Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over aanbieding rapport Commissie van onderzoek NLA-programma in Syrië (Kamerstuk 32623-321)
32 623 Actuele situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten
Nr. 327 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 28 februari 2023
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan
de Commissie Cammaert over de brief van 15 december 2023 inzake aanbieding rapport
Commissie van onderzoek NLA-programma in Syrië (Kamerstuk 32 623, nr. 321), de brief inzake Bijstelling van het Rapport Commissie van onderzoek NLA-programma
in Syrië (Kamerstuk 32 623, nr. 323) en de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid inzake Reactie op verzoek
commissie over toesturen van het vertrouwelijke document dat ten grondslag zou liggen
aan de bijstelling in de tekst van de bijlage M van het rapport van de commissie-Cammaert
(Kamerstuk 32 623, nr. 325).
De Commissie Cammaert heeft deze vragen beantwoord bij brief van 28 februari 2023.
Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Rudmer Heerema
De griffier van de commissie, Westerhoff
1
Hoe beoordeelt u het rapport «Torture was my punishment» van Amnesty International
(https://www.amnesty.org/en/documents/mde24/4227/2016/en/)uit juli 2016, waarin Jabhat al-Shamiya beschuldigd werd van marteling, standrechtelijke
executies, ontvoering, bedreiging en het runnen van sharia rechtbanken, waar onder
meer op afvalligheid de doodstraf stond?
De commissie heeft uiteraard kennis genomen van dat rapport en daar ook naar verwezen
in haar eigen rapport. Op p 68 van het rapport, alsook op pp. 88 en 89 van de bijlagen,
heeft zij daarover het een en ander opgemerkt in constaterende zin. De commissie acht
het verder niet aan haar om een inhoudelijk oordeel over het betreffende rapport van
Amnesty te geven.
2
Zijn er volgens u door Nederland rebellengroeperingen gesteund die de sharia toepasten
en/of wilden invoeren in Syrië? Hoe verhoudt zich dit tot het nastreven van inclusief
bestuur en respect voor mensenrechten?
De commissie heeft niet specifiek onderzocht of groeperingen zijn gesteund die de
sharia toepasten en/of wilden invoeren. Hoe de sharia zich in het algemeen verhoudt
tot het nastreven van inclusief bestuur en respect voor mensenrechten was evenmin
onderwerp van onderzoek.
3
Hoe beoordeelt u de volgende antwoorden van de regering op vragen vanuit de Kamer
welke door Nederland geleverde steun door rebellen is ingezet in de gewapende strijd
c.q. voor militaire doeleinden (Kamerstuk 32 623, nr. 229)?
Vraag 133:
Welke door Nederland geleverde Non-Lethal Assistance (NLA) is door rebellengroepen
ingezet in de gewapende strijd?
Nederland leverde non-lethal assistance als voedsel, communicatiemiddelen, medicijnen,
dekens, voertuigen en uniformen aan een aantal geselecteerde gematigde gewapende oppositiegroepen.
Deze groepen verdedigden het grondgebied van de oppositie tegen aanvallen van Assad
en extremistische groepen zoals ISIS.
Vraag 152:
Is tijdens het verlenen van NLA-steun door Nederland geconstateerd dat groepen die
deze steun ontvingen dit (ook) voor militaire doeleinden inzetten?
Hoewel ervoor is gekozen om alleen civiele goederen te leveren, valt daarmee, afhankelijk
van de interpretatie, niet uit te sluiten dat deze goederen ook voor militaire doeleinden
zijn ingezet, zoals bijvoorbeeld een pick-up truck.
In het rapport wordt uitgebreid aandacht besteed aan de geleverde steun en de inzet
daarvan, evenals de wijze waarop de regering daarover communiceerde.
4
Heeft u kennisgenomen van de motie van het lid Voordewind c.s. (Kamerstuk 32 623, nr. 94) waarin de Kamer in juni 2013 unaniem uitsprak dat wapenleveranties aan de Syrische
oppositie (op dat moment) op gespannen voet stonden met het volkenrecht en bovendien
onwenselijk en contraproductief waren, alsmede het kabinetsstandpunt gedurende de
gehele Syrië-oorlog tegen wapenleveranties? Hoe verklaart u dat er toch binnen het
NLA-programma goederen aan Syrische rebellen geleverd zijn die soms militair van aard
waren en/of ingezet zijn in de gewapende strijd?
De commissie heeft kennisgenomen van de motie van het lid Voordewind. Voor de gevraagde
verklaring verwijst de commissie graag naar het rapport dat uitgebreid aandacht besteedt
aan de geleverde steun en de inzet daarvan.
5
Hoe beoordeelt u de volgende belofte van het kabinet Rutte II aan de Kamer: «Het leveren
van steun in een complexe conflictsituatie als Syrië brengt onvermijdelijk risico’s
met zich mee. Het kabinet is zich hiervan bewust en doet alles om deze risico’s zoveel
mogelijk te beperken» (Kamerstuk 27 925, nr. 534)?
De conclusies ten aanzien van de risicobeheersing heeft de commissie beschreven op
p 84 van het rapport. De beoordeling van de belofte van het kabinet betreft een politieke
waardering en is niet aan de commissie.
6
Hoe beoordeelt u de Kamerbrief waarin het kabinet Rutte II (Bijlage bij Kamerstuk
34 700, nr. 34) de aanvang van het NLA-programma bekend maakte, met onder meer de volgende voorwaarden:
«In aanvulling op deze voorselectie hanteert het kabinet een eigen vetting-procedure,
die erin voorziet groepen te toetsen aan een aantal voor het kabinet doorslaggevende
criteria. Het betreft onder andere criteria om uit te sluiten dat operationele samenwerking
met extremistische groepen aan de orde is, om zeker te stellen dat deze groepen een
inclusieve politieke oplossing nastreven en om te garanderen dat groepen gecommitteerd
zijn aan de naleving van het humanitair oorlogsrecht.»?
Kunt u daarbij de volgende vragen beantwoorden:
– Wanneer is de Kamer volgens u voor het eerst geïnformeerd dat het kabinet nauwelijks
tot geen eigen vettingsprocedure heeft uitgevoerd?
– Hoe anders dan letterlijk moest de Kamer «geen operationele samenwerking met extremistische
groepen» interpreteren als door het kabinet uitgesloten werd dat dit aan de orde zou
zijn?
– Zijn de zekerheden en garanties met betrekking tot het nastreven van een inclusieve
politieke oplossing en het gecommitteerd zijn aan de naleving van het humanitair oorlogsrecht
waargemaakt volgens u?
