Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 440 Regels over het bemannen van zeeschepen (Wet bemanning zeeschepen)
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 29 februari 2024
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft op 14 december 2023 verslag
uitgebracht van haar bevindingen ten aanzien van het wetsvoorstel Regels over het
bemannen van zeeschepen (Wet bemanning zeeschepen). De commissie heeft hierbij opgemerkt
dat zij de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid acht, onder
het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in het verslag afdoende beantwoordt.
De leden van de fracties van de PVV, VVD, NSC, D66, BBB, CDA en SGP hebben vragen
gesteld en opmerkingen gemaakt over dit wetsvoorstel. De regering heeft hiervan met
interesse kennisgenomen. In deze nota wordt op deze vragen en opmerkingen ingaan.
Daarbij wordt de volgorde van het verslag aangehouden.
1.3 Doel en noodzaak
De leden van de BBB-fractie lezen dat de regering spreekt over de noodzaak om de concurrentiepositie
van de Nederlandse zeevaart te stimuleren. Deze leden steunen dit van harte. Kan de
regering uitgebreid ingaan op de noodzaak van deze wet om de concurrentiepositie van
de Nederlandse zeevaart te stimuleren? Hoe draagt deze wet hier precies aan bij?
Als onderdeel van een van de meest open economieën ter wereld investeert het Nederlandse
maritieme cluster fors in zijn ontwikkeling. Het maritieme cluster waar de zeevaart
onderdeel van uitmaakt is krachtig, innovatief en heeft een sterke internationale
positie. Dit is echter geen garantie voor de toekomst. Wereldwijd zijn er meerdere
trends en ontwikkelingen die het maritieme cluster beïnvloeden. Structurele economische,
demografische, ecologische en ook geopolitieke veranderingen raken het maritieme cluster
in meer of mindere mate. In de Nederlandse maritieme strategie 2015–2025 is daarom
geconstateerd dat extra inspanningen noodzakelijk zijn om de bijdrage van het maritieme
cluster aan onze nationale economie te behouden en te versterken. Onderdeel daarvan
is een grondige herziening en modernisering van de regels over het bemannen van zeeschepen
(Wet bemanning zeeschepen). Bemanningswetgeving vormt een belangrijk onderdeel van
de toegevoegde waarde van de Nederlandse vlag en daarmee de aantrekkelijkheid van
het Nederlandse scheepsregister. Goede, efficiënte en doelmatige wetgeving inzake
de bemanning van zeeschepen met aandacht voor administratieve lasten en ruimte om
te kunnen experimenteren en anticiperen op toekomstige ontwikkelingen is een belangrijke
voorwaarde voor optimale bedrijfsvoering aan boord van zeeschepen. In het wetsvoorstel
wordt hieraan tegemoetgekomen. Zo wordt de ruimte voor innovaties en het doen van
experimenten verbeterd. Experimenteerruimte is ook bedoeld voor de Nederlandse scheepsbouwsector
die nieuwe typen van zeeschepen of technieken voor zeeschepen ontwikkelt en deze in
de praktijk moet kunnen beproeven om ze vervolgens op de markt te kunnen brengen.
Tevens draagt het wetsvoorstel bij aan verbeterde opleiding en training van zeevarenden.
De technologische ontwikkelingen in de zeevaart gaan snel en dat heeft ook zijn weerslag
op het onderwijs. Het wetsvoorstel biedt meer ruimte voor bij- en nascholing van zeevarenden.
Ook worden de mogelijkheden voor de instroom van herintreders en zij-intreders verbeterd.
Dit is mede op uitdrukkelijk verzoek van de maritieme sector opgenomen in het wetsvoorstel.
7.2 Financiële gevolgen voor burgers, bedrijven en andere overheden
De leden van de PVV-fractie vragen aan de regering waarom er niet voor gekozen is
om voor alle zeevarenden het monsterboekje niet langer verplicht te stellen, zodat
iedereen zelf kan bepalen wat voor hen het beste werkt.
