Lijst van vragen : Lijst van vragen inzake Beleidsreactie Staat van het Onderwijs 2024 (Kamerstuk 36410-VIII-125)
2024D19860 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Primair en
Voortgezet Onderwijs inzake de Beleidsreactie Staat van het Onderwijs 2024 (Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 125).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie,
Huls
Nr
Vraag
1
Hoeveel scholen hebben een voldoende (of beter) oordeel van de Inspectie van het Onderwijs,
maar scoren onvoldoende (of slechter) op de basisvaardigheden?
2
Hoeveel scholen scoren voldoende (of beter) op de basisvaardigheden, maar krijgen
alsnog een onvoldoende (of slechter) als eindresultaat?
3
Wat is de verwachting voor het percentage leerlingen dat over vijf jaar het streefniveau
voor de basisvaardigheden behaalt?
4
Kan de Minister de werkwijze van de onderwijscoördinatoren van het Masterplan basisvaardigheden
delen met de Kamer? Werken deze coördinatoren conform een bepaalde effectief bewezen
aanpak en welke aanpak is dit dan? Hoe bepalen de onderwijscoördinatoren welke partijen
het beste passen bij de ondersteuningsvraag van scholen? Werken coördinatoren volgens
een bepaald objectief beoordelingskader?
5
Hoe toetsen de onderwijscoördinatoren van het Masterplan basisvaardigheden of de partijen
die zij naar voren schuiven voldoende kwaliteit en capaciteit hebben? Welk beoordelingskader
gebruiken zij hiervoor?
6
Welke private partijen zijn betrokken bij de basisteams van het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap?
7
Welke middelen ziet de Minister om te sturen op onderwijskwaliteit in scholen die
niet effectief doelmatig werken?
8
Is het mogelijk de uitval per jaar uitgesplitst te krijgen voor zowel mbo1 en hbo2 en wo3? Hoeveel studenten vallen er in het laatste jaar van hun opleiding mbo of hbo of
wo uit?
9
Is er zicht op de oorzaak van uitval?
10
Is er informatie over welke mbo- en ho4-instellingen met krimpende aantallen studenten te maken hebben? Is dit zicht er op
instellingsniveau of sectorniveau? Is het ook mogelijk om inzichtelijk te maken welke
instellingen hierdoor financieel in de problemen komen vanwege de lumpsumbekostiging?
11
Hoe is de controle op samenwerkingsverbanden vormgegeven als het gaat om wanbestuur
en fraude? Wat zijn de sancties hiervoor en zijn deze ooit uitgedeeld?
12
Heeft de Minister naar aanleiding van de aangenomen motie Paternotte/Pijpelink (Kamerstuk
27 923, nr. 480) al initiatief genomen om het gesprek over regulering te starten met vertegenwoordigers
van de onderwijsadviesbranche? Zo ja, wat is hier uitkomen? En zo nee, wanneer verwacht
de Minister deze verkenning te starten?
13
Kan nader worden toegelicht hoe het steeksproefgewijs onderzoek naar de kwaliteit
van scholen in het funderend onderwijs, waarmee de Inspectie van het Onderwijs in
het najaar van 2023 is gestart, heeft plaatsgevonden?
14
Kan ook worden toegelicht hoe in het mbo steekproefsgewijs onderzoeken plaatsvinden
bij opleidingen?
15
Hoe kijkt de Inspectie van het Onderwijs naar de soms sterk uiteenlopende uitkomsten
van de tussentijdse toetsen en eindexamens in het funderend onderwijs?
16
Hoeveel procent van de scholen werkt onvoldoende met concrete doelen?
17
Hoeveel procent van dat percentage werkt wel met doelen, maar evalueert niet of meet
onvoldoende?
18
Hoeveel procent van de scholen die werkt met concrete meetbare doelen haalt ook de
doelen?
19
Worden de gevolgen van het telefoongebruik gemonitord in onderzoek?
20
De aanbevelingen hebben veelal betrekking op samenwerkingsverbanden, maar welke rol
kunnen de onderwijsregio’s hier spelen?
21
Kan nader worden toegelicht worden hoe de kwaliteit van de voorschoolse educatie tussen
2019 en 2022 stabiel bleef ondanks maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de coronapandemie
en personeelstekorten in de kinderopvangsector?