De commissie gaat in het rapport uitgebreid in op de vettingprocedure, de toepasbaarheid
van de gestelde criteria en de informatievoorziening aan de Tweede Kamer, dit voor
zover relevant gezien de doel- en vraagstelling van het onderzoek. De politieke beoordeling
of zekerheden en garanties zijn waargemaakt is niet aan de commissie.
7
Kunt u aangeven, in het licht van uw pleidooi om de namen van de binnen het NLA-programma
gesteunde rebellengroeperingen openbaar te maken, waarom volgens u de argumenten van
het kabinet om dit te blijven weigeren, niet overtuigend zijn? Heeft u zelf contact
gehad met bondgenoten waarmee kennelijk afspraken zouden zijn over geheimhouding?
In onderdeel A.6 Communicatie (geclassificeerde informatie) van de bijlage heeft de
commissie haar argumenten beschreven voor derubricering. De commissie heeft over de
geheimhouding geen direct contact gehad met de bondgenoten, maar de communicatie hierover
tussen BZ en de bondgenoten wel ingezien.
8
Hoe effectief is het NLA-programma geweest? Hoe duurzaam zijn de behaalde resultaten?
De beoordeling van de effectiviteit van het NLA-programma was geen onderdeel van het
onderzoek.
9
Hoe beoordeelt u de volgende twee video’s die de Sultan Murad brigade zelf op haar
Youtube kanaal heeft geplaatst en nog steeds te zien zijn:
a) https://www.youtube.com/watch?v=KRxoi1rmNZ0&feature=youtu.be, waarin ze (ongeleide) Hamim raketten afschieten op Sheikh Maqsoud, onder de strijdleus
«Allah Akhbar»?
b) https://www.youtube.com/watch?v=lzX2cxTekCI, waarin ze een klooster bombarderen met mortiergranaten?
Klopt het dat de Sultan Murad brigade fel en militant anti- Volksbeschermingseenheden
(YPG) was – een bondgenoot van het Westen in de strijd tegen Islamitische Staat in
Irak en al-Sham (ISIS)? Hoe kan zo’n groepering voldoen aan het criterium van het
nastreven van een inclusieve politieke oplossing en Syrisch bestuur?
De commissie laat zich niet uit over de betreffende video’s. Voor de bevindingen van
de commissie met betrekking tot de gestelde criteria en de gesteunde groeperingen,
verwijst zij naar hoofdstuk 5.2 van het rapport.
10
Is het waar dat in het rapport «Torture was my punishment» van Amnesty International,
waarin Amnesty opriep om onmiddellijk alle leveranties van wapens, munitie, militair
materieel, alsmede logistieke en financiële steun aan deze en andere rebellenbewegingen
te stoppen die beschuldigd werden van oorlogsmisdaden en andere ernstige schendingen
van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht, door Amnesty meerdere malen onder de
aandacht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Minister Koenders, is gebracht?
Kunt u aangeven wat hiermee gedaan is in relatie tot het NLA-programma?
De bekendheid met het Amnesty-rapport en de wijze van omgang met deze informatie is
beschreven in het rapport (bijvoorbeeld p 66) en de bijlage (bijvoorbeeld p 88–89).
11
Wat vindt u van de berichtgeving «Nederland was op de hoogte van misstanden Syrische
rebellen» (https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2252233-nederland-was-op-de-hoogte-van…)?
De commissie kent de berichtgeving maar heeft hierover geen oordeel aangezien de beoordeling
van mediaberichtgeving geen onderdeel was van het onderzoek.
12
Klopt het dat Amnesty International het rapport «Marteling was mijn straf» van 5 juli
2016, waarin Amnesty de misdaden van vijf gewapende oppositiegroepen beschreef, herhaaldelijk
onder de aandacht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gebracht heeft, waaronder
in een gesprek met Syrië-gezant Gerard Steeghs en zijn medewerkers? Klopt het dat
toenmalig Minister Koenders het rapport «verschrikkelijk» noemde en zei dat de mensenrechtenorganisatie
terecht aandacht vroeg voor de misstanden: «Je kan altijd zeggen het komt even niet
goed uit, maar mensenrechtenschendingen zijn mensenrechtenschendingen.»? Wat is er
volgens u met het rapport gebeurd in relatie tot het NLA-programma?
Zie beantwoording vraag 10.
13
Zou u in retrospectief, op basis van uw gedane onderzoek, het Nederlandse kabinet
adviseren om een dergelijk programma als het NLA-programma op te richten en uit te
voeren?
Het oprichten van een dergelijk programma is een politieke keuze. De commissie heeft
in de aanbevelingen (pp. 87–88) beschreven aan welke voorwaarden de besluitvorming
over een dergelijk op te richten programma zou moeten voldoen.
14
Was er volgens u binnen het samenwerkingsverband Fatah Haleb sprake van operationele
samenwerking tussen door Nederland gesteunde rebellengroeperingen en extremistische
organisaties, zoals Ahrar al-Sham en Jaish al-Islam?
De bevindingen van de commissie met betrekking tot de toepasbaarheid van de door BZ
gestelde criteria, zijn opgenomen in onderdeel 5.2 van het rapport. In datzelfde onderdeel
beschrijft de commissie ook haar algemene bevindingen ten aanzien van samenwerking
tussen door Nederland gesteunde groeperingen en groeperingen die als extremistisch
kunnen worden aangeduid. Zo schrijft de commissie op p. 68:«tijdelijke en plaatsgebonden
samenwerking («marriages of convenience») vond meermaals plaats tussen door Nederland
gesteunde groeperingen en groeperingen die als extremistisch kunnen worden aangeduid,
zoals Ahrar al-Sham, bijvoorbeeld als tegen een gemeenschappelijke vijand werd gevochten.
De commissie heeft echter geen aanwijzingen die erop duiden dat door Nederland gesteunde
groeperingen bondgenoten waren van extremistische groeperingen of dat zij anderszins
zodanig intensief met hen samenwerkten dat ook middelen onderling werden uitgewisseld.»
De bevindingen van de commissie die specifiek betrekking hebben op het samenwerkingsverband
«Fatah Haleb» zijn opgenomen in onderdeel 6.2 van bijlage H bij het rapport.
15
Klopt het dat er binnen het samenwerkingsverband Fatah Haleb langdurig vanuit een
gezamenlijk commandocentrum werd samengewerkt?
