Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 393 Wijziging van de Wet kinderopvang in verband met een structurele regeling voor meertalige dagopvang
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN DEEL
1 Inleiding
Gedurende vier jaar heeft een experiment plaatsgevonden naar het aanbieden van meertalige
dagopvang (van 1 februari 2018 tot 1 februari 2022).1 In het experiment werd dagopvang2 voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd van een kindercentrum per jaar
in de Duitse, Engelse of Franse taal verzorgd aan kinderen van 0 t/m 3 jaar. Meertalige
buitenschoolse opvang3 is al sinds 2016 wettelijk mogelijk. Op basis van de overwegend positieve resultaten
van het begeleidende onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, heeft het kabinet
in januari 2022 aangegeven voornemens te zijn om meertalige dagopvang structureel
wettelijk mogelijk te maken.4 Dit wetsvoorstel voorziet hierin.
In deze toelichting worden in hoofdstuk 2 eerst de hoofdlijnen van het voorstel voor
meertalige kinderopvang geschetst (2.1). Na deze hoofdlijnen wordt de afbakening en
verhouding tot hoger recht beschreven (2.2 en 2.3). Ten slotte gaat de toelichting
in hoofdstuk 3 en 4 in op de gevolgen van de wetswijziging (te verwachten effecten,
de gevolgen voor de uitvoering, toezicht en handhaving en de financiële gevolgen).
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de uitkomsten van adviezen, consultatie en uitvoeringstoetsen.
In hoofdstuk 6 staat informatie over overgangsregeling en inwerkingtreding.
2 Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Meertalige kinderopvang
2.1.1 Inleiding
De Wet kinderopvang bepaalt met artikel 1.55 dat de Nederlandse taal als voertaal
wordt gebruikt in de kinderopvang. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese
taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese taal of de streektaal mede
als voertaal worden gebruikt.
Op deze hoofdregel zijn twee uitzonderingen in de Wet kinderopvang opgenomen. Het
tweede lid van artikel 1.55 biedt de mogelijkheid om, overeenkomstig een door de houder
vastgestelde gedragscode, mede een andere taal als voertaal te bezigen indien de herkomst
van de kinderen in specifieke omstandigheden daartoe noodzaakt. Daarnaast bepaalt
het derde lid dat er meertalige buitenschoolse opvang kan worden verzorgd. Dit is
buitenschoolse opvang die voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd van
een kindercentrum in de Engelse, Duitse, of Franse taal wordt verzorgd.
Dit wetsvoorstel voegt hier de mogelijkheid aan toe om ook dagopvang meertalig (voor
maximaal 50% van de openingstijd per dag in de talen Duits, Engels of Frans) aan te
kunnen bieden. In dit wetsvoorstel wordt het begrip «meertalige kinderopvang» geïntroduceerd.
Dit omvat zowel meertalige buitenschoolse opvang als meertalige dagopvang. De mogelijkheid
om in een kindercentrum mede een andere voertaal te gebruiken indien de herkomst van
kinderen in specifieke omstandigheden daartoe noodzaakt blijft bestaan, naast meertalige
kinderopvang.
2.1.2 Aanleiding
In 2015 is besloten om meertalige buitenschoolse opvang wettelijk mogelijk te maken5 en zo aan te sluiten bij ontwikkelingen in het bekostigde primair onderwijs (vroeg
vreemdetalenonderwijs). In 2016 is dit dan ook in werking getreden.6 Voor de opvang van kinderen van 0 tot 4 jaar was er destijds onvoldoende wetenschappelijke
basis om het aanbieden van meertalige kinderopvang algemeen mogelijk te maken. Wel
is het, binnen het kader van de Wet kinderopvang, mogelijk gemaakt om op experimentele
basis meertalige dagopvang aan te bieden.
Aan het experiment meertalige dagopvang (2018–2022) deden in totaal tien kinderopvangorganisaties
mee, verspreid over 18 locaties door heel Nederland. Alle locaties boden Engels als
vreemde taal naast het Nederlands aan (Duits en Frans mochten ook). Voorwaarde voor
deelname was dat het taalaanbod in het Duits, Engels of Frans, niet meer dan 50% van
de opvangtijd per jaar mocht beslaan en dat het taalniveau van de Engelssprekende
pedagogisch medewerkers minstens B2 was. Niveau B2 is een niveaubepaling van het Europees
Referentiekader (ERK) voor Moderne Vreemde Talen.
De Universiteit van Amsterdam heeft het experiment begeleid en gemonitord, waarbij
specifiek is gekeken wat de effecten zijn van meertalige dagopvang op de taalontwikkeling
van kinderen (zowel voor het Nederlands als het Engels) en welke rol de thuistaal
speelt. De belangrijkste bevinding is dat er geen negatieve effecten gevonden zijn
van het meertalige (Engelse) taalaanbod op de ontwikkeling van de Nederlandse taal.
De taalvaardigheid van kinderen neemt toe in beide aangeboden talen. In geen enkel
geval hing meer aanbod in de ene taal samen met een minder sterke groei in de andere
taal. Het taalaanbod op de kinderopvang doet ertoe, maar speelt bij de taalontwikkeling
van het jonge kind een minder grote rol dan het taalaanbod thuis.
Het experiment meertalige dagopvang heeft plaatsgevonden van 1 februari 2018 tot 1 februari
2022. De bovengenoemde bevindingen van de Universiteit van Amsterdam hebben ertoe
geleid dat het kabinet in januari 2022 heeft besloten meertalige dagopvang structureel
wettelijk mogelijk te gaan maken. Totdat er een structurele regeling is getroffen,
is er een mogelijkheid om het experiment na afloop van de looptijd voort te zetten
voor de reeds deelnemende organisaties.7
2.1.3 Probleembeschrijving en doel
Het doel van het mogelijk maken van meertalige kinderopvang is kinderen vaardig maken
in meerdere talen naast hun moedertaal. De aanleiding om het experiment meertalige
dagopvang te starten, waren behoeftes in de praktijk, bij kinderopvangorganisaties
en ouders, gericht op deze vorm van kinderopvang. Het experiment heeft laten zien
dat aan deze behoeftes tegemoetgekomen kan worden, zonder dat de Nederlandse taalontwikkeling
hieronder lijdt.
Meertalige dagopvang biedt voordelen zowel voor kinderen die Nederlands als thuistaal
hebben, als voor kinderen voor wie Nederlands een vreemde taal is. Voor kinderen die
thuis Nederlands spreken zorgt meertalige dagopvang voor een snellere verwerving van
de Duitse, Engelse of Franse taal. Daarmee biedt meertalige dagopvang bijvoorbeeld
een voorbereiding op bekostigd primair onderwijs in een combinatie van Nederlands
en één van deze talen. Om die reden wordt voor de talen waarin meertalige dagopvang
mogelijk wordt, aangesloten bij de mogelijkheden die er zijn in het bekostigde primair
onderwijs. Voor meertalige buitenschoolse opvang is hiermee destijds beoogd om een
betere aansluiting tussen het primair onderwijs en de buitenschoolse opvang te bewerkstelligen.8 Voor (het experimenteel aanbieden van) meertalige dagopvang werd in de Kamerbrief
van 18 mei 20159 met name de doorgaande leerlijn naar het primair onderwijs benadrukt. Kinderen leren
spelenderwijs makkelijker een tweede taal. Indien zij deze taal ook in het onderwijs
zien terugkomen dan kunnen ze meertaligheid beter onderhouden en voortzetten.