Met het wetsvoorstel wordt beoogd om waar mogelijk de administratieve lastendruk te
reduceren. Het niet langer verplicht stellen van het monsterboekje voor elke zeevarende
is een voorbeeld daarvan. Zeevarenden die op basis van het internationale STCW-verdrag1 of het STCW F-verdrag2 van de International Maritime Organization (IMO) inzake opleiding en diplomering
van zeevarenden en vissers over een vaarbevoegdheidsbewijs moeten beschikken, dienen
een monsterboekje te hebben omdat daarin hun diensttijd wordt geregistreerd. Het gaat
dan om de kapitein, officieren en bepaalde gezellen. De registratie van diensttijd
is nodig voor het vernieuwen van een vaarbevoegdheidsbewijs. Bij de afgifte van vaarbevoegdheidsbewijzen
verifieert KIWA Register de diensttijd zoals vermeld in het monsterboekje. De grootste
groep zeevarenden, die niet hoeft te beschikken over een vaarbevoegdheidsbewijs, kan
op grond van het wetsvoorstel desgewenst afzien van het bezit van een monsterboekje
en opteren voor een alternatieve diensttijdverklaring die aan het eind van elke reis
door de kapitein wordt afgegeven. Daarmee wordt het bezit van een monsterboekje een
recht maar geen plicht voor deze groep.
De leden van de NSC-fractie lezen dat er in het wetsvoorstel wordt ingezet op het
mogelijk maken van digitale persoonsdocumenten, zoals vaarbevoegdheidsbewijzen. Een
van de genoemde voordelen is op langere termijn een kostenbesparing. De toepasselijke
internationale regelgeving vereist momenteel nog dat deze documenten fysiek aanwezig
zijn. Deze leden vragen zich af of er zicht is op verandering van deze internationale
regelgeving? Welke inspanningen worden daartoe gedaan? En in hoeverre is er sprake
van lastenreductie als digitaal en fysiek voorlopig naast elkaar bestaan?
De digitalisering van gegevens en documenten voor zeevarenden is momenteel volop in
ontwikkeling. Op Europees niveau en in IMO-verband wordt hieraan al langere tijd gewerkt.
Nederland is daarbij actief betrokken. Dat heeft tot op heden geleid tot een richtlijn
van de IMO van 23 juni 2023 inzake het gebruik van digitale certificaten voor zeevarenden.3 Deze IMO-richtlijn heeft nog niet geleid tot aanpassing van de van toepassing zijnde
internationale regelgeving, maar geeft wel richting en vormt een basis voor toekomstige
aanpassingen. In overleg met de Nederlandse maritieme sector en met medewerking van
KIWA Register zal in de eerste helft van dit jaar een pilot van start gaan om in lijn
met de bovenvermelde richtlijn ervaring op te doen met het gebruik van digitale documenten
voor zeevarenden. De overgang van fysieke naar digitale documenten heeft tijd nodig
en vooralsnog zal er sprake zijn van zowel fysieke als digitale documenten. Er is
om die reden niet direct sprake van lastenreductie maar op de langere termijn wordt
dit wel verwacht. Bovendien biedt de digitalisering van documenten betere en snellere
handhavingsmogelijkheden en wordt de kans op vervalsingen kleiner waardoor de betrouwbaarheid
verbetert. Zowel zeevarenden als rederijen krijgen de gelegenheid met digitale documenten
te leren werken en worden actief betrokken bij de pilot en de verdere uitwerking.
7.3 Toets ATR
De leden van de PVV-fractie constateren dat het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
adviseert om de regeldrukeffecten voorkomend uit het wetsvoorstel kwantitatief in
kaart te brengen en in latere regelgeving de specifieke bepalingen uit te werken.
Deze leden vragen aan de regering of zij dit advies overneemt.
Ja, dit advies wordt overgenomen. Het wetsvoorstel past immers bepaalde grondslagen
aan. De uitwerking vindt plaats in lagere regelgeving. De uit deze regelgeving voortvloeiende
regeldrukeffecten worden in de bijbehorende toelichtingen vermeld en gekwantificeerd.
Op onderdelen zal dat echter nog niet mogelijk zijn. In het wetsvoorstel zijn ook
wijzigingen opgenomen die pas op langere termijn tot besparingen kunnen leiden. Die
regeldrukeffecten kunnen nu nog niet kwantitatief in kaart worden gebracht. In dit
kader kan worden gewezen op de toekomstige digitalisering van (persoons)documenten.