De bevindingen van de commissie die specifiek betrekking hebben op het samenwerkingsverband
«Fatah Haleb» zijn opgenomen in onderdeel 6.2 van bijlage H bij het rapport.
16
Zijn in uw ogen de inlichtingendiensten, los van de selectie van groeperingen, voldoende
betrokken geweest en serieus genomen binnen het NLA-programma?
De opvattingen van de commissie over de betrokkenheid van de diensten komt op verschillende
plaatsen terug in het rapport (zie bijv. p 32 van de bijlage en de pp 9, 63, 317 en
318 van het rapport).
17
Heeft u gesproken met de toenmalig Extern Volkenrechtelijk Adviseur (EVA)van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken, prof. Nollkaemper? Kunt u de volgende vragen beantwoorden?
a. Waarom is de EVA niet om advies gevraagd inzake het NLA-programma, te meer aangezien
de EVA vanaf mei 2015 niet meer ongevraagd kon adviseren?
b. Had, gezien de juridische complexiteit en risico’s, niet juist om extern advies gevraagd
moeten worden, te meer aangezien de EVA al in zijn advies Wapenleveranties Syrië uit
2013 oordeelde dat wapenleveranties, maar ook andere vormen van steun aan Syrische
rebellen, strikt genomen in strijd zouden zijn met het non-interventiebeginsel en
dus in strijd met het internationaal recht?
c. Heeft u kunnen achterhalen of dit ooit is overwogen en/of dat er bewust voor gekozen
is om geen advies aan te vragen?
In verband met de vertrouwelijkheid geeft de commissie geen informatie over de personen
met wie ze heeft gesproken. Het antwoord op de vraag waarom de EVA niet om advies
is gevraagd is opgenomen in bijlage M (zie voetnoot 76 p 299). De commissie adviseert
om in voorkomende gevallen een beroep te doen op de CAVV voor een onafhankelijk juridisch
advies over de voorgenomen steun (aanbeveling 1c).
18
Heeft u kunnen nagaan of en, zo ja, hoe de zienswijze van de EVA over andere vormen
van steun aan Syrische rebellen meegenomen is in de interne juridische advisering?
Hoe beoordeelt u de reactie van het kabinet?
De wijze waarop het advies is meegenomen in de interne juridische advisering staat
beschreven in bijlage M. Zie verder onderdeel 4.3.2 van het rapport voor de uitgebreide
behandeling van de ontwikkeling van de interne juridische advisering.
19
Erkent u dat de aanval op Afrin, waaraan drie door Nederland gesteunde rebellengroeperingen
deelnamen, gepaard ging met ernstige mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden,
waaronder etnische zuiveringen die leidden tot grote vluchtelingenstromen? En wat
vond u ervan dat Nederland de steun aan deze groeperingen stopte? Constaterende dat
de rebellen konden doen met de NLA wat ze wilden, is dat niet juist ook een groot
risico? Is dit risico überhaupt onderkend of meegewogen in de besluitvorming?
De commissie heeft ten aanzien van de inval in Afrin geen aanvullingen op datgene
wat zij gezien de focus van het onderzoek hierover heeft beschreven in het rapport.
20
Kunt u aangeven of iedere geïnterviewde het interviewprotocol ontvangen heeft bij
de uitnodiging? Zo nee, hoeveel geïnterviewden hebben dat niet bij de uitnodiging
ontvangen?
Niet iedere geïnterviewde heeft het interviewprotocol schriftelijk ontvangen. Tien
Nederlandse geïnterviewden (=7% van totaal) hebben het protocol niet ontvangen. De
reden was veelal dat de afspraak niet via de reguliere weg tot stand kwam, maar bijvoorbeeld
telefonisch waarbij de inhoud van het protocol al werd toegelicht. Bij aanvang van
het interview is de procedure veelal opnieuw mondeling toegelicht. Bij buitenlandse
geïnterviewden is het protocol uitsluitend mondeling toegelicht bij het maken van
de afspraak en bij aanvang van het interview.
21
Daar waar in het interviewprotocol staat dat de geïnterviewden zeven dagen voor publicatie
op de hoogte gebracht worden van de publicatie, is dat gebeurd en, zo nee, waarom
niet?
Dat is helaas abusievelijk achterwege gebleven. Nadat de commissie hierop was gewezen
door een geïnterviewde zijn alle geïnterviewden direct per mail geïnformeerd over
de publicatiedatum.
22
Kunt u aangeven wanneer het eerste concept van het rapport aan het Ministerie van
Buitenlandse Zaken gestuurd is?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen concept van het rapport ontvangen.
De commissie heeft de feitelijke beschrijvingen van het programma uit de bijlagen
voorgelegd aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor controle op feitelijke onjuistheden.
De voorzitter van de commissie heeft op 24 november het definitieve onderzoeksrapport
onder embargo beschikbaar gesteld aan de Minister van Buitenlandse Zaken.
23
Klopt het dat het besluit om te starten met de NLA niet door de ministerraad genomen
is? Had dit niet juist wél moeten gebeuren? Wat was de rol van de premier en wat zou
deze moeten zijn?
De besluitvorming rondom de start van de NLA is uitgebreid beschreven in het rapport,
de commissie heeft geen aanvullingen op hetgeen daar vanuit de doel- en vraagstelling
van het onderzoek is beschreven.
24
Welk deel van het rapport is voorgelegd aan het Openbaar Ministerie (OM) om op te
reageren? Indien de bijlagen niet zijn voorgelegd, wat was daarvoor de reden?
Zoals blijkt uit de onderzoeksverantwoording zijn er, conform het informatieprotocol,
geen delen van het rapport voorgelegd aan het Openbaar Ministerie.
25
Kan de commissie een lijst geven van juridische adviezen over NLA die zij hebben ingezien
bij het ministerie: wie heeft het advies gegeven, op welke datum en wat was de inhoud
van het advies?
De commissie verwijst in de voetnoten naar de relevante juridische adviezen.
26
Heeft de commissie inzage gehad in de stukken waarin de Kamerleden inzage gehad hebben?
Onderdeel 3.2.2 van bijlage L van het rapport bevat een opsomming van de informatie
die (in ieder geval) ter vertrouwelijke inzage aan de Kamer is gelegd. De commissie
heeft van al deze informatie kennis genomen.
27
Was de lijst van groepen die de Kamerleden te zien kregen volledig?
Het Excelbestand met daarin een lijst van groepen die de Kamer heeft ingezien was
primair een overzicht van geleverde goederen per groepering. Op deze lijst staat de
levering van goederen aan tien bij name genoemde groeperingen in het Noorden van Syrië.