Daarnaast biedt meertalige dagopvang, als bijkomend voordeel, aan bijvoorbeeld internationale
werknemers een alternatief voor (nagenoeg) volledig Engelstalige opvang en leren deze
kinderen op de meertalige kinderopvang ook Nederlands gedurende hun verblijf hier.
Via die weg draagt meertalige kinderopvang bij aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat.
Het doel van dit wetsvoorstel is ruimte bieden voor meertalige dagopvang, in de talen
Duits, Engels of Frans. Dit zijn de talen die in het experiment mogelijk waren, waarmee
aangesloten wordt op de huidige mogelijkheid voor meertalige buitenschoolse opvang
en vroegvreemdetalenonderwijs en de pilot tweetalig primair onderwijs.10
2.1.4 Omvang en behoefte
Het idee van meertalige kinderopvang is in 2015 ontstaan naar aanleiding van behoeften
uit de praktijk, onder gemeenten en ouders. De gemeente Amsterdam had bijvoorbeeld
interesse in deze vorm van kinderopvang, vanwege een aantrekkelijk klimaat voor expats
en internationale ondernemers. Daarnaast kwam de wens voor meertalige kinderopvang,
vooral Engels-Nederlands, vanuit ouders naar voren. Hierbij speelden vooral de participatie
en kansen in de toekomstige internationaal georiënteerde wereld en arbeidsmarkt mee.11
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft recentelijk twee onderzoeken
laten uitvoeren om een beeld te krijgen van het aanbod van en de behoefte onder ouders
naar kinderopvang in een andere voertaal.
Uit beide onderzoeken komt het beeld dat er een behoefte is, zij het beperkt. Voor
de overgrote meerderheid gaat het hierbij om kinderopvang (mede) in de Engelse taal.
Een flitspeiling die het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft laten
uitvoeren onder Nederlandse ouders12, geeft een beeld van de behoefte aan meertalige kinderopvang bij ouders. De meerderheid
van de ondervraagde ouders (78% van de 860 ouders) geeft aan geen behoefte te hebben
aan kinderopvang in een andere taal. Bij 15% van de ondervraagde ouders leeft deze
behoefte wel.
Van de ondervraagde ouders, geeft 5% aan dat er reeds (ook) een andere taal wordt
gesproken op de kinderopvang. In ongeveer de helft van de gevallen gaat het om het
Engels, in de andere helft van de gevallen gaat het om Fries of Limburgs. Overigens
geeft 40% van deze ouders aan geen bewuste keuze gemaakt te hebben voor tweetalige
kinderopvang.
Bovendien geeft 10% van de ondervraagde ouders aan dat zij wel zouden willen dat er
(ook) een andere taal gesproken zou worden op de kinderopvang. Engels is de taal die
verreweg het meest genoemd wordt (80%), gevolgd door Duits (11%) en Frans (6%). Mede
op basis van deze flitspeiling is de inschatting dat meertalige kinderopvang in de
talen Engels, Duits en Frans in een behoefte voorziet.
Een inventarisatie van onderzoeksbureau Kantar onder kinderopvanglocaties13 brengt 171 kinderopvanglocaties in beeld, waar momenteel (mogelijk) mede een andere
taal wordt gesproken. Het gaat hierbij om deelnemers aan het experiment meertalige
dagopvang, aanbieders van meertalige buitenschoolse opvang en kindercentra die mede
een andere voertaal hanteren op grond van artikel 1.55, tweede lid, van de Wet kinderopvang.
Deze locaties zijn uitgenodigd om een vragenlijst in te vullen. Van de 58 locaties
die hebben gereageerd, bleken er 17 toch Nederlandstalige kinderopvang aan te bieden
en 41 locaties boden inderdaad kinderopvang (mede) in een andere taal aan. Van deze
41 locaties, bood 80% een combinatie van Nederlands en een andere taal aan. De meest
voorkomende taal was Engels (95%). Daarnaast werden Duits en Frans één keer genoemd.14
Kinderopvanglocaties die een andere voertaal aanbieden, doen dit vanwege het vermogen
van kinderen om op jonge leeftijd relatief gemakkelijk twee talen tegelijk te verwerven.
Daarbij vermelden veel organisaties de voordelen die meertaligheid zou kunnen bieden
op het gebied van cognitie, onderwijsloopbaan en toekomstige carrières. Sommige organisaties
noemen expliciet als reden dat de kinderopvang bij een internationale school behoort;
dat ouders expats zijn die tijdelijk in Nederland verblijven; dat ouders een andere
taal spreken en hun kinderen door de meertalige kinderopvang kunnen integreren. Hoewel
kindercentra vanuit verschillende oogpunten meertalige kinderopvang kunnen aanbieden,
biedt het voor elk kind een voordeel om op jonge leeftijd een tweede taal te leren
en meer aansluiting te vinden op het tweetalig primair onderwijs. Dit voordeel wordt
in de volgende paragraaf nader toegelicht. Ouders zijn vrij om hier al dan niet voor
te kiezen.
2.1.5 Keuze voor drie talen
Meertalige kinderopvang kan aangeboden worden in de talen Duits, Engels of Frans,
aangezien dat aansluit op het bekostigde primaire onderwijs. De keuze voor deze specifieke
talen zal hieronder nader uiteengezet worden.
Een belangrijke reden om meertalige dagopvang wettelijk mogelijk te maken, is de doorgaande
leerlijn naar het basisonderwijs. Taalontwikkeling begint immers al in de voorschoolse
periode.
Meertalige kinderopvang kan dienen als een voorbereiding op vroegvreemdetalenonderwijs
of tweetalig onderwijs (binnen de pilot). Niet alleen is het een voorbereiding. Indien
kinderen deze tweede taal ook in het onderwijs zien terugkomen dan kunnen ze deze
meertaligheid voortzetten en beter onderhouden. Dat is de belangrijkste reden om voor
de talen waarin meertalige kinderopvang aangeboden mag worden, aan te sluiten bij
de onderwijswetgeving.
In het bekostigde primair onderwijs kan tweetalig onderwijs plaatsvinden door vroegvreemdetalenonderwijs
en de pilot tweetalig primair onderwijs. Het vroegvreemdetalenonderwijs biedt de mogelijkheid
om 15 procent van de lestijd aan te bieden in het Duits, Engels of Frans. In de pilot
tweetalig primair onderwijs, mag er in totaal 30 tot 50 procent van de lestijd gegeven
worden in het Duits, Engels of Frans.15 Hieronder wordt uitgelegd hoe het primair onderwijs is gekomen op deze talen.
Bij een eventuele politieke beslissing om in de toekomst in het bekostigde primair
onderwijs ook andere talen mogelijk te maken, zoals Spaans, zal ook politieke besluitvorming
plaatsvinden of de meertalige kinderopvang deze ontwikkeling zal volgen en die taal
ook toegevoegd wordt aan de meertalige kinderopvang.