In de beantwoording van de voorgaande vraag is daarop ingegaan.
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen bij de voorgestelde eis dat op een
Nederlands gevlagd zeeschip een kapitein wordt aangesteld met de Nederlandse of Europese
nationaliteit. In het oorspronkelijke voorstel was een grondslag opgenomen om, bij
algemene maatregel van bestuur (AMvB), derde landen aan te wijzen zodat de individuele
schriftelijke toestemmingen voor buitenlandse kapiteins konden vervallen. In het voorliggende
voorstel is deze grondslag vervallen. Het verbaast deze leden dat met een pennenstreek
hiertoe is besloten. Het argument is dat de meeste reacties in de internetconsultatie
negatief waren en dat dus de breed gedeelde mening zou zijn dat er geen ruimte moet
worden gegeven aan verruiming van de nationaliteitseis van de kapitein. Is de veronderstelling
juist dat de zogenaamde breed gedeelde mening geen betrekking heeft op de maritieme
sector zelf, aangezien de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR) negatief
heeft gereageerd? Wat was voor de regering de reden om de genoemde grondslag op te
nemen in het oorspronkelijke voorstel? Acht de regering deze inhoudelijke aanleiding
inhoudelijk gezien nog steeds relevant? Zo nee, waarom niet? Is de regering bereid
de reacties op de internetconsultatie alsnog op hun merites te beoordelen?
De huidige wet bepaalt dat op een Nederlands gevlagd zeeschip een kapitein wordt aangesteld
met de Nederlandse of de EU/EER nationaliteit. Een kapitein met de nationaliteit van
een derde land kan bij ministeriële regeling worden vrijgesteld, mits Nederland met
dat land een overeenkomst (Memorandum of Understanding) heeft gesloten én voor elke
individuele kapitein, via een privaatrechtelijke regeling, door een paritaire commissie
van sociale partners toestemming is verleend. Onder voorwaarden is de aanstelling
van een kapitein van buiten de EU dus al mogelijk. Deze regeling is ruim 20 jaar geleden
in de Wet zeevarenden (voor 2012: Zeevaartbemanningswet) opgenomen.
In het oorspronkelijke wetsvoorstel was een grondslag opgenomen opdat bij algemene
maatregel van bestuur, na consultatie van sociale partners in de maritieme sector,
voor bepaalde aangewezen derde landen generiek vrijstelling kon worden verleend van
de nationaliteitseis voor kapiteins zonder dat ook een individuele schriftelijke toestemming
door de paritaire commissie nodig was. De reden om deze grondslag op te nemen was
enerzijds een reductie van administratieve lasten vanwege het wegvallen van de benodigde
individuele schriftelijke toestemming. Anderzijds zou de grondslag meer ruimte bieden
om als overheid aanvullende maatregelen te nemen met betrekking tot de nationaliteit
van kapiteins, als bijvoorbeeld dringende markt- of geopolitieke omstandigheden daarom
vragen. De huidige bepalingen geven wel de mogelijkheid om per land generieke nadere
voorschriften of beperkingen te stellen, maar niet op individuele basis.
De voorgestelde grondslag is mede naar aanleiding van de internetconsultatie geschrapt
uit het oorspronkelijke wetsvoorstel. Het merendeel van de in totaal 456 inspraakreacties
was negatief over de voorgestelde wijziging omdat deze gezien werd als eerste stap
op weg naar daadwerkelijke verruiming van de nationaliteitseis. Een dergelijke wijziging
zou volgens de insprekers ten nadele zijn van zeevarenden met de Nederlandse nationaliteit.
Veel insprekers vroegen daarnaast ook om meer aandacht en maatregelen om de positie
en toekomst van Nederlandse zeevarenden te verbeteren. De Koninklijke Vereniging van
Nederlandse Reders (KVNR) was voorstander van de voorgestelde wijziging. Partijen
als vakbond Nautilus International en de Nederlandse Vereniging van Kapiteins ter
Koopvaardij waren tegenstanders. Daarop is besloten de voorgestelde grondslag te schrappen,
en is afgesproken om de huidige privaatrechtelijke regeling formeel te evalueren.
