Voorstel van wet : Voorstel van wet (herdruk)
36 557 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geldend voor Caribisch Nederland, met het oogmerk de rechten en verplichtingen van werkenden en ingezetenen in Caribisch Nederland te verduidelijken en te verbeteren (Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024)
HOOFDSTUK I. WIJZIGING VAN WETTEN
ARTIKEL I. BURGERLIJK WETBOEK BES
ARTIKEL II. VAKANTIEWET 1949 BES
ARTIKEL III. WET ALGEMENE OUDERDOMSVERZEKERING BES
ARTIKEL IV. WET ALGEMENE WEDUWEN- en WEZENVERZEKERING BES
ARTIKEL V. AANPASSING WETSBEPALINGEN IN VERBAND MET WIJZIGING CITEERTITEL WET ALGEMENE
WEDUWEN- EN WEZENVERZEKERING BES
ARTIKEL VI. WET KINDERBIJSLAGVOORZIENING BES
ARTIKEL VII. WET ONGEVALLENVERZEKERING BES
ARTIKEL VIII. WET ZIEKTEVERZEKERING BES
HOOFDSTUK II. SLOTBEPALINGEN
ARTIKEL IX. ARTIKEL 7B WET ALGEMENE OUDERDOMSVERZEKERING BES
ARTIKEL X. INWERKINGTREDING
ARTIKEL XI. CITEERTITEL
Nr. 2 HERDRUK1
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om enige wijzigingen aan
te brengen in de wetgeving van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
die gelding heeft in Caribisch Nederland, teneinde rechten en aanspraken van werkenden
en nagelaten betrekkingen te verduidelijken en te verbeteren, onder meer op het terrein
van verlof en vakantie, kinderbijslag, ziekte, ouderdom en overlijden;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK I. WIJZIGING VAN WETTEN
ARTIKEL I. BURGERLIJK WETBOEK BES
Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1614c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De arbeider behoudt zijn aanspraak op het naar tijdruimte vastgestelde loon voor
een betrekkelijk korte periode, doch ten minste drie werkdagen, wanneer hij ten gevolge
van ziekte of ongeval verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten.
2. Het derde en vierde lid vervallen.
3. Onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid, worden twee leden ingevoegd,
luidende:
2. De arbeider heeft de in het eerste lid bedoelde aanspraak niet:
a. indien de ziekte of het ongeval door zijn opzet is veroorzaakt of het gevolg is van
een gebrek, waarover hij bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst de werkgever opzettelijk
valse inlichtingen heeft gegeven;
b. indien de arbeider de op hem rustende verplichtingen ten aanzien van zijn ziekmelding
of de hem opgelegde verplichtingen gericht op werkhervatting bij zijn werkgever zonder
deugdelijke grond niet naleeft;
c. voor de tijd, gedurende welke door zijn toedoen zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
of
d. gedurende de tijd dat hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond
zijn normale arbeid als bedoeld in artikel 5a van de Wet ziekteverzekering BES of
artikel 5c van de Wet ongevallenverzekering BES niet verricht.
3. Indien een situatie als bedoeld in het tweede lid zich voordoet, informeert de werkgever
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierover uiterlijk op de vierde dag
van arbeidsongeschiktheid dan wel onverwijld indien de in het tweede lid bedoelde
situatie op een latere dag dan de vierde dag van arbeidsongeschiktheid intreedt.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Komt de arbeider, die aanspraak heeft op loon op grond van het eerste lid, een geldelijke
vergoeding of uitkering toe op grond van een ziekte- of ongevallenregeling, op grond
van enige verzekering of uit enig fonds waarin de deelneming is bedongen bij of voortvloeit
uit de arbeidsovereenkomst, dan wordt het loon verminderd met het bedrag van die vergoeding
of uitkering.
4. Het zesde lid komt te luiden:
6. Het loon waarop de arbeider aanspraak heeft op grond van het eerste lid, wordt verminderd
met het bedrag van de onkosten die de arbeider zich door het niet verrichten van de
arbeid heeft bespaard.
5. Aan het zevende lid wordt toegevoegd «, met dien verstande dat in geval van afwijking
van het eerste lid voor de arbeider een aanspraak op ten minste 80 procent van het
naar tijdruimte vastgestelde loon blijft bestaan».
B
Na artikel 1614c worden, onder vernummering van artikel 1614ca tot artikel 1614cd,
drie artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 1614ca
1. De arbeider heeft recht op verlof met behoud van het naar tijdruimte vastgestelde
loon voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij zijn arbeid niet
kan verrichten wegens:
a. onvoorziene omstandigheden die een onmiddellijke onderbreking van de arbeid vergen;
b. zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden;
c. een door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, waarvan
de vervulling niet in zijn vrije tijd kon plaatsvinden;
d. de uitoefening van het actief kiesrecht.
2. Onder zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden worden in ieder geval begrepen:
a. de bevalling van de echtgenoot;
b. het overlijden en de lijkbezorging van een van zijn huisgenoten of een van zijn bloed-
en aanverwanten in de rechte lijn en in de tweede graad van de zijlijn;
c. spoedeisend, onvoorzien of redelijkerwijze niet buiten werktijd om te plannen arts-
of ziekenhuisbezoek door de arbeider of de noodzakelijke begeleiding daarbij van de
personen, bedoeld in artikel 1614cb, tweede lid;
d. noodzakelijke verzorging op de eerste ziektedag van de personen, bedoeld in artikel
1614cb, tweede lid.
