Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
36 229 Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd en de verruiming van de 1-februariregeling voor ho-studenten die zijn doorgestroomd vanuit het mbo (Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs)
Nr. 6
                   NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
            
Ontvangen 23 december 2022
De regering dankt de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de
                     schriftelijke inbreng bij het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering
                     2000 in verband met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs, de verstrekking
                     van een tegemoetkoming aan studenten die onder het studievoorschotstelsel hebben gestudeerd
                     en de verruiming van de 1-februariregeling voor ho-studenten die zijn doorgestroomd
                     vanuit het mbo (Wet herinvoering basisbeurs hoger onderwijs). De regering is erkentelijk
                     voor de getoonde belangstelling en de vragen van de leden van de fracties van VVD,
                     CDA, D66, SP, PvdA, PvdD, Volt, BBB, SGP, BIJ1, GL, CU en DENK.
                  
Deze nota naar aanleiding van het verslag volgt de indeling van het verslag.
I. Algemeen
               
1. Inleiding
               
De leden van de CDA-fractie vragen wat de reden is dat de halvering van het collegegeld
                        pas afgeschaft wordt per collegejaar 2024–2025 in plaats van het collegejaar 2023–2024,
                        zoals verzocht in de motie Van der Molen-Van der Laan1 en ook meer logisch zou zijn, aangezien per 2023–2024 de basisbeurs weer ingevoerd
                        gaat worden.
De reden dat de halvering van het collegegeld per studiejaar 2024–2025 wordt afgeschaft
                     en niet per studiejaar 2023–2024 is dat dit niet uitvoerbaar wordt geacht. Aanpassing
                     van het collegegeld per studiejaar 2023–2024 was voor DUO enkel uitvoerbaar indien
                     de relevante regelgeving vóór 1 september 2022 zou zijn gewijzigd. Aangezien het Uitvoeringsbesluit
                     WHW 2008 hiervoor moest worden gewijzigd en een voorhangprocedure moest worden doorlopen
                     was dit niet mogelijk. Het doorlopen van een dergelijk proces kost doorgaans namelijk
                     ten minste 12 maanden.
                  
De leden vragen daarnaast wat de reden is dat voor het vaststellen van het collegegeld
                        1 november als termijn gehanteerd wordt.
Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (artikel 2.2) schrijft voor dat de omvang van het
                     volledig wettelijk collegegeld jaarlijks bij ministeriële regeling aangepast wordt
                     aan de hand van de consumentenprijsindex (cpi). De ministeriële regeling dient voor
                     1 november, voorafgaand aan het studiejaar waarvoor het aangepaste collegegeld geldt,
                     te zijn vastgesteld. De reden hiervoor is dat studenten die zich gaan inschrijven
                     voor een opleiding moeten weten hoe hoog het collegegeld is. Die inschrijving dient
                     te zijn gedaan vóór 15 januari bij een numerus fixus opleiding en vóór 1 mei bij andere
                     opleidingen. Daarnaast moeten hogeronderwijsinstellingen in hun begroting rekening
                     kunnen houden met een bepaald bedrag aan collegegeldinkomsten.
                  
Hoe verhoudt in algemene zin de datum van het vaststellen van het collegegeld zich
                        tot het budgetrecht van de Kamer, wat pas tijdens de begrotingsbehandeling in november
                        tot uiting kan komen, zo vragen zij.
De regering heeft een rol in de vaststelling van de hoogte van het wettelijk collegegeld
                     en volgt hiervoor de in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 bepaalde regels met betrekking
                     tot de indexatie en de uiterste datum van vaststelling. Indien de Tweede Kamer hierin
                     wijzigingen zou willen aanbrengen, dan kan de Kamer de regering daartoe verzoeken.
                  
De regering hecht er wel aan te benadrukken dat, zoals ook eerder in deze beantwoording
                  aangegeven, het van belang is voor zowel studenten als hogeronderwijsinstellingen
                  dat de hoogte van het collegegeld tijdig wordt vastgesteld. De vaste datum van bekendmaking
                  van het tarief, vóór 1 november voorafgaand aan het betreffende studiejaar, brengt
                  stabiliteit in het stelsel en zorgt voor rechtszekerheid. Ook is de regering van mening
                  dat met de dit jaar gewijzigde indexatiesystematiek een robuuste systematiek voor
                  de toekomst is neergezet en hecht eraan deze de komende jaren consequent toe te passen.
               
De leden van de PvdA-fractie willen dat er compensatie komt voor de generatie die
                        geen basisbeurs heeft gekregen, zoals de Kamer in 2020 heeft uitgesproken met het
                        aannemen van de motie van de leden Futselaar en Van den Hul over compensatie van de
                        generatie studenten die uitgesloten is van de voordelen van een vorm van beurs2, maar ook de Eerste Kamer dit jaar nog heeft gedaan met het aannemen van de motie
                        Mei-Li Vos c.s.3. Tegelijkertijd moeten de extra investeringen in het onderwijs en de uitbreiding
                        van de aanvullende beurs, die bij de invoering van het leenstelsel mogelijk werden,
                        overeind blijven, aldus de leden. Ook willen zij dat kinderen van ouders met een middeninkomen
                        gebruik kunnen maken van de aanvullende beurs, door het afbouwpercentage te verlagen.
                        Kan de regering puntsgewijs specificeren in hoeverre deze uitgangspunten worden gedeeld,
                        zo vragen zij.
De regering komt tot een tegemoetkoming voor de generatie die geen basisbeurs heeft
                     gekregen. Het coalitieakkoord trekt daarvoor € 1 miljard uit. De investeringen in
                     het hoger onderwijs, die destijds zijn bekostigd uit middelen die met de invoering
                     van het leenstelsel werden bespaard, blijven overeind na de terugkeer van de basisbeurs.
                     De verhoging van de aanvullende beurs met € 100 tijdens het leenstelsel, blijft met
                     de herinvoering van de basisbeurs behouden. En het afbouwpercentage van de aanvullende
                     beurs wordt tevens verlaagd, zodat meer studenten in aanmerking komen voor een aanvullende
                     beurs.
                  
De leden van de GroenLinks-fractie geven aan dat door voorheen de studiefinanciering
                        af te schaffen, € 1 miljard geïnvesteerd zou worden in de kwaliteit en in de toegankelijkheid
                        van het hoger onderwijs. Er zou kleinschaliger onderwijs komen met meer aandacht voor
                        studenten. Deze leden moeten echter concluderen dat de afspraken die zijn gemaakt
                        bij de invoering in de praktijk loze beloftes zijn gebleken. Hoe kijkt de regering,
                        met de kennis van nu, naar de destijds gedane beloften, zo vragen zij.
De investeringen in het hoger onderwijs, die destijds zijn bekostigd uit middelen
                     die met de invoering van het leenstelsel werden bespaard, blijven overeind na terugkeer
                     van de basisbeurs. Er zijn kwaliteitsafspraken gemaakt en de instellingen hebben plannen
                     gemaakt voor de verbetering van de kwaliteit in het hoger onderwijs. Aan alle ho-instellingen
                     is de kwaliteitsbekostiging toegekend tot en met 2024. De ho-instellingen hebben binnen
                     zes thema’s de ruimte gekregen om zelf te bepalen hoe zij met de kwaliteitsbekostiging
                     hun kwaliteit verder willen verbeteren. Eén van die thema’s was onderwijsintensiteit.
                  
De plannen van alle instellingen zijn goedgekeurd en de uitvoering wordt zowel intern
                  door de medezeggenschap als extern door middel van de jaarverslagen gemonitord. Per
                  brieven van 12 november 20214 en 21 februari 2022 bent u geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot
                  de kwaliteitsafspraken in het hoger onderwijs.5 In algemene zin kan worden gesteld dat de opzet van de kwaliteitsafspraken met voldoende
                  ruimte voor eigen keuzes in afstemming met de medezeggenschap goed is geslaagd.
               
Het lid van de BIJ1-fractie vindt de hoogte van de nieuwe basisbeurs te laag op basis
                        van het advies van de SER Jongerenplatform in 2021 «Studeren zonder druk»6 en bovendien ontoereikend gezien het rapport van Nibud «Toereikendheid basisbeurs»
                        uit augustus 20227.
Dit lid verzoekt de regering de basisbeurs dusdanig structureel te verhogen, zodat
                        studenten, met een bijbaan van 12 uur per week, schuldenvrij kunnen afstuderen. De
                        tijdelijke verhoging voor drie jaar is een koopkrachtmaatregel, maar is geen tegemoetkoming
                        aan bovenstaande onderzoeken, aldus dit lid.
Voornoemd lid constateert bovendien dat studenten uit het leenstelsel, die al door
                        hun prestatiebeursjaren heen zijn, geen aanspraak kunnen maken op de nieuwe basisbeurs.
                     Het lid vindt dit extra pijnlijk en vraagt de regering of het mogelijk is op dit punt
                        iets te doen voor deze groep, namelijk hen alsnog recht te geven op minstens drie
                        jaar basisbeurs.
Het studiefinancieringsstelsel heeft als doel om studenten financieel te ondersteunen
                     tijdens hun studie, maar niet om volledig in het levensonderhoud te voorzien. De regering
                     ziet een gedeelde verantwoordelijkheid van drie partijen om te voorzien in dat levensonderhoud
                     van studenten, namelijk de overheid, de ouders en de student zelf.
                  
De prestatiebeurs bestaat uit het studentenreisproduct, de aanvullende beurs en straks
                     ook weer de basisbeurs. Studenten krijgen deze voor in principe vier jaar. Dat was
                     onder het leenstelsel zo en dat blijft hetzelfde als de basisbeurs weer terugkomt.
                     Studenten die deze rechten hebben gebruikt, krijgen geen nieuwe rechten. Zij hebben
                     in ruil voor het gebruik van dit recht immers ook iets gekregen, namelijk het studentenreisproduct
                     en in sommige gevallen ook de aanvullende beurs. Daarnaast krijgen de studenten voor
                     die jaren dat ze geen basisbeurs hebben ontvangen een tegemoetkoming.
                  
Voor de volledigheid merkt de regering op dat er geen additionele financiële dekking
                  beschikbaar is voor het uitbreiden van de rechten die samenhangen met de prestatiebeurs
                  hoger onderwijs. Dat zou betekenen dat dit ten koste gaat van bijvoorbeeld de hoogte
                  van de basisbeurs van de studenten die (nog) wel aanspraak maken op een prestatiebeurs.
               
2. Hoofdlijnen van het voorstel
               
2.1. Probleembeschrijving en doelstellingen
               
De leden van de CDA-fractie vragen, als over een paar jaar een IBO/beleidsdoorlichting
                        plaatsvindt, langs welke meetlat het beleid rondom studiefinanciering wordt gelegd
                        om te bepalen of het doelmatig en doeltreffend is.
Bij aanvang van een IBO of beleidsdoorlichting wordt in gezamenlijk overleg met andere
                     departementen en het veld bepaald hoe de doelmatigheid en doeltreffendheid precies
                     onderzocht gaat worden. In het geval van een beleidsdoorlichting staan de doelen van
                     het beleid centraal zoals zij zijn geformuleerd in de begroting.8 In het geval van studiefinanciering staat daar onder andere: «Het stelsel van studiefinanciering
                     biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg
                     de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen»
                     en «De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd;
                     er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd
                     wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering van de student
                     zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.»
                     Bij aanvang van de beleidsdoorlichting worden deze doelen nader geoperationaliseerd.
                  
Elk beleidsartikel wordt elke 4 tot 7 jaar doorgelicht. In 2020 heeft er voor het
                     laatst een beleidsdoorlichting op artikel 11 (studiefinanciering) plaatsgevonden.9
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan kwantificeren in hoeverre zij
                        verwacht dat de herinvoering van de basisbeurs nu gaat leiden tot weer een grotere
                        deelname van eerste generatiestudenten, studenten met een migratieachtergrond en studenten
                        met een functiebeperking aan het hoger onderwijs.
De beleidsdoorlichting van artikel 11 (studiefinanciering) laat zien dat het leenstelsel
                     geen negatief effect heeft gehad op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs als
                     naar het geheel wordt gekeken.10 Wel laat de beleidsdoorlichting zien dat de doorstroom van het mbo naar het hbo in
                     de bestudeerde jaren is gedaald met tussen de vijf en tien procent. Dat heeft verschillende
                     oorzaken, maar recent onderzoek toont aan dat de angst voor schulden één van de factoren
                     is die mbo-studenten kan doen besluiten af te zien van een vervolgopleiding.11 In de memorie van toelichting geeft de regering daarom aan dat zij verwacht dat het
                     voorliggende wetsvoorstel, met daarin niet alleen de terugkeer van de basisbeurs maar
                     ook de verruiming van de 1-februariregeling, een belemmering voor doorstroom voor
                     deze groep weg kan nemen. Een precieze kwantitatieve inschatting hiervan is niet te
                     geven, voornamelijk omdat een verscheidenheid aan factoren een rol speelt.
                  