Bij beide vormen van bekostigd primair onderwijs is er gekozen voor Engels omdat Engels
de lingua franca in de internationale samenleving is en daarmee cruciaal is voor onze
contacten met anderstaligen. Frans en Duits zijn volgens de toelichting16 gekozen gezien zij, samen met Engels, de drie officiële werktalen van de Europese
Unie zijn en het daarmee relevant is om één of meerdere van deze talen goed te beheersen.17
De toelichting, op de in de voetnoot benoemde wijziging van de Wet op het primair
onderwijs, voegt hieraan toe dat Frans en Duits bovendien de talen zijn die gesproken
worden in onze buurlanden. In de grensregio’s speelt Duits en Frans daarom ook duidelijk
een rol, vanwege het grensvervoer en daarmee het economische belang van het beheersen
van de buurtalen. Op diverse scholen in Nederland wordt daarom zogenaamd «buurtaalonderwijs»
gegeven. Dat wil zeggen dat leerlingen onderwijs krijgen in het Frans of Duits. Langs
de oostgrens van Nederland wordt voornamelijk Duits gegeven en in het zuiden van Limburg
Frans (grens met Wallonië). Door meertalige dagopvang in Engels, Frans en Duits mogelijk
te maken, wordt hierop aangesloten.
2.1.6 Maximum percentage van 50% van de openingstijd per dag
Voor de wettelijke mogelijkheid die met het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld,
wordt aangesloten bij hetzelfde percentage van maximaal 50% dat op dit moment geldt
voor meertalige buitenschoolse opvang en het experiment meertalige dagopvang. Als
belangrijkste bevinding uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam naar het
experiment meertalige dagopvang, is naar voren gekomen dat een aanbod van maximaal
50% Engels naast het Nederlands niet van negatieve invloed is op de verwerving van
de Nederlandse taal.
Het ligt daarom voor de hand om deze verhouding vast te houden en meertalige kinderopvang
(zowel buitenschoolse opvang als dagopvang) te blijven maximeren op 50%, conform de
huidige situatie.
Er vindt wel een aanpassing plaats in de uitwerking van het percentage van 50%. In
de huidige situatie is het zo dat het percentage van 50% betrekking heeft op de openingstijden
per jaar. Een aantal stakeholders die geconsulteerd zijn, vinden dat een percentage
van maximaal 50% van de opvangtijd per jaar te veel ruimte laat, waardoor op kindniveau het percentage van maximaal 50% niet
kan worden geborgd. Dit zou namelijk kunnen betekenen dat de percentages per dag of
per week kunnen variëren, waarmee op kindniveau niet voldaan wordt aan de maximaal
50% (kinderen komen immers vaak op wisselende dagen). Daarom is het voorstel om dit
in de structurele regeling aan te passen naar »ten hoogste 50% van de opvangtijd per
dag». Dit betekent dat kindercentra vrij zijn om een lager percentage Duits, Engels
of Frans op een dag aan te bieden (mits dit aansluit bij het pedagogisch beleidsplan
van de locatie).
Kindercentra dienen in het pedagogisch beleidsplan aan te geven hoe zij invulling
geven aan meertalige kinderopvang. Een meertalige kinderopvang heeft de keuze tussen
drie talen, die naast de Nederlandse, Friese en/of streektaal wordt gesproken. Zij
kunnen dus bijvoorbeeld niet 25% Engels, 25% Duits en 50% Nederlands aanbieden. Ter
illustratie, in het pedagogisch beleidsplan kan worden vastgelegd in welke verhouding
de talen Nederlands en Duits, Engels of Frans tot elkaar gesproken worden en hoe wordt
omgegaan met een afwijking tot dit gestelde percentage in incidentele gevallen. Het
kan bijvoorbeeld zo zijn dat de beroepskracht van de vreemde taal uitvalt en niet
vervangen kan worden door een beroepskracht die dezelfde vreemde taal machtig is.
Mogelijk kan deze wel vervangen worden door een Nederlandstalige beroepskracht, waardoor
tijdelijk een lager percentage meertalige kinderopvang plaatsvindt dan aangegeven
in het pedagogisch beleidsplan. Tevens zou het voor kunnen komen dat door vervanging
het percentage wat hoger uitpakt dan opgenomen in het beleidsplan, maar niet hoger
dan 50% wordt. Nadere regels met betrekking tot het pedagogisch beleidsplan zullen
nog worden uitgewerkt in het Besluit kwaliteit kinderopvang, op basis van de grondslag
vastgelegd in artikel 1.50, tweede lid, onderdeel g, van de Wet kinderopvang.
Hoewel wettelijk wordt vastgelegd dat meertalige opvang in het Duits, Engels of Frans
ten hoogste 50 procent van de opvangtijd per dag plaats mag vinden, kan het voorkomen
dat door een tijdelijke situatie van ziekte, vakantie of andere soorten verlof, het
maximum wettelijk vastgelegde percentage per dag overschreden wordt. Dit zou het geval
kunnen zijn bij afwezigheid van de Nederlandstalige beroepskracht, waarbij deze op
dat moment niet vervangen kan worden door een andere Nederlandstalige beroepskracht.
In dit wetsvoorstel is vastgelegd dat een kindercentrum tijdelijk mag afwijken van
het maximum percentage indien het kindercentrum voldoet aan de gestelde voorwaarden
die worden vastgelegd in het Besluit kwaliteit kinderopvang. Deze voorwaarden zullen
betrekking hebben op situaties van ziekte, vakantie of andere soorten verlof, waarin
tijdelijk niet voldaan kan worden aan dit gestelde maximum percentage, om zo te voorkomen
dat de eisen in de praktijk te knellend uitwerken. Ter illustratie, er kunnen nadere
regels worden gesteld omtrent de termijn van afwijking of de beschikbaarheid van andere
Nederlands- of meertalige beroepskrachten.
2.1.7 Reikwijdte en voorwaarden meertalige kinderopvang
Voor de huidige voorwaarden aan meertalige buitenschoolse opvang en het experiment
meertalige dagopvang, is zoveel mogelijk aangesloten bij de regelgeving met betrekking
tot vroeg vreemdetalenonderwijs. Veel van deze voorwaarden worden overgenomen in dit
wetsvoorstel.
Uit het experiment meertalige dagopvang komt een aantal inzichten, op basis waarvan
aanpassingen in de regelgeving worden voorgesteld. Dit betreft zowel meertalige dagopvang
als meertalige buitenschoolse opvang. Eén aanpassing is op het niveau van de wet.
Het betreft het percentage van 50% per dag en niet langer op basis van de openingstijd
per jaar (zie vorige paragraaf).
De overige aanpassingen naar aanleiding van inzichten uit het experiment meertalige
dagopvang, kunnen in lagere regelgeving worden opgenomen. Dit betreft onder andere:
– het stellen van aanvullende voorwaarden aan het pedagogisch beleidsplan van meertalige
kinderopvanglocaties, zoals opgenomen in het Besluit kwaliteit kinderopvang. Het pedagogisch
beleidsplan is de plek waar meertalige kinderopvanglocaties uitwerken hoe zij hun
meertalig aanbod vormgeven en hoe dat past binnen de gestelde voorwaarden.