Met betrekking tot het Zuiden wordt ten eerste het samenwerkingsverband genoemd dat
werd gesteund in het kader van de eerste twee projecten van Creative. Ten tweede worden
de brigades genoemd die zijn opgericht in het kader van de Britse NLA-projecten in
Zuid-Syrië (Combat Medical Units, Border Reconnaissance Force I en Border Reconnaissance
Force II), die zijn samengesteld uit leden van verschillende subgroeperingen van het
Zuidelijk Front. De naam van het Zuidelijk Front en de namen van de betreffende sub-groeperingen
van het Zuidelijk Front worden in dit document niet genoemd.
28
Had de premier een regierol moeten pakken in dit dossier, zeker gezien de erkenning
van de Minister van Buitenlandse Zaken dat de interdepartementale afstemming niet
goed verlopen is?
De commissie heeft aanbevolen om de eindverantwoordelijkheid expliciet vast te leggen,
ze heeft niet beschreven bij wie die rol moet worden belegd. De commissie acht het
aan de Minister van Buitenlandse Zaken en het kabinet om dit specifiek uit te werken.
29
Was de context waarmee de vertrouwelijke informatie aan de Kamerleden ter inzage gelegd
werd zodanig, dat zij konden begrijpen of extremistische organisaties gesteund werden
of niet?
Het Excelbestand waarnaar in het antwoord op vraag 27 wordt verwezen, bevat geen informatie
over de aard en gedragingen van de genoemde groeperingen. Dat betekent overigens niet
dat de Kamer helemaal geen inzage heeft gehad in informatie over de aard en gedragingen
van de groeperingen. In onderdeel 3.2.2 van bijlage L bij het rapport wordt nader
ingegaan op de vertrouwelijke informatievoorziening aan de Kamer. Hierin staat ook
een opsomming van de informatie die ter vertrouwelijke inzage aan de Kamer is voorgelegd.
Dat betreft ook informatie over de aard en gedragingen van een aantal van de gesteunde
groeperingen.
30
Kunt u beoordelen in hoeverre het NLA-programma rechtszaken tegen Syriëgangers heeft
beïnvloed? Ziet u dit ook als een juridisch risico van het NLA-programma? Is er ooit
door het Ministerie van Buitenlandse Zaken of elders in het kabinet rekening gehouden
met dat risico?
In hoeverre het NLA-programma rechtszaken tegen Syriëgangers heeft beïnvloed is gezien
de doel- en vraagstelling van het onderzoek niet onderzocht.
31
Klopt het dat in 2017 aan de Kamer gemeld werd dat medische kits en voedselpakketten
et cetera geleverd werden, terwijl er in realiteit nachtzichtkijkers en ontmijningsapparatuur
geleverd werden?
Op pagina 55–56 van het rapport gaat de commissie in op de mededeling van de Minister
waar vraag 31 naar verwijst. In het rapport staat hierover het volgende: «Als in 2017
reeds nachtzichtkijkers en ontmijningsapparatuur worden geleverd, benadrukt Minister
Koenders in een AO dat het NLA-programma over «medische kits [en] voedselpakketten
et cetera» gaat.»
32
Is de Kamer juist en volledig geïnformeerd in 2017 toen er wel nachtzichtkijkers en
ontmijningsapparatuur geleverd zijn, maar gesproken werd over medische kits en voedselpakketten?
De commissie komt in haar rapport tot de algemene conclusie dat de regering en de
afzonderlijke bewindspersonen terughoudend zijn geweest in het delen van informatie
met de Kamer en dat de communicatie over de risicomitigatie een weinig realistisch
beeld schetst van de mogelijkheden en risico’s van het NLA-programma.
33
Kunt u een lijst maken van gesteunde groepen (namen die geheim moeten blijven kunnen
een letter krijgen) en voor elk van de groepen aangeven of zij op de volgende lijsten
staan?
a. de lijst, die de commissie beschouwt als volledige lijst van groepen die steun gehad
hebben;
b. de lijst die de Kamer heeft ingezien;
c. de lijst waarover ten minste een dienst (Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
(AIVD) of Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD)) een schriftelijk advies
heeft uitgebracht;
d. de lijst die de Belgische onderzoekers gebruikt hebben;
e. internationale sanctielijsten (Verenigde Naties (VN), Europese Unie (EU));
f. of het OM de groep in een zaak ooit als terroristisch of extremistisch aangemerkt
heeft?
g. nationale en andere sanctielijsten.
Ad a.
In de niet-openbare bijlage heeft de commissie een opsomming gegeven van alle gesteunde
groepen.
Ad.b
Zie antwoord vraag 27.
Ad c.
Zoals beschreven in bijlage H zijn de drie groeperingen uit het eerste project van
Creative (Creative I) voorgelegd aan de Nederlandse veiligheidsdiensten voor schriftelijke
advisering.
Ad d.
Ruys en Ferro hadden toegang tot de onder b genoemde lijst en tot overige documentatie
waarin informatie werd gegeven over de gesteunde groeperingen. Toen Ruys en Ferro
hun bevindingen vastlegden over de vraag of door Nederland gesteunde groeperingen
voorkwamen op internationale terrorismelijsten, maakten zij een voorbehoud voor wat
betreft de groeperingen die zijn gesteund in Zuid-Syrië omdat zij op dat moment nog
geen volledig uitsluitsel hadden welke groeperingen deelnamen aan de Britse NLA-projecten.
De e-mail van het VK van september 2018 met daarin de lijst van 9 gesteunde groeperingen
van het Zuidelijk Front, ontving de commissie pas in een laat stadium van het onderzoek,
toen Ruys en Ferro het feitelijke deel van hun analyse al hadden afgerond. De commissie
heeft toen, aanvullend aan het onderzoek van Ruys en Ferro, zelf kunnen bevestigen
dat geen van die groeperingen, voorkwam op internationale terrorismelijsten.
Ad e en g.
Er zijn geen aanwijzingen dat het NLA-programma inbreuk heeft gemaakt op internationale
(VN) of regionale (EU) sanctielijsten en terrorismeverdragen.
Ad f.
Er zijn geen aanwijzingen dat er NLA geleverd is aan groepen die op het moment van
steun volgens het Openbaar Ministerie of het Ministerie van Buitenlandse Zaken als
terroristisch worden beschouwd. In geen van de op www.rechtspraak.nl gepubliceerde lopende en afgeronde strafzaken waarbij deelname aan een terroristische
organisatie in Syrië ten laste is gelegd, zijn zaken aangetroffen waarbij de tenlastelegging
zag op deelname aan een groepering die Nederlandse steun heeft ontvangen.