Voornoemde leden lezen dat de regering iedereen die dat wil, ongeacht het inkomen
                        van de ouders, in staat wil stellen te studeren. Kan de regering ook uiteenzetten
                        in hoeverre zij een oplossing heeft voor ouders die bijvoorbeeld bij een verstoorde
                        verhouding met hun studerende kinderen het vertikken om een ouderlijke bijdrage te
                        leveren? Wat worden de betreffende studenten geacht in zulke gevallen te doen, zo
                        vragen zij.
In het geval van een ernstig verstoorde relatie tussen ouders en student kan de student
                     aan DUO vragen het inkomen van de ouder «buiten beschouwing» te laten. Een student
                     kan dan aanspraak maken op een (hogere) aanvullende beurs. Deze student kan het formulier
                     «Verzoek inkomen ouders buiten beschouwing laten», invullen op de website van DUO
                     en MijnDUO.
De leden van de GroenLinks-fractie zien inmiddels een generatie jonge mensen die lijdt
                        onder prestatiedruk, burn-outs en haast heeft met zo snel mogelijk afstuderen. Derhalve
                        staan deze leden achter de herinvoering van de basisbeurs. Tegelijkertijd constateren
                        de leden dat de regering ervoor kiest om het oude stelsel weer in te voeren zonder
                        de gaten in dat oude stelsel, de redenen om af te stappen van het oude stelsel, te
                        repareren. Kan de regering aangeven welke andere mogelijke alternatieven zijn onderzocht
                        voor een vorm van studiefinanciering?
                     Wat waren de voor- en nadelen van die alternatieven ten opzichte van het onderhavig
                        wetsvoorstel, zo vragen zij.
De regering heeft geen alternatieven overwogen voor de terugkeer van de basisbeurs.
                     De regering ziet in uw Kamer brede steun voor de basisbeurs. Dat bleek onder andere
                     uit de motie-Dassen c.s.12 die eerder door uw Kamer is aangenomen, en waarin specifiek wordt verzocht om de
                     terugkeer van de basisbeurs. De regering heeft daarbij meegewogen dat ook de spoedige
                     terugkeer van de basisbeurs voor uw Kamer belangrijk is. Invoering per studiejaar
                     2023–2024 vergt een bijzonder krap tijdspad voor zowel de wetswijziging als de uitvoering,
                     en was alleen mogelijk als gebruik zou worden gemaakt van bestaande termen en processen
                     in de systemen van DUO. De sociale terugbetalingsvoorwaarden die zijn ingevoerd tijdens
                     het leenstelsel, worden behouden met de herinvoering van de basisbeurs.
                  
Wel zijn in de hoofdlijnenbrief verschillende opties uiteengezet voor de invulling
                  van de tegemoetkoming.13 Deze zagen onder andere op de doelgroep en de wijze van uitbetaling.
               
Overigens onderkent de regering dat studenten prestatiedruk ervaren en dat daar ongewenste
                  effecten uit kunnen voortvloeien. Het is mede daardoor dat de regering structureel
                  € 15 miljoen investeert in studentenwelzijn.
               
Voornoemde leden hebben voorafgaand aan de inhoudelijke vragen over het wetsvoorstel
                        ook enkele vragen over de rol van het wetsvoorstel voor de gelijkheid tussen jongeren
                        binnen een generatie. Deze leden stellen dat de echte ongelijkheid in deze samenleving
                        tussen mensen zit die wel de kans hebben om te studeren en jongeren die dat niet kunnen
                        of niet willen. Dat werkt een leven lang door, aldus de leden. Theoretisch opgeleide
                        mensen leven aanzienlijk langer, hebben vijftien extra gezonde levensjaren14 en verdienen gemiddeld twee keer zo veel, hun leven lang15. Deze leden zien ook dat jongeren die niet studeren minder goed zijn georganiseerd
                        en geen belangenvereniging hebben die voor hen opkomt. De jongeren weten politiek
                        en media minder goed te benaderen. Ziet de regering het risico dat de kansenongelijkheid
                        tussen jongeren met het wetsvoorstel, dat zich enkel richt op studerende jongeren,
                        groter wordt? Zo ja, gaat het regering ook met voorstellen voor deze groep komen,
                        zo vragen deze leden. Is bij het ontwerpen van de plannen voor de herinvoering van
                        de basisbeurs ook gekeken naar de groep jongeren die niet gaat studeren?
De regering investeert op verschillende manieren in jongeren. Het Ministerie van Onderwijs,
                     Cultuur en Wetenschap doet dat voornamelijk via de bekostiging van het onderwijs,
                     studiefinanciering, maar bijvoorbeeld ook via beleid voor vroegtijdig schoolverlaters.
                  
Is advies opgevraagd bij adviesbureaus of bijvoorbeeld bij het CBS over wat het huidige
                        voorstel doet met de Gini-coëfficiënt16?
De Gini-coëfficient is een mogelijke maatstaf van inkomens- en vermogensongelijkheid.
                     De regering heeft geen advies ingewonnen over de impact van het huidige voorstel op
                     deze coëfficiënt.
                  
Relevant is hierbij dat de onderdelen van het studiefinancieringsstelsel, die met
                  dit voorstel worden aangepast, allemaal worden uitgekeerd in de vorm van een prestatiebeurs.
                  Die prestatiebeurs is een lening, die pas omgezet wordt in een gift als de student
                  binnen de gestelde termijn zijn/haar diploma haalt. Daarmee is een prestatiebeurs
                  op het moment van toekennen geen inkomen in de strikte zin van het woord.
               
Ongeveer negentig procent van de toegekende studiefinanciering (die wordt toegekend
                  in de vorm van een prestatiebeurs) wordt omgezet in een gift nadat studenten een diploma
                  behalen. Daarmee ontstaat er een eerlijkere verdeling tussen generaties. Er is immers
                  een causaal verband tussen deze maatregel en de verbetering van de vermogenspositie
                  van studenten. In die zin levert het een bijdrage aan een eerlijkere verdeling tussen
                  jongere en oudere generaties.
               
Wat vindt de regering van de groeiende ongelijkheid tussen groepen mensen en het feit
                     dat groepen, die over het algemeen meer kansen hebben, ook vaak onder verschillende
                     financieel gunstige regelingen vallen?
De regering vindt dat alle Nederlanders mee moeten kunnen komen en gelijke kansen
                  moeten krijgen. Hoewel de brede welvaart zich vrij positief ontwikkelt in Nederland,
                  is deze niet gelijk verdeeld. Er zijn vooral verschillen op onderwijsniveau en migratieachtergrond.
                  Kinderen van ouders met een lager opleidingsniveau of inkomen beginnen al voor de
                  basisschool met een achterstand en halen deze gedurende de schooltijd vaak niet in.
                  Deze ongelijkheid werkt door naar baankansen, inkomen en zorg. De studiefinanciering
                  kent in het mbo en het ho de aanvullende beurs, zodat jongeren met ouders die een
                  lager inkomen hebben, een hoger bedrag aan studiefinanciering kunnen ontvangen.
               
Zou om de ongelijkheid te verminderen niet óók aandacht moeten uitgaan naar jongeren
                        die op hun 18e de arbeidsmarkt betreden of eerder uitvallen uit het onderwijs? Wat
                        is de regering voornemens te doen voor deze groep jongeren om de ongelijkheid tussen
                        jongeren te verkleinen, zo vragen zij.
De regering investeert op verschillende manieren in jongeren. Het Ministerie van Onderwijs,
                     Cultuur en Wetenschap doet dat voornamelijk via de bekostiging van het onderwijs,
                     studiefinanciering, maar bijvoorbeeld ook via beleid voor vroegtijdig schoolverlaters.
                  
De leden van de GroenLinks-fractie zijn bovendien beducht voor andere bezuinigingen
                        op studenten. Kan de regering garanderen dat niet de collegegelden voor eerste of
                        tweede studies verder zullen stijgen?
De hoogte van het wettelijk collegegeld is gekoppeld aan de cpi en de hoogte van het
                     instellingscollegegeld wordt bepaald door de instellingen. De regering kan dus niet
                     garanderen dat de collegegelden niet zullen stijgen. Wel geldt dat naast het collegegeld
                     ook de studiefinancieringsbedragen zijn gekoppeld aan de cpi. Een hogere inflatie
                     leidt naast een hoger collegegeld dus ook tot een hogere basisbeurs, aanvullende beurs
                     en collegegeldkrediet.
                  
En kan de regering garanderen dat de komende jaren geen renteverhoging wordt aangekondigd
                        om tegenvallers te bekostigen, zo vragen zij.
De berekeningswijze van de rente ligt vast in de wet. Het is dus niet mogelijk om
                     deze op korte termijn op een andere wijze vast te stellen. Dit is een bewuste keuze
                     geweest om te voorkomen dat studenten het sluitstuk van de begroting kunnen worden.
                     Daarmee is het niet mogelijk om de rente op een andere wijze dan de voorgeschreven
                     regel in de wet te verhogen. Dat betekent overigens niet dat de rente niet kan stijgen.
                     Als de rente op basis van de berekeningswijze in de wet omhoog of omlaag gaat, zal
                     deze wel hoger of lager worden vastgesteld.
                  
De leden van de SGP-fractie constateren dat in de loop der tijd allerlei voorstellen
                        zijn ontstaan over de vermeende bedoeling van de wetgeving, die niet ter herleiden
                        zijn tot de behandeling, zoals de door de regering benoemde veronderstelling dat studenten
                        schuldenvrij kunnen studeren. Welke lessen heeft de regering getrokken uit het proces
                        in de afgelopen jaren en hoe zij wil voorkomen dat opnieuw onjuiste veronderstellingen
                        gaan ontstaan, zoals de gedachte dat de overheid geen rente zou mogen doorberekenen
                        aan studenten, zo vragen zij.
De regering betreurt het dat verkeerde veronderstellingen over bijvoorbeeld de rol
                     van studieleningen bij hypotheken en over de rente zo lang hebben kunnen bestaan.
                     Recentelijk zijn deze veronderstellingen in een brief aan de Tweede Kamer nogmaals
                     ontkracht. De regering zal dit ook blijven doen en zal hier ook in de toekomst oog
                     voor hebben. De regering doet een oproep aan alle partijen om te zorgen voor een juiste
                     informatievoorziening, zodat in de toekomst kan worden voorkomen dat dergelijke mythes
                     ontstaan.
                  
De leden van de DENK-fractie zagen in het sociale leenstelsel de kansenongelijkheid
                        toenemen. Over de gehele linie werd duidelijk dat jongeren met praktisch opgeleide
                        ouders en eerste generatiestudenten, jongeren met een migratieachtergrond en jongeren
                        met ouders, die minder verdienen dan een modaal inkomen, de afgelopen jaren minder
                        vaak de stap maakten om te gaan studeren of door te stromen. De oorzaak hiervoor ligt
                        deels bij het sociale leenstelsel, aldus deze leden. Heeft de regering onderzocht
                        wat de gevolgen van het onderliggende wetsvoorstel zijn voor de kansengelijkheid van
                        al deze groepen? Zo niet, is de regering bereid om de gevolgen hiervan in kaart te
                        brengen voor de genoemde groepen studenten, zo vragen zij.
De beleidsdoorlichting van artikel 11 (studiefinanciering) laat zien dat het leenstelsel
                     geen negatief effect heeft gehad op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs als
                     naar het geheel wordt gekeken.17De doorstroom van studenten met een niet-westerse migratieachtergrond en eerste generatiestudenten
                     laat sinds de invoering van het leenstelsel geen andere ontwikkeling zien dan de referentiegroep.
                     In de Monitor Beleidsmaatregelen wordt het aandeel studenten met een functiebeperking
                     in het hoger onderwijs gemonitord. Door een wijziging in de gegevens is het niet mogelijk
                     om een uitspraak te doen over het effect van het leenstel op de instroom van studenten
                     met een functiebeperking in het hoger onderwijs.18 Daarentegen laat de beleidsdoorlichting zien dat de doorstroom van het mbo naar het
                     hbo in de bestudeerde jaren is gedaald met tussen de vijf en tien procent. Dat heeft
                     verschillende oorzaken, maar recent onderzoek toont aan dat de angst voor schulden
                     één van de factoren is die mbo-studenten kan doen besluiten af te zien van een vervolgopleiding.
                     Ook na de herinvoering van de basisbeurs blijft de regering de doorstroom naar het
                     hoger onderwijs van verschillende groepen studenten nauwgezet monitoren.
                  
Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe de regering ervoor wil zorgen dat nieuwe studenten
                        onder de basisbeurs niet onbedoeld in de schulden geraken en vervolgens onverwachte
                        rente over de schulden moeten betalen.
DUO communiceert uitgebreid over studiefinanciering en de voorzieningen waar studenten
                     recht op hebben. Daarbij hoort ook communicatie over de voorwaarden die bij een lening
                     horen, zoals bijvoorbeeld de rente. Rondom de herinvoering van de basisbeurs zullen
                     uiteraard ook nieuwe communicatieactiviteiten ondernomen worden, waarbij dit opnieuw
                     onder de aandacht wordt gebracht. Alles om te voorkomen dat studenten hierdoor worden
                     verrast. Daarnaast is DUO doorlopend in overleg met studentenorganisaties en de DUO
                     Jongerenraad om te kijken of de communicatie nog verder verbeterd kan worden.
                  
2.1.1 Wet studievoorschot hoger onderwijs en de argumenten daarvoor
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de memorie van toelichting een opsomming
                        van argumenten om het leenstelsel in 2015 in te voeren. Zo was het aantal studenten
                        in het hoger onderwijs fors gestegen en had de toenmalige regering te maken met financiële
                        krapte. Deze leden constateren, net als de Raad van State, dat deze argumenten nog
                        steeds gelden. Inmiddels staat een recordaantal studenten aan de universiteit ingeschreven19 en waarschuwt de huidige Minister van Financiën voor een recessie, met mogelijke
                        bezuinigingen20. In de nabije toekomst, met weer een beperkte budgettaire ruimte, zal ook deze regering
                        scherpe keuzes moeten maken. In hoeverre kan de regering garanderen dat de plannen
                        voor de basisbeurs en de broodnodige investeringen in het hoger onderwijs, zoals aangekondigd
                        in het coalitieakkoord, niet zullen sneuvelen door dezelfde argumenten, zo vragen
                        de leden.
Met het coalitieakkoord is € 1 miljard uitgetrokken voor de herinvoering van de basisbeurs.
                     Die middelen zijn structureel uitgetrokken, waardoor er voldoende middelen zijn om
                     deze te laten bestaan. Daarbij is ook rekening gehouden met de stijgende studentenaantallen.
                     Het is uiteraard niet te voorspellen wat voor situaties zich voor doen in de toekomst
                     en wat voor keuzes er op dat moment gemaakt worden. Dit geldt voor al het overheidsbeleid.
                  