22
Hoe verklaart de Minister dat op 20% van de scholen uit het steekproefonderzoek onvoldoende/zeer
zwak worden beoordeeld, terwijl op 98% van de scholen uit dezelfde steekproef leerlingen
voldoende leren en het pedagogisch-didactisch handelen op 94% voldoende is?
23
Hoe beziet de Minister, in het licht van de zorgelijke uitkomsten inzake de kwaliteitszorg,
de hoge scores op de leerresultaten op het vo5?
24
Waarom is ervoor gekozen om vanaf 2024 steekproefonderzoeken te doen in het mbo? Kan
daaruit worden opgemaakt dat er op dit moment te weinig zicht is op de onderwijskwaliteit
van opleidingen?
25
Voor elke po6-school berekent de Inspectie van het Onderwijs jaarlijks op basis van de eindtoetsen
(vanaf 2023–2024 de Doorstroomtoets) of het driejaars gemiddelde van de leerresultaten
voldoende of onvoldoende is. Hoe gaan de afwijkende resultaten van de Doorstroomtoets
hierin worden gewogen?
26
Kan nader worden toegelicht op welke gebieden volgens de scholen verbetering nodig
is, nu scholen zeggen dat ze de wet- en regelgeving m.b.t. schoolexamens niet altijd
duidelijk vinden?
27
Kan de Inspectie van het Onderwijs nog iets uitgebreider toelichten hoe zij komt tot
een onvoldoende als het gaat om de bestuurlijke kwaliteitszorg in het mbo?
28
Wat voor soort herstelopdrachten geeft de Inspectie van het Onderwijs aan besturen
om de bestuurlijke kwaliteitszorg te verbeteren?
29
In hoeveel gevallen is de bestuurlijke kwaliteitszorg in het mbo nog steeds onvoldoende,
zelfs na een herstelopdracht van de Inspectie van het Onderwijs? Wat voor mogelijkheden
heeft de Inspectie van het Onderwijs dan nog om in te grijpen?
30
Is de situatie inzake het onderwijs verbeterd, verslechterd of gelijk gebleven ten
opzichte van de Staat van het Onderwijs 2022, toen de Inspectie van het Onderwijs
de verwachting uitsprak dat er in twee jaar een trendbreuk in basisvaardigheden zou
zijn?
31
Als er geen verbetering is ten opzichte van twee jaar geleden, kan de Minister dan
aangeven wanneer de eerste verbeteringen worden verwacht? Wat is de bijgestelde verwachting
ten opzichte van twee jaar geleden en waar is deze op gebaseerd?
32
Wanneer is er volgens de Minister sprake van een trendbreuk in de basisvaardigheden?
33
Kan de Minister aangeven wat de definitie van de Inspectie van het Onderwijs is voor
«ongeletterd» en «ongecijferd» in dit verband?
34
Hoeveel leerlingen verlaten op jaarbasis het onderwijs ongeletterd en ongecijferd?
35
Welke ruimte en middelen heeft het vo om de aanbeveling om de rekenvaardigheden die
in het po hadden moeten zijn geleerd alsnog te ontwikkelen?
36
Welke concrete mogelijkheden zie de Minister om toe te werken naar een situatie waarbij
instromende leerlingen weten waar zij terecht kunnen om hulp te krijgen de eigen leesvaardigheid
te ontwikkelen? In hoeverre kan dat verduidelijkt worden in de interne communicatie
naar studenten toe?
37
In hoeverre kan Nederland leren van de simpele en duidelijke benadering van Zweden,
waarbij de focus puur gericht is op democratische normen en waarden en hoe deze verband
houden met het functioneren van een democratie?
38
Wat is de gemiddelde druk (in absolute en relatieve cijfers) van het burgerschapsonderwijs
in Zweden op het onderwijscurriculum en de lessentabel in de verschillende onderwijsniveaus?
Wat is de verwachte gemiddelde druk (in absolute en relatieve cijfers) van het Nederlandse
burgerschapsonderwijs in de verschillende onderwijsniveaus onder de nieuwe kerndoelen?
39
Wat beschouwt de Inspectie van het Onderwijs als voornaamste reden(en) waarom mbo-studenten
stoppen met hun studie?
40
Heeft de Minister de onderliggende redenen voor kans op uitval, dat verschilt per
instelling, onderzocht? Wat doen scholen met weinig uitvallers goed, wat doen zij
met veel uitval niet goed?