Om na te gaan of er met het NLA-programma groeperingen zijn gesteund die als terroristisch
kunnen worden aangemerkt, heeft de commissie zich gebaseerd op internationale sanctielijsten
en terrorismeverdragen en op de kennis van de commissieleden en (externe) onderzoekers
met hun kennis van gezaghebbende literatuur. Het beoordelingskader van het OM leende
zich niet voor het onderzoek van de commissie, omdat het OM geen algemene uitspraken
doet over de aard van groeperingen los van de omstandigheden in een specifieke individuele
zaak.
Toch was er aanleiding om in een specifiek geval wel te kijken naar het oordeel van
het OM. Uit berichtgeving van Trouw en Nieuwsuur bleek namelijk dat een van de groeperingen
die NLA zou hebben ontvangen (Jabhat al-Shamiya) in een specifieke zaak door het OM
als terroristisch was aangemerkt. Hierdoor is publiek en in het parlement discussie
ontstaan. Naar aanleiding van deze discussie heeft de commissie externe deskundigen
Ruys en Ferro verzocht deze mogelijke discrepantie te betrekken bij hun analyse.
Overigens heeft de commissie op grond van de analyse van Ruys en Ferro geen aanleiding
gezien deze specifieke zaak ook te bespreken in haar eigen analyse. In de analyse
van Ruys en Ferro werd namelijk bevestigd dat de uitspraak van het OM niet gezien
kan worden als algemene uitspraak over Jabhat al-Shamiya. Bovendien blijkt uit de
analyse dat de uitspraak betrekking had op een andere periode dan de periode waarin
Jabhat al-Shamiya Nederlandse steun zou hebben ontvangen.
34
Heeft de commissie inzage gehad in de notulen en de P-notulen van de ministerraad
(en/of de onderraden)?
De commissie heeft geen inzage gehad in de notulen van de MR en/of onderraden. Wel
is aan het secretariaat van de MR gevraagd om een zoekslag te doen in de notulen op
een aantal door de commissie aangegeven termen en begrippen in bepaalde door de commissie
aangegeven periodes, omdat in die periodes in de MR zou kunnen zijn gesproken over
het NLA-programma. Die zoekslag, die ook nog eens voor alle zekerheid is herhaald
door het secretariaat van de MR, heeft geen resultaten opgeleverd. Ook een derde zoekslag
op basis van zeer ruime zoektermen leverde geen resultaat op.
35
Is de ministerraad adequaat geïnformeerd over de risico’s?
Dat kan de commissie niet beoordelen.
36
Is de onderraad (Raad Veiligheid en Inlichtingen (RVI)) adequaat geïnformeerd over
de risico’s?
Zie antwoord op vraag 35.
37
Is de ministerraad adequaat geïnformeerd over uitbreidingen van het programma? Kunt
u precies aangeven wanneer en hoe de ministerraad waarover geïnformeerd is?
Zie antwoord op vraag 34 en 35.
38
Kunt u de memo van de AIVD (voetnoot 112), waarin zij aangeven de kansen en mogelijkheden
van de te steunen oppositie als gering in te schatten, aan de Kamer doen toekomen?
Het is niet aan de commissie om onderliggend onderzoeksmateriaal openbaar te maken.
39
Heeft de commissie gebruik kunnen maken van het aanbod om een aantal strijders, die
gevangen genomen waren bij het conflict tussen Azerbeidzjan en Armenië, te interviewen?
Zo nee, waarom is er niet met die strijders gesproken?
De commissie heeft kennis genomen van de brief met namenlijst van de Armeense ambassadeur
met het aanbod gevangen genomen strijders te interviewen. De commissie is tot de conclusie
gekomen dat onderzoek in Armenië geen meerwaarde had gezien de doel- en vraagstelling
van het NLA-onderzoek. De leiders van de groepen waarin de commissie geïnteresseerd
was, waren niet in Armenië. Het interviewen van krijgsgevangenen in een ander land
heeft bovendien naast praktische ook ethische en methodologische bezwaren. Zo zou
de commissie niet kunnen vaststellen of de geïnterviewden in vrijheid konden spreken.
40
Heeft de commissie de medewerking van alle partijen in Nederland gehad en alle documenten
gekregen die ze wilde hebben? Zo nee, kunt u dan aangeven welke informatie u niet
gehad heeft?
Zoals in de onderzoeksverantwoording aangegeven heeft de commissie goede medewerking
gehad en toegang gekregen tot alle dossiers die zij wilde onderzoeken.
41
Is er druk uitgeoefend op Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken
(CAVV)/ Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) om geen volledig onderzoek te
doen na de Kamermotie? Zo ja, op welke manier en op wie?
De wijze van omgaan met de motie was gezien doel- en vraagstelling geen onderdeel
van het onderzoek.
42
Welke druk hebben de bewindspersonen uitgeoefend op Kamerleden om niet in te stemmen
met de (tweede) motie om een onafhankelijk onderzoek?
Zie beantwoording vraag 41.
43
Klopt het dat de NLA feitelijk al in 2012 begonnen is met de leverantie van communicatieapparatuur
aan niet-gewapende oppositiegroepen en activisten?
Zoals in het rapport is aangegeven voorzag Nederland de ongewapende oppositie sinds
2012 op beperkte schaal van materiele steun in de vorm van communicatieapparatuur.
44
Heeft het kabinet zich op enigerlei wijze bemoeid met het onderzoek of getracht invloed
uit te oefenen? Zo ja, hoe?
Nee
45
Is de Kamer ooit geïnformeerd dat de NLA feitelijk al veel eerder begonnen is, met
toen al grote juridische risico’s?
De Kamer is vanaf 2012 herhaaldelijk geïnformeerd (zie o.m. Kamerstuk32 623, nrs. 66 en 70) over het feit dat Nederland de Syrische oppositie in praktische zin steunde, bijvoorbeeld
met technische middelen om de interne communicatie te verbeteren en daarmee de oppositie
slagvaardiger te maken. Bewapening van de oppositie was uitgesloten. De commissie
heeft in haar rapport op p 22 aangegeven dat deze vorm van steun intern door BZ werd
gecategoriseerd als «non-lethal steun ten behoeve van capaciteitsopbouw». Het betreft
echter geen onderdeel van het NLA-programma ter ondersteuning van de gewapende oppositie.