Is de regering nog steeds van mening dat er met een basisbeurs sprake is van een ongewenste
                        vorm van denivellering, namelijk dat studenten vooral zelf profiteren van een opleiding,
                        terwijl de samenleving als geheel betaalt voor de opleiding? Zo ja, waarom?
Met de herinvoering van de basisbeurs ontstaat er een eerlijkere verdeling tussen
                     generaties. Er is immers een causaal verband tussen deze maatregel en de verbetering
                     van de vermogenspositie van studenten. In die zin levert het een bijdrage aan een
                     eerlijkere verdeling tussen jongere en oudere generaties. Dat laat onverlet dat het
                     tegelijkertijd ook zo is dat de student zelf de meeste vruchten plukt van zijn of
                     haar opleiding. Het voorstel is daarmee ook te zien als een herverdeling van de gehele
                     samenleving naar de studenten in het hoger onderwijs die van de basisbeurs profiteren.
                     En die later gemiddeld gezien een hoger inkomen hebben.
                  
In de memorie van toelichting wordt gememoreerd dat deze laatste vorm van herverdeling
                  eerder één van de argumenten was om de basisbeurs in het hoger onderwijs af te schaffen.
                  De memorie van toelichting geeft tevens weer dat die argumenten in grote lijnen nog
                  steeds relevant zijn, maar dat deze tegenwoordig anders worden gewogen, mede in het
                  licht van nieuwe argumenten die in de memorie van toelichting nader worden toegelicht.
               
In hoeverre worden de resultaten van het OESO-onderzoek naar een nieuwe macro-economische
                        maatstaf voor menselijke kapitaal, waarbij voor het eerst het verband tussen onderwijs
                        en productiviteit wordt bewezen21, meegenomen in deze afweging, zo vragen zij.
De specifieke OESO-studie waarnaar door de stellers wordt verwezen is door de regering
                     niet betrokken bij het voorliggende wetsvoorstel. In algemene zin is de regering overtuigd
                     van de toegevoegde waarde van het onderwijs voor onze samenleving en economie, zoals
                     ook deze studie laat zien.
                  
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de noodzaak bestond om te
                        investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs. Investeringen in de kwaliteit
                        van het onderwijs zijn wat deze leden betreft noodzakelijk. Echter vragen de leden
                        of de beloofde investeringen bij invoering van het leenstelsel wel tot hun recht zijn
                        gekomen.
Per brieven van 12 november 202122 en 21 februari 202223 bent u geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de kwaliteitsafspraken
                     in het hoger onderwijs. De ho-instellingen hebben binnen de zes thema’s de ruimte
                     gekregen om zelf te bepalen hoe zij hun kwaliteit verder kunnen verbeteren. De ho-instellingen
                     hebben het in hun gestelde vertrouwen waargemaakt. Zij hebben met hun medezeggenschap
                     ambitieuze plannen opgesteld en dat heeft de rol van de medezeggenschap aanzienlijk
                     verstevigd. Aan alle ho-instellingen is de kwaliteitsbekostiging toegekend tot en
                     met 2024.
                  
Hoeveel is er daadwerkelijk geïnvesteerd in de onderwijskwaliteit, wat is daarvan
                        terug te zien en zijn de gedane beloftes nagekomen, zo vragen zij.
De beschikbare middelen lopen op tot € 604 miljoen per jaar in 2024. Met deze middelen
                     is de kwaliteit van het hoger onderwijs verbeterd. Door kwaliteitsafspraken is ook
                     het kwaliteitsbewustzijn binnen onderwijsinstellingen, zowel in het mbo als in het
                     ho, de laatste jaren sterk gegroeid. Het onderwerp staat goed op de agenda. De plannen
                     van alle instellingen zijn goedgekeurd en de uitvoering wordt zowel intern door de
                     medezeggenschap als extern door middel van de jaarverslagen gemonitord. Per brieven
                     van 12 november 202124 en 21 februari 202225 bent u geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de kwaliteitsafspraken
                     in het hoger onderwijs. In algemene zin kan worden gesteld dat de opzet van de kwaliteitsafspraken
                     met voldoende ruimte voor eigen keuzes in afstemming met de medezeggenschap goed is
                     geslaagd.
                  
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering er niet voor gekozen heeft vormen
                        van ongewenste denivellering weer toe te laten in het wetsvoorstel en waarom daaraan
                        niet bepaalde beperkingen worden gesteld. Deze leden wijzen erop dat kinderen van
                        multimiljonairs ook recht hebben op de basisbeurs.
                     De leden vragen waarom de regering het niet wenselijk acht om een maximuminkomen te
                        hanteren voor het recht op basisbeurs.
De regering erkent in de memorie van toelichting dat de terugkeer van de basisbeurs
                     betekent dat ook studenten van wie de ouders – gelet op hun inkomen – in staat zijn
                     om een hoger(re) bijdrage te doen, weer een basisbeurs van de overheid krijgen. De
                     regering heeft in haar overweging betrokken dat het feit dat een ouder een bijdrage
                     kan doen, niet automatisch betekent dat deze bijdrage ook wordt gedaan. Studenten
                     waarvan de ouders geen bijdrage willen doen, ontvangen straks wel de basisbeurs.
                  
De regering geeft tevens aan dat de basisbeurs een basis legt voor de financiële zelfstandigheid
                  van de student, maar niet de enige inkomensbron van studenten is. De financiële toegankelijkheid
                  is immers een gedeelde verantwoordelijkheid tussen overheid, ouders en studenten.
                  Bovenop die basis bestaat in ieder geval ook de aanvullende beurs, waar studenten
                  geen recht op hebben indien hun ouders de hoge inkomens hebben waaraan de vraag refereert.
                  De beschikbare middelen worden ingezet om de hoogte van de aanvullende beurs te behouden
                  en deze te verbreden.
               
Daarnaast heeft de regering in haar voorstel meegewogen dat er een breedgedragen wens
                  is om de basisbeurs snel terug te laten keren. Daarom is gekozen om aan te sluiten
                  bij de systemen zoals deze reeds bekend zijn bij DUO, zodat de basisbeurs in studiejaar
                  2023–2024 weer in het hoger onderwijs kan terugkeren.
               
Wat zou de besparing zijn als de basisbeurs bijvoorbeeld zou vervallen bij een ouderlijk
                        jaarinkomen van € 100.000,–, € 150.000,– en € 200.000,–, zo vragen zij.
Als de basisbeurs zou vervallen bij een ouderlijk verzamelinkomen vanaf € 100.000,
                     dan zou dat naar schatting een besparing opleveren van structureel € 240 miljoen.
                     In deze berekening is alleen de besparing op de basisbeurs in het ho meegenomen en
                     niet in het mbo, aangezien de vraag alleen betrekking heeft op dit wetvoorstel. Er
                     valt geen inschatting te maken van de besparingen bij een inkomensgrens van € 150.000
                     en € 200.000. Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om daar een betrouwbare inschatting
                     voor te geven.
                  
De leden als voornoemd vragen ook waarom de regering het niet wenselijk vindt om een
                        vorm van profijtbeginsel te hanteren, waarmee de terugbetaling gekoppeld wordt aan
                        het inkomen dat men verdient. De regering wijst erop dat het niet als rechtvaardig
                        werd beschouwd dat de bakker zou moeten betalen voor de studie van de toekomstige
                        advocaat, maar waarom zou het niet redelijk zijn dat de bakkerszoon die door zijn
                        aanvullende beurs advocaat wordt ook een deel van zijn aanvullende beurs terugbetaalt,
                        zo vragen zij.
De regering geeft in antwoord hierop aan dat de terugbetalingsregels in algemene zin
                     reeds rekening houden met het inkomen. De draagkrachtregeling zorgt er immers voor
                     dat mensen met een laag inkomen niet of minder terugbetalen dan mensen met een hoog
                     inkomen. Op basis van de inkomstenbelasting betalen oud-studenten met hogere inkomsten
                     bovendien meer belasting dan oud-studenten met een lager inkomen. Als het specifiek
                     gaat over het terugbetalen van de aanvullende beurs: de regering is met dit wetsvoorstel
                     niet voornemens om de systematiek van het studiefinancieringsstelsel aan te passen.
                     Bij het moment van toekennen van de aanvullende beurs wordt gekeken naar de financiële
                     situatie van de student door naar het inkomen van de ouders te kijken. Er is nu geen
                     reden om de terugbetalingsvoorwaarden van de aanvullende beurs aan te passen. De systemen
                     van DUO zijn daar overigens op dit moment niet op ingericht en een eventuele aanpassing
                     daarvan kan nu niet naast de herinvoering van de basisbeurs worden uitgevoerd.
                  
2.1.2 Herinvoering van de basisbeurs en de argumenten daarvoor
               
2.1.2.1 Nieuwe ontwikkelingen
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat jongeren door een optelsom van ontwikkelingen
                        met veel onzekerheid kampen. Vooral de combinatie van problemen; de huidige situatie
                        op de woningmarkt, de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de zorgen om het klimaat
                        verslechteren de positie van jongeren. De problemen staan volgens deze leden nu bondig
                        opgeschreven alsof het natuurverschijnselen zijn, terwijl het resultaten zijn van
                        politieke besluiten. De leden missen een reflectieve houding bij deze beschrijving.
                        In hoeverre wordt met een integrale blik gekeken naar het aanpakken van deze combinatieproblemen
                        die de positie van jongeren ten opzichte van de oudere generaties verslechtert, zo
                        vragen zij.
Bij de toepassing van de generatietoets is met een integrale blik gekeken naar de
                     impact van het wetsvoorstel op de thema’s met een direct te verwachten effect: inkomen,
                     onderwijs, woningmarkt en gezondheidszorg. En de directe effecten op die thema’s zijn
                     inzichtelijk gemaakt in de generatietoets. Voor de overige thema’s (arbeidsmarkt,
                     persoonlijke veiligheid, klimaat en duurzaamheid, democratie en participatie) bleek
                     geen of slechts een beperkt, indirect effect. De generatietoets kijkt specifiek naar
                     de impact van het wetsvoorstel. De regering heeft echter bij het opstellen van nieuw
                     beleid oog voor de gevolgen van de positie van jongeren. Daarom start Staatssecretaris
                     Van Ooijen van VWS samen met collega-bewindspersonen van VWS, SZW en OCW bijvoorbeeld
                     de kabinetsaanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal».
                  
Welke aanvullende maatregelen, die gericht zijn op de positie van studenten, neemt
                        de regering om hun positie te verbeteren?
In de beleidsbrief Hoger Onderwijs & Wetenschap van juni dit jaar wordt ingegaan op
                     de concrete maatregelen ten aanzien van het studentenwelzijn in het hoger onderwijs.26 Deze maatregelen zijn ook opgenomen in het bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap.27 De regering streeft ernaar om het algemene welzijn van studenten te kunnen verbeteren
                     door de implementatie van een integrale aanpak op alle hoger onderwijsinstellingen
                     waarbij wordt ingezet op preventie, naast goede begeleiding. Het kader, dat nu wordt
                     ontwikkeld door onderwijsinstellingen en studentenbonden, dient instellingen daarbij
                     te helpen. Tevens zijn er extra middelen beschikbaar gekomen28 waarmee een landelijke handreiking kan worden ontwikkeld om instellingen bij de implementatie
                     van een integrale aanpak te ondersteunen en hun kennis en kunde te vergroten.
                  
Voor het verbeteren van de mentale gezondheid van mbo-studenten wordt aangesloten
                  bij de bestaande integrale Gezonde School-aanpak en aangesloten programma’s Welbevinden
                  op School en Helder op School. Een inclusief aanbod van instrumenten om mentale problemen
                  te herkennen en aan te pakken is hierbij van bijzonder belang.
               
Om het tekort aan studentenhuisvesting in Nederland voor studenten te verkleinen hebben
                  gemeenten (Netwerk Kennissteden Nederland), onderwijsinstellingen, woningcorporaties,
                  particuliere beleggers, studenten en het Rijk op 8 september 2022 het Landelijk actieplan
                  studentenhuisvesting 2022–2030 getekend.29 Met dit actieplan willen de partijen tot een uitbreiding van het aantal studentenwoningen
                  komen.
               
Heeft de regering bijvoorbeeld gekeken naar het uitbreiden van de huurtoeslag naar
                        onzelfstandige woningen en studentenkamers, zodat meer studenten hier recht op hebben?
                        Is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierover in gesprek met de Minister
                        van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Voor dit wetsvoorstel is er niet gekeken naar het uitbreiden van de huurtoeslag. In
                     het verleden is dit echter al meerdere malen bekeken. Het is momenteel vanwege uitvoeringstechnische
                     bezwaren niet mogelijk om huurtoeslag te verstrekken voor alle onzelfstandige eenheden.
                     Belangrijkste reden is dat onzelfstandige eenheden niet afzonderlijk worden geregistreerd
                     in de Basisregistratie Gebouwen (BAG), waardoor de Dienst Toeslagen geen zicht heeft
                     op het daadwerkelijk aantal studentenkamers in een pand, de verschillende huishoudsamenstellingen
                     en het inkomen van huurders van afzonderlijke kamers. Dit maakt het onmogelijk voor
                     de Dienst Toeslagen om aanvragen in deze eenheden te controleren. Dit maakt invoering
                     van huurtoeslag in onzelfstandige eenheden zeer fraudegevoelig. Daarnaast zijn er
                     ook financiële gevolgen verbonden aan een dergelijke uitbreiding van de huurtoeslag.
                  