De laatste evaluatie dateert van 2006. De evaluatie zal worden uitgevoerd in nauwe
afstemming met de sociale partners. Aan de hand van deze evaluatie zal worden bezien
of een wijziging van de regeling al dan niet wenselijk is. Zo nodig wordt daartoe
een separaat wetgevingstraject gestart. De sociale partners hebben aangegeven de voortgang
van het voorliggende wetgevingstraject vanwege dit punt niet op te willen houden.
In het overleg met de sociale partners is tevens afgesproken maatregelen te nemen
die gericht zijn op het verbeteren van de positie en toekomst van Nederlandse zeevarenden.
Gelet deze procesafspraken, die in samenspraak met de sociale partners in de maritieme
sector tot stand zijn gekomen, is er geen aanleiding om de reacties op de internetconsultatie
opnieuw op hun merites te beoordelen.
8.2 Resultaten internetconsultatie
De leden van de SGP-fractie vinden dat het varen onder Nederlandse vlag aantrekkelijker
moet worden, omdat het een belangrijke stimulans is voor de Nederlandse scheepsbouw
en maritieme sector en omdat we bij meer schepen onder de Nederlandse vlag een sterkere
onderhandelingspositie hebben wat betreft internationale maritieme regelgeving. Deelt
de regering deze visie? Deze leden hebben in dit verband een vraag. Deelt de regering
de analyse dat het aanbod van Nederlandse kapiteins afneemt en dat met het handhaven
van de voorgestelde nationaliteitseis voor kapiteins het voor reders minder aantrekkelijk
zal zijn om onder de Nederlandse vlag te varen? Waarom heeft de regering er niet tenminste
voor gekozen de mogelijkheid open te houden om via AMvB onder voorwaarden, zoals afstemming
met de sociale partners, de nationaliteitseis van kapiteins mee te laten bewegen met
de arbeidsmarkt?
De regering deelt de visie dat het varen onder Nederlandse vlag aantrekkelijker moet
worden. Het aanbod van Nederlandse kapiteins4 is momenteel vrij stabiel. In 2019 was er sprake van 1213 Nederlandse kapiteins,
in 2020 was dat aantal 1256 en in 2021 1193. Evenwel zijn er wel zorgen omdat het
aandeel Nederlandse officieren daalt en de instroom van studenten op de maritieme
opleidingsinstituten onder druk staat. Daardoor komt ook de doorgroei van Nederlanders
naar de functie van kapitein op termijn onder druk. Vooral de lage instroom van studenten
vraagt om maatregelen. In dit kader kan verwezen worden naar de laatste alinea van
de beantwoording van de voorgaande vraag.
De analyse dat met het handhaven van de voorgestelde nationaliteitseis voor kapiteins
het voor reders minder aantrekkelijk zal zijn om onder de Nederlandse vlag te varen,
wordt niet gedeeld. Op basis van de huidige wetgeving bestaat de mogelijkheid om naast
kapiteins met de Nederlandse of EU/EER nationaliteit ook kapiteins toe te laten die
afkomstig zijn uit derde landen. Deze mogelijkheid blijft ongewijzigd. In de beantwoording
van voorgaande vraag is uiteengezet dat sociale partners middels een privaatrechtelijke
regeling de mogelijkheid hebben om kapiteins uit derde landen toe te laten. In de
praktijk gebeurt dit ook omdat er niet genoeg Nederlandse of EU/EER kapiteins voorhanden
zijn. In die zin is er geen aanleiding om aan te nemen dat het met de huidige regeling
voor reders minder aantrekkelijk zou zijn om onder Nederlandse vlag te varen. Voorts
wordt verwezen naar de beantwoording van de voorgaande vraag waarbij is aangegeven
dat een evaluatie wordt gedaan naar de huidige privaatrechtelijke regeling en vereisten.
Die evaluatie wordt gedaan in nauwe afstemming met de sociale partners in de maritieme
sector. Aan de hand van de evaluatie zal worden bezien of aanvullende maatregelen
of regelgeving nodig zijn.