41
In hoeverre is de mindere kans voor nieuwkomers op onderwijs in strijd met de rechten
voor een kind op onderwijs?
42
Hoeveel late uitvallers, die uitvallen na het eerste jaar van de opleiding, zijn er
in het mbo, hbo en het wo?
43
Wat zijn de gevolgen voor de kansengelijkheid als de brede brugklassen wordt geschrapt?
44
Hoe verhoudt de uitspraak van de Inspectie van het Onderwijs over het bijstellen van
adviezen in het speciaal onderwijs zich tot de gesprekken die jaarlijks worden gevoerd
met ouders over het persoonlijk ontwikkelingsperspectief?
45
Kan de Inspectie van het Onderwijs nader onderbouwen op basis waarvan zij de conclusie
trekt dat scholen op deze manier lage verwachtingen, een laag zelfvertrouwen en laag
zelfbeeld scheppen?
46
In welke mate zijn de verschillen die de Inspectie van het Onderwijs constateert tussen
scholen direct te relateren aan kwaliteitsverschillen tussen vo-scholen en niet aan
verschillen in leerlingpopulatie, de smalle of bredere samenstelling van de school
en de plaats of de wijk waar de school gevestigd is?
47
Op welke manier en in welke mate kan de Inspectie van het Onderwijs in het vergelijken
van vo-scholen rekening houden met de diversiteit in leerlingpopulatie en het bieden
van kansen aan leerlingen?
48
Waaruit blijkt dat vso7-scholen niet (of onvoldoende) doelbewust aandacht geven aan taal- en rekenvaardigheden
en om welk percentage vso-scholen gaat het?
49
Kan nader worden toegelicht waarom leerlingen in niet-stedelijke gebieden vaker in
aanmerking komen voor heroverweging van advies en waarom daadwerkelijke bijstelling
van het advies minder vaak gebeurt?
50
Vanuit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) is het de bedoeling dat het onderwijs
aan laaggeletterden kansen biedt om door te stromen naar een mbo-opleiding. Gaat het
hierbij altijd om instroom in het eerste leerjaar?
51
Kan de Inspectie van het Onderwijs verklaren waarom er meer studenten uitvallen bij
de beroepsbegeleidende leerweg dan bij de beroepsopleidende leerweg?
52
In welke regio's zijn hogere slagingspercentages in het hbo en wo en zijn hier verklaringen
voor?
53
Wat kan een verklaring zijn voor de verschillen in uitval van mbo-scholen?
54
In figuur 3.2.4c staan twee uitbijters bij de sectoren economie en taal en cultuur;
om welke instellingen gaat dit en waar wordt de hoge uitval door veroorzaakt?
55
Kan de Inspectie van het Onderwijs iets zeggen over hoeveel en waarin er moet worden
geïnvesteerd om aan alle nieuwkomers binnen drie maanden onderwijs te bieden?
56
Heeft de Inspectie van het Onderwijs zicht op hoeveel aanvragen er zijn gedaan voor
inrichting van een tijdelijke nieuwkomersvoorziening? En hoeveel kinderen op dit moment
les krijgen in zo'n voorziening?
57
Welke integrale vormen van dataverzameling vinden al plaats m.b.t. de meldingen die
besturen, scholen en opleidingen moeten registreren en analyseren?
58
Hoeveel herstelopdrachten zijn er gegeven vanwege een tekortkoming op de standaard
Veiligheid en schoolklimaat?
59
Wat was de reden dat deze scholen een herstelopdracht kregen?
60
Wat is er volgens de Inspectie van het Onderwijs nodig om het welbevinden en de sociale
veiligheid van (v)so-leerlingen goed in kaart te brengen?
61
Over welk percentage leerlingen in het (v)so kan wel een uitspraak worden gedaan met
betrekking tot het welbevinden en de sociale veiligheid?
62
Welk zicht is er op de (ervaren) veiligheid van Joodse scholieren?
63
Op welke wijze zouden scholen beter kunnen anticiperen op sociale media?
64
Welke norm of criterium hanteert de Inspectie van het Onderwijs bij de constatering
dat in het reguliere onderwijs te weinig leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte
een persoonlijk ontwikkelingsperspectief hebben?