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven of de ontwikkeling
                        van de (hoogte van) de schulden grosso modo is verlopen zoals de regering had verwacht.
Om een indicatie te geven van de invloed van het studievoorschot op de gemiddelde
                     studieschuld van studenten heeft ResearchNed in de Monitor Beleidsmaatregelen een
                     overzicht gemaakt van gemiddeld geleende bedragen per instroomcohort.
                  
De gemiddelde studieschuld van studenten uit startcohort 2015–2016 (eerste generatie
                     leenstelsel) betreft € 20.611.30 Als studenten zonder studieschuld buiten beschouwing worden gelaten, gaat het om
                     een gemiddelde schuld van € 27.745.
                  
Bij de invoering van het studievoorschot was de verwachting dat de gemiddelde studieschuld
                     zou stijgen van € 15.000 naar ongeveer € 21.000. Behoedzaamheidshalve is dit bedrag
                     als toekomstige gemiddelde schuld voor alle studenten gehanteerd. De ontwikkelingen
                     tot nu toe zijn voor studenten die nu zijn afgestudeerd, conform de verwachtingen
                     bij invoering van het studievoorschot. Nog niet alle studenten die zijn begonnen onder
                     het studievoorschot zijn afgestudeerd en daardoor kan de gemiddelde studieschuld nog
                     verder oplopen.
                  
Is ook aan te geven bij welk percentage van de studenten zelfs sprake is van een gunstiger
                        positie door de soepeler voorwaarden en gunstige rentestand, zo vragen zij.
Het is nu nog niet mogelijk om uitspraken te doen over welke groep studenten een gunstigere
                     uitgangspositie heeft gehad ten aanzien van hun studieschulden. Pas nadat bij verschillende
                     groepen de aflossingstermijn is verstreken, kunnen de groepen goed met elkaar vergeleken
                     worden. Daarnaast zijn de meeste studenten die volledig onder het studievoorschotstelsel
                     vallen momenteel nog aan het studeren of pas net afgestudeerd.
                  
De leden van de Volt-fractie zijn positief over het verruimen van de inkomensgrenzen
                        voor extra ondersteuning van studenten uit middeninkomensgezinnen. Deze leden vragen
                        echter of de verruiming van de inkomensgrenzen nog hetzelfde beoogde positieve effect
                        heeft als ten tijde van het aangenomen voorstel hiertoe.
                     Is het effect van deze verruiming tenietgedaan of (erg) verkleind door de gestegen
                        kosten in levensonderhoud c.q. de hoge inflatie? Graag een duidelijke onderbouwing
                        van de regering. Indien het effect verkleind is of teniet gedaan is, kan de regering
                        dan aangeven of hij voornemens is de inkomensgrenzen verder op te schuiven? Zo nee,
                        waarom niet, zo vragen zij.
Met de verhoging van de inkomensgrens voor de aanvullende beurs wordt beoogd dat meer
                     studenten gebruik kunnen gaan maken van de aanvullende beurs. Dat is ook met de huidige
                     inflatie nog steeds het geval. De hoogte van de inkomensgrens is namelijk een functie
                     van de maximale aanvullende beurs, het bedrag vanaf waar de afbouw start (de vrije
                     voet) en het kortingspercentage. Een verhoging van de inkomensgrens komt tot stand
                     door het kortingspercentage te verlagen. Doordat daarnaast de maximale aanvullende
                     beurs en de vrije voet jaarlijks worden geïndexeerd, zal ook de inkomensgrens weer
                     verder stijgen. Daarmee krijgt de huidige economische situatie ook een reflectie in
                     het studiefinancieringsstelsel, zij het met enige vertraging. De huidige hoge inflatie
                     wordt per 1 januari 2024 geëffectueerd in de bedragen.
                  
Effecten van lenen en schulden
De leden van de VVD-fractie lezen dat een argument voor het terugdraaien van de basisbeurs
                        is dat het leenstelsel een negatief effect zou hebben op het studentenwelzijn. Deze
                        leden vragen of het effect van de wetswijziging op het studentenwelzijn ook gemonitord
                        gaat worden.
De herinvoering van de basisbeurs wordt betrokken bij de volgende beleidsdoorlichting
                     van artikel 11 (studiefinanciering). Beleidsdoorlichtingen vinden doorgaans elke vier
                     tot zeven jaar plaats. De laatste beleidsdoorlichting van het relevante artikel was
                     in 2020.
                  
Daarnaast wordt de komende jaren onderzoek gedaan naar de mentale gezondheid van studenten
                  middels de Monitor mentale gezondheid en middelengebruik. Deze wordt periodiek uitgevoerd,
                  waardoor na verloop van tijd ook de effecten van de herinvoering van de basisbeurs
                  zichtbaar zullen zijn.
               
Deze vraag wordt gesteld mede in het licht van het advies van de Raad van State, waarin
                        wordt opgemerkt dat er geen duidelijk causaal effect bestaat voor de voorgestelde
                        maatregelen tegenover de beoogde effecten, waarbij de basisbeurs de maatregel is en
                        het beoogde effect een verbetering van het studentenwelzijn. Welke ambities heeft
                        de regering en welk streefcijfer hanteert de regering, zo vragen zij.
De (verwachte) hoge studielening is één van de factoren die van invloed kan zijn op
                     de mentale gezondheid van studenten.31 Momenteel wordt ook verdiepend onderzoek uitgevoerd naar de oorzaken van stress en
                     prestatiedruk onder studenten.
                  
De verbetering van het studentenwelzijn vraagt om een integrale aanpak. De herinvoering
                     van de basisbeurs kan van positieve invloed zijn, maar de verbetering van het welzijn
                     vraagt om verschillende acties. De regering streeft ernaar om het algemene welzijn
                     van studenten te verbeteren door de implementatie van een integrale aanpak op alle
                     hoger onderwijsinstellingen waarbij wordt ingezet op preventie, naast goede begeleiding.
                     Het kader, dat nu wordt ontwikkeld door onderwijsinstellingen en studentenbonden,
                     dient instellingen daarbij te helpen. Tevens zijn er extra middelen beschikbaar gekomen32 waarmee een landelijke handreiking kan worden ontwikkeld om instellingen bij de implementatie
                     van een integrale aanpak te ondersteunen en hun kennis en kunde te vergroten. Voor
                     het geïsoleerde effect van louter de basisbeurs op studentenwelzijn heeft de regering
                     geen streefcijfer.
                  
De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de
                        passage in het coalitieakkoord: «Voor starters wordt bij het aanvragen van een hypotheek
                        de actuele stand van de studieschuld bepalend».
In het coalitieakkoord is opgenomen dat voor starters de actuele stand van de studieschuld
                     bepalend wordt bij het aanvragen van een hypotheek. In de huidige situatie wordt bij
                     een hypotheekaanvraag gekeken naar de oorspronkelijke studieschuld van de aanvrager,
                     waar een annuïtair maandbedrag wordt berekend als benadering voor de maandlast van
                     de oud-student. Bij eventuele extra aflossingen kan deze rekenwijze afwijken. Zoals
                     de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordering in de recente Kamerbrief
                     over de leennormen schreef, is de regering voornemens om in 2024 over te stappen naar
                     een nieuwe methodiek voor het meenemen van studieschulden bij het bepalen van de maximale
                     hypotheek. In deze nieuwe methodiek wordt uitgegaan van de actuele maandlast van de
                     studielening. Hierdoor kunnen extra aflossingen – de aflossingen naast de reguliere
                     aflossingen – beter worden meegewogen. In de brief over de leennormen, en mijn brief
                     over de rente op studieschulden, is aangekondigd dat de nieuwe methodiek in de komende
                     maanden verder zal worden verkend, samen met het Nibud, de sector en DUO als uitvoerder
                     van de studieleningen. In het najaar wordt uw Kamer hier nader over geïnformeerd.
                  
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering enerzijds stelt dat het leenstelsel
                        niet leidt tot een belemmering in de ontwikkeling, terwijl anderzijds erkend wordt
                        dat het tot meer stress kan leiden.
                     De toename van stress is toch ook een onderdeel van de ontwikkeling, zo vragen deze
                        leden.
Uit onderzoek blijkt niet dat het leenstelsel op zichzelf leidt tot een belemmering
                     in de ontwikkeling, in die zin dat het stelsel in zichzelf niet leidt tot meer stress
                     of het maken van andere keuzes tijdens de studie.33 Dit laatste blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de beleidsdoorlichting concludeert
                     dat het leenstelsel over het algemeen niet tot verminderde toegankelijkheid van het
                     hoger onderwijs heeft geleid.34
Tegelijkertijd is er ander onderzoek dat laat zien dat een hoge studieschuld (meer
                     dan € 50.000) of een hoge verwachte studieschuld (meer dan € 40.000) gepaard kunnen
                     gaan met minder mentaal welbevinden en meer psychische klachten. De regering merkt
                     op dat deze resultaten gemeten zijn voor schulden die flink boven de gemiddelde studieschuld
                     van € 20.611 liggen.35 Daarnaast liggen deze bedragen ook hoger dan de € 9.000 die studenten gemiddeld zijn
                     misgelopen aan basisbeurs. Dat maakt de signalen over mentaal welzijn van studenten
                     niet minder zorgwekkend, maar laat vooral zien dat er meer speelt dan financiële zorgen,
                     en dat de oplossing dus ook breder gezocht moet worden.
                  
De leden zouden graag vernemen in hoeverre de regering in beeld kan brengen dat de
                        mate van stress na invoering van het leenstelsel beduidend hoger is. Werden voor de
                        invoering van het leenstelsel ook al stressmetingen verricht, zo vragen zij.
De Monitor mentale gezondheid en middelengebruik van 2021 is de eerste landelijke
                     meting die is gedaan naar stress onder studenten. Daaruit blijkt dat een (verwachte)
                     hoge lening van negatieve invloed kan zijn op de mentale gezondheid van studenten.36 Aangezien het een eerste meting betreft, zijn er geen conclusies aan te verbinden
                     over hoe dit voor de invoering van het leenstelsel was. De volgende meting van de
                     monitor is in het voorjaar van 2023 en de resultaten worden eind 2023 verwacht. De
                     herinvoering van de basisbeurs is op het moment van de meting in 2023 nog niet voltooid.
                  
Het lid van de BBB-fractie vraagt of er mogelijk onderzoek gedaan kan worden naar
                        de invoering van een studieschuldaflossingsaftrek, vergelijkbaar met de hypotheekrenteaftrek.
Vanwege de vergelijking met de hypotheekrenteaftrek gaat de regering ervan uit dat
                     de fractie van de BBB een extra aftrek bedoelt wanneer iemand aflost op zijn studieschuld.
                     De regering is geen voorstander van een dergelijke aftrek. In het coalitieakkoord
                     is de ambitie opgenomen om het belastingstelsel te vereenvoudigen. Een nieuwe aftrek
                     maakt het belastingstelsel juist nog ingewikkelder. Ook heeft een dergelijke wijziging
                     uitvoeringstechnische consequenties bij de Belastingdienst. Daar komt bij dat – bij
                     voldoende positief vermogen – studieschulden al afgetrokken kunnen worden van het
                     vermogen in box 3. Voor de volledigheid meldt de regering dat voor een dergelijk voorstel
                     ook dekking zal moeten worden gevonden.
                  
Zijn er tevens mogelijkheden voor een hypotheekgarantstellingsfonds, waarin de overheid
                        garant zou kunnen staan voor studenten bij de aanvraag van een hypotheek, zo vraagt
                        zij.
De regering interpreteert de vraag van BBB zodanig dat er wordt gevraagd naar een
                     garantstelling voor hypotheken voor starters, waaronder (oud-)studenten. De Nationale
                     Hypotheek Garantie (NHG) is een garantiefonds voor hypotheken waarbij de rijksoverheid
                     achtervang is. Met een hypotheek met NHG lopen consumenten minder risico’s op hun
                     hypotheek en profiteren zij meestal van een rentekorting op de hypotheek. De NHG-kostengrens
                     wordt per 1 januari 2023 verhoogd naar € 405.000 (€ 355.000 in 2022). Bij de aankoop
                     van een woning onder deze kostengrens kan een hypotheek met NHG worden afgesloten.
                     Dit geldt uiteraard ook voor (oud-)studenten. Aangezien de NHG al bestaat, draagt
                     een nieuw garantiestellingsfonds voor studenten weinig bij aan de kansen voor deze
                     groep op de woningmarkt.
                  
