Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies advisering Raad van State en Nader rapport
36 358 Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19 en enkele andere wetten in verband met het treffen van een tijdelijke voorziening voor het benoemen van rechters-plaatsvervangers in hun eenenzeventigste levensjaar
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 29 maart 2023 en het nader rapport d.d. 10 mei 2023, aangeboden aan de Koning
door de Minister voor Rechtsbescherming. Het advies van de Afdeling advisering van
de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 13 februari 2023, nr. 2023000296,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 29 maart 2023, nr. W16.23.00025/II, bied ik U hierbij aan.
Het voorstel heeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling)
aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen over de voorgenomen evaluatie van
het wetsvoorstel met het oog op het maken van een structurele regeling. Het advies
van de Afdeling om een evaluatiebepaling op te nemen in het wetsvoorstel is overgenomen.
De tekst van het advies van de Afdeling treft u hieronder cursief weergegeven aan,
waarna mijn nadere reactie hierop volgt.
Bij Kabinetsmissive van 13 februari 2023, no. 2023000296, heeft Uwe Majesteit, op
voordracht van de Minister voor Rechtsbescherming, bij de Afdeling advisering van
de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging
van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19
en enkele andere wetten in verband met het treffen van een tijdelijke voorziening
voor het benoemen van rechters-plaatsvervangers in hun zeventigste levensjaar, met
memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel geeft rechters en raadsheren van de rechtbanken, de gerechtshoven,
de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven de mogelijkheid
om na hun verplichte ontslag op zeventigjarige leeftijd nog drie jaar door te werken
als rechter- of raadsheer-plaatsvervanger. Met het wetsvoorstel komt de regering tegemoet
aan de wens van de Eerste Kamer om de al bestaande tijdelijke regeling in de Tweede
Verzamelspoedwet COVID-19 te verlengen.
Het wetsvoorstel vervalt in beginsel drie jaar na inwerkingtreding ervan. Toegelicht
wordt dat er in 2021 en 2022 veel rechters en raadsheren in opleiding (rio’s) zijn
geworven en dat het gemiddeld drie jaar duurt om de rio-opleiding af te ronden. De
regering verwacht daarom dat de capaciteit aan rechters en raadsheren in drie jaar
structureel kan worden opgehoogd.2 Aan het wetsvoorstel wordt een evaluatie gekoppeld waarin zal worden bezien of het
mogelijk is om bepaalde elementen van de regeling structureel te maken.3
De Afdeling onderschrijft dat de druk op de rechtspraak en het aflopen van de Tweede
Verzamelspoedwet COVID-19 nopen tot voortvarend handelen van de regering. Het is dan
ook begrijpelijk dat de regering kiest voor een tijdelijke maatregel, zonder daarmee
vooruit te willen lopen op een principiële discussie over de ontslagleeftijd van rechters
en raadsheren (hierna gezamenlijk aangeduid als: rechters). De vraag rijst echter
of de tekorten in de rechtspraak door deze extra benoemingen gedurende drie jaar tijd
voldoende kunnen worden weggewerkt.
Factoren die tot het huidige tekort aan rechters hebben geleid, zijn onder meer de
leeftijdsgebonden uitstroom en een toenemende complexiteit van zaken.4 Het laten doorwerken van rechters na hun zeventigste levensjaar kan helpen met het
wegwerken van ingewikkelde zaken en opleiden van nieuwe rio’s, maar na het aflopen
van deze regeling herleeft het probleem van de leeftijdsgebonden uitstroom. Onduidelijk
is in hoeverre dit probleem kan worden opgevangen met een toenemend aantal rechters
die de rio-opleiding hebben afgerond. Zo ontbreken cijfers over de omvang van het
huidige tekort aan rechters en over de verwachte in- en uitstroom in de komende jaren.5 Daarbij komt dat nieuw aangenomen rechters niet over dezelfde mate van ervaring beschikken
als uittredende rechters.
Tegen deze achtergrond is het niet aannemelijk dat het tekort aan rechters in drie
jaar kan worden weggenomen. Hoe dan ook ligt het niet in de rede om na het aflopen
van de werking van het onderhavige wetsvoorstel opnieuw een tijdelijke maatregel te
treffen. Om die reden onderschrijft de Afdeling het voornemen van de regering om te
bezien of een structurele oplossing kan worden gevonden waarmee de mogelijkheid om
als rechter langer door te werken wordt geregeld.