Zie bijlage F voor een uitgebreide beschrijving van de aanloop naar het NLA-programma.
46
Hoeveel Syrische groepen heeft het kabinet gesteund? Gaat het om 22 groeperingen,
zoals het kabinet stelt?
Op pp. 67 en 68 van het rapport licht de commissie toe waarom zij van mening is dat
door het noemen van het getal 22 ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat er gemakkelijk
een getal te verbinden is aan de door Nederland gesteunde groeperingen.
47
Hoeveel lijsten met groepen bestaan er en hoeveel verschillende lijsten met groepen
heeft de commissie ingezien?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 33.
48
Hoeveel verschillende namen van groeperingen stonden er op de lijst van 22 groeperingen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 27.
49
Heeft de Tweede Kamer dezelfde lijst(en) gezien als de Commissie Cammaert?
De commissie heeft inzage gehad in de lijst die in antwoord op vraag 27 is genoemd,
welke vertrouwelijk aan de Kamer ter inzage is gegeven. Ook heeft de commissie inzage
gehad in de mail met namen van negen subgroeperingen van het Zuidelijk Front van september
2018 die is vermeld op p 68 van het rapport en in bijlage I. De commissie heeft geen
aanwijzingen gevonden dat de specifieke namen van deze negen subgroeperingen aan de
Tweede Kamer zijn gemeld. De redenen daarvoor heeft de commissie niet kunnen achterhalen.
50
Welke lijst(en) hebben de Belgische onderzoekers gezien?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 33.
51
Indien de Belgische onderzoekers niet de beschikking hadden over alle lijsten, hoe
konden zij dan volledig onderzoek doen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 33.
52
Waarom heeft de Tweede Kamer niet alle namen en lijsten kunnen inzien?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 49.
53
Wanneer heeft de commissie de mail uit het Verenigde Koninkrijk ontvangen (uit september
2018)? Waarom is deze mail niet gedeeld met de Belgische onderzoekers?
De commissie heeft een geprinte versie van deze mail ontvangen in de zomer van 2022.
Op dat moment hadden de heren Ruys en Ferro het feitelijk deel van hun analyse reeds
afgerond. Zie ook het antwoord op vraag 33.
54
Daar waar in een presentatie van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit 2016 sprake was
van acht groepen die gesteund werden – waarvan zeven met naam genoemd (zie bijlage
onderzoek), staan deze namen ook op de lijst die in oktober 2018 met de Kamer is gedeeld?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 49. De betreffende groepen waren subgroeperingen
van het Zuidelijk Front waaruit de brigades die genoemd worden in het excelbestand
dat met de Kamer is gedeeld zijn samengesteld. De namen van de specifieke subgroeperingen
van het Zuidelijk Front, worden hierin niet genoemd.
55
Wanneer heeft de Commissie Cammaert voor het eerst van deze presentatie, genoemd in
vraag 30, gehoord? Hebben de Belgische onderzoekers hiervan kennis kunnen nemen? Zo
nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 33.
56
Waarop baseerde voormalig Minister Blok van Buitenlandse Zaken zich toen hij sprak
van 22 groepen: 10 in het noorden en 12 in het zuiden? Heeft de Kamer in oktober 2018
kennis kunnen nemen van deze 12 groepen uit het zuiden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 49 en pp 67–68 van het rapport.
57
Op welke manier is de wederhoor bij het OM geregeld richting de casus-Driss M.?
De commissie heeft gezien doel- en vraagstelling van haar onderzoek geen onderzoek
gedaan naar de interne procedures voor wederhoor bij het OM.
58
Waarom heeft de commissie zich niet aan het informatieprotocol gehouden? Waarom zijn
sommige betrokkenen bijvoorbeeld niet uitgenodigd en geïnformeerd over de presentatie
van het rapport?
Voor het antwoord op de vraag naar het informatieprotocol verwijst de commissie naar
de antwoorden op vraag 20 en 21. Overigens betreft het informatieprotocol de aankondiging
van het moment van de presentatie van het rapport aan de Minister, en niet een uitnodiging
voor betrokkenen om de persconferentie bij te wonen.
59
Op welke manier is de onafhankelijkheid van de commissie geborgd?
In de onderzoeksverantwoording is aangegeven:
«Bij de samenstelling van de commissie is expliciet gekozen voor leden die geen enkele
betrokkenheid hebben bij het NLA-programma om de onafhankelijkheid te waarborgen.
De leden van de commissie zijn, naast hun vakinhoudelijke kennis, gevraagd vanwege
hun ervaring met onderzoek en vermogen tot een onafhankelijk oordeel te komen. Zij
hebben zitting in de commissie op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder
last en ruggespraak.»
Verder is in de onderzoeksverantwoording aangegeven:
«Om de kwaliteit en onafhankelijkheid van het onderzoek zo goed mogelijk te waarborgen
heeft de commissie belangrijke deelproducten onderworpen aan intercollegiale toetsing
en de bevindingen uit het onderzoek besproken in een analysebijeenkomst onder begeleiding
van een externe adviseur die niet betrokken was bij het onderzoek. De drie extern
uitgevoerde deelonderzoeken zijn afzonderlijk gereviewd door onafhankelijke externe
deskundigen. Het totale rapport is gereviewd door twee andere externe deskundigen.»
60
Kunt u uitsluiten dat leden van de commissie banden hebben met het kabinet dan wel
met het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zijn er leden van de commissie die tijdens
het onderzoek subsidie hebben ontvangen (voor organisaties waar zij direct of indirect
bij zijn betrokken) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Gelet op de achtergrond en functies van de commissieleden zijn er (indirecte) contacten
met leden van het Kabinet en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze contacten
betreffen echter niet het onderwerp van onderzoek, en zijn niet dusdanig dat zij de
onafhankelijkheid van de commissieleden in het geding kunnen brengen. De leden van
de commissie hebben tijdens het onderzoek geen subsidie ontvangen van BZ. Zij hebben
geen directe betrokkenheid of rechtstreekse invloed gehad bij eventuele subsidieverstrekking
aan de organisaties waarvoor zij werkzaam zijn.
61
Wat waren de totale kosten van het onderzoek?
De totale kosten van het onderzoek tot nu toe bedragen ruim 2 miljoen euro. Bij de
overdracht van de financiële administratie van het onderzoek aan de opdrachtgever
BZ zal een accountantsverklaring worden gevoegd met betrekking tot de verantwoording
van dat bedrag.