2.1.2.2 Weging van de doelstellingen van het studiefinancieringsstelsel
               
Toegankelijkheid en doorstroom mbo-ho
Volgens de leden van de GroenLinks-fractie constateert de regering dat acht jaar later
                     wel vastgesteld kan worden dat het leenstelsel geen negatief effect heeft gehad op
                     de toegankelijkheid van het onderwijs. Deze leden vinden dat een onvolledige constatering,
                     omdat de doorstroom van mbo-studenten naar het hbo wel degelijk is afgenomen door
                     het leenstel. Uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs blijkt namelijk dat
                     angst voor het lenen ertoe lijdt dat een groep mbo 4-studenten niet wil doorstuderen
                     naar het hbo37. Raakt dit niet aan de toegankelijkheid van het onderwijs, zo vragen zij.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de herinvoering van de basisbeurs een gunstige
                        ontwikkeling kan hebben op de doorstroom van mbo naar hbo, omdat die doorstroom door
                        het leenstelsel zou zijn gedaald. Deze leden vragen welk percentage voor doorstroom
                        de regering denkt te kunnen behalen met de herinvoering van de basisbeurs.
De doorstroom van mbo naar het hbo liet ook al voor de invoering van het leenstelsel
                     een daling zien. Het is lastig te voorspellen of de herinvoering van de basisbeurs
                     zal zorgen voor een stijging. Uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs38 blijkt dat leenangst (financiële overwegingen) mbo-studenten ervan heeft weerhouden
                     om door te stromen naar het hoger onderwijs. De keuze voor een vervolgopleiding aan
                     het hbo wordt beïnvloed door zelfselectie van mbo-studenten die bang zijn schulden
                     op te bouwen door het leenstelsel. Verwacht kan worden dat de invoering van de basisbeurs
                     een positief effect heeft op de doorstroom van mbo naar hbo. Al spelen bij deze keuze
                     ook andere factoren een rol waaronder persoonlijke kenmerken, steun en voorbeeld van
                     omgeving, vrienden en ouders en arbeidsmarktperspectief.
                  
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het wenselijk vindt dat dit percentage
                        stijgt, nu er een groot tekort aan vakmensen is, zo vragen zij.
De regering vindt dat studenten ongeacht hun achtergrond of studierichting volledig
                     de ruimte moeten krijgen om zichzelf te ontwikkelen en ontplooien. In de waaier aan
                     opleidingsmogelijkheden die in Nederland beschikbaar zijn moet iedereen een route
                     kiezen die goed bij hem of haar past. Zowel doorstromen naar de arbeidsmarkt als naar
                     het ho kan daarin een passende keuze zijn. Beide routes zijn daarin belangrijk voor
                     de ontwikkeling van studenten.
                  
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering niet alleen de vergelijking tussen
                        het hoger onderwijs en het mbo heeft gemaakt, maar ook de onderlinge verschillen binnen
                        het mbo wat betreft de verschillende niveaus en leeftijden. Wil de regering inzichtelijk
                        maken wat de financiële gevolgen zijn binnen het mbo na aanvaarding van het wetsvoorstel,
                        bijvoorbeeld als het gaat om lesgeld en voorwaarden voor prestatiebeurs? In hoeverre
                        zijn verschillen te rechtvaardigen, zo vragen zij.
Het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs in het hoger onderwijs heeft, anders dan
                     dat de terugbetalingsvoorwaarden die nu gelden in het hoger onderwijs ook gaan gelden
                     voor het mbo en de bijverdiengrens in het mbo wordt afgeschaft, geen financiële gevolgen
                     voor de verschillende niveaus binnen het mbo. Het wetsvoorstel brengt geen wijzigingen
                     met zich mee voor de inning van het lesgeld of de voorwaarden voor de prestatiebeurs
                     in het mbo.
                  
Maatschappelijk en persoonlijk profijt
De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat de studententijd juist ook wordt gekenmerkt
                        door nevenactiviteiten naast de studie, zoals het lid zijn van een studentenvereniging,
                        maar ook het doen van (vrijwillige) stages. Heeft de regering ook cijfers van de mate
                        waarin studenten meer of minder aan zelfontplooiing hebben gedaan, bijvoorbeeld door
                        vrijwilligerswerk, door de invoering van het leenstelsel, zo vragen zij.
In de beleidsdoorlichting is ook gekeken naar strategieën die studenten hanteren om
                     de kosten van studeren op te vangen.39 Daaruit blijkt dat meer dan 40 procent van de studenten aangeeft dat zij meer zijn
                     gaan werken, niet naar het buitenland gaan, gaan lenen of thuis blijven wonen. Het
                     afzien van extra vakken of extra activiteiten wordt door ongeveer 30 procent van de
                     studenten ingezet.
                  
De Monitor Beleidsmaatregelen laat echter zien dat de studiegerelateerde buitenlandervaring
                  redelijk stabiel blijft tot aan de uitbraak van de coronapandemie, waardoor reizen
                  lange tijd niet mogelijk was.40 Ook zien we hier dat het percentage bachelorstudenten dat bestuurs- of vrijwilligerswerk
                  doet na invoering van het leenstelsel iets is gedaald, naar het niveau van 2011–2012
                  – ongeveer 30 procent. In de laatste «corona-jaren» zien we wel een verdere afname,
                  die ook verklaard kan worden door de beperkte mogelijkheden voor activiteiten tijdens
                  de pandemie.
               
Voornoemde leden lezen dat de regering over de terugkeer van de basisbeurs stelt dat
                        het feit dat ouders een bijdrage kunnen doen, niet automatisch betekent dat ze dat
                        ook doen. Kan de regering een inschatting geven van hoe vaak dit het geval is?
Uit de Nibud studentenonderzoeken blijkt dat in 2021 68 procent van de studenten een
                     bijdrage van de ouders krijgt.41 Daarnaast laat de Monitor Beleidsmaatregelen 2021–2022 zien dat in het hoger onderwijs
                     iets meer dan 30 procent van de studenten een aanvullende beurs ontvangt.42 De aanvullende beurs en de ouderbijdrage zijn communicerende vaten, dus als een student
                     een volledige aanvullende beurs ontvangt dan is de verwachting dat de ouders geen
                     bijdrage (kunnen) doen.
                  
Op basis van deze cijfers kan geconcludeerd worden dat het merendeel van de studenten
                  een ouderbijdrage en/of aanvullende beurs krijgt. Daar zal echter ook een zekere mate
                  van overlap in zitten – oftewel studenten die een gedeeltelijke aanvullende beurs
                  krijgen en een bijdrage van hun ouders – en er zullen dus ook studenten zijn die geen
                  van beide ontvangen of wellicht een ouderbijdrage in een andere vorm ontvangen. Hoeveel
                  dat er exact zijn is lastig te zeggen.
               
En hoe wordt rekening gehouden met studenten die geen contact hebben met een of beide
                        ouders, zo vragen zij.
In het geval van een ernstig verstoorde relatie tussen ouders en student kan de student
                     aan DUO vragen het inkomen van de ouder «buiten beschouwing» te laten. Een student
                     kan dan aanspraak maken op een (hogere) aanvullende beurs.
                  
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre de regering vindt dat het reëel financieel
                        effect van het leenstelsel in de terugbetaling onredelijk bezwarend is voor studenten. Vindt de regering dat de terugbetaalvoorwaarden achteraf bezien te weinig royaal zijn,
                        zo vragen zij.
De terugbetalingsvoorwaarden die zijn gaan gelden sinds de invoering van het leenstelsel
                     kennen een sociaal karakter. Studenten mogen 35 jaar doen over het aflossen en zij
                     betalen terug naar draagkracht: wie over een laag inkomen beschikt hoeft niet, of
                     minder, terug te betalen. De wijze waarop draagkracht wordt berekend voor oud-studenten
                     van het leenstelsel is ook de ruimste van de verschillende terugbetaalsystemen. Oftewel
                     – in dit stelsel hoeven oud-studenten pas bij een hoger inkomen te beginnen met terugbetalen
                     én betalen zij bij een gelijk inkomen minder terug dan oud-studenten in andere terugbetaalregimes.
                     Daarnaast is het mogelijk om 5 aflosvrije jaren in te zetten. Indien oud-studenten
                     in de knel komen, kunnen zij contact opnemen met DUO om te kijken wat een passende
                     oplossing is. Het uitgangspunt van het stelsel is en blijft het terugbetalen van de
                     studielening. Daarbij wordt rekening gehouden met de financiële capaciteit van oud-studenten.
                     DUO ziet bij studenten die aflossen onder dit regime geen signalen dat de voorwaarden
                     als knellend worden ervaren. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de terugbetalingsvoorwaarden
                     te weinig royaal zijn.
                  
Sturing essentiële beroepen
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het bij het studiefinancieringsinstrumentarium
                        geen doelstelling is om te sturen op problematiek in specifieke delen van de arbeidsmarkt.
                        De regering stelt dat een financiële prikkel niet per definitie ertoe leidt dat studenten
                        kiezen voor een studie in de tekortsectoren. Deze leden denken vooral aan de lerarenopleidingen
                        die een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van het lerarentekort.
                        Omdat de lerarensalarissen nog altijd niet riant zijn, kunnen de leden zich voorstellen
                        dat kwijtschelding van (een deel van de) studieschulden kan voorkómen dat afgestudeerden
                        van de lerarenopleidingen minder snel uitwijken naar een ander beroep en zij langer
                        behouden blijven voor het onderwijs. Heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
                        over deze overweging overleg gehad met de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs?
                        Zo ja, hoe werd er over deze overweging gedacht, zo vragen zij.
In het kader van het aanpakken van het lerarentekort kijkt de regering breed naar
                     allerlei maatregelen. Bij het kwijtschelden van (een deel van) de studieschuld voor
                     leraren ziet de regering echter meerdere complicaties. Naast dat het een (zeer) kostbare
                     maatregel is, zijn er ook beleidsmatige en uitvoeringstechnische bezwaren. Het kan
                     mogelijk ook een precedent scheppen voor andere tekortsectoren. En het is ook de vraag
                     wanneer iemand in aanmerking komt voor een dergelijke kwijtschelding en of deze ook
                     weer moeten worden terugbetaald als iemand vervolgens het onderwijs toch verlaat.
                     Daarbij geldt ook dat DUO geen inzicht heeft in arbeidscontracten en deze gegevens
                     moeten worden opgevraagd en beoordeeld. Een dergelijke maatregel zou tot slot strategisch
                     leengedrag in de hand kunnen werken.
                  
Half december is er een brief uitgegaan over de lerarenstrategie. In deze brief zet
                  de regering uiteen hoe het lerarentekort aan te pakken. De regering vindt deze maatregelen
                  ambitieus en verwacht positieve effecten, ook juist voor het behoud van leraren in
                  het beroep, waar terecht naar verwezen wordt.
               
2.1.2.3 Middeninkomens
               
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering met de Wet studievoorschot
                        hoger onderwijs43 veronderstelde dat de ouders van studenten, die geen recht hebben op de aanvullende
                        beurs, het bedrag aan verhoging van de aanvullende beurs zouden bijbetalen. Deze leden
                        vragen de regering te reflecteren in hoeverre die verwachting is uitgekomen en wat
                        het nut zou zijn van het handhaven van de veronderstelde ouderlijke bijdrage.
Uit de Nibud studentenonderzoeken blijkt dat in 2021 68 procent van de studenten een
                     bijdrage van de ouders krijgt van gemiddeld € 211 per maand.44 In 2015 was dit 57 procent en een gemiddelde bijdrage van € 179.45 We zien dus dat studenten vaker en meer geld krijgen van hun ouders onder het leenstelsel
                     dan in de periode daarvoor. Op basis van deze onderzoeken is echter niet te zeggen
                     of dat de volledige verhoging van de aanvullende beurs betreft.
                  
De verantwoordelijkheid voor de financiële toegankelijkheid van het vervolgonderwijs
                  is een gedeelde verantwoordelijkheid van de overheid, de ouders en de student zelf.
                  In de wet is daarbij opgenomen wat de veronderstelde ouderbijdrage is en bij een laag inkomen wordt deze opgevangen door de overheid middels
                  de aanvullende beurs. Het handhaven van deze bijdrage zou betekenen dat we niet langer
                  uit gaan van een verwachting, maar van een verplichting van de ouders. Daarmee treedt
                  de overheid in de persoonlijke relatie tussen ouder en kind, wat de regering niet
                  wenselijk acht. Ouders kunnen ook legitieme redenen hebben om geen bijdrage te leveren
                  of om deze op andere wijze in te richten dan het overmaken van een maandelijks bedrag,
                  denk bijvoorbeeld aan het betalen van de huur of het collegegeld. Bovendien zou dit
                  een maatregel zijn die lastig uitvoerbaar en handhaafbaar is. Vanuit de overheid bestaat
                  immers geen inzicht in de financiële relatie tussen ouders en hun kinderen.
               
Kan de regering eveneens toelichten wat dit wetsvoorstel betekent voor de hoogte van
                        de veronderstelde ouderlijke bijdrage, zo vragen zij.
De veronderstelde ouderlijke bijdrage is even hoog als de maximale aanvullende beurs.
                     Deze wordt per 1-9-2023 in het hoger onderwijs vastgesteld op € 416. Vervolgens zal
                     deze jaarlijks worden geïndexeerd op basis van de prijsontwikkeling.
                  
2.1.3 Wijzigingen studiefinancieringsstelsel en tegemoetkoming
               
2.1.3.1 Herinvoering basisbeurs
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad van State constateert dat een verdere
                        stijging van het aantal studenten de bestendigheid van de basisbeurs onder druk zet46. Is de regering het ermee eens dat gerichte internationalisering in plaats van onbeheerste
                        internationalisering het Nederlandse systeem duurzamer maakt, zo vragen zij.
Een verdere stijging van het aantal EER-studenten zou inderdaad kunnen betekenen dat
                     er ook een groter aantal EER-studenten in aanmerking komt voor de basisbeurs, indien
                     zij voldoen aan de voorwaarden van migrerend werknemerschap. Een meer gerichte internationalisering
                     draagt bij aan de houdbaarheid en de kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs
                     op termijn. Voor wat betreft toegang tot het onderwijs hebben studenten uit de EER
                     hebben dezelfde rechten als Nederlandse studenten, hen kan geen a priori beperking
                     worden opgelegd ten aanzien van de toegang tot het Nederlandse hoger onderwijs. Instellingen
                     hebben wel zelf invloed op het aantal internationale studenten door bijvoorbeeld niet
                     te werven. En door te kiezen voor Nederlands als onderwijstaal bij opleidingen waarbij
                     Engelstaligheid geen meerwaarde biedt voor de toekomstperspectieven van de studenten.
                     In februari ontvangt uw Kamer een brief met voorstellen voor maatregelen voor het
                     meer beheersbaar maken van de groeiende instroom van internationale studenten.
                  