– het stellen van voorwaarden voor tijdelijke afwijkingsmogelijkheden van het maximum
percentage meertalige kinderopvang per dag, waar dit wetsvoorstel een grondslag voor
biedt. Dergelijke voorwaarden hebben betrekking op situaties van vakantie, ziekte
en andere soorten verlof en zullen nader worden uitgewerkt in het Besluit kwaliteit
kinderopvang. In paragraaf 2.1.6 is deze mogelijkheid toegelicht. Doel van deze afwijkingsmogelijkheden
is te voorkomen dat de regelgeving te star is, waardoor deze in de praktijk knellend
uitwerkt in bepaalde incidentele situaties.
– het vastleggen van taaleisen in de Regeling Wet kinderopvang. Op dit moment geldt
er al een taaleis voor beroepskrachten op meertalige kinderopvang en vanaf 2025 gaat
er ook voor de Nederlandstalige beroepskracht een taaleis Nederlands gelden. Het voorstel
is om de beroepskracht slechts de taaleis 3F/B2 te laten behalen voor de taal die
de beroepskracht zal spreken naar de kinderen toe. Voor de andere taal op de meertalige
kinderopvang, die een beroepskracht niet spreekt naar de kinderen toe, volstaat een
taaleis op een lager niveau (A2). Dit om te borgen dat iedere beroepskracht ook de
andere taal van meertalige kinderopvang op een minimumniveau beheerst. Zolang er maar
altijd minimaal één beroepskracht is die het Nederlands op niveau 3F/B2 beheerst en
minimaal één beroepskracht die de andere taal (Duits, Engels of Frans) op niveau B2
beheerst. Indien beroepskrachten met de kinderen beide talen spreken, volgt uit het
voorstel dat zij beide talen op niveau B2 moeten beheersen.
2.1.8 Geen meertalig aanbod binnen de voorschoolse educatie
Voorschoolse educatie is bedoeld voor kinderen met een risico op onderwijsachterstand.
Het voorschools educatie programma is voor een belangrijk deel gericht op het leren
van de Nederlandse taal. De beleidsverantwoordelijkheid voor dit programma ligt bij
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
In lijn met het experiment meertalige dagopvang zijn de wettelijk voorgeschreven uren
die aan voorschoolse educatie moeten worden besteed uitgesloten van een meertalig
aanbod. In de memorie van toelichting is als reden gegeven dat voorschoolse educatie
bedoeld is voor het wegwerken van achterstanden in de Nederlandse taal en er in de
verplichte uren voorschoolse educatie per week gewerkt moet worden met een voorschools educatie programma (Nederlandstalig).
Dit betekent voor groepen waar deze programma’s worden aangeboden dat er geen meertalige
dagopvang kan worden aangeboden tijdens de verplichte 16 uur voorschoolse educatie
per week. De verplichte uren voor voorschoolse educatie zijn vastgelegd in het Besluit
basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.
2.1.9 Toepassing op kindercentra en niet op gastouderopvang
De huidige mogelijkheden voor meertalige buitenschoolse opvang en het experiment meertalige
dagopvang, hebben uitsluitend betrekking op kinderopvang die wordt verzorgd door een
kindercentrum. Dit betekent dat gastouderopvang niet meertalig mag worden verzorgd.
Dit blijft zo met het voorliggende wetsvoorstel.
Om die reden heeft de Universiteit van Amsterdam geen onderzoek naar het effect van
meertalige gastouderopvang op de ontwikkeling van het Nederlands gedaan. Aangezien
gastouderopvang een andere vorm van kinderopvang is dan kinderopvang in een kindercentrum,
waarbij andere kwaliteitseisen gelden en wellicht ook de populatie kinderen verschilt,
kunnen de conclusies van het experiment niet zonder meer doorgetrokken worden naar
de gastouderopvang.
Wel biedt het tweede lid van artikel 1.55 van de Wet kinderopvang ook voor gastouderopvang
expliciet ruimte om mede een andere voertaal te hanteren, indien de herkomst van kinderen
in specifieke omstandigheden daartoe noodzaakt. Het gastouderbureau moet in dat geval
een gedragscode opstellen waarin deze omstandigheden en de noodzaak worden beschreven.
2.1.10 Monitoring en evaluatie
Er is voldoende (internationaal) wetenschappelijk onderzoek beschikbaar om meertalige
dagopvang in deze drie talen wettelijk mogelijk te maken.18 Onderzoek in de Nederlandse context heeft reeds plaatsgevonden tijdens het experiment
meertalige dagopvang. Op basis van dit experiment en gesprekken met verschillende
belanghebbenden en wetenschappers, zijn de voorwaarden bepaald die gesteld worden
aan meertalige dagopvang en meertalige buitenschoolse opvang. Om deze reden vindt
geen verdere monitoring of evaluatie plaats. Wel zal het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid in gesprek blijven met wetenschappers en stakeholders vanuit de
praktijk, om zo nieuwe inzichten mee te nemen in de periodieke evaluatie van het kinderopvangbeleid.19
2.2 Afbakening
Dit wetsvoorstel en onderliggende lagere regelgeving zien om de volgende redenen uitsluitend
op meertalige kinderopvang.
De Wet kinderopvang kent nog een andere uitzondering op Nederlands als voertaal, namelijk
het tweede lid van artikel 1.55. Die uitzondering houdt in dat mede een andere taal
als voertaal gebezigd mag worden, indien de herkomst van de kinderen in specifieke
omstandigheden daartoe noodzaakt. Dit lid heeft raakvlakken met meertalige kinderopvang.
Daarom zal worden bekeken of deze uitzondering en bijbehorende voorwaarden moeten
worden herzien, nu meertalige dagopvang mogelijk is geworden. Dit kost tijd, omdat
het tweede lid een ander doel en (gedeeltelijk) een andere toepassing kent dan meertalige
kinderopvang.
Het lopende experiment meertalige dagopvang eindigt op grond van de wet uiterlijk
vier jaar na de start van de looptijd (1 februari 2018), met een voortzetting van
maximaal twee jaar indien de wens bestaat een structurele regeling te treffen. Met
dit wetsvoorstel wordt die structurele regeling getroffen, en gelet op de wettelijke
deadline (1 februari 2024) is er nu onvoldoende ruimte om daar ook de anderstalige
kinderopvang in mee te nemen.
Het wetsvoorstel is van toepassing op de kindercentra en niet op gastouderopvang.
Dit is toegelicht in paragraaf 2.1.9.
De wijzigingen zijn niet van toepassing op voorschoolse educatie. Meertalige kinderopvang
kan niet plaatsvinden in de tijd die besteed wordt aan voorschoolse educatie, zoals
toegelicht in paragraaf 2.1.8.
Voor Caribisch Nederland is de Wet kinderopvang niet van toepassing. Voor Caribisch
Nederland wordt een apart wetsvoorstel voorbereid, waaronder ook regels over voertalen
in de kinderopvang in Caribisch Nederland. Het voorliggende wetsvoorstel heeft daarom
geen gevolgen voor Caribisch Nederland.
2.3 Verhouding tot hoger recht
Met het voorgestelde derde lid van artikel 1.55, beperkt meertalige kinderopvang zich
tot de Duitse, Engelse of Franse taal en is daarmee niet structureel mogelijk in andere
talen. Deze talen sluiten aan op de talen welke gebruikt worden in het vroegvreemdetalenonderwijs
en de pilot tweetalig primair onderwijs. Hiermee kan de taalontwikkeling die is gestart
op de meertalige kinderopvang voortgezet worden wanneer het kind de basisschoolgerechtigde
leeftijd heeft gekregen.