3. Onder echtgenoot als genoemd in het tweede lid wordt mede verstaan de persoon met
wie de arbeider ongehuwd samenwoont of degene van wie de arbeider het kind erkent.
Er is sprake van ongehuwd samenwonen als twee ongehuwde personen een gezamenlijke
huishouding voeren. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de tweede zin
is sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk
geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de
kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
Artikel 1614cb
1. De arbeider heeft recht op verlof voor de noodzakelijke verzorging in verband met
ziekte van een persoon als bedoeld in het tweede lid.
2. Onder een persoon als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan:
a. de echtgenoot;
b. een kind tot wie de arbeider als ouder in een familierechtelijke betrekking staat;
c. een kind van de echtgenoot;
d. een pleegkind dat blijkens de basisadministratie personen, bedoeld in artikel 2 van
de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES, op hetzelfde adres woont als de arbeider
en de arbeider als pleegouder dat kind verzorgt;
e. een bloedverwant van de arbeider in de eerste of tweede graad;
f. de persoon die, zonder dat er sprake is van een arbeidsrelatie, deel uitmaakt van
de huishouding van de arbeider; of
g. de persoon met wie de arbeider anderszins een sociale relatie heeft, voor zover de
te verlenen verzorging rechtstreeks voortvloeit uit die relatie en redelijkerwijs
door de arbeider moet worden verleend.
3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen a en c, is artikel 1614ca, derde
lid, van overeenkomstige toepassing.
4. Als pleegouder als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, wordt beschouwd de persoon
die voldoet aan de regels die bij en krachtens artikel 18.4.7i van de Invoeringswet
openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, aan het pleegouderschap zijn gesteld.
5. Het verlof bedraagt in elke periode van 12 achtereenvolgende maanden ten hoogste
twee maal de arbeidsduur per week. De periode van 12 maanden gaat in op de eerste
dag waarop het verlof wordt genoten.
Artikel 1614cc
De arbeider meldt vooraf aan zijn werkgever dat hij het verlof, bedoeld in artikel
1614ca of 1614cb, opneemt onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is,
meldt de arbeider het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan zijn werkgever
onder opgave van de reden. Bij de melding van de verlofopname, bedoeld in artikel
1614cb, geeft de arbeider ook de omvang, de wijze van opneming en de vermoedelijke
duur van het verlof aan. De werkgever kan de opname van verlof afwijzen, indien zwaarwegende
bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten. De werkgever geeft in dat geval
zijn afwijzing schriftelijk aan onder vermelding van de redenen van zijn afwijzing.
C
In artikel 1614cd wordt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde
en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Voor de toepassing van het derde lid worden dagen waarover de arbeider als gevolg
van ziekte een uitkering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet
ziekteverzekering BES heeft genoten in de periode dat degene recht heeft op zwangerschapsverlof,
maar dat verlof nog niet is ingegaan, aangemerkt als dagen waarover zwangerschapsverlof
is genoten.
D
Na artikel 1614cd worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 1614ce
1. Na de bevalling van de echtgenoot, heeft de arbeider gedurende een tijdvak van vier
weken, te rekenen vanaf de eerste dag na de bevalling, recht op geboorteverlof ter
grootte van de helft van zijn arbeidsduur per week.
2. Als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd voordat het geboorteverlof volledig is
genoten, heeft de arbeider, als hij een nieuwe arbeidsovereenkomst aangaat, tegenover
de nieuwe werkgever aanspraak op het verlof dat nog niet is opgenomen.
3. Als de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, is de werkgever verplicht aan de arbeider,
op diens verzoek, een verklaring uit te reiken waaruit blijkt op hoeveel geboorteverlof
de arbeider aanspraak heeft.
4. Voor de toepassing van het eerste lid is artikel 1614ca, derde lid, van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 1614cf
1. Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht wegens
het verlof, bedoeld in artikel 1614ca kunnen slechts indien in een voorkomend geval
de werknemer ermee instemt worden aangemerkt als vakantie, met dien verstande dat
de werknemer ten minste recht houdt op het wettelijk minimum aan vakantie-aanspraken.
2. Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht wegens
het verlof, bedoeld in de artikelen 1614cb, 1614cd of 1614ce kunnen niet worden aangemerkt
als vakantie.
E
Artikel 1614d, tweede zin, komt te luiden: Artikel 1614c, vierde tot en met zevende
lid, is van toepassing.
F
Na artikel 1614y wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1614ya
1. De werkgever bevordert ten aanzien van de arbeider die in verband met ongeschiktheid
ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling
in de eigen arbeid.
2. Uit hoofde van de uitoefening van zijn taak, bedoeld in het eerste lid, treft de
werkgever zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen en verstrekt zodanige aanwijzingen
als redelijkerwijs nodig is, opdat de arbeider, die in verband met ongeschiktheid
ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat wordt
gesteld de eigen arbeid te verrichten.