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering vasthoudt
                        aan de 35 jaar dat studenten mogen doen over het terugbetalen van hun schuld. De regering
                        noemt dit sociale terugbetalingsvoorwaarden, aldus deze leden. In de praktijk betekent
                        het dat studenten 35 jaar aan hun schuld kunnen vastzitten, aldus de leden. In het
                        oude studiefinancieringsstelsel (met basisbeurs) was de terugbetalingstermijn 15 jaar,
                        waardoor studenten eerder van hun schuld af zouden zijn. De leden willen de regering
                        vragen of het niet wenselijker is dat studenten eerder van hun studieschuld afzijn.
De terugbetalingsvoorwaarden die sinds de invoering van het leenstelsel gelden hebben
                     een sociaal karakter. Vanwege de langere looptijd van 35 jaar drukt de studieschuld
                     minder zwaar op de maandlasten van de oud-student. Daarnaast is de weegfactor in dit
                     regime lager, hetgeen betekent dat de studieschuld minder zwaar meetelt voor de berekening
                     van de maximale hypotheek. Studenten onder het huidige ho-regime kunnen met een schuld
                     van gelijke hoogte een hogere hypotheek krijgen dan studenten die onder het regime
                     van voor het leenstelsel vallen. De looptijd van 35 jaar is geen verplichting, de
                     oud-student heeft de keuze om sneller af te lossen indien gewenst. DUO wijst oud-studenten
                     hier ook actief op op de startpagina voor terugbetalers in Mijn DUO. Voor de volledigheid
                     benoemt de regering dat het behouden van de terugbetalingsvoorwaarden uit het leenstelsel
                     in het hoger onderwijs een afspraak is uit het coalitieakkoord.
                  
Een studieschuld kan immers gevolgen hebben voor het krijgen van een hypotheek e.d.
                        Kunnen daarnaast studenten, die vallen onder het oude basisbeursregime, de keuze krijgen
                        om hun studieschuld binnen 35 jaar in plaats van binnen 15 jaar af te lossen, zo vragen
                        zij.
Ho-studenten die bij de invoering van het leenstelsel reeds in de aflosfase zaten
                     betalen volgens de voorwaarden van het «oude» basisbeursregime terug. Het is juridisch
                     niet mogelijk om de terugbetalingsvoorwaarden ambtshalve aan te passen voor studenten
                     die al aan het aflossen zijn. Het voorleggen van een keuze aan deze groep studenten
                     betekent dat er grote aanpassingen moeten worden gedaan in de systemen van DUO. Dat
                     is op dit moment niet uitvoerbaar.
                  
2.1.3.2 Halvering collegegeld
               
De leden van GroenLinks-fractie lezen dat de middelen die vrijkomen voor het afschaffen
                        van de halvering van het collegegeld worden betrokken bij het wetsvoorstel. Kan de
                        regering toelichten op welke wijze de positieve gevolgen van de halvering dan worden
                        ondervangen, zo vragen deze leden.
De evaluatie van de Wet verlaagd wettelijk collegegeld toont aan dat de maatregel
                     niet aantoonbaar heeft bijgedragen aan instroom in het hoger onderwijs en de lerarenopleiding.
                     Daarnaast toont de evaluatie aan dat het aannemelijk is dat de maatregel heeft bijgedragen
                     aan een afname van studenten die lenen en in de hoogte van de leenbedragen voor in
                     elk geval de eerstejaars. Tot slot blijkt dat de maatregel met name een effect heeft
                     gehad voor studenten van wie de ouders in een minder goede financiële situatie verkeren,
                     en deels voor studenten met een migratieachtergrond. De regering verwacht dat de positieve
                     effecten van de halvering van het collegegeld ondervangen worden door het herinvoeren
                     van de basisbeurs en het uitbreiden van de aanvullende beurs.
                  
Zo kwam uit de evaluatie van de Wet halvering collegegeld47 naar voren dat de halvering van het collegegeld wel gevolgen heeft gehad voor studenten
                        van wie de ouders in een minder goede financiële situatie verkeren en deels voor studenten
                        met een migratieachtergrond. De conclusie van de evaluatie was dat specifieke maatregelen
                        effectiever en doelmatiger kunnen zijn, aldus de leden. Kan de regering aangeven of
                        er specifieke maatregelen komen, nu de afschaffing van de halvering van het collegegeld
                        een feit is?
In de conclusie van de evaluatie van de Wet verlaagd wettelijk collegegeld geeft Berenschot
                     aan dat een maatregel gericht op specifieke doelgroepen, zoals een wijziging in de
                     aanvullende beurs, wellicht effectiever en doelmatiger was geweest. De regering vult
                     dit in door uitvoering te geven aan de motie Van der Molen en Van der Laan en de halvering
                     van het collegegeld af te schaffen en de vrijvallende middelen, deels, in te zetten
                     voor het verbreden van de aanvullende beurs en de basisbeurs.48
Kan de regering een overzicht geven van alle maatregelen die worden bekostigd door
                        het terugdraaien van de halvering van het collegegeld?
Vanaf 2018 is op jaarbasis ca. € 170 miljoen toegevoegd aan de lumpsum voor de hbo-
                     en wo-instellingen ter compensatie van het mislopen van collegegeldinkomsten. In de
                     jaren daarna is dit bedrag opgehoogd met de (jaarlijkse) uitgekeerde loon- en prijsbijstelling.
                  
De regering kiest ervoor om de motie-Van der Molen en Van der Laan met het oorspronkelijke
                  bedrag van € 170 miljoen in te vullen. De middelen die nodig zijn voor studiefinanciering
                  zijn pas zichtbaar vanaf 2027 (en oplopend daarna) vanwege de prestatiebeurssystematiek
                  die de studiefinanciering kent. Voor studenten die op 1 september 2023 voor een lerarenopleiding
                  stonden ingeschreven zal overgangsrecht worden gecreëerd zodat zij hun aanspraak op
                  een tweede jaar verlaagd wettelijk collegegeld in het studiejaar 2024–2025 behouden.
                  Dit overgangsrecht kost € 5,2 miljoen in 2024 en € 10,4 miljoen in 2025. Daarnaast
                  wordt de inzet van coalitieakkoordmaatregelen in het mbo gedeeltelijk hieruit gefinancierd
                  in 2024–2027.
               
De extra middelen van de ophoging naar prijspeil 2022 worden gedeeltelijk ingezet
                  voor coalitieakkoordmaatregelen in het mbo (structureel € 7,1 miljoen). Vervolgens
                  heeft de Tweede Kamer tijdens de begrotingsbehandeling 2023 onder meer amendementen
                  aangenomen met als dekking de middelen die vrijkomen uit het besluit de maatregel
                  halvering collegegeld te beëindigen. Het amendement Hagen c.s. vraagt om kosteloos
                  boeken en licenties ter beschikking te stellen voor mbo-studenten jonger dan 18 jaar
                  voor de vakken taal, rekenen en burgerschap (structureel € 10 miljoen). Tevens heeft
                  uw Kamer met het amendement Van der Woude c.s. middelen ingezet voor kennisveiligheid.
                  Hierdoor kunnen instellingen investeren in het aantrekken en behouden van personeel
                  met de juiste expertise (dekking vanuit middelen halvering collegegeld: jaarlijks
                  € 2,8 miljoen voor 2024–2027). Tot slot is van deze middelen buiten de begrotingshorizon
                  nog € 2,9 miljoen structureel onbestemd. De regering is niet voornemens dit restant
                  te alloceren omdat deze middelen betrekking hebben op de periode buiten de lopende
                  regeerperiode.
               
Voor de volledigheid benoemt de regering dat de leden Van Meenen c.s. tijdens de begrotingsbehandeling
                  een motie hebben ingediend die de regering verzoekt om «de incidentele middelen te
                  behouden voor studenten en in te zetten voor het verhogen van de basisbeurs voor uitwonende
                  studenten in het mbo, hbo en wo en uitwonende scholieren voor de collegejaren 2024–2025
                  en 2025–2026». De motie is aangehouden en daarom niet betrokken bij de tabel. De inzet
                  van deze middelen zal betrokken worden bij de integrale afweging van de voorjaarbesluitvorming.
               
Bedragen zijn in miljoenen euro’s.
2024
2025
2026
2027
Struc
1. Vrijval terugdraaien halvering collegegeld
56
170
170
170
170
2. Inzet basisbeurs/aanvullende beurs SF
–
–
–
21
170
3. Overgangsrecht afschaffing
5,2
10,4
–
–
–
4. Inzet coalitieakkoordmaatregelen herprioriteringen mbo
34,7
21,3
21,3
–
–
5. Inzet schoolboeken en licenties basisvaardigheden mbo 18-
5,8
                         
                         
                         
                         
Subtotaal beschikbaar vrijval
10,3
138,3
148,7
149,0
0
                         
                         
                         
                         
                         
                         
1. Vrijval LPO-deel terugdraaien halvering collegegeld
7
20
20
20
20
2. Inzet coalitieakkoordmaatregelen herprioriteringen mbo
–
7,2
7,2
7,1
7,1
3. Inzet schoolboeken en licenties basisvaardigheden mbo 18-
4,2
10
10
10
10
4. Kennisveiligheid
2,8
2,8
2,8
2,8
–
Subtotaal beschikbaar LPO-deel
–
–
–
0,1
2,9
Kan de regering aangeven hoeveel geld over is gebleven van de middelen die het terugdraaien
                        van de halvering van het collegegeld oplevert, na de amendementen en moties die zijn
                        ingediend bij de OCW-begroting49, die het terugdraaien als dekking hebben, zo vragen zij.
In het antwoord hiervoor is aangegeven welke maatregelen bekostigd worden met middelen
                     die beschikbaar komen door het besluit de maatregel halvering collegegeld te beëindigen.
                     Binnen de begrotingshorizon (2023–2027) is incidenteel cumulatief € 446,3 miljoen
                     onbestemd. Buiten de begrotingshorizon (2028–2064) is incidenteel cumulatief € 443
                     miljoen onbestemd. Daarnaast is buiten de begrotingshorizon € 2,9 miljoen structureel
                     beschikbaar. Daarvoor geldt dat de regering niet voornemens is dit te alloceren, aangezien
                     het betrekking heeft op de periode buiten de begrotingshorizon.
                  
Tijdens de begrotingsbehandeling hebben de leden Van Meenen c.s. een motie ingediend
                  die de regering verzoekt om «de incidentele middelen te behouden voor studenten en
                  in te zetten voor het verhogen van de basisbeurs voor uitwonende studenten in het
                  mbo, hbo en wo en uitwonende scholieren voor de collegejaren 2024–2025 en 2025–2026».
                  De motie is aangehouden en de inzet van deze middelen zal betrokken worden bij de
                  integrale afweging in de voorjaarbesluitvorming.
               
De leden van de Volt-fractie hebben uit de onderliggende beslisnota’s50 vernomen dat het resterende deel van het overschot, voortkomend uit de afschaffing
                        van de maatregel halvering collegegeld, naar wens van het Ministerie van Onderwijs,
                        Cultuur en Wetenschap en met goedkeuring van o.a. ambtelijk Financiën, besteed zou
                        moeten worden aan verdere investering in de basisbeurs. Welke concrete opties ziet
                        de regering met dit bedrag, zo vragen deze leden.
Is de regering bereid deze € 12,9 miljoen te gebruiken als extra ondersteuning voor
                        studenten met een kleine portemonnee en die te maken hebben met torenhoge energielasten,
                        dus bijvoorbeeld in de tegemoetkoming voor de energielasten onder studenten? Zo nee,
                        waarom niet?
Indien amendement Van der Woude c.s.51 over investeringen in kennisveiligheid aangenomen wordt, betekent dit dat het bovenstaande
                        bedrag van € 12,9 miljoen niet gealloceerd wordt voor studenten of, specifieker, voor
                        investeringen in de basisbeurs? De leden vragen hoe dit zich verhoudt tot het voornemen
                        van de regering om deze € 12,9 miljoen wél voor studenten beschikbaar te houden, zoals
                        blijkt uit de onderliggende beslisnota’s bij voorliggend wetsvoorstel52. Kan de regering verantwoorden waarom deze € 12,9 miljoen ingezet wordt voor het
                        in het amendement van Van der Woude c.s. beoogde doel, zijnde kennisveiligheid, en
                        niet voor investeringen in de basisbeurs?
Hoe verhoudt dit zich bovendien tot het voornemen om pas tijdens de Voorjaarsnota
                        te beslissen over de bestemming van de € 12,9 miljoen53, zo vragen zij.
In de voornoemde beslisnota is door ambtenaren aan de Minister van OCW voorgesteld
                     om het resterende deel van het overschot, ter hoogte van € 12,9 miljoen, te benutten
                     voor de basisbeurs. Binnen de kaders van ordentelijk begrotingsbeleid, waar de regering
                     een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor heeft, dienen dergelijke intensiveringen
                     echter betrokken te worden bij de voorjaarsbesluitvorming. Op dat moment kan de regering
                     immers een bredere afweging maken over de verschillende manieren waarop publieke middelen
                     kunnen worden benut. Vanuit die overweging heeft de regering op dat moment besloten
                     om deze middelen geen bestemming te geven tot de voorjaarsbesluitvorming. Dat zou
                     dan ook het moment zijn dat concrete opties in beeld worden gebracht.
                  
