsbehoeften als bedoeld in het eerste en tweede lid.
C
Artikel 2.8, tweede lid, onderdelen b en c, komen te luiden:
b. het door een diergeneeskundige verrichten van lichamelijke ingrepen betreffende het
onvruchtbaar maken van dieren, en
c. bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen lichamelijke ingrepen die
nodig zijn ter identificatie en die bestaan uit het aanbrengen van een merkteken anders
dan door middel van vriesbranden.
D
In artikel 8.11, tweede lid, wordt «2.1, zesde lid» vervangen door «2.1, achtste lid».
E
In artikel 8.12, derde lid, wordt «2.1, zesde lid» vervangen door «2.1, achtste lid».
F
In artikel 10.10, eerste lid, wordt «2.1, derde en vijfde lid» vervangen door «2.1,
vierde en zesde lid», wordt na «2.2, tweede, derde, zevende en tiende lid,» ingevoegd
«2.2a, tweede lid,» en vervalt «tweede lid, onderdeel b, en»».
ARTIKEL II SAMENLOOPBEPALING
Indien het bij koninklijke boodschap van 26 februari 2021 ingediende voorstel van
wet tot wijziging van de Wet dieren in verband met actualisering van de diergezondheidsregels
en enkele technische aanpassingen (Kamerstukken 35 746) tot wet is of wordt verheven en die wet:
1. eerder in werking treedt dan deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
A
In artikel I wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ba
Artikel 2.3a vervalt.
B
Artikel I, onderdeel F, wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst en in de tekst wordt «artikel 10.10,»
vervangen door «het».
2. Voor onderdeel 1 (nieuw) wordt een aanhef ingevoegd, luidende:
Artikel 10.10 wordt als volgt gewijzigd:.
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
2. Het derde lid vervalt.
2. later in werking treedt dan deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel cA, vervalt.
B
Artikel I, onderdeel cAa, vervalt.
C
Artikel I, onderdeel L, onder 2, vervalt.
ARTIKEL III OVERGANGSRECHT
Artikel 2.2a, eerste en tweede lid, van de Wet dieren is gedurende een bij algemene
maatregel van bestuur te bepalen redelijke overgangstermijn, maar uiterlijk tot 1 januari
2040, niet van kracht op reeds voor de inwerkingtreding van deze wet bestaande, tot
een bedrijf behorende stallen of ruimtes waar dieren bedrijfsmatig worden gehouden
met het oog op de productie van dierlijke producten.
ARTIKEL IV INWERKINGTREDING
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.