G
In artikel 1615 wordt «zijn best vermogen» vervangen door «zijn beste vermogen» en
wordt «gebruikt» vervangen door «gebruik».
H
Na artikel 1615d wordt, onder vernummering van artikel 1615da tot 1615db, een artikel
ingevoegd, luidende:
Artikel 1615da
De arbeider die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is
de bedongen arbeid te verrichten, is verplicht gevolg te geven aan door de werkgever
of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken
aan door de werkgever of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen.
I
In artikel 1615h, tweede lid, wordt «artikel 1614ca» vervangen door «artikel 1614cd».
ARTIKEL II. VAKANTIEWET 1949 BES
Artikel 2 van de Vakantiewet 1949 BES wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De arbeider heeft voor ieder jaar, dat hij onafgebroken werkzaam is geweest in dienst
van éénzelfde werkgever, aanspraak op vakantie gedurende ten minste drie maal de overeengekomen
arbeidsduur per week, met behoud van het loon dat hij tijdens zijn vakantie met werken
zou hebben verdiend.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een
lid ingevoegd, luidende:
2. De arbeider die over een deel van een jaar recht op loon heeft gehad, verwerft over
dat deel aanspraak op vakantie die een evenredig gedeelte bedraagt van datgene waarop
hij recht zou hebben gehad als hij gedurende het gehele jaar recht had op loon over
de volledige overeengekomen arbeidsduur.
ARTIKEL III. WET ALGEMENE OUDERDOMSVERZEKERING BES
De Wet algemene ouderdomsverzekering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2a
Voor de toepassing van deze wet wordt onder echtgenoot mede verstaan de persoon met
wie de verzekerde ongehuwd samenwoont of degene van wie de verzekerde het kind erkent.
Er is sprake van ongehuwd samenwonen als twee ongehuwde meerderjarige personen een
gezamenlijke huishouding voeren, tenzij er tussen deze personen bloedverwantschap
bestaat in de eerste graad. Voor de toepassing van de tweede zin wordt mede als ongehuwd
aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd
is. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de tweede zin is sprake indien
de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk geven zorg te
dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de
huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
B
In artikel 7a, negende lid wordt «artikel 1, onderdeel e» vervangen door «artikel
14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap».
C
Artikel 7b, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat degene, die woonachtig is in een
van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba en die recht heeft op een
ouderdomspensioen, tevens recht heeft op een tegemoetkoming die is gerelateerd aan
het prijsniveau van het openbare lichaam waarin de pensioengerechtigde woonachtig
is, indien het prijsniveau in het desbetreffende openbare lichaam hoger ligt dan het
prijsniveau van het openbare lichaam met het laagste prijsniveau.
D
In artikel 7c, tweede lid, wordt «artikel 1, onderdeel e» vervangen door «artikel
14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap».
E
Artikel 8a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, vervalt «, en tevens past hij de hoogte van de tegemoetkoming,
bedoeld in artikel 7b, eerste lid, aan».
2. Van het derde lid vervalt de tweede zin.
F
Artikel 13, tweede lid, komt te luiden:
2. In geval het pensioen in het buitenland wordt uitbetaald, kunnen de daaraan verbonden
kosten van overmaking op het pensioen in mindering worden gebracht.
G
In artikel 14, eerste lid, wordt de zinsnede «of in een instelling van weldadigheid,
door het openbare lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba erkend, wordt verzorgd of
verpleegd» vervangen door «of in een instelling waar intramurale zorg wordt verleend
als bedoeld in artikel 2, onderdeel b tot en met g, van het Besluit zorg BES, wordt
verzorgd of verpleegd» en wordt «de erkende instelling van weldadigheid of een instelling
van weldadigheid als vorenbedoeld» vervangen door «de eerdergenoemde instelling».
H
In artikel 26, eerste lid, wordt «hoofdstukken V, VI, VII en IX van de Wet inkomstenbelasting
BES, de hoofdstukken III en VI van de Wet loonbelasting BES» vervangen door «hoofdstukken
II, IV, V, VI, VII en IX van de Wet inkomstenbelasting BES en hoofdstukken II, III
en IV van de Wet loonbelasting BES»
ARTIKEL IV. WET ALGEMENE WEDUWEN- en WEZENVERZEKERING BES
De Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 komt te luiden:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
ingezetene:
hij die in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woont;
inspecteur:
de bij regeling van Onze Minister van Financiën als zodanig aangewezen functionaris;
nabestaande:
de echtgenoot van degene, die op de dag van overlijden verzekerd is op grond van deze
wet;
ontvanger:
de bij regeling van Onze Minister van Financiën als zodanig aangewezen functionaris;
Onze Minister:
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
uitreiziger:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of
inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan Onze Minister, is gebleken dat het
gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie
die is geplaatst op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid,
van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
B
Artikel 3a komt te luiden:
Artikel 3a
Voor de toepassing van deze wet wordt onder echtgenoot mede verstaan de persoon met
wie de verzekerde ongehuwd samenwoont. Er is sprake van ongehuwd samenwonen als twee
ongehuwde meerderjarige personen een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij er tussen
deze personen bloedverwantschap bestaat in de eerste graad. Voor de toepassing van
de tweede zin wordt mede als ongehuwd aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft
van de persoon met wie hij gehuwd is. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld
in de tweede zin is sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde
woning en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een
bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging
voorzien.