Inmiddels heeft uw Kamer deze middelen deels een andere bestemming gegeven middels
                  de amendementen Van der Woude c.s. over kennisveiligheid (Kamerstuk 36 200 nr. 62) en Hagen c.s. over middelen voor taal, rekenen, en burgerschap voor mbo-studenten
                  (Kamerstuk 36 200 nr. 62). Dat maakt dat deze € 12,9 miljoen niet meer in zijn totaliteit structureel beschikbaar
                  is voor een andere besteding zoals de basisbeurs. Dat uw Kamer daarmee toch tot een
                  concrete bestemming komt, nog voor de voorjaarsbesluitvorming, past binnen het budgetrecht
                  dat uw Kamer heeft.
               
Voor de volledigheid merkt de regering op dat van het bedrag van € 12,9 miljoen waar
                  in de vraag aan wordt gerefereerd, buiten de begrotingshorizon nog € 2,9 miljoen structureel
                  onbestemd is. Dit wordt ook zichtbaar in de beantwoording van de GroenLinksfractie
                  over dit onderwerp. De regering is niet voornemens dit restant te alloceren omdat
                  deze middelen betrekking hebben op de periode buiten de lopende begrotingshorizon.
               
Tot slot memoreert de regering, naar aanleiding van de genoemde zorg over de hoge
                  energielasten, dat in september is besloten tot een omvangrijk koopkrachtpakket, met
                  ook verschillende maatregelen waar studenten van profiteren. Zo wordt de basisbeurs
                  voor uitwonenden gedurende het studiejaar 2023–2024 met € 164,30 per maand verhoogd
                  om tegemoet te komen aan stijgende kosten, wordt de zorgtoeslag gedurende 2023 verhoogd
                  en profiteren werkende studenten van een hoger wettelijk minimumloon.
               
2.1.3.3 Tegemoetkoming
               
De leden van de SGP-fractie hebben gemengde gevoelens bij de voorgestelde tegemoetkoming.
                        Waarom heeft de regering niet gekozen voor alternatieve regelingen, die financieel
                        meer gespreid zijn in de tijd en die gekoppeld zijn aan de terugbetaling, bijvoorbeeld
                        door een fiscale aftrek van aflossing voor deze specifieke generatie, zo vragen zij.
Bij het vormgeven van de tegemoetkoming is de wens meegenomen om deze zo snel mogelijk
                     uit te kunnen keren aan oud-studenten. Een vormgeving via de fiscale route zou naar
                     verwachting langer duren, gelet op de grote uitdagingen waar de Belastingdienst voor
                     staat. In het coalitieakkoord is tevens de ambitie opgenomen om het belastingstelsel
                     te vereenvoudigen. Een nieuwe aftrek maakt het belastingstelsel juist nog ingewikkelder.
                     Bovendien wordt aangegeven dat met name de schuldenlast en de effecten daarvan op
                     de mentale gezondheid en de hoogte van de hypotheek als problematisch worden ervaren.
                     Een fiscale oplossing zou niet direct tegemoetkomen aan het verminderen van die problemen.
                  
De leden van de Volt-fractie zijn van mening dat de hoogte van de tegemoetkoming aan
                        studenten, die onder het leenstelsel gestudeerd hebben, niet hoog genoeg is. De hoogte
                        van het bedrag aan basisbeurs, welk bedrag zij gemiddeld per student ontvangen zouden
                        hebben indien het leenstelsel niet was ingevoerd, afgezet tegen de hoogte van de compensatie,
                        is wat deze leden betreft uit verhouding. Veel studentenorganisaties spreken in dit
                        kader in plaats van compensatie ook wel over «krompensatie». De leden kunnen zich
                        daarin vinden. Bovendien ontbreekt inhoudelijke onderbouwing voor het voor de tegemoetkoming
                        beschikbare bedrag. De leden vragen of de regering alsnog met een duidelijke onderbouwing
                        kan komen voor het voor de tegemoetkoming beschikbare bedrag. Kan de regering dit
                        toelichten, zo vragen zij.
De regering staat voor verschillende grote maatschappelijke opgaven. Naast het onderwijs
                     is er ook aandacht voor bijvoorbeeld de woningmarkt en het klimaat. Al die opgaven
                     vragen om grote investeringen. De financiële middelen zijn echter beperkt en dus moeten
                     er keuzes gemaakt worden. Voor de berekening van het bedrag voor de tegemoetkoming
                     is de € 1 miljard incidenteel als uitgangspunt genomen. Vervolgens is berekend hoeveel
                     dit per student per maand bedraagt als de doelgroep uit het wetsvoorstel wordt genomen.
                     Deze berekening komt uit op een bedrag van € 29,92 per gestudeerde maand. Indien de
                     student 4 jaar onder het leenstelsel heeft gestudeerd, dan wordt een bedrag € 1.436
                     in mindering gebracht op de studieschuld of als er geen studieschuld (meer) is uitbetaald.
                  
Het lid van de BBB-fractie vraagt hoe de regering tegenover de reeds aangenomen motie
                        Koffeman54 in de Eerste Kamer staat, waarin is vermeld dat studenten toereikende compensatie
                        verdienen.
De motie-Koffeman (PvdD) c.s. «verzoekt de regering om studenten van de pechgeneratie
                     op een behoorlijke wijze te compenseren voor de door hen betaalde of te betalen rentelasten.»»55 Gezien het feit dat in de motie dekking ontbreekt voor een aparte, aanvullende tegemoetkoming
                     moet de regering constateren dat de regering de motie-Koffeman niet kan uitvoeren,
                     anders dan met de tegemoetkoming die reeds voorzien is. De regering stelt al een financiële
                     tegemoetkoming beschikbaar voor (ex-)leenstelselstudenten binnen de kaders van het
                     coalitieakkoord. Deze uit zich voor studenten met een studieschuld in een verlaging
                     van die schuld, en scheelt in die zin in de rente.
                  
Een aanvullende maatregel die compenseert voor de rentestijgingen raakt een fundamenteel
                  punt. Het stelsel is ingericht zodat het altijd werkt, ongeacht de economische situatie.
                  De overheid gaat ook leningen aan – en betaalt daar rente over – om studieleningen
                  tegen gunstige voorwaarden uit te kunnen geven. Het heffen van een – beperkte – rente
                  op de studieleningen zorgt daarmee voor een robuust systeem, dat in verschillende
                  economische omstandigheden kan werken. Als bij iedere verandering in die economische
                  omstandigheden. de wet wordt aangepast, geeft dat geen stabiele basis voor – in dit
                  geval – studenten om op te vertrouwen. Bovendien tast het de stabiliteit en de robuustheid
                  van het studiefinancieringsstelsel aan.
               
We moeten daarom voorzichtig zijn met wijzigingen als het economisch minder goed gaat.
                  Daarnaast, een dergelijke maatregel zou betekenen dat onderwijsmiddelen worden ingezet
                  voor afgestudeerden. Dat is een principieel punt en heeft mogelijk ook gevolgen voor
                  de houdbaarheid van ons stelsel. Dit antwoord is ook recent per brief gedeeld met
                  de Eerste Kamer.56
Het lid van de BIJ1-fractie constateert dat de meerderheid van de studenten, die onder
                        het leenstelsel heeft gestudeerd, de jaren van hun prestatiebeurs al heeft verbruikt.
                        De prestatiebeurs bestond alleen uit het ov-product en voor sommige studenten ook
                        een aanvullende beurs, aldus dit lid. Veel studenten die nog studeren, maar hun prestatiebeurs
                        al hebben opgebruikt, kunnen geen aanspraak maken op de basisbeurs volgend jaar óf
                        de incidentele verhoging die in het kader van de koopkrachtreparatie wordt ingevoerd.
                        Kan de leenstelselgeneratie op z’n minst niet enigszins tegemoetgekomen worden door
                        in ieder geval de basisbeurs alsnog beschikbaar te stellen, ook al zijn deze studenten
                        al door hun jaren prestatiebeurs heen, zo vraagt dit lid.
De prestatiebeurs bestaat uit het studentenreisproduct, de aanvullende beurs en straks
                     ook weer de basisbeurs. Studenten krijgen deze voor in principe vier jaar. Dat was
                     onder het leenstelsel zo en dat blijft hetzelfde als de basisbeurs weer terugkomt.
                     Studenten die deze rechten hebben gebruikt, krijgen geen nieuwe rechten. Zij hebben
                     in ruil voor het gebruik van dit recht immers ook iets gekregen, namelijk het studentenreisproduct
                     en in sommige gevallen ook de aanvullende beurs. Daarnaast krijgen de studenten voor
                     die jaren een tegemoetkoming.
                  
Voor de volledigheid merkt de regering op dat er geen additionele financiële dekking
                  beschikbaar is voor een dergelijke maatregel.
               
Welke mogelijkheden ziet de regering om de koopkrachtreparatie ook te bieden aan studenten,
                        die al hun prestatiejaren hebben opgebruikt, maar ook te maken krijgen met de verhoogde
                        inflatie?
De verhoging van de uitwonende beurs is niet de enige maatregel die de regering neemt
                     in het kader van de koopkracht. Zo worden onder andere de zorg- en de huurtoeslag
                     verhoogd en wordt het minimumloon sneller verhoogd. Dat zijn beiden maatregelen die
                     ook effect zullen hebben op studenten.
                  
Voor wat betreft deze specifieke koopkrachtmaatregel geldt dat gezocht is naar een
                     maatregel die zo snel mogelijk kon ingaan. Daarom is in de vormgeving van deze maatregel
                     aangesloten bij de bestaande systemen van DUO. Dat heeft als gevolg dat deze koopkrachtmaatregel
                     enkel kan worden gerealiseerd voor studenten die een basisbeurs ontvangen, vanaf dat
                     moment kan DUO pas het onderscheid maken tussen uit- en thuiswondende studenten in
                     het hoger onderwijs. In het huidige leenstelsel kan zo’n onderscheid niet worden gemaakt.
                     Een uitbreiding van de doelgroep is in de systemen niet per studiejaar 2023–2024 mogelijk
                     en daarom is daar niet voor gekozen.
                  
Welke boodschap wil de regering uitdragen aan studenten die weer buiten de boot vallen?
De studenten die dus én geen basisbeurs én geen compensatie én geen energietoeslag
                        én geen energieplafond én nu geen koopkrachtreparatie krijgen?
De regering heeft in september een breed pakket aan koopkrachtmaatregelen getroffen
                     die ook (oud-)studenten ten goede zullen komen. De verhoging van het minimumloon en
                     de huur- en zorgtoeslag voor (oud-)studenten (met een laag inkomen) zouden verlichting
                     moeten gaan bieden voor de stijgende kosten. Voor het dempen van de energiekosten
                     geldt er vanaf 1 januari 2023 een prijsplafond.57 Ook daarvan kunnen (oud-)studenten profiteren. Dat laat onverlet dat het klopt dat
                     sommige mensen meer, en anderen minder profiteren van het koopkrachtpakket. Dergelijke
                     verschillen horen bij een pakket waarin de overheid veel verschillende instrumenten
                     benut om mensen te ondersteunen, en dat bovendien op zo kort mogelijke termijn uitgekeerd
                     moest worden.
                  
Veel studenten, die al door hun prestatiebeurs heen zijn, zijn wel in de veronderstelling
                        dat ze volgend jaar een basisbeurs kunnen krijgen, terwijl dit niet zo is. Kan de
                        regering ervoor zorgen dat DUO zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor 1 mei 2023,
                        een mail stuurt naar alle studenten waarin voor iedere student individueel wordt aangegeven
                        waar een student volgend jaar nog wél en níet recht op heeft, zo vraagt zij.
De persoonlijke communicatie richting studenten kan pas starten ná behandeling in
                     de Eerste Kamer. Ook de Eerste Kamer moet het wetsvoorstel nog behandelen en heeft
                     nog de mogelijkheid om het wetsvoorstel niet aan te nemen. De regering vindt het zowel
                     richting de Eerste Kamer als richting de studenten niet juist om voor die tijd al
                     met op de student gespecificeerde informatie te komen. Die informatie kan immers –
                     ondanks alle voorbehouden – worden gezien als een gegeven. Direct na behandeling in
                     de Tweede Kamer zal wel de algemene communicatie worden geïntensiveerd, met daarbij
                     het voorbehoud dat de behandeling in de Eerste Kamer nog moet plaatsvinden. De algemene
                     informatie wordt daarbij zo gepresenteerd dat studenten al eenvoudig kunnen zien welke
                     maatregelen voor hen gevolgen kunnen hebben.
                  