De keuze voor drie specifieke vreemde talen is een beleidsmatige keuze, die hierboven
is toegelicht. Deze beleidsmatige keuze mag echter niet belemmerend zijn voor de toegang
tot de aangeboden dienst. Artikel 7 in samenhang met artikel 1 van de wet Algemene
wet gelijke behandeling (hierna: Awgb) ziet erop toe dat de toegang tot de aangeboden
dienst voor een ieder gelijk is. Aangezien er geen kinderen specifiek worden uitgesloten
van deelname aan meertalige kinderopvang op basis van godsdienst, levensovertuiging,
politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid
of burgerlijke staat is er geen sprake van een belemmering tot de toegang van de aangeboden
dienst. Elk kind heeft ongeacht diens achtergrond een gelijke kans op toegang.
Vervolgens is het de vraag of een bepaald taalniveau vereist kan worden als functie-eis
voor werknemers in de meertalige kinderopvang. De eis voor het spreken van een taal
op een bepaald niveau staat los van nationaliteit in staatkundige zin, en wordt getoetst
aan de grond «ras». Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awgb stelt, in
samenhang met artikel 1 van die wet, dat onderscheid op grond van ras verboden is
bij de aanbieding van een betrekking en de behandeling bij de vervulling van een openstaande
betrekking. Volgens vaste oordelenlijn van het College voor de rechten van de mens
kan het stellen van een taaleis leiden tot indirect onderscheid op grond van ras (zie
bijvoorbeeld CRM 15 juli 2022, oordeel 2022–80).
De vraag is of er sprake is van indirect onderscheid op grond van ras in het onderhavige
geval, aangezien veel mensen in Nederland, ongeacht hun afkomst, de Engelse taal op
B2-niveau zullen beheersen. Voor zover van indirect onderscheid sprake is, is dit
onderscheid objectief gerechtvaardigd door een legitiem doel en zijn de gekozen middelen
passend en noodzakelijk. Het doel van de functie-eis is namelijk het vaardig maken
van kinderen in één van de drie gekozen vreemde talen naast hun moedertaal om bij
te dragen aan het creëren van een doorlopende leerlijn. Het middel, het stellen van
de functie-eis, is passend en noodzakelijk, omdat kinderen deze vaardigheid alleen
goed kunnen leren van een medewerker die de betreffende vreemde taal op gevorderden
niveau beheerst.
Geconcludeerd wordt dat de toegang tot meertalige kinderopvang voor alle kinderen
gelijk is. Het doel van meertalige kinderopvang is het bijdragen aan het creëren van
een doorgaande leerlijn waarbij aangesloten wordt op de ontwikkeling in het bekostigde
primair onderwijs. Een goede taalbeheersing van de beroepskracht in de genoemde talen
is noodzakelijk voor de taalontwikkeling van het kind.
Om deze redenen wordt het passend geacht om ook meertalige dagopvang uitsluitend mogelijk
te maken in de talen Duits, Engels of Frans aangezien het voortzetten en verder ontwikkelen
van die talen in de daaropvolgende leerjaren bijdraagt aan blijvende meertaligheid.
3 Gevolgen
3.1 Aanbod en effecten
Op welke schaal meertalige kinderopvang aangeboden gaat worden, is vooraf moeilijk
in te schatten. De beschikbaarheid van meertalige kinderopvang wordt bepaald door
vraag en aanbod. Kinderopvang is een vraaggestuurde markt. Als er vraag vanuit ouders
is naar meertalige kinderopvang, wordt het aantrekkelijk voor kindercentra om het
aanbod hierop te laten aansluiten. Daarmee is het een aspect waarmee kindercentra
zich kunnen onderscheiden.
Tegelijkertijd kan beschikbaarheid van aanbod van meertalige kinderopvang ook de vraag
onder ouders aanwakkeren. Deze wisselwerking tussen vraag en aanbod bepaalt hoe het
aanbod en het gebruik zich in de praktijk ontwikkelen. Hierin kunnen regionale verschillen
ontstaan. Denkbaar is dat het aanbod van meertalige kinderopvang het aanbod van vroegvreemdetalenonderwijs
zal volgen.
De verwachting is dat meer kinderopvanglocaties meertalige dagopvang zullen gaan aanbieden,
nu dit breder mogelijk wordt dan in het experiment het geval was. Zie hiervoor paragraaf
2.1.4. Het zal daarbij hoofdzakelijk gaan om Engels-Nederlandse kinderopvang. Het
is niet de verwachting dat op grote schaal kinderopvanglocaties zullen overgaan op
een meertalig aanbod. De behoefte aan deze kinderopvangvorm leeft bij een beperkte
groep ouders. Op het overgrote deel van de kinderopvangorganisaties zal Nederlands
de enige taal blijven.
Over de gevolgen voor de toegankelijkheid van de meertalige kinderopvang het volgende.
Het uitgangspunt van deze wet is dat alle ouders die dat willen, de kans hebben om
gebruik te maken van meertalige kinderopvang. Meertalige kinderopvang kan overal worden
aangeboden, buiten de wettelijke uren voor voorschoolse educatie. Ook hoeven kinderen
of ouders niet aan extra voorwaarden te voldoen om gebruik te mogen maken.
De wetgeving is zoveel mogelijk ingericht om geen beperkingen op te leggen en gelijke
toegang te waarborgen. Kinderopvanglocaties kunnen namelijk de wijze waarop zij het
meertalige aanbod vormgeven afstemmen op hun doelgroep. De mogelijkheid beperkt zich
daarmee niet tot kinderen van hogeropgeleide ouders. Denkbaar is het dat de wettelijke
verankering ertoe leidt dat kindercentra ook meer gaan inspelen op andere groepen
ouders en kinderen.
Om ervoor te zorgen dat in de praktijk ook alle groepen ouders en kinderen kunnen
kiezen voor deze opvangvorm, is het belangrijk dat zij goed geïnformeerd zijn hierover.
Zij moeten weten dat deze mogelijkheid bestaat en welke voordelen meertalige kinderopvang
meebrengt voor kinderen. Dit zodat alle ouders een bewuste keuze kunnen maken voor
wel of geen meertalige kinderopvang.
Het verwachte effect voor kinderen die naar meertalige kinderopvang gaan, is dat hun
taalontwikkeling zal toenemen in beide talen. Dit geldt ongeacht afkomst of inkomensachtergrond
en opleidingsniveau van ouders en verzorgers. De mate waarin dit gebeurt, is afhankelijk
van hoe de organisatie meertalige kinderopvang vormgeeft (bijvoorbeeld de verhouding
tussen beide talen) en van factoren buiten de kinderopvang (zoals het taalaanbod thuis).
De verwachting is dat de mogelijkheid voor meertalige kinderopvang in deze drie talen
bijdraagt aan een doorgaande leerlijn naar vroegvreemdetalenonderwijs of tweetalig
onderwijs (binnen de pilot). Het voortzetten en verder ontwikkelen van die talen in
de daaropvolgende leerjaren draagt bij aan blijvende meertaligheid.
3.2 Gevolgen voor de uitvoering van toezicht en handhaving
In het toezicht verandert weinig ten opzichte van de huidige situatie. Er wordt namelijk
nu ook al toezicht gehouden op meertalige dagopvang binnen het experiment en op meertalige
buitenschoolse opvang.