C
1. In artikel 6, vijfde lid, in het opschrift van § 1, § 2, § 2a en § 3 van Hoofdstuk
III, in artikel 24a, derde lid, en in artikel 53, tweede lid, wordt «weduwen- en wezenpensioen»
vervangen door «nabestaanden- en wezenpensioen».
2. In de artikelen 8, eerste, tweede en derde lid, 11, eerste, derde, vijfde en zesde
lid, 16, vierde lid, 19, eerste lid, 22, en 23a, wordt «weduwe» vervangen door «nabestaande».
3. In de artikelen 8, eerste, tweede en derde lid, 11, eerste, derde, vijfde en zesde
lid, 13 en 22, wordt «weduwenpensioen» vervangen door «nabestaandenpensioen».
4. In artikel 53, eerste lid, wordt «weduwen- en wezenpensioenen» vervangen door «nabestaanden-
en wezenpensioenen».
D
Artikel 7 komt te luiden:
Artikel 7
De nabestaande van een verzekerde heeft, zolang hij de leeftijd waarop recht op ouderdomspensioen
ontstaat op grond van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES niet heeft bereikt,
recht op een nabestaandenpensioen op grond van deze wet.
E
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «wier» telkens vervangen door «wiens» en wordt «haar» vervangen
door «hij».
2. In het tweede en derde lid wordt «zij» vervangen door »hij».
3. In het derde lid wordt «artikel 1, onderdeel e» vervangen door «artikel 14, vierde
lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap».
F
In artikel 10a, tweede lid, wordt «artikel 1, onderdeel e» vervangen door «artikel
14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap».
G
Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 14a
Voor de toepassing van artikel 9, vijfde lid, 11, vierde lid, en 12, derde lid, onderwerpt
de betrokken persoon zich op verzoek van Onze Minister aan een geneeskundig onderzoek.
H
Artikel 16, derde lid, komt te luiden:
3. In geval het pensioen in het buitenland wordt uitbetaald, kunnen de daaraan verbonden
kosten van overmaking op het pensioen in mindering worden gebracht.
I
In artikel 17, eerste lid, wordt de zinsnede «of door een instelling van weldadigheid,
die door het openbare lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba is erkend wordt verzorgd
of verpleegd» vervangen door «of in een instelling waar intramurale zorg wordt verleend
als bedoeld in artikel 2, onderdeel b tot en met g, van het Besluit zorg BES wordt
verzorgd of verpleegd» en wordt «de erkende instelling van weldadigheid of een instelling
van weldadigheid als vorenbedoeld» vervangen door «de eerdergenoemde instelling».
J
In artikel 29, eerste lid, wordt «hoofdstukken V, VI, VII en IX van de Wet inkomstenbelasting
BES, de hoofdstukken III en VI van de Wet loonbelasting BES» vervangen door «hoofdstukken
II, IV, V, VI, VII en IX van de Wet inkomstenbelasting BES en hoofdstukken II, III
en IV van de Wet loonbelasting BES».
K
Hoofdstuk VII vervalt.
L
Artikel 58 komt te luiden:
Artikel 58
Deze wet wordt aangehaald als: Algemene nabestaandenwet BES.
ARTIKEL V. AANPASSING WETSBEPALINGEN IN VERBAND MET WIJZIGING CITEERTITEL WET ALGEMENE
WEDUWEN- EN WEZENVERZEKERING BES
In de artikelen 11.33, onderdeel b, en 11.34, tweede lid, onderdeel c, van de Aanpassingswet
openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de artikelen 8.65, eerste lid,
en 8.65a, eerste lid, van de Belastingwet BES, de Bijlage, bedoeld in artikel 2, eerste
lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, artikel
20, tweede lid, van de Wet algemene verzekering bijzondere ziektekosten BES, de artikelen
8, onderdeel i, 20, derde lid, onderdeel c, sub 1°, en 24a, tweede en vijfde lid,
van de Wet inkomstenbelasting BES, en artikel 7, vierde lid, van de Wet ongevallenverzekering
BES, wordt «Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES» vervangen door «Algemene
nabestaandenwet BES».
ARTIKEL VI. WET KINDERBIJSLAGVOORZIENING BES
De Wet kinderbijslagvoorziening BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 5 wordt, onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde
tot en met zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, behoeft het kind niet tot het huishouden
van de rechthebbende te behoren, indien het in een instelling is geplaatst, niet zijnde
een jeugdafdeling van een justitiële inrichting.
B
Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5a. Verdubbeling van de kinderbijslag bij intensieve zorg
1. Een ingezetene heeft voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar of
ouder is en jonger dan 18 jaar, recht op een verdubbeling van het kinderbijslagbedrag
BES, genoemd in artikel 9, indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.