65
Zijn de negatieve bevindingen van de Inspectie van het Onderwijs op de scholen vooral
gebaseerd op de daadwerkelijke uitvoering van de extra ondersteuning in de praktijk
of op de «papieren werkelijkheid» die zij heeft aangetroffen?
66
Kan de Minister uitleggen hoe het ontwikkelingsperspectief op scholen bijdraagt aan
gelijke kansen en mogelijkheden voor studenten met een ondersteuningsbehoefte, zoals
dat volgens de Staat van het Onderwijs is beschreven?
67
Welke brede definitie van ondersteuningsbehoeften hanteert de Inspectie van het Onderwijs
precies? En wat maakt dat er vanwege deze definitie een groot verschil is tussen mbo/hbo
en regulier funderend onderwijs?
68
Wat zijn de juridische kaders waarbinnen de samenwerkingsverbanden tijdelijkheid van
het speciaal onderwijs voorop mogen stellen?
69
Wat zijn voorbeelden van hersteleisen door de Inspectie van het Onderwijs uitgevoerd
bij samenwerkingsverbanden vanwege het niet genoeg optreden tegen thuiszitters? Hoe
vaak is dit gebeurd bij samenwerkingsverbanden in de afgelopen vijf jaar en bij welke
samenwerkingsverbanden?
70
Is er een maatwerkoplossing mogelijk als jongeren bij het samenwerkingsverband komen
en teruggeplaatst moeten worden naar het regulier onderwijs? Van welk soort factoren
hangen dit soort maatwerkoplossingen af?
71
Heeft de Minister data beschikbaar over het aantal ouders dat vrijstelling van de
leerplicht heeft aangevraagd op basis van medische gronden, maar dat is geweigerd?
Hoe verschilt dit per regio in de afgelopen vijf jaar?
72
Hoe heeft het aantal thuiszitters met autisme zich ontwikkeld sinds 2021?
73
Kan de Minister aangeven of het klopt dat ouders, die zich met hun kind tot de gemeentelijke
gezondheidsdienst wenden in verband met beperkingen, worden gestimuleerd om school
te hervatten? Zo ja, welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag?
74
Kan de Minister een overzicht verzorgen met historische gegevens (in absolute en relatieve
cijfers) van het aantal leerlingen dat regulier onderwijs geniet, passend onderwijs
geniet en speciaal onderwijs geniet over de afgelopen twintig jaar?
75
Welke maatwerkmogelijkheden worden goed benut?
76
Welke maatwerkmogelijkheden – behalve afwijking onderwijstijd en inrichten van speciale
voorzieningen – worden nog onvoldoende benut?
77
Waarom schaart de Inspectie van het Onderwijs het praktijkonderwijs onder het gespecialiseerd
onderwijs, terwijl het praktijkonderwijs formeel gezien onder het regulier voortgezet
onderwijs valt?
78
Hoe wordt gecontroleerd door de Inspectie van het Onderwijs op de samenstelling en
de naleving van ondersteuningsplannen die vastgesteld zijn door samenwerkingsverbanden?
79
Wat zijn de overwegingen van de Inspectie van het Onderwijs om niet strenger te handhaven
na de meldingen dat scholen zich niet allemaal houden aan het registreren van de persoonlijke
ontwikkelperspectieven?
80
Wat zijn voorbeelden van handhavend optreden door de Inspectie van het Onderwijs dat
plaatsvindt vanwege het niet nakomen van de zorgplicht door scholen, met thuiszitters
tot gevolg? Hoe vaak is dit voorgekomen in de afgelopen vijf jaar en bij welke scholen?
81
Ziet de Inspectie van het Onderwijs kansen voor het passend onderwijs om de Beleidsmaatregel,
die schrijft dat leerlingen onder voorwaarden recht hebben op minder onderwijstijd,
vanwege een gebrek aan kennis verplicht op te nemen in de schoolgids?
82
Kunt u kwantificeren in hoeverre er op grond van ervaringen in de afgelopen jaren
valt te verwachten dat de lerarentekorten verminderen door zij-instroom te bevorderen
en leraren meer voltijds te laten werken? Welke omvang zullen de lerarentekorten bij
deze maatregelen naar verwachting behouden?
83
In hoeverre vormen de maatregelen «herziening van kerndoelen» en «een absolute prioriteit
voor de basisvaardigheden voortzetting van de curriculumherziening» een belangrijke
component bij het verhelpen van de problemen die de Inspectie van het Onderwijs heeft
gesignaleerd ten aanzien van de kwaliteit van het funderend onderwijs?