Toezicht houden op het maximumpercentage van 50% (per dag) kan in de praktijk lastig
zijn. Binnen het experiment werkten meertalige dagopvanglocaties vaak met een rooster,
dat inzichtelijk was voor de toezichthouder, om te controleren of het percentage op
jaarbasis de 50% niet oversteeg. In het voorliggende wetsvoorstel wordt voorgesteld
om het percentage van 50% op dagniveau te stellen, in plaats van op jaarbasis. Dit
biedt duidelijkheid ten aanzien van de hoofdregel. Dit wetsvoorstel bevat daarbij
een delegatiegrondslag om bij algemene maatregel van bestuur incidentele uitzonderingssituaties
op deze hoofdregel te kunnen formuleren.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ook eisen uitgewerkt worden
ten aanzien van de opleidings- en taaleisen (zoals het taalniveau) van beroepskrachten
en eisen aan het pedagogisch beleidsplan. Deze zullen de toezichthouder handvatten
bieden om effectief toezicht te kunnen houden op meertalige kinderopvang.
3.3 Regeldruk
De inhoudelijke nalevingkosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de
kosten die samenhangen met regeldruk.
De regering streeft ernaar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug
te dringen. Het onderhavige wetsvoorstel heeft niet direct gevolgen voor de regeldruk
van houders en werknemers in de kinderopvangsector, maar de hieruit voortvloeiende
lagere regelgeving mogelijk wel. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt de bestaande
mogelijkheid om buitenschoolse opvang meertalig aan te bieden, uitgebreid naar de
dagopvang. Het is echter geen verplichting om kinderopvang meertalig aan te bieden.
Een kindercentrum dat ervoor kiest om meertalige kinderopvang aan te bieden, zal moeten
voldoen aan de eisen die in lagere regelgeving kunnen worden uitgewerkt. Het betreft
hier voornamelijk taaleisen aan personeel en eisen ten aanzien van het pedagogisch
beleidsplan. Dit zal grotendeels gelijk zijn aan de eisen die reeds gesteld worden
aan meertalige buitenschoolse opvang en de eisen die binnen het experiment meertalige
dagopvang werden gesteld. Uitgangspunt hierbij is dat de administratieve lasten voor
de kindercentra zo beperkt mogelijk worden gehouden.
Het voorstel is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Het ATR
heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen
voor de regeldruk heeft.
4 Financiële gevolgen
Met de aanpassingen in dit wetsvoorstel, voor wat betreft meertalige kinderopvang,
gaan geen budgettaire gevolgen gepaard. De voorwaarden die gesteld worden aan ouders
voor het recht op kinderopvangtoeslag wijzigen niet. Ook is het niet de verwachting
dat dit wetsvoorstel zal leiden tot een stijging in het gebruik van kinderopvang ten
opzichte van de huidige situatie.20
5 Advies en consultatie
5.1 Opbrengst internetconsultatie
Het wetsvoorstel heeft opengestaan voor internetconsultatie, van 10 januari 2023 tot
en met 31 januari 2023. Er zijn 45 unieke reacties binnengekomen op deze internetconsultatie.
De ontvangen reacties zijn onder andere afkomstig van brancheorganisaties, individuele
kinderopvangorganisaties die tweetalige kinderopvang aanbieden, enkele gastouders,
een GGD, het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM), en van burgers.
De reacties hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
– Percentage van maximaal 50% per dag
– Beperking tot de drie talen Duits, Engels of Frans
– Relatie met de uitzondering om mede een andere taal als voertaal te hanteren indien
de herkomst van de kinderen in specifieke omstandigheden daartoe noodzaakt (tweede
lid van artikel 1.55 van de Wet kinderopvang).
– Taaleisen voor medewerkers op meertalige groepen
– Het uitsluiten van voorschoolse educatie en gastouderopvang
– Persoonlijke opvattingen
Het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) heeft gereageerd op de
beperking tot de talen Duits, Engels of Frans. Deze reactie heeft geleid tot een verduidelijking
van het legitieme doel in paragraaf 2.3 van de memorie van toelichting, dat indirect
onderscheid rechtvaardigt. In dit wetsvoorstel dient de aansluiting op de bestaande
regelgeving omtrent het bekostigde primair onderwijs en meertalige buitenschoolse
opvang als een legitiem doel. Het wordt passend en noodzakelijk geacht om ook meertalige
dagopvang uitsluitend mogelijk te maken in de talen Duits, Engels of Frans gezien
het voortzetten van de meertaligheid in de daaropvolgende leerjaren bijdraagt aan
blijvende meertaligheid.
De reacties op de volgende onderwerpen worden meegenomen bij het uitwerken van de
lagere regelgeving:
– De praktische uitvoerbaarheid, ook in relatie tot het toezicht op het percentage van
maximaal 50% per dag en de administratieve lasten die daaruit volgen.
– Taaleisen voor medewerkers op meertalige groepen. Zoals in de memorie van toelichting
is vermeld, is het voornemen om in de Regeling Wet kinderopvang op te nemen dat beroepskrachten,
mits zij maar één taal op de groep spreken, alleen die taal op niveau 3F of B2 hoeven
te beheersen. De andere taal van de meertalige kinderopvang zouden zij dan op een
lager niveau (A2) mogen beheersen.
Op reacties met betrekking tot de uitzondering in het tweede lid van artikel 1.55
wordt niet afzonderlijk ingegaan, aangezien dit niet binnen de kaders van het wetsvoorstel
valt (zie paragraaf 2.2). Het uitsluiten van de wettelijke uren voor voorschoolse
educatie wordt positief ontvangen. Daarentegen wordt er kritisch gereageerd op de
uitsluiting van gastouderopvang in meertalige context. De reacties op de internetconsultatie
geven geen aanleiding om het wetsvoorstel te herzien op de keuze om gastouderopvang
en de uren die besteed worden aan voorschoolse educatie, uit te zonderen van meertalig
aanbod.
5.2 Opbrengst uitvoeringstoetsen
Aan vier partijen (GGD GHOR Nederland, Inspectie van het onderwijs (IvhO), VNG en
DUO) is gevraagd de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en effecten van het wetsvoorstel
te beoordelen21. De IvhO heeft deze regeling bekeken vanuit de opdracht als interbestuurlijk toezichthouder.
Naar verwachting heeft de voorgenomen wijziging geen direct effect op de taakuitvoering
door IvhO. Wel heeft de inspectie zijn rol een aantal punten meegegeven die mogelijk
de uitleg van de regeling kunnen verduidelijken.
5.2.1 Onderbouwing wettelijk mogelijk maken meertalige dagopvang
IvhO vraagt om een nadere onderbouwing hoe is omgegaan met de beperkingen van het
onderzoek van de UvA naar het experiment meertalige dagopvang. Ook GGD GHOR wijst
op de beperkingen van het onderzoek, geeft aan dat het toezicht niet is ingericht
op de beoordeling van de taalontwikkeling van individuele kinderen en vraagt aandacht
voor blijvend onderzoek. In maart 2022 zijn over dit onderwerp ook Kamervragen gesteld
door de Eerste Kamer. Ook de Tweede Kamer heeft hier in februari 2023 vragen over
gesteld. Deze zijn beantwoord, in respectievelijk mei 2022 en februari 2023.22
In haar reactie, heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kenbaar gemaakt
dat de uitkomsten van het UvA-onderzoek haar voldoende zekerheid geeft om te besluiten
meertalige dagopvang in te voeren. Er is voldoende literatuur dat laat zien dat meertaligheid
voor alle kinderen voordelen kan bieden, bijvoorbeeld op het gebied van cognitie,
onderwijsloopbaan en toekomstige carrières.