2. Om te bepalen of een kind intensieve zorg behoeft, wint Onze Minister een op medische
gegevens gebaseerd advies in bij een door Onze Minister aangewezen rechtspersoon.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot het eerste en tweede lid, waarbij in elk geval regels worden gesteld
over:
a. de wijze van inschakeling van de rechtspersoon;
b. de wijze waarop wordt beoordeeld of er sprake is van intensieve zorg als bedoeld in
het eerste lid;
c. de procedure alsmede de beoordelingscriteria waarop het advies, bedoeld in het tweede
lid, wordt gebaseerd; en
d. de uitwisseling van gegevens tussen de in het tweede lid bedoelde rechtspersoon en
Onze Minister.
C
In artikel 8 wordt na «voor het recht op kinderbijslag BES» toegevoegd «, bedoeld
in de artikelen 5 en 5a».
D
Aan artikel 11, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende «Het recht op kinderbijslag,
bedoeld in artikel 5a, eerste lid, kan niet vroeger ingaan dan de eerste dag van de
kalendermaand tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag als bedoeld in artikel 5a,
eerste lid, werd ingediend.»
E
In artikel 13, eerste lid, aanhef, wordt «en ter zake kinderbijslag BES» vervangen
door «van kinderbijslag BES als bedoeld in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel
5a, eerste lid,».
F
In artikel 14, eerste lid, wordt na «die in aanmerking wenst te komen voor kinderbijslag
BES» ingevoegd «als bedoeld in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste
lid».
G
In artikel 15, tweede en derde lid, wordt na «kinderbijslag BES» ingevoegd «als bedoeld
in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid».
H
In artikel 16 wordt na «kinderbijslag BES» ingevoegd «, bedoeld in artikel 5 en, indien
van toepassing, artikel 5a, eerste lid,».
I
Aan artikel 17 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Indien twee personen voor eenzelfde kind recht hebben op verdubbeling van het kinderbijslagbedrag
BES, en dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend
in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke
huishouding te voeren, wordt de verdubbeling uitbetaald aan de ouder aan wie ook de
kinderbijslag BES wordt uitbetaald.
J
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, en tweede lid, wordt na «de kinderbijslag BES» ingevoegd
«, bedoeld in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid,».
2. In het derde lid, onderdeel a, wordt na «kinderbijslag BES» toegevoegd «als bedoeld
in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid».
K
In artikel 19 wordt na «De kinderbijslag BES» ingevoegd «, bedoeld in artikel 5 en,
indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid,».
L
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt na «De kinderbijslag BES» ingevoegd «, bedoeld in
artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid,».
2. In het tweede lid wordt na «kinderbijslag BES» ingevoegd «als bedoeld in artikel
5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid».
M
In artikel 21, eerste lid, aanhef wordt na «kinderbijslag BES» ingevoegd «als bedoeld
in artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid,».
N
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en derde lid wordt na «kinderbijslag BES» ingevoegd «als bedoeld in
artikel 5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid».
2. In het tweede lid wordt na «kinderbijslag BES» ingevoegd «als bedoeld in artikel
5 en, indien van toepassing, artikel 5a, eerste lid,».
O
In artikel 25 wordt na «kinderbijslag BES» ingevoegd «als bedoeld in de artikelen
5 en 5a,».
ARTIKEL VII. WET ONGEVALLENVERZEKERING BES
De Wet ongevallenverzekering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift volgend op artikel 3 vervalt.
B
Boven artikel 5 wordt een opschrift ingevoegd, luidende: Recht op ongevallengeld
C
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «met ingang van de dag na die van de melding van het ongeval»
vervangen door «met ingang van de derde werkdag na die van de melding van het ongeval
aan Onze Minister».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
18. Bij algemene maatregel van bestuur kan de periode van drie dagen, bedoeld in het
eerste lid, voor bepaalde situaties of groepen werknemers buiten beschouwing worden
gelaten.
D
Na artikel 5b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5c
1. De werknemer die ongevallengeld ontvangt is verplicht in voldoende mate te trachten
mogelijkheden tot het verrichten van zijn normale arbeid bij de eigen werkgever te
behouden of te verkrijgen.
2. Ter naleving van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, is de werknemer in elk
geval verplicht:
a. mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden die zijn werkgever met het oog op
arbeidsinschakeling wenselijk acht;
b. mee te werken aan aanpassing van de arbeidsplaats en aan door de werkgever beschikbaar
gestelde voorzieningen die worden verstrekt met het oog op werkhervatting en zo nodig
te proberen die aanpassing en die voorzieningen te verkrijgen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking
tot dit artikel. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de ondersteuning van
werknemers gericht op werkhervatting.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waarbij bepaalde groepen werknemers
worden vrijgesteld van verplichtingen bedoeld in dit artikel.
E
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister stelt op aanvraag, mede aan de hand van de geneeskundige beoordeling,
vast of recht op ongevallengeld bestaat. De werkgever aan wie op grond van artikel
5, twaalfde lid, tweede zin, de uitkering wordt verstrekt informeert de werknemer
zo spoedig mogelijk over de hiermee gemoeide aanspraak.
2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een
lid ingevoegd, luidende:
2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door Onze Minister beschikbaar gesteld
formulier.