84
Hoe kijkt de Inspectie van het Onderwijs aan tegen het splitsen van de pabo-opleidingen
voor het jonge en oude kind?
85
Gaat de Inspectie van het Onderwijs de samenhang tussen een negatief inspectieoordeel
en een lerarentekort op een school nader onderzoeken?
86
Overweegt de Inspectie van het Onderwijs voor de scholen die te maken hebben met een
groot lerarentekort om een ander toezichtregime te hanteren? Zo ja, wanneer informeert
de Minister de Kamer hierover? Zo nee, waarom niet?
87
Wat zijn de achterliggende oorzaken dat een groot deel van de docenten in het hbo
en in het wo vindt dat ze onvoldoende begeleiding krijgen?
88
Wat zijn de achterliggende oorzaken dat voor veel faculteiten op het hbo en het wo
onderzoek doen belangrijker is dan onderwijs geven?
89
Hoe beoordeelt de Inspectie van het Onderwijs de werking van het eigen risico-analysemodel
in het licht van de uitkomst van de steekproefonderzoeken?
90
Heeft het feit dat in de steekproef twee afdelingen per vestiging zijn meegenomen
effect op de betrouwbaarheidsmarge van het onderzoek?
91
Kan de Minister aangeven waarom de Inspectie van het Onderwijs ervoor kiest om de
resultaten van het eindexamen vo niet te belichten in de Staat van het Onderwijs 2024?
92
Wat is de reden dat het laatste landelijke onderzoek uit 2019 dateert, in relatie
tot het hebben van een actueel beeld van het welbevinden van leerlingen in het (v)so?
93
Om welke reden(en) worden leerlingen in het (v)so niet meegenomen in landelijke onderzoeken
naar welbevinden?
94
Is het mogelijk om in het geval van thuiszitters die geen vrijstelling van de leerplicht
krijgen (langduring absoluut verzuim) de lumpsum in te zetten voor de bekostiging
van hun ambulante begeleiding of thuisonderwijs?
95
Welke mogelijkheden heeft de Minister om de erkenning en behandeling van schooltrauma's
te verbeteren, zodat kinderen niet gedwongen worden om terug te keren naar een schoolomgeving
die hen schaadt?
96
Welke mogelijkheden heeft de Minister om ervoor te zorgen dat ouders niet financieel
belast worden wanneer hun kinderen door gezondheidsproblemen thuisonderwijs nodig
hebben?
97
Zijn er voor leerlingen met bijvoorbeeld een auto-immuunziekte, waarbij een lange
reistijd schadelijk is, oplossingen denkbaar wanneer de afstand naar hun (speciaal)
onderwijs hierdoor te lang is en ze gedwongen thuis komen te zitten?
98
Op welke wijze is de samenwerking tussen samenwerkingsverbanden en gemeenten gereguleerd
als het gaat om passend onderwijs? Wie heeft in dat geval de regie? Zijn hier kaders
voor?
99
Hoeveel tijd wordt er gemiddeld, in percentage, gestoken in taal en rekenen in het
primair onderwijs?
100
Hoeveel tijd wordt er gemiddeld, in percentage, gestoken in taal en rekenen in het
voortgezet onderwijs?
101
Wat is het te verwachte tijdspad van de curriculumherziening?
102
Hoeveel kinderen tot en met 4 jaar hebben een taalachterstand?
103
Hoeveel kinderen tot en met 4 jaar maken gebruikt van de vroegschoolse educatie?
104
Hoeveel kinderen jonger dan 5 jaar gaan al naar het primair onderwijs?
105
Kan de Minister in cijfer uiteenzetten hoe de dienstverbanden van leerkrachten en
hun aantal uren eruitzien in het primair, voortgezet en speciaal onderwijs?
X Noot
1
mbo: middelbaar beroepsonderwijs
X Noot
2
hbo: hoger beroepsonderwijs
X Noot
3
wo: wetenschappelijk onderwijs
X Noot
4
ho: hoger onderwijs
X Noot
5
vo: voortgezet onderwijs
X Noot
6
po: primair onderwijs
X Noot
7
vso: voortgezet speciaal onderwijs
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.M. Huls, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.