62
Daar waar u expliciet vast stelt dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet of
nauwelijks initiatieven heeft genomen om de berichtgeving in de media over dit onderwerp
te corrigeren, beveelt u dit voor de toekomst wel aan?
De commissie heeft op dit punt geen aanbeveling geformuleerd.
63
Kunt u toelichten of er duidelijkheid is betreffende de activiteiten van gematigde
groeperingen die steun hebben ontvangen volgens pagina 3? Hebben deze geleid tot burgerslachtoffers?
Voor de bevindingen van de commissie met betrekking tot de gestelde criteria en de
gesteunde groeperingen, verwijst zij naar hoofdstuk 5.2 van het rapport.
64
Daar waar u aangeeft dat u het besluit van de Secretaris-Generaal (SG) van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken om het verzoek om de lijst met namen van de gesteunde groeperingen
te publiceren af te wijzen betreurt, kunt u aangeven waarom de publicatie van deze
lijst volgens u meerwaarde had? In hoeverre vindt u dit verslag onvolledig door het
uitblijven van de publicatie van deze lijst?
Zoals is aangegeven op p 7 van het rapport had de commissie graag volledige openheid
van zaken gegeven omdat die kan bijdragen aan het afronden van de discussie rond het
NLA-programma. Om toch volledig te kunnen rapporteren aan de Minister heeft de commissie
gekozen voor het noemen van de groeperingen in een niet-openbare bijlage.
65
Daar waar op pagina 25 duidelijk wordt dat Creative Association International is uitgekozen
is als uitvoerende organisatie, kunt u toelichten op welke voorwaarden dit bedrijf
is geselecteerd? Waarom is er niet gekozen voor een organisatie uit een land dat geen
gelijkmatige steun verleende aan oppositiestrijders?
De voorwaarden waaronder Creative is geselecteerd zijn opgenomen in de diverse contracten
van de verschillende projecten. De argumenten om te kiezen voor Creative zijn beschreven
in bijlage H, onderdeel H.1.
66
Kunt u meer informatie beschikbaar stellen over de activiteiten van de grenswacht
die gesteund is vanuit de VK-projecten Zuid-Syrië? Zijn de materialen en getraind
personeel consistent voor het burgerbelang gebruikt, of hebben hier discrepanties
plaats gevonden?
De commissie heeft een afzonderlijke bijlage I (pp 91 t/m 114) gewijd aan de Nederlandse
bijdrage aan de VK-projecten in Zuid-Syrië.
67
Kunt u voorbeelden geven van de overige goederen die zijn geleverd namens Nederland?
Concrete beschrijvingen hiervan per programma zijn opgenomen in bijlage H, hoofdstuk
3 en bijlage I, hoofdstuk 3.
68
Daar waar u een moreel- en geopolitiek- en binnenlandspolitiek argument noemt om mee
te doen aan steun aan Syrië, waren er nog andere relevante argumenten in die tijd
(c.a. 2014–2015) die meespeelden in de besluitvorming (zoals veiligheidsoverwegingen)?
De commissie heeft alle haar bekende relevante argumenten beschreven in haar rapport.
69
Daar waar u vast stelt dat juridisch advies aan betrokken ambtenaren summier blijft,
waarom denkt u dat dit zo was? Ziet u hier ruimte voor verbetering?
De commissie heeft de redenen voor de summiere juridische advisering beschreven in
het rapport. Ter verbetering daarvan verwijst de commissie graag naar de aanbevelingen
in het rapport.
70
Hoe kan het dat kritische geluiden in 2014 en 2015 van zowel de AIVD als het Ministerie
van Buitenlandse Zaken over de uitvoerbaarheid en de meerwaarde van het NLA-programma
in de wind werden geslagen en niet zijn meegenomen in de besluitvorming?
De commissie heeft onder andere in haar conclusies als mogelijke verklaring aangegeven
dat er sprake was een sterk gevoelde urgentie om een rol van betekenis te blijven
spelen in het Syrische conflict zodanig dat het programma gecontinueerd kon worden.
Zie voor meer informatie over het besluitvormingsproces hoofdstuk 4 van het rapport.
71
Kunt u dieper ingaan op hoe het NLA-programma expliciet bij heeft gedragen aan de
vooraf geformuleerde doelstellingen?
De commissie heeft onder andere in onderdeel 4.4.2 van haar rapport beschreven dat
er meerdere doelen waren, dat deze in de loop van de tijd veranderden en nogal abstract
en moeilijk toetsbaar waren. Als gevolg hiervan was het doelbereik van het programma
moeilijk vast te stellen.
72
Daar waar u vast stelt dat de doelstellingen van het NLA-programma «nogal abstract»
zijn, hoe verhouden deze doelstellingen zich met doelstellingen uit vergelijkbare
programma’s? Zijn ze bijvoorbeeld meer of minder abstract? Ziet u in de praktijk vaker
dat doelstellingen abstract geformuleerd worden?
De commissie heeft alleen onderzoek gedaan naar het NLA-programma.
73
Hoe kan het dat de SG en Directeur-Generaals (DG’s) van de departementen van Buitenlandse
Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BuHaOS) inhoudelijk niet
voldoende betrokken waren bij het NLA-programma en dat dit programma dermate versnipperd
was over verschillende ministeries dat een goed overzicht en eigenaarschap ontbrak?
De verklaringen voor de constatering van de commissie dat er sprake was van hybriditeit
en gebrek aan eigenaarschap staan onder andere beschreven in onderdeel 4.4.4. van
het rapport.
74
Waarom is er volgens u voor gekozen om verhullend en strategisch taalgebruik («geen
slapende honden wakker maken») te gebruiken richting de Tweede Kamer, anders dan het
zich «juridisch voldoende indekken» door de Directie Juridische Zaken (DJZ)? Wat kunnen
de beweegredenen zijn om een beeld te schetsen van een humanitair programma, waar
de nadruk ligt op burgerbescherming, terwijl dat programma zich in een gevoelige oorlogssituatie
afspeelt waar ontvangende partijen een strijd op leven en dood voeren?
De commissie heeft onder andere in haar conclusies als mogelijke verklaring aangegeven
dat er sprake was een sterk gevoelde urgentie om een rol van betekenis te blijven
spelen in het Syrische conflict zodanig dat het programma gecontinueerd kon worden.