Artikel 15 Niet functionerende kapitein
De leden van de BBB-fractie benadrukken het belang van het goed functioneren van een
kapitein. Daaruit volgend zijn deze leden van mening dat in zeer uitzonderlijke omstandigheden
en alleen indien er sprake is van klemmende redenen, er de mogelijkheid moet bestaan
om te beslissen tot ontheffing van de kapitein van zijn functie terwijl het zeeschip
zich op zee bevindt. Kan de regering nader ingaan over welke zeer uitzonderlijke omstandigheden
zij spreekt, en wat zij bedoelt met klemmende redenen?
De beslissing tot ontheffing van de kapitein van zijn functie terwijl het zeeschip
zich op zee bevindt, ligt bij de scheepsbeheerder (reder). Het spreekt voor zich dat
hij van deze bevoegdheid slechts gebruik maakt in zeer uitzonderlijke omstandigheden
en alleen indien er sprake is van klemmende redenen. Hierbij kan gedacht worden aan
acute omstandigheden, zoals een noodsituatie, ernstige ziekte of overmatig drank-
of drugsgebruik, waardoor de kapitein niet in staat is om te functioneren.
Artikel 18 Nationaliteit kapitein
De leden van de D66-fractie erkennen de complexiteit en onzekerheid die gepaard gaan
met dit onderwerp. Zij hebben enkele vragen. Het doel van deze wet is om flexibiliteit
aan te brengen zodat beter geanticipeerd kan worden op, met name, internationale ontwikkelingen.
Kan de regering toelichten wat de risico’s zijn omtrent het wegnemen van die flexibiliteit
in dit artikel? Kan dit ertoe leiden dat er nu minder of slecht ingespeeld kan worden
op internationale ontwikkelingen of ontwikkelingen op de arbeidsmarkt? Hoe verhoudt
deze aanpassing zich tot de aantrekkelijkheid van de Nederlandse vlag? Bestaat er
een risico dat reders minder geneigd zullen zijn onder de Nederlandse vlag te varen?
En zo ja, wat zouden in dat geval de gevolgen kunnen zijn voor Nederlandse bemanningslieden
(en hun doorgroeimogelijkheden)? Zijn er momenteel zorgen over de (toekomstige) aanstroom
van Nederlandse bemanningslieden en kapiteins? Zo ja, welke stappen neemt de regering
om die aanstroom op een wenselijk niveau te houden?
In het wetsvoorstel worden geen inhoudelijke wijzigingen voorgesteld ten opzichte
van de huidige wetgeving. Op basis van de artikelen 18 en 19 van het wetsvoorstel
is het mogelijk om naast kapiteins met de Nederlandse of EU/EER nationaliteit ook
kapiteins toe te laten die afkomstig zijn uit derde landen. Sociale partners hebben
de mogelijkheid, op basis van een privaatrechtelijke regeling, kapiteins uit derde
landen toe te laten. Dat is ook noodzakelijk omdat er niet genoeg Nederlandse of EU/EER
kapiteins voorhanden zijn om de volledige Nederlandse vloot te kunnen bemannen. In
die zin bestaat een zekere afhankelijkheid van buitenlandse kapiteins. Het wegnemen
van die flexibiliteit leidt onherroepelijk tot het stilleggen van een deel van de
Nederlandse vloot. Dat is het risico. Vervolgens betekent dat ook dat de Nederlandse
vlag minder aantrekkelijk wordt voor reders, hetgeen onwenselijk is. Dit heeft vervolgens
ook negatieve gevolgen voor Nederlandse zeevarenden en hun doorgroeimogelijkheden
omdat er minder schepen onder Nederlandse vlag beschikbaar zijn. Het wegnemen van
die flexibiliteit betekent ook dat er minder of slecht ingespeeld kan worden op internationale
ontwikkelingen of ontwikkelingen op de arbeidsmarkt van zeevarenden. Gegeven is immers
dat de zeevaart een bij uitstek internationale bedrijfstak is waarbij er sprake is
van een internationale arbeidsmarkt. Het behoud van de flexibiliteit om te werken
met buitenlandse kapiteins is daarom een vereiste. Een verdere verruiming van de nationaliteitseis
is geen onderwerp van dit wetsvoorstel. In de beantwoording van voorgaande vragen
is ingegaan op de evaluatie van de huidige privaatrechtelijke regeling en vereisten
inzake de nationaliteitseis. Voor wat betreft het laatste onderdeel van de vraag kan
bevestigd worden dat er zorgen zijn over de (toekomstige) aanwas van Nederlandse zeevarenden
en kapiteins. In de beantwoording van eerdere vragen is hierop ingegaan.