3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. De behandelende geneeskundige deelt de bevindingen en zijn daaruit volgende voorschriften
aan Onze Minister zodra de behandelende geneeskundige vaststelt dat de werknemer in
verband met de gevolgen van het ongeval:
a. zich onder geneeskundige behandeling moet stellen;
b. zich niet of niet langer onder geneeskundige behandeling behoeft te stellen;
c. als bedlegerig patiënt behandeld moet worden;
d. niet of niet langer als bedlegerig patiënt behandeld behoeft te worden;
e. naar zijn oordeel geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is;
f. naar zijn oordeel niet of niet langer geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is;
g. de voortdurende hulp van derden nodig heeft;
h. niet of niet langer de voortdurende hulp van derden nodig heeft;
i. kunstmiddelen behoeft of onderricht in het gebruik daarvan.
F
Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 6a
1. De beschikking tot toekenning van de uitkering vermeldt het bedrag dat wordt verstrekt
aan de werkgever, bedoeld in artikel 5, twaalfde lid, tweede zin, en indien de werkgever
zijn verplichting, genoemd in artikel 5, twaalfde lid, eerste zin, niet naleeft, aan
de werknemer.
2. Een beschikking op grond van deze wet wordt gegeven binnen een redelijke termijn
na ontvangst van de aanvraag.
3. Deze redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer Onze Minister binnen
acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling
als bedoeld in het vierde lid is gedaan.
4. Indien de beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt
die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk
in kennis gesteld.
G
Artikel 7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt na «verliest dit recht» toegevoegd «geheel of gedeeltelijk».
2. Onderdeel f komt te luiden:
f. indien hij geen of onvoldoende opvolging geeft aan aanwijzingen van de controlerend
geneeskundige, gericht op het verminderen of beëindigen van de arbeidsongeschiktheid,
ook wanneer deze afwijken van de voorschriften van de behandelende geneeskundige;.
3. Onder verlettering van de onderdelen g en h tot h en i wordt een onderdeel ingevoegd,
luidende:
g. indien hij geen of onvoldoende opvolging geeft aan aanwijzingen gericht op werkhervatting
bij de eigen werkgever, gegeven op basis van in opdracht van Onze Minister uitgevoerde
geneeskundige of arbeidskundige beoordeling;
4. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Het recht op ongevallengeld ontstaat of herleeft met ingang van de dag dat een uitsluitingsgrond
als bedoeld in het eerste lid zich niet langer voordoet en de werknemer overigens
voldoet aan de bepalingen van deze wet.
H
In artikel 14c, wordt «artikel 7, eerste lid, onderdeel h, en tweede lid» telkens
vervangen door «artikel 7, eerste lid, onderdeel i, en tweede lid».
ARTIKEL VIII. WET ZIEKTEVERZEKERING BES
De Wet ziekteverzekering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel c, vervalt onderdeel 1, onder vernummering van onderdeel
2 tot en met onderdeel 4 tot onderdeel 1 tot en met onderdeel 3.
2. Aan het eerste lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel
n door een puntkomma, vijf onderdelen toegevoegd, luidende:
o. Belastingdienst Caribisch Nederland: de als zodanig onder Onze Minister van Financiën
ressorterende dienst waarbinnen door hem aangewezen ambtenaren werkzaam zijn;
p. CRIB-nummer: het identificatienummer dat op grond van artikel 8.86, negende lid, van
de Belastingwet BES aan een persoon is toegekend dan wel van hem bekend is;
q. zelfstandige: de persoon die, onder welke benaming ook, werkzaam is in de zelfstandige
uitoefening van een bedrijf of beroep, die:
1°. in Caribisch Nederland woont en gevestigd is en die voordelen uit bedrijf of beroep
in de zin van artikel 6, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting BES geniet, tenzij
hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft of de uitoefening van
het beroep niet voor eigen rekening uitoefent;
2°. anders dan uit dienstbetrekking inkomsten uit tegenwoordige arbeid geniet;
3°. anders dan in dienstbetrekking arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin
hij een aanmerkelijk belang heeft in de zin van artikel 11, derde lid, van de Wet
inkomstenbelasting BES;
4°. werknemer is en het werk tot stand brengt uitsluitend voor rekening en risico van
de onderneming van de rechtspersoon waarvan hij een aanmerkelijk belang heeft in de
zin van artikel 11, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting BES;
5°. in het bezit is van een CRIB-nummer;
r. meewerkende echtgenoot: de persoon die, anders dan in dienstbetrekking of als zelfstandige
meewerkt in de onderneming van zijn echtgenoot;
s. gelijkgestelde: een persoon die anders dan uit dienstbetrekking inkomsten uit tegenwoordige
arbeid geniet.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van deze wet wordt onder echtgenoot mede verstaan de persoon met
wie de verzekerde ongehuwd samenwoont of degene van wie de verzekerde het kind erkent.
Er is sprake van ongehuwd samenwonen als twee ongehuwde personen een gezamenlijke
huishouding voeren. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de tweede zin
is sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk
geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de
kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De werknemer heeft op grond van deze wet tegenover Onze Minister recht op een uitkering:
a. in geval van ziekte;
b. gedurende het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 1614cd van Boek
7a van het Burgerlijk Wetboek BES;
c. gedurende het geboorteverlof, bedoeld in artikel 1614ce van Boek 7a van het Burgerlijk
Wetboek BES.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid.