De regering zal in dit verband onder meer moeten onderzoeken of bepaalde criteria
geformuleerd moeten worden om te bepalen wie in aanmerking komt voor herbenoeming
als plaatsvervanger,6 en hoe daarbij onder meer wordt omgegaan met een verminderde individuele geschiktheid
voor het rechtersambt die met de ouderdom gepaard kan gaan.7
De Afdeling adviseert hiertoe een evaluatiebepaling op te nemen in het wetsvoorstel,
in lijn met de aanwijzingen voor de regelgeving,8 en te concretiseren hoe de geplande evaluatie tijdig, oftewel binnen de geldigheidsduur
van het wetsvoorstel, kan worden afgerond.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een opmerking bij het voorstel
en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der
Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Het advies van de Afdeling is overgenomen. Het wetsvoorstel heeft een geldigheidsduur
van drie jaar na inwerkingtreding daarvan. In het wetsvoorstel is een evaluatiebepaling
opgenomen, die regelt dat binnen anderhalf jaar na inwerkingtreding van de wet een
evaluatieverslag over de doeltreffendheid en effecten daarvan in de praktijk aan de
Staten-Generaal wordt gezonden. De termijn van anderhalf jaar na inwerkingtreding
verzekert dat de evaluatie tijdig kan worden afgerond en dat binnen drie jaar na inwerkingtreding
eventueel een wetsvoorstel tot een meer structurele regeling bij de Tweede Kamer kan
worden ingediend. Op dit moment wordt in overleg met de Raad voor de rechtspraak de
voorbereidingen getroffen om na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel te starten
met de evaluatie. In het eerste jaar na inwerkingtreding zal vooral aandacht worden
besteed aan de verzameling van de noodzakelijke gegevens. In de daarop volgende zes
maanden is het de bedoeling om op basis van deze gegevens het evaluatieverslag op
te maken.
Zoals in de gewijzigde memorie van toelichting is uiteengezet, zal in de eerste plaats
worden onderzocht in hoeverre raadsheren-plaatsvervangers en rechters-plaatsvervangers
van zeventig jaar en ouder effectief bijdragen aan de capaciteit van de rechtspraak.
Daarnaast zal in de evaluatie aan de orde komen of en zo ja, welke criteria geformuleerd
moeten worden om te bepalen wie in aanmerking komt voor herbenoeming tot raadsheer-plaatsvervanger
of rechter-plaatsvervanger en hoe daarbij onder meer wordt omgegaan met een eventueel
verminderde individuele geschiktheid voor het rechtersambt die met ouderdom gepaard
kan gaan.
Overigens wordt in het wetsvoorstel al in beperkte mate rekening gehouden met een
eventueel verminderde geschiktheid van de beoogde raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger
wegens ouderdom. Alleen rechterlijke ambtenaren die het rechtersambt hebben uitgeoefend
totdat zij de leeftijd van zeventig jaar hebben bereikt en met leeftijdsontslag zijn
gegaan, komen in aanmerking voor herbenoeming tot raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger.
Vervolgens moet het betrokken bestuur van het gerechtshof of de rechtbank binnen drie
maanden na het leeftijdsontslag een aanbeveling tot herbenoeming aan de Raad voor
de rechtspraak doen. Gelet hierop is het de verwachting dat het betrokken bestuur
over de benodigde informatie beschikt om de eventuele verminderde individuele geschiktheid
van een rechterlijke ambtenaar wegens ouderdom bij hun afweging te kunnen betrekken.
Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in het wetsvoorstel een overgangsrechtbepaling
op te nemen. Hiermee wordt het mogelijk om rechterlijke ambtenaren als bedoeld in
artikel 1, onderdeel b, onder 2° en 3°, van de Wet op de rechterlijke organisatie
die tussen de drie tot negen maanden voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel op
grond van artikel 46h, derde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
met leeftijdsontslag zijn gegaan alsnog tot raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger
te kunnen benoemen. Ook zijn nog enkele andere redactionele wijzigingen doorgevoerd
in het wetsvoorstel, zoals de titel daarvan, en de memorie van toelichting.
Ik moge U hierbij verzoeken het gewijzigd voorstel van wet en de gewijzigde memorie
van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.