Dit wil niet zeggen dat het onderzoek ook alle vragen beantwoordt. Zo is in het onderzoek
inderdaad sprake van een oververtegenwoordiging van hoogopgeleide ouders en kinderen.
Er is wel buitenlands onderzoek gedaan met meer gemêleerde groepen. Deze zijn ook
genoemd in de reactie op de vragen van de Eerste Kamer.
Dit onderzoek bij meer gemengde groepen geeft geen aanwijzingen voor negatieve effecten
van meertalige kinderopvang. Ook voor hen biedt meertalige kinderopvang voordelen.
In de literatuur bestaat weinig evidentie voor negatieve effecten van meertalige kinderopvang
onder kinderen uit minder hoogopgeleide milieus. De onderzoekers van de UvA adviseren,
op grond van bovenstaande inzichten uit te literatuur, om meertalige dagopvang voor
alle kinderen mogelijk te maken. Deze conclusie wordt gevolgd.
GGD GHOR Nederland doet in dit verband de aanbeveling om meertalige kinderopvang te
registeren in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK), zodat de ontwikkeling van
meertalige dagopvang en meertalige buitenschoolse opvang kan worden gevolgd. We sluiten
aan bij de huidige inrichting van het LRK waarin geen onderscheid gemaakt wordt ten
aanzien van het type aanbod op kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang. Bovendien
geeft (internationaal) onderzoek (zoals hierboven vermeld) geen aanleiding tot een
blijvende structurele evaluatie of monitoring.
5.2.2 Maximum percentage van 50% per dag
In de uitvoeringstoets stelt GGD GHOR Nederland dat het goed mogelijk lijkt te beoordelen
dat gedurende een bepaald tijdvak, bijvoorbeeld per dag, ten hoogste 50% meertalige
kinderopvang wordt geboden. GGD GHOR Nederland interpreteert de voorgestelde regel
van maximaal 50% per dag als zodanig dat zowel het «one teacher one language principe»
als het aanbieden van meertalige dagopvang gedurende een bepaald tijdvak is toegestaan.
Dit is juist. Indien met een tijdsblok wordt gewerkt, hoeft er binnen dat tijdsblok
niet ten hoogste 50% Duits, Engels of Frans aangeboden te worden. Dit mag een hoger
percentage (tot 100%) zijn, mits het percentage per dag de 50% niet overstijgt. Bij
lagere regelgeving zullen nadere eisen gesteld worden aan het pedagogisch beleidsplan,
waaronder de manier waarop de organisatie de meertaligheid en de verdeling van percentages
vormgeeft.
VNG geeft aan dat bij een maximum percentage op dag niveau, het in theorie nog steeds
kan voorkomen dat voor een bepaald kind het percentage toch hoger uitpakt dan 50%.
Zij merken hierbij op ervanuit te gaan dat de wetgever voor ogen heeft dat toezicht
en handhaving zich uitsluitend richt op de algemene invulling van de maximaal 50%
per dag voor de totale groep/locatie en dat er niet op kindniveau getoetst hoeft te
worden of dit percentage overschreven wordt. Deze interpretatie is correct.
Zowel de VNG als GGD GHOR plaatsen vraagtekens bij de afwijkingsruimte voor het maximum
percentage van 50%. Door de wet strikt te formuleren om vervolgens bij besluit ervan
te kunnen afwijken, draagt volgens GGD GHOR Nederland niet bij aan duidelijkheid en
de gewenste ruimte. Op basis van deze opmerkingen zijn het derde, vierde en vijfde
lid van artikel 1.55 verduidelijkt. In het derde lid staat dat er ten hoogste 50 procent
Engels, Frans of Duits aangeboden mag worden. Dit geeft aan dat je altijd minder aan
mag bieden dan dat. In het vierde lid staat dat een kindercentrum kan afwijken van
dit percentage in geval van ziekte, vakantie of andere soorten verlof van een beroepskracht.
In het vijfde lid staat dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere
regels gesteld worden omtrent de voorwaarden voor afwijking van het percentage, bedoeld
in het vierde lid. Op deze manier wordt rekening gehouden met incidentele situaties
waarin tijdelijk niet voldaan kan worden aan dit gestelde maximum percentage. Om zo
te voorkomen dat de eisen in de praktijk te knellend uitwerken.
5.2.3 Relatie tussen artikel 1.55, derde lid, en het eerste en tweede lid van de Wet
kinderopvang
GGD GHOR Nederland geeft aan dat op grond van artikel 1.55, eerste lid, van de Wet
kinderopvang, kinderopvang aangeboden kan worden in de Nederlandse taal, de Friese
taal of een streektaal die levend in gebruik is.
Zo zijn er dus kindercentra die naast de Nederlandse taal de Friese taal als voertaal
gebruiken. Op grond van het voorgestelde derde lid kan de houder meertalige kinderopvang
gaan aanbieden. Vanuit toezicht vraagt GGD GHOR zich af of de houder in het geval
hij meertalige dagopvang gaat aanbieden, een keuze dient te maken in het aanbieden
van de Friese of Nederlandse taal. De toelichting (artikel I, onderdeel C (artikel
1.55) lijkt te impliceren alsof dit het geval is. Als reactie op GGD GHOR is artikel
I, onderdeel C, aangepast. In artikel 1.55, eerste lid, is geregeld dat waar naast
de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, de Friese
taal of de streektaal mede als voertaal kan worden gebruikt. Het woord «mede» geeft
aan dat er niet gekozen hoeft te worden tussen deze verschillende voertalen. Naast
het Nederlands en Fries, kan dus nog Engels, Frans of Duits voor ten hoogste 50% per
dag worden aangeboden.
GGD GHOR Nederland stelt daarnaast de vraag hoe meertalige kinderopvang zich verhoudt
tot het tweede lid van artikel 1.55 (kinderopvang mede in een andere voertaal indien
de herkomst van de kinderen in specifieke omstandigheden dit noodzaakt). Het gaat
hierbij om twee verschillende soorten kinderopvang. Het tweede lid van artikel 1.55
van de Wet kinderopvang, heeft betrekking op het aanbieden van kinderopvang in een
andere voertaal indien de herkomst van de kinderen in specifieke omstandigheden daartoe
noodzaakt. In het derde lid gaat het om meertalige kinderopvang. Een kindercentrum
mag meertalige kinderopvang aanbieden zonder dat hier sprake is van een noodzaak door
de herkomst van de kinderen. Het aanbod van een vreemde taal bij meertalige kinderopvang
is gelimiteerd tot een maximum per dag en door middel van een select aantal talen,
dit is niet het geval bij kinderopvang als bedoeld in het tweede lid.