75
Heeft u kennisgenomen van de volgende beantwoording van feitelijke vragen over de
rol van de inlichtingendiensten: «De MIVD heeft op basis van zijn wettelijke taak
en op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig gerapporteerd over
ontwikkelingen rond relevante strijdgroepen in Noord- en Zuid-Syrië. In deze rapportages
is op verzoek van Buitenlandse Zaken een duiding gegeven van de signatuur van verschillende
– reeds door anderen «gevette» – strijdgroepen. De AIVD heeft op basis van zijn wettelijke
taak en op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in brede zin gerapporteerd
over ontwikkelingen in Zuid-Syrië. In een aantal van deze rapportages is duiding gegeven
van de signatuur van verschillende groeperingen.» (Kamerstuk 32 623, nr. 229, blz. 16)? Hoe verhoudt zich dat tot uw bevinding dat de inlichtingendiensten niet
meer betrokken zijn geweest bij de selectie van groeperingen, na de eerste selectieronde
(blz. 63)?
Er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de algemene informatievoorziening
door de diensten ten aanzien van groeperingen en hun rol in de selectieprocedure.
De aangehaalde passage heeft betrekking op de algemene taak van de diensten om te
rapporteren over algemene ontwikkelingen in Syrië en duidingen van de signatuur van
strijdgroepen. De bevinding van de commissie zoals verwoord op p 63 heeft betrekking
op de oorspronkelijke selectieprocedure van BZ met daarin een specifieke rol van de
inlichtingendiensten. Zoals is toegelicht in onderdeel 5.5.2. van het rapport is de
appreciatie van de diensten geschrapt na de eerste selectieronde.
76
Daar waar u schrijft dat vanaf 2016 de steun aan groeperingen alleen nog mondeling
werd besproken (p. 64 bijlage H), met wie werden die groepen mondeling besproken?
Waarom ging dit vanaf toen alleen nog mondeling? Aan wie werd dit niet langer schriftelijk
voorgelegd?
Zoals op de betreffende pagina is aangegeven werden na Creative 1 nieuwe geselecteerde
groepen binnen de ambtelijke top van BZ besproken maar niet meer separaat of schriftelijk
voorgelegd aan de ambtelijke top. De commissie heeft geen eenduidig antwoord gevonden
op de vraag naar het waarom van deze handelwijze.
77
Hoe reflecteert u op de doorlichting van de VS die wordt benoemd op pagina 64, en
wordt er in toekomstige situaties anders gekeken op de vetting van andere landen?
De commissie heeft aanbevolen bij volkenrechtelijke risico’s zorg te dragen voor een
eigenstandige informatiepositie en geen afhankelijkheid van informatie van bondgenoten
te accepteren zonder inzicht in de totstandkoming en de kwaliteit van de informatie.
78
Daar waar het Syriëteam voor de monitoring van de steun aan oppositiegroeperingen
grotendeels afhankelijk was van de uitvoeringsorganisaties en verklaringen van commandanten
zelf, kan hier sprake zijn van een belangenverstrengeling?
De commissie heeft in onderdeel 5.2.3 op p 65 aangegeven:
«Uit het voorgaande blijkt dat BZ voor de monitoring van de aard en het gedrag van
de ontvangende groeperingen grotendeels afhankelijk is van de informatie van uitvoeringsorganisaties
en verklaringen van de commandanten zelf. Deze partijen hebben allen een belang bij
positieve rapportage om de voortgang van het programma niet in gevaar te brengen.
Voor de uitvoeringsorganisaties is dat een commercieel belang. Voor de ontvangende
groeperingen is hun overleven in het geding. Dat maakt deze vorm van risicobeheersing
kwetsbaar.»
79
Daar waar u op pagina 71 schrijft dat er schriftelijke leveringsvoorwaarden van Creative
ontbraken, kunt u nader ingaan op de vraag waarom er vervolgens niet is geëist dat
Creative haar leveringsvoorwaarden heeft verduidelijkt of overlegd?
Dit is niet bekend bij de commissie.
80
In hoeverre zag de monitoring ook toe op wie de geleverde goederen gebruikten, daar
waar u aangeeft dat de monitoring van de uitvoeringsorganisaties voornamelijk toezag
op de vraag of goederen zich op de juiste plek bevonden en op de impact van de steun?
Zoals in het rapport onder andere op p 65 is aangegeven, betrof de monitoring door
uitvoeringsorganisaties met name de vraag «of de steun succesvol wordt afgeleverd
bij de begunstigde groeperingen, of deze daadwerkelijk wordt gebruikt en op de vraag
welke impact de steun heeft op de gesteunde groeperingen. Daartoe begeleiden Creative
en Candor de leveringen van de steun naar de Turkse en Jordaanse grens, en soms zelfs
tot aan de eindgebruikers in Syrië, bezoeken zij de locaties waar de groeperingen
actief zijn en nemen zij interviews af met strijders en de lokale bevolking. De uitvoeringsorganisaties
rapporteren, op een enkele uitzondering na, niet over de (mogelijk veranderde) ideologie
of het geweldgebruik van de groeperingen. Over het gedrag van groeperingen wordt alleen
gerapporteerd als er sprake is van concrete gebeurtenissen, zoals eventuele fusies,
goederen die in verkeerde handen zijn gekomen of onderlinge conflicten.»
81
Daar waar u concludeert dat van een actieve informatievoorziening aan de Kamer geen
sprake was, hoe kan het dat de risico’s van het NLA-programma niet expliciet vermeld
werden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 74.
82
Was het samenwerkingsverband Fatah Haleb volgens u een schending van de door het Ministerie
van Buitenlandse Zaken geformuleerde criteria? Had dit volgens u juist wél reden tot
zorg moeten zijn, te meer na de beschietingen op Sheikh Maqsoud, waarbij in de periode
tussen februari en april 2016 minimaal 83 burgerdoden zijn gevallen, en omdat Fateh
Haleb in een rapport van Amnesty werd beschuldigd van oorlogsmisdaden? (Bijlagen,
blz. 87)
Zie hiervoor het antwoord op vraag 14.
83
Daar waar in de bijlage van het rapport op pagina 213/214 een lijst met groeperingen
staat genoemd, kan de commissie van elk van deze groepen een kwalificatie geven (wel/niet
gematigd, wel/niet terroristisch etc.)?
De lijst in voetnoot 54 van bijlage K met 49 gewapende groepen in Zuidelijk Syrië
die op basis van literatuur zijn opgesomd, maakt onderdeel uit van een algemene beschrijving
van het conflict in Syrië en heeft geen betrekking op het NLA programma.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.J. (Rudmer) Heerema, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
A.W. Westerhoff, griffier