De leden van de D66-fractie lezen in de consultatie over de zorg die er heerst over
doorgroeimogelijkheden voor Nederlandse bemanning wanneer het, na een ministeriële
regeling, makkelijker zou kunnen zijn om buitenlandse kapiteins te werven. Kan de
regering toelichten of zij zich kan vinden in deze zorgen en/of hier voorbeelden van
zijn? Daarnaast zijn er zorgen over het gemak waarmee een ministeriële regeling de
deur kan openen voor kapiteins van buiten de Europese Unie (EU). Kan de regering toelichten
onder welke omstandigheden en na welk proces de regering over had kunnen gaan op een
ministeriële regeling die de nationaliteitseis aanpast?
Ten slotte, kan de regering ingaan op de zorgen in de consultatie over het risico
dat werven van kapiteins van buiten de EU zorgt dat de Nederlandse vloot inlevert
op kwaliteit, de geopolitieke gevoeligheid van niet EU-kapiteins en de veiligheid
aan boord in relatie tot kapiteins van buiten de EU?
In het oorspronkelijke wetsvoorstel, dat is ingebracht voor de internetconsultatie,
was een grondslag opgenomen opdat bij algemene maatregel van bestuur voor aangewezen
derde landen generiek vrijstelling zou kunnen worden verleend van de nationaliteitseis
zonder dat daarbij zou moeten worden voldaan aan de huidige eis van individuele schriftelijke
toestemming door de paritaire commissie. Er is geen sprake van geweest dat een dergelijke
voorziening op het niveau van een ministeriële regeling zou worden bewerkstelligd.
In de beantwoording van voorgaande vragen is hierop ingegaan.
In de internetconsultatie zijn inderdaad de nodige zorgen geuit over het risico dat
het werven van kapiteins van buiten de EU betekent dat de Nederlandse vloot inlevert
op kwaliteit, de geopolitieke gevoeligheid van niet EU-kapiteins en de veiligheid
aan boord in relatie tot kapiteins van buiten de EU. Er is momenteel al sprake van
kapiteins die afkomstig zijn uit derde landen. Het werven van kapiteins van buiten
de EU betekent niet dat wordt ingeleverd op kwaliteit. Immers de kapiteins uit derde
landen, die kunnen worden aangesteld op zeeschepen onder Nederlandse vlag kunnen alleen
afkomstig zijn uit landen die verdragspartij zijn van het STCW-verdrag van de IMO.
Op basis van Europese regelgeving (richtlijn (EU)2022/993) is de kennis en kunde van
gekwalificeerde zeevarenden, waaronder buitenlandse kapiteins, geborgd door middel
van Europese regelgeving.5 Voor wat betreft de zorgen met betrekking tot de geopolitieke gevoeligheid van niet
EU-kapiteins en de veiligheid aan boord schepen kan worden aangegeven dat er momenteel
geen problemen of indicaties zijn dat de veiligheid aan boord van zeeschepen onder
Nederlandse vlag in het geding zou zijn. In veel gevallen is er sprake van zeevarenden
die al jarenlang varen voor een Nederlandse reder. Daarbij moet worden opgemerkt dat
Nederland binnen de EU de enige lidstaat is die via een privaatrechtelijke regeling
van sociale partners het werken met kapiteins uit derde landen toestaat. Er worden
wel voorwaarden gesteld, zoals de eis dat deze kapiteins beschikken over voldoende
kennis van de Nederlandse wetgeving. Deze kennis is benodigd voor het goed kunnen
vervullen van de functie van kapitein van een zeeschip onder Nederlandse rechtsmacht.
Andere lidstaten laten, naast de nationale en de EU/EER kapiteins, overigens ook kapiteins
afkomstig uit derde landen toe, waarbij de algehele regie over het toelatingsbeleid
door de overheid wordt gevoerd. Daarnaast zijn er binnen de EU ook lidstaten die geen
enkele voorwaarde stellen en iedere gekwalificeerde kapitein toelaten.