5.2.4 Taaleisen
Met betrekking tot de taaleisen in paragraaf 2.1.7 van deze toelichting, geeft IvhO
mee dat de formulering daarvan onduidelijk is en afwijkt van bij de terminologie in
de wet- en regelgeving. Tekstuele aanpassingen zijn gemaakt ter verduidelijking (zie
paragraaf 2.1.7). De taaleisen zullen in lagere regelgeving nader worden uitgewerkt
en het streven is om deze op hetzelfde moment in werking te laten treden als het wetsvoorstel.
5.2.5 Voorschoolse educatie
In relatie tot voorschoolse educatie, geeft de VNG aan dat onduidelijk is op welke
manier VE is uitgesloten van een meertalig aanbod. Naar aanleiding hiervan is in deze
toelichting verduidelijkt dat (in lijn met het experiment) het hier gaat om de wettelijk
voorgeschreven uren die minimaal aan voorschoolse educatie moeten worden besteed.
GGD GHOR verwacht in dit verband dat, met de huidige organisatie van de voorschoolse
educatie, er in de praktijk geen meertalige voorscholen zullen zijn, met een mogelijke
uitzondering van een zeer beperkt anderstalig activiteitenaanbod. Deze interpretatie
kan juist zijn en heeft niet geleid tot aanpassingen dit wetsvoorstel. In geval van
gemengde groepen of in geval ouders van doelgroepkinderen meer kinderopvang afnemen
dan de verplichte wettelijke VE uren, is een meertalig aanbod wel mogelijk.
5.2.6 Uitvoering van toezicht
Partijen geven aan dat om de kwaliteit van de kinderopvang te borgen het van belang
is dat er geen beperkingen ontstaan in het toezicht: een toezichthouder moet zonder
(taal)beperkingen kunnen observeren en gesprekken kunnen voeren. In de uitwerking
van lagere regelgeving zal hier rekening mee gehouden worden.
6 Inwerkingtreding
Dit wetsvoorstel treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Het streven is om inwerkingtreding per 1 januari 2024 te realiseren. Inwerkingtreding
moet uiterlijk plaatsvinden op 1 februari 2024, om te voorkomen dat deelnemers aan
het experiment tijdelijk geen meertalige kinderopvang mogen bieden. Tot die datum
kan het experiment met meertalige dagopvang worden voortgezet, op basis van artikel
10, tweede lid, van het Tijdelijk besluit experiment meertalige dagopvang.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I, onderdelen A en B (artikelen 1.1 en 1.50, tweede lid, onderdeel j)
Onderdeel A, eerste lid, heeft betrekking op de begripsomschrijving van «beroepskracht
meertalige buitenschoolse opvang». Met dit wetsvoorstel kan meertalige kinderopvang
zowel plaatsvinden op de buitenschoolse opvang als op de dagopvang. Om die reden wordt
voorgesteld «beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang» te wijzigen in «beroepskracht
meertalige kinderopvang» en «meertalige buitenschoolse opvang» in «meertalige kinderopvang».
In onderdeel B wordt voorgesteld om artikel 1.50, tweede lid, onderdeel j, te laten
te vervallen. Een specifieke grondslag voor de opleidingseisen voor meertalige beroepskrachten
is niet nodig. Op grond van artikel 1.50, tweede lid, onderdeel b, kunnen al opleidingseisen
en scholingseisen worden vastgesteld voor alle beroepskrachten, dus ook voor beroepskrachten
meertalige kinderopvang. Als gevolg van deze wijziging wordt in de begripsomschrijving
van beroepskracht meertalige opvang niet langer verwezen naar opleidingseisen als
bedoeld in artikel 1.50, tweede lid, onderdeel j. Voorgesteld wordt om in plaats daarvan
te verwijzen naar opleidings- en scholingseisen voor een beroepskracht meertalige
kinderopvang, gesteld krachtens artikel 1.50, tweede lid onderdeel b.
In de tweede plaats wordt voorgesteld om de begripsomschrijving van «meertalige buitenschoolse
opvang» te laten vervallen. In plaats daarvan wordt een begripsomschrijving voor «meertalige
kinderopvang» in alfabetische volgorde ingevoegd. De reden voor het vervangen van
«meertalige buitenschoolse opvang» door «meertalige kinderopvang» is hetzelfde als
voor de wijziging van het begrip «beroepskracht meertalige buitenschoolse opvang».
In de begripsomschrijving van «meertalige kinderopvang» wordt de inhoudelijke norm
(die voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd van een kindercentrum per
jaar in de Engelse, Duitse, of Franse taal wordt verzorgd) niet meer meegenomen. Die
norm komt gewijzigd terug in het voorgestelde derde lid van artikel 1.55 (artikel
I, onderdeel C).
Artikel I, onderdeel C (artikel 1.55)
Het voorgestelde nieuwe derde lid van artikel 1.55 breidt de mogelijkheid uit om meertalige
opvang te verzorgen tot alle vormen kinderopvang door een kindercentrum, met uitzondering
van de wettelijk voorgeschreven tijd die minimaal wordt besteed aan voorschoolse educatie.
Aangezien meertalige kinderopvang slechts kan plaatsvinden in een kindercentrum is
meertalige gastouderopvang uitgesloten. Meertalige kinderopvang kan worden aangeboden
in het Duits, Engels of Frans voor ten hoogste vijftig procent van de openingstijd
per dag. Dit wil zeggen dat er ten hoogste vijftig procent van de dag de Duitse, Engelse
of Franse taal als voertaal mag worden gebruikt. De overige openingstijd van het kindercentrum
wordt aangeboden in de Nederlandse voertaal. Daar waar naast de Nederlandse taal,
de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese of streektaal
mede als voertaal worden gebruikt. In het nieuwe derde lid wordt gebruik gemaakt van
het woord «of». Dit sluit het gebruik van een combinatie van Duits, Engels en Frans
uit. In tegenstelling tot de bestaande definitie van meertalige buitenschoolse opvang,
gaat het in de voorgestelde bepaling over de openingstijd per dag, en niet langer over de openingstijd per jaar. Dat is toegelicht in paragraaf 2.1.5 van deze memorie van toelichting. Door het
gebruik van de woorden «ten hoogste» mag het kindercentrum, net als onder de bestaande
wetgeving, wel minder van deze tijd besteden aan Duits, Engels of Frans. De wettelijk
vastgestelde uren voorschoolse educatie zijn uitgezonderd van meertalige kinderopvang.
Het wettelijk vastgelegde aantal uren voor voorschoolse educatie is vastgelegd in
artikel 1.50b, aanhef en onderdeel d, van de wet.
Daarnaast wordt voorgesteld aan artikel 1.55 een vierde en vijfde lid toe te voegen.
Met het vierde lid kan worden afgeweken van het percentage meertalige kinderopvang
als bedoeld in het derde lid. Daarmee kan dit percentage incidenteel op dagniveau
hoger liggen dan het wettelijk maximum percentage van vijftig procent in het geval
van ziekte, vakantie of andere soorten verlof van de beroepskracht. Het vijfde lid
voorziet een grondslag voor het stellen van voorwaarden aan deze situaties. Deze voorwaarden
zullen nader worden uitgewerkt in het Besluit kwaliteit kinderopvang.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 23 | Voor | |
PVV | 16 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Tegen | |
BBB | 4 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 2 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Niet deelgenomen | |
Ephraim | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Voor | |
JA21 | 1 | Voor | |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.