3. In het tweede lid (nieuw) vervalt «tevens».
C
Artikel 4 komt te luiden:
Artikel 4. Uitkering in verband met zwangerschap en bevalling voor zelfstandigen
1. De zelfstandige, meewerkende echtgenoot of gelijkgestelde die gedurende het kalenderjaar
voorafgaand aan de zwangerschap belasting- of aangifteplichtig was voor de opbrengstbelasting,
de vastgoedbelasting, de loonbelasting, de inkomstenbelasting of algemene bestedingsbelasting
in het kader van de uitoefening van haar beroep of bedrijf en een belastbare som uit
inkomsten uit de onderneming heeft van ten minste de belastingvrije som, genoemd in
artikel 24 van de Wet inkomstenbelasting BES heeft recht op uitkering in verband met
zwangerschap en bevalling gedurende ten minste zestien weken.
2. Het recht op uitkering in verband met zwangerschap vangt aan zes weken voor de dag
na de vermoedelijke datum van bevalling, of tien weken voor die dag indien het een
zwangerschap van meer dan een kind betreft, zoals aangegeven in een schriftelijke
verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Indien
de zelfstandige, meewerkende echtgenoot of gelijkgestelde dat wenst vangt het recht
op uitkering in verband met zwangerschap aan op een later tijdstip, doch uiterlijk
vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling of uiterlijk acht weken
voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan een kind betreft.
3. Het recht op uitkering in verband met bevalling vangt aan op de dag na de bevalling
en bedraagt tien aaneengesloten weken, vermeerderd met het aantal dagen dat de uitkering
in verband met zwangerschap tot en met de vermoedelijke datum van bevalling, dan wel,
indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan zes
weken heeft bedragen of, indien het een zwangerschap van meer dan een kind betreft,
minder dan tien weken heeft bedragen.
4. Als een kind van een ouder als bedoeld in het eerste lid tijdens de periode waarop
een recht op uitkering in verband met bevalling bestaat vanwege zijn medische toestand
in het ziekenhuis is opgenomen, wordt het recht op uitkering in verband met bevalling
verlengd met de tijd dat het kind in het ziekenhuis heeft doorgebracht vanaf de achtste
dag van opname tot en met de laatste dag waarop het recht op uitkering bestaat tot
een maximum van tien weken.
De in de eerste zin bedoelde verlenging is uitsluitend van toepassing voor zover de
aldaar bedoelde ziekenhuisopname langer duurt dan het aantal dagen waarmee de uitkering
in verband met de bevalling als gevolg van de werkelijke datum van bevalling op grond
van het derde lid wordt verlengd. Het ziekenhuis geeft op verzoek van de zelfstandige,
meewerkende echtgenoot of gelijkgestelde een verklaring af, waarin de gehele duur
van de opname van het kind in het ziekenhuis tijdens de uitkeringsperiode staat vermeld.
D
Na artikel 4 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 4a. Aanvraag van uitkering door zelfstandige
1. De zelfstandige, meewerkende echtgenoot of gelijkgestelde die in aanmerking wenst
te komen voor toekenning van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling
doet de aanvraag daartoe bij Onze Minister uiterlijk twee weken voor de datum waarop
zij het recht op uitkering wil laten ingaan. Bij die aanvraag wordt in ieder geval
gemeld:
a. de vermoedelijke datum van de bevalling;
b. de datum waarop zij het recht op uitkering op grond van artikel 4, derde lid, wil
laten ingaan.
2. Indien de aanvraag niet tijdig wordt gedaan, wordt de uitkering uitsluitend toegekend
voor zover het tijdvak waarin sprake was van recht op uitkering in verband met zwangerschap
en bevalling, valt in het jaar voorafgaand aan de aanvraag. Onze Minister kan in bijzondere
gevallen ten gunste van de zelfstandige, meewerkende echtgenoot of gelijkgestelde
afwijken van de eerste zin.
3. Indien het recht op uitkering wordt verlengd op grond van artikel 4, vierde of vijfde
lid, brengt de zelfstandige, meewerkende echtgenoot of gelijkgestelde Onze Minister
daarvan op de hoogte, waarbij in het geval, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, zij
de verklaring van het ziekenhuis overlegt.
Artikel 4b. Hoogte van de uitkering voor zelfstandige
De uitkering in verband met zwangerschap en bevalling voor de zelfstandige, de meewerkende
echtgenoot of de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 4, eerste lid, is gelijk aan het
op grond van artikel 9 van de Wet minimumlonen BES vastgestelde toepasselijke bedrag.
Artikel 4c. Uitkering in verband met geboorteverlof
1. De werknemer die op grond van artikel 1614ce van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek
BES recht heeft op geboorteverlof, heeft recht op uitkering in verband met geboorteverlof.
2. De uitkering in verband met geboorteverlof bedraagt 100 procent van het loon per
dag van de werknemer voor de duur van de helft van het aantal uren dat de werknemer
per week werkt. Artikel 5, tweede lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.
3. De werknemer die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in
verband met geboorteverlof dient de aanvraag daartoe in bij Onze Minister uiterlijk
drie weken na de datum van de bevalling van zijn echtgenoot.
4. De aanvraag van de uitkering in verband met geboorteverlof gaat vergezeld van een
bewijsstuk waaruit de datum van bevalling van de echtgenoot blijkt.