De leden van de CDA-fractie vragen of er met de nieuwe wet voldoende kan worden ingespeeld
op ontwikkelingen en veranderingen op de arbeidsmarkt voor zeevarenden. Er is een
afname zichtbaar in het aantal Nederlanders op de vloot. Deze leden horen graag hoe
het huidige wetsvoorstel bijdraagt aan de toekomstbestendigheid van de arbeidsmarkt
voor zeevarenden onder de Nederlandse vlag.
Deze leden zien dat met de beoogde wet zaken worden gedelegeerd naar onderliggende
regelgeving zodat sneller kan worden meebewogen met nieuwe ontwikkelingen. Deze leden
kijken er dan ook van op dat er met deze wetgeving voor is gekozen dit principe niet
van toepassing te laten zijn ten aanzien van de nationaliteit kapitein. In de ogen
van deze leden is de vloot onder Nederlandse vlag een belangrijke bouwsteen onder
maritiem Nederland en fungeert het als aanjager van activiteiten in de gehele Nederlandse
maritieme sector. Deze leden horen graag of de regering het genoemde principe van
toekomstbestendigheid ook van toepassing wil laten zijn op de bepaling ten aanzien
van de nationaliteit kapitein.
Het wetsvoorstel draagt bij aan de toekomstbestendigheid van de arbeidsmarkt voor
zeevarenden onder de Nederlandse vlag. Het gaat onder meer om wijzigingen binnen het
zeevaartonderwijs die vragen om een aanpassing van de wetgeving. De technologische
ontwikkelingen in de zeevaart gaan snel en dat leidt tot de noodzaak van aangepaste
bij- en nascholing van zeevarenden. Gelet op de arbeidsmarktsituatie en de gewenste
arbeidsmarktmobiliteit vraagt de maritieme sector ook extra aandacht voor herintreders
die in het verleden in het bezit waren van een vaarbevoegdheidsbewijs. Het gaat bijvoorbeeld
om een populatie oud-zeevarenden die na een carrière aan de wal graag weer een functie
aan boord van een zeeschip wil vervullen. Voor zij-instromers, die vanuit een ander
vakgebied willen instromen als zeevarende en daartoe een deel van de vereiste kennis
vanuit dat andere vakgebied kunnen inbrengen, geldt momenteel eveneens een barrière.
Het wetsvoorstel biedt uitdrukkelijk mogelijkheden voor verkorte opleidingstrajecten
voor herintreders en zij-instromers. Het doorlopen van een volledig opleidingstraject
is voor herintreders en zij-instromers op basis van de huidige wetgeving een te grote
barrière en is bovendien onnodig gezien de kennis waar veel betrokkenen al over beschikken
en die kan worden ingebracht. Met betrekking tot de bepalingen van de nationaliteit
van de kapitein kan gewezen worden op de beantwoording van voorgaande vragen. Daarbij
is aangegeven dat eerst een evaluatie wordt gedaan naar de huidige privaatrechtelijke
regeling en vereisten. Eventuele wijzigingen die daaruit volgen of wenselijk worden
geacht, zullen in een separaat wetgevingstraject worden opgenomen. Tevens is afgesproken
dat in overleg met sociale partners in de maritieme sector maatregelen worden genomen
die gericht zijn op het verbeteren van de positie en toekomst van Nederlandse zeevarenden.
Dat staat los van dit wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie zijn gespitst op het vergroten van de aantrekkelijkheid
van het Nederlandse scheepvaartregister. Deze leden horen dan ook graag welke uitwerking
dit wetsvoorstel, en in het bijzonder het onderdeel over de nationaliteit kapitein,
heeft op de aantrekkelijkheid van het Nederlandse scheepvaartregister.