5. Artikel 5, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
E
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift van artikel 5 komt te luiden: Recht op ziekengeld
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. De werknemer die als gevolg van ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn
arbeid, heeft recht op ziekengeld met ingang van de derde werkdag na de ziekmelding
aan Onze Minister. Ter zake van eenzelfde ziekteoorzaak vervalt dit recht bij onafgebroken
arbeidsongeschiktheid twee jaar nadien voor de werknemer die werkzaam is op grond
van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Indien de werknemer werkzaam is
op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, eindigt dit recht na verloop
van de periode waarvoor zij is aangegaan maar uiterlijk na twee jaar. Indien een arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd wordt verlengd, is de tweede zin van toepassing. Voor het bepalen
van de onafgebroken arbeidsongeschiktheid gedurende een periode worden tijdvakken
van ongeschiktheid samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder
dan vier weken opvolgen.
2. In het tweede lid wordt «bedoeld in het eerste lid» vervangen door «bedoeld in artikel
3, eerste lid».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
10. Bij algemene maatregel van bestuur kan de periode van drie dagen, bedoeld in het
eerste lid, voor bepaalde situaties of groepen werknemers buiten beschouwing worden
gelaten.
F
Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5a
1. De werknemer die ziekengeld ontvangt is verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden
tot het verrichten van zijn normale arbeid bij de eigen werkgever te behouden of te
verkrijgen.
2. Ter naleving van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, is de werknemer in elk
geval verplicht:
a. mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden, die zijn werkgever met het oog op
werkhervatting wenselijk acht;
b. mee te werken aan aanpassing van de arbeidsplaats en aan door de werkgever beschikbaar
gestelde voorzieningen die worden verstrekt met het oog op werkhervatting en zo nodig
te proberen die aanpassing en die voorzieningen te verkrijgen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking
tot dit artikel. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de ondersteuning van
werknemers gericht op werkhervatting.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waarbij bepaalde groepen werknemers
worden vrijgesteld van verplichtingen bedoeld in dit artikel.
G
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister stelt op aanvraag, mede aan de hand van de geneeskundige beoordeling,
vast of recht op ziekengeld bestaat. De werkgever aan wie op grond van artikel 5,
zesde lid, tweede zin, de uitkering wordt verstrekt informeert de werknemer zo spoedig
mogelijk over de hiermee gemoeide aanspraak.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door Onze Minister beschikbaar gesteld
formulier.
3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel e wordt voor «arbeidsongeschikt is» ingevoegd «naar zijn oordeel».
b. In onderdeel f wordt voor «niet of niet langer arbeidsongeschikt is» ingevoegd «naar
zijn oordeel».
H
Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 6a
1. De beschikking tot toekenning van de uitkering vermeldt het bedrag dat wordt verstrekt
aan de werkgever, bedoeld in artikel 5, zesde lid, tweede zin, en indien de werkgever
zijn verplichting, genoemd in artikel 5, zesde lid, eerste zin, niet naleeft, aan
de werknemer.
2. Een beschikking op grond van deze wet wordt gegeven binnen een redelijke termijn
na ontvangst van de aanvraag.
3. Deze redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer Onze Minister binnen
acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling
als bedoeld in het vierde lid is gedaan.
4. Indien de beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt
die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk
in kennis gesteld.
I
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt het cijfer «1.» geplaatst.
2. Het eerste lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt na «verliest dit recht» toegevoegd «geheel of gedeeltelijk».
b. Onderdeel f komt te luiden:
f. indien hij geen of onvoldoende opvolging geeft aan aanwijzingen van de controlerend
geneeskundige, gericht op het verminderen of beëindigen van de arbeidsongeschiktheid,
ook wanneer deze afwijken van de voorschriften van de behandelende geneeskundige;
c. Onder verlettering van de onderdelen g, h en i tot h, i en j wordt een onderdeel
ingevoegd, luidende:
g. indien hij geen of onvoldoende opvolging geeft aan aanwijzingen gericht op werkhervatting
bij de eigen werkgever, gegeven op basis van in opdracht van Onze Minister uitgevoerde
geneeskundige of arbeidskundige beoordeling;
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Als de werknemer tevens rechten ontleent aan een buitenlandse soortgelijke wettelijke
regeling ter zake van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, wordt de uitkering, waarop
hij op grond van deze wet recht heeft, dienovereenkomstig verminderd.
3. Het recht op ziekengeld ontstaat of herleeft met ingang van de dag dat een uitsluitingsgrond
als bedoeld in het eerste lid zich niet langer voordoet en de werknemer overigens
voldoet aan de bepalingen van deze wet.
J
In artikel 14c, wordt «artikel 7, aanhef en onderdeel i» telkens vervangen door «artikel
7, eerste lid, onderdeel j».
HOOFDSTUK II. SLOTBEPALINGEN
ARTIKEL IX. ARTIKEL 7B WET ALGEMENE OUDERDOMSVERZEKERING BES
Artikel 7b van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES vervalt.
ARTIKEL X. INWERKINGTREDING
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
ARTIKEL XI. CITEERTITEL
Deze wet wordt aangehaald als: Wijzigingswet SZW-wetten BES 2024.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.