Verwezen wordt naar de beantwoording van de eerdere vragen hierover. Voor wat betreft
het onderdeel van de vraag inzake de aantrekkelijkheid van het Nederlands scheepsregister
in relatie tot de bepalingen over de nationaliteit van de kapitein kan worden aangegeven
dat in dit wetsvoorstel geen inhoudelijke wijzigingen worden gedaan. Er is daarom
geen wijziging op de aantrekkelijkheid van het Nederlandse scheepsregister inzake
dit specifieke onderdeel. Gegeven is dat op basis van de artikelen 18 en 19 van het
wetsvoorstel het mogelijk is om naast kapiteins met de Nederlandse of EU/EER nationaliteit
ook kapiteins toe te laten die afkomstig zijn uit derde landen. De huidige wetgeving
voorziet ook al in die ruimte. Sociale partners hebben de mogelijkheid op basis van
een privaatrechtelijke regeling om kapiteins uit derde landen toe te laten.
Artikel 19 Vrijstellingsregeling nationaliteit kapitein
De leden van de NSC-fractie lezen dat naar aanleiding van de consultatiereacties,
die bezwaar maakten tegen het opnemen van een wettelijke grondslag om in de toekomst
bij AMvB tot een wijziging van de nationaliteitseis van de kapitein te komen, deze
voorgestelde wijziging is geschrapt. Vanuit de reders is benadrukt dat dit juist wel
van belang is voor de toekomstvastheid van het voorstel, gelet op de krapte op de
arbeidsmarkt voor gekwalificeerd personeel. Deze leden vragen om een nadere toelichting
op de afweging die hier is gemaakt.
Verwezen wordt naar de beantwoording van de eerdere vragen hierover bij 7.3 en 8.2.
Artikel 22 Monsterboekje
De leden van de BBB-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom de verplichting
dat iedere zeevarende die op de bemanningslijst wordt vermeld in het bezit van een
geldig monsterboekje moet zijn, wordt losgelaten? Waarom geldt deze verplichting dadelijk
uitsluitend nog voor de groep zeevarenden die een functie vervult op basis van de
hoofdstukken II, III, IV en VII en van de bijlage bij het STCW-verdrag en de bijbehorende
codes of hoofdstuk II van de bijlage bij het STWC F-verdrag? Waarom geldt deze verplichting
niet voor de andere groep zeevarenden die hierbuiten valt?
De verplichting te beschikken over een monsterboekje geldt uitsluitend nog voor de
groep zeevarenden die een functie vervult op basis van het internationale STCW-verdrag
of het STCW F-verdrag. Deze zeevarenden dienen te beschikken over een vaarbevoegdheidsbewijs
en moeten voor het vernieuwen van dit bewijs voldoende relevante diensttijd aantonen.
De registratie van diensttijd gebeurt in het monsterboekje. Voor de overige en grootste
groep van zeevarenden, die niet hoeven te beschikken over een vaarbevoegdheidsbewijs,
geldt het diensttijdvereiste niet. Deze zeevarenden kunnen desgewenst afzien van het
bezit van een monsterboekje en opteren voor een alternatieve diensttijdverklaring
die aan het eind van elke reis door de kapitein wordt afgegeven.
De leden van de BBB-fractie hebben met nieuwsgierigheid gelezen dat er zich omstandigheden
kunnen voordoen waarbij het beschikken over een monsterboekje wel de voorkeur geniet.
De regering noemt hierbij zelf een voorbeeld. Kan de regering nog meer voorbeelden
bedenken onder welke omstandigheden zij van mening is dat het beschikken over een
monsterboekje de voorkeur geniet? En als ervan tevoren al omstandigheden zijn te bedenken
waaronder het beschikken over een monsterboekje de voorkeur geniet, waarom is dit
dan ter overweging voor de scheepsbeheerder dan wel de zeevarende zelf?
Zoals bij de beantwoording van de voorgaande vraag als onder 7.2 is aangegeven, is
het monsterboekje noodzakelijk om relevante diensttijd te registreren. In bepaalde
omstandigheden kan het bezit van een monsterboekje, naast het registeren van diensttijd,
meerwaarde hebben omdat daarmee kan worden aangetoond dat de houder een functie vervult
aan boord van een zeeschip. Zo werd tijdens de Covid-19 pandemie het monsterboekje
gebruikt om aan te tonen dat de persoon in kwestie de status van zeevarende heeft.
In dat geval werden geen of minder reisrestricties opgelegd. Dat was van belang omdat
in het kader van bemanningswisselingen en de continuïteit van de scheepvaart gereisd
kon worden.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Voor |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.