Het lid als voornoemd leest in de memorie van toelichting het volgende: «Er is geen
                        rechtsregel die inhoudt dat bij de overgang naar een gunstiger rechtsregime aanspraak
                        op vergoeding bestaat voor degenen die onder het oude, minder gunstige regime vielen.»58 en «De korte periode waarin het leenstelsel zal hebben gegolden maakt dat het leenstelsel
                        beschouwd kan worden als «de uitzondering op de regel», als men het studiefinancieringsstelsel
                        beziet op de lange termijn.»59 Bij het lezen hiervan vraagt het lid of met de «uitzondering op de regel»-redenering
                        ook beredeneerd kan worden dat het redelijk is dat studenten die onder het leenstelsel
                        gestudeerd hebben een volwaardige compensatie krijgen. Kortom: kan er, omdat het «sociaal»
                        leenstelsel een uitzondering op de regel was, een evenredige uitzondering op de regel
                        gehanteerd worden voor volwaardige compensatie van de leenstelselgeneratie, zo vraagt
                        zij.
De redenering op grond waarvan de regering de tegemoetkoming rechtvaardigt leidt in
                     zichzelf niet specifiek tot het budget van € 1 miljard. Daartoe komt het kabinet omdat
                     vanuit het coalitieakkoord kaderstellend € 1 miljard incidenteel beschikbaar gesteld
                     is voor de tegemoetkoming aan studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd.
                     Dit budget is niet toereikend om alle studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd
                     een bedrag ter hoogte van de basisbeurs uit te keren. De regering blijft daarbij op
                     het standpunt dat een tegemoetkoming en geen volledige compensatie passend is.
                  
2.2. Inhoud wetsvoorstel t.a.v. studiefinancieringsstelsel
               
2.2.1 Herinvoering basisbeurs
               
De leden van de CDA-fractie vragen of het voor studenten mogelijk is om de beurs een
                        periode te pauzeren.
De studiefinanciering kan tussentijds worden stopgezet. Op het moment dat alle studiefinancieringsproducten
                     worden stopgezet, blijven ook rechten bewaard. Deze kan de student op een later moment
                     inzetten, maar dat moet wel vóórdat de student dertig jaar wordt en de diplomatermijn
                     is verstreken. Het is daarnaast ook mogelijk om een deel van de producten stop te
                     zetten – bijvoorbeeld door niet te lenen, maar wel het studentenreisproduct te behouden.
                     De student maakt dan wel gebruik van rechten.
                  
Klopt het dat het niet mogelijk is om alleen de beurs te pauzeren en de ov-studentenkaart
                        door te laten lopen? Is de regering bereid om na de invoering van de basisbeurs te
                        verkennen of dit mogelijk zou zijn, zo vragen zij.
De verschillende onderdelen van studiefinanciering kunnen tussentijds worden stopgezet.
                     Het is echter niet mogelijk om «rechten» op te sparen, dat kan alleen als alle studiefinancieringsproducten
                     tegelijkertijd worden stopgezet. Als alleen het studentenreisproduct doorloopt, wordt
                     gebruik gemaakt van studiefinanciering. Het is dan niet zo dat de ongebruikte maanden
                     prestatiebeurs op een later moment ingezet kunnen worden.
                  
Op verzoek van de Tweede Kamer heeft mijn ambtsvoorganger onderzocht of het in de
                  toekomst mogelijk kan worden dat studenten hun reisrecht flexibel kunnen starten en
                  stopzetten gedurende de periode waarin recht op studiefinanciering bestaat.60 Dit is in de uitvoering mogelijk, maar vraagt wel een forse aanpassing van de systemen
                  van DUO, omdat het studentenreisproduct nu gekoppeld is aan de andere onderdelen van
                  studiefinanciering. Deze aanpassing kan niet op korte termijn worden doorgevoerd,
                  omdat de beschikbare capaciteit van DUO is ingezet op de herinvoering van de basisbeurs
                  per studiejaar 2023–2024. Bovendien zou hierover een gesprek moeten worden gevoerd
                  met de ov-bedrijven, omdat flexibel gebruik invloed heeft op het gemiddelde reisgedrag
                  van studenten in jaren waarin zij hun reisrecht meer zouden gebruiken dan in andere
                  jaren.
               
De leden van de PvdA-fractie lezen dat met dit wetsvoorstel wordt gekozen om de basisbeurs
                        opnieuw in te voeren in het hoger onderwijs. Het valt deze leden op dat voor voltijdse
                        mbo-studenten wel een openbaar vervoer studentenreisproduct wordt verstrekt, maar
                        zij nog buiten beeld blijven bij de herinvoering van de basisbeurs.
                     Wat vindt de regering ervan dat dit gat zo groot is en wat dit betekent dit voor de
                        onderwijskansen en het toekomstperspectief van mbo-studenten, zo vragen de leden.
Minderjarige voltijd mbo-studenten kunnen aanspraak maken op het studentenreisproduct.
                     Daarnaast ontvangen de ouders van de minderjarige mbo-student kinderbijslag (en afhankelijk
                     van het inkomen kindgebonden budget) totdat de student 18 jaar wordt. Vanaf dat moment
                     is er recht op studiefinanciering. Mbo-studenten onder de 18 jaar zijn bovendien niet
                     lesgeldplichtig.
                  
Kan de regering uitleggen hoe zij de verschillen rechtvaardigt die aldus ontstaan
                        tussen studenten in het hoger onderwijs en het mbo? Hoe gaat de regering ervoor zorgen
                        dat dit gat niet verder vergroot gaat worden door de herinvoering van de basisbeurs?
Bij de invoering van het leenstelsel zijn er geen wijzigingen aangebracht in de beurzen
                     in het mbo, behalve dat uitwonende studenten in het mbo ook in aanmerking komen voor
                     de verhoging van de basisbeurs met € 164,30 in studiejaar 2023–2024. Ook nu bij de
                     herinvoering van de basisbeurs in het ho zijn deze bedragen niet gewijzigd. Als het
                     beschikbare budget ook zou worden ingezet in het mbo, dan zouden de bedragen voor
                     de beurzen in het ho lager uitvallen.
                  
Mbo-studenten die doorstromen naar een hbo-opleiding kunnen vanaf studiejaar 2023–2024
                  ook aanspraak maken op een basisbeurs. Zij hebben dan zowel een mbo- als een hbo-opleiding
                  kunnen volgen met een basisbeurs als zij meerderjarig waren tijdens het volgen van
                  de mbo-opleiding.
               
Op enkele onderdelen wordt er meer harmonie gebracht in beide systemen door bijvoorbeeld
                  dezelfde terugbetalingsvoorwaarden te hanteren. Ook wordt in het mbo – net als in
                  het ho – de bijverdiengrens losgelaten. Tegelijkertijd maakt dit wetsvoorstel de aanvullende
                  beurs voor studenten in het ho wel ruimer toegankelijker dan voor studenten in het
                  mbo. Een klein verschil bestond al, maar dit wordt nu groter doordat de middelen van
                  de halvering van het collegegeld op verzoek van uw Kamer worden benut om de aanvullende
                  beurs in het ho te verbreden.61 De regering vindt dit verdedigbaar, omdat de middelen voor deze verbreding ook door
                  ho-studenten worden opgebracht door middel van het afschaffen van de halvering van
                  het collegegeld.
               
Kan de regering ook een schatting maken van het benodigde budget om ook voor (mbo-)studenten
                        jonger dan 18 jaar een basisbeurs beschikbaar te stellen, zo vragen zij.
Studenten op het mbo krijgen vanaf het eerste kwartaal na hun achttiende verjaardag
                     recht op een beurs en lening. Studenten kunnen al wel een studentenreisproduct krijgen
                     als zij nog geen achttien zijn. Op het hbo en de universiteit geldt geen minimumleeftijd.
                  
Wanneer ook de mbo-studenten onder de achttien recht krijgen op een basisbeurs dan
                  zullen de structurele kosten voor deze beurzen uitkomen op circa € 100 miljoen per
                  jaar. Bij dit bedrag is wel een aantal kanttekeningen van belang. Ten aanzien van
                  dit bedrag is geen rekening gehouden met het feit dat deze doelgroep geen lesgeld
                  (€ 1.357 in 2023) hoeft te betalen en dat hun ouders nog kinderbijslag (€ 1.425 per
                  jaar) ontvangen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het niet zo is dat studenten die eerder
                        onder het leenstelsel hebben gestudeerd en daar al studiefinancieringsrechten hebben
                        gebruikt, nieuwe rechten krijgen.
                     Kan de regering beargumenteren waarom hiervoor is gekozen, zo vragen deze leden.
De prestatiebeurs bestaat uit het studentenreisproduct, de aanvullende beurs en straks
                     ook weer de basisbeurs. Studenten krijgen deze voor in principe vier jaar. Dat was
                     onder het leenstelsel zo en dat blijft hetzelfde als de basisbeurs weer terugkomt.
                     Studenten die deze rechten hebben gebruikt, krijgen geen nieuwe rechten. Zij hebben
                     in ruil voor het gebruik van dit recht immers ook iets gekregen, namelijk het studentenreisproduct
                     en in sommige gevallen ook de aanvullende beurs. Daarnaast krijgen de studenten voor
                     die jaren een tegemoetkoming.
                  
Voor de volledigheid vermeldt de regering dat er geen additionele financiële dekking
                  beschikbaar is voor een dergelijke maatregel. Dat zou betekenen dat dit ten koste
                  gaat van bijvoorbeeld de hoogte van de basisbeurs.
               
Is het voorliggend voorstel niet een reparatie van een stelsel wat in de praktijk
                        niet goed heeft uitgepakt? Waarom kiest de regering er dan niet voor om zo veel mogelijk
                        studenten te laten vallen onder een beter stelsel? Begrijpt de regering dat deze groep
                        studenten het gevoel heeft weer buiten de boot te vallen?
Het leenstelsel is geëvalueerd in de Beleidsdoorlichting studiefinanciering. Daaruit
                     blijkt dat het leenstelsel doeltreffend en doelmatig is. Wel werden enkele verbeterpunten
                     genoemd, zoals de doorstroom van het mbo naar het ho en de positie van middeninkomens.
                     Het was mogelijk geweest om deze punten aan te pakken binnen de kaders van het leenstelsel.
                     Echter – hoewel de argumenten voor het leenstelsel nog steeds gelden – zijn er ontwikkelingen
                     die nu anders of zwaarder gewogen worden, zoals het effect van lenen en schulden.
                     Daarom wordt de basisbeurs nu opnieuw ingevoerd.
                  
De regering kiest ervoor dat studenten die nog prestatiebeursrechten hebben deze kunnen
                  inzetten als basisbeurs. Het gaat immers om een begunstigende maatregel. In het antwoord
                  op de vorige vraag is aangegeven waarom studenten die geen prestatiebeursrechten meer
                  hebben, geen nieuwe rechten krijgen.
               
De regering begrijpt dat dit wrang kan zijn voor studenten, maar ook hier geldt dat
                  beleid continu aan verandering onderhevig is. Wanneer beleid begunstigend wordt gewijzigd,
                  betekent dat echter niet dat iedereen daarvoor in aanmerking moet kunnen komen.
               
Is de regering bekend met de petitie die studenten zijn begonnen om dit probleem aan
                        te kaarten62, zo vragen de leden. Is de regering voornemens om in gesprek te gaan met de petitiestarter?
                        Zo ja, wat kan de regering doen om de positie van deze studenten te verbeteren? Zo
                        nee, waarom niet?
De regering is bekend met de petitie die studenten hebben gestart. Meestal wordt een
                     dergelijke petitie aangeboden aan de leden van het parlement. Mocht de initiatiefnemer
                     hierover in gesprek willen, dan is de regering daar uiteraard toe bereid.
                  
Hoe groot is de groep studenten die niet in aanmerking komt voor een basisbeurs?
Om deze vraag te beantwoorden moeten aannames worden gedaan over wie extra rechten
                     zou krijgen en wat het aandeel studenten is dat daarvan gebruik gaat maken. Voor wat
                     betreft rechten gaan we ervan uit dat beoogd wordt dat alle ho-studenten die vóór
                     studiejaar 2023–2024 studeerden en dat in studiejaar 2023–2024 nog doen – dus alle
                     studenten, behalve het cohort dat in 2023–2024 begint – volledig hernieuwde rechten
                     krijgen op de basisbeurs, dus ter hoogte van de nominale duur van hun studie. Dat
                     betekent dat wie vóór 2023–2024 al langer dan nominaal heeft gestudeerd, nieuwe basisbeursrechten
                     krijgt voor een nominale studieduur en dat wie in 2023–2024 nog gedeeltelijke rechten
                     heeft, weer volledige basisbeursrechten krijgt. Daarbinnen nemen we aan dat niet alle
                     extra rechten gebruikt worden. Veel studenten zijn immers eerder klaar en zouden een
                     deel van hun extra rechten niet effectueren.
                  
Onder deze aannames zijn er naar verwachting zo’n 270.000 studenten die bij de herinvoering
                  van de basisbeurs geen recht meer hebben op een basisbeurs of niet meer op de volledige
                  (nominale) duur van hun studie, maar die naar verwachting wel langer dan nominaal
                  studeren en daardoor profijt zouden kunnen hebben van nieuwe rechten basisbeurs binnen
                  de studiefinanciering.
               
Hoeveel kost het om deze studenten ook nieuwe rechten te geven op studiefinanciering,
                        zo vragen zij.
Het kost circa € 1,2 miljard om deze studenten nieuwe rechten basisbeurs te geven.
                     Bij deze raming van de aantallen en kosten zijn mogelijke gedragseffecten van studenten
                     (zoals langer doorstuderen) wanneer zij nieuwe rechten ontvangen niet meegenomen.
                     Daarnaast zijn ook mogelijke kosten ten aanzien van nieuwe rechten op aanvullende
                     beurs en studentenreisproduct buiten beschouwing gelaten. Afhankelijk van deze gedragseffecten,
                     maar ook de precieze vormgeving van de maatregel, kunnen de kosten aanzienlijk verschillen.
                  
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aandacht voor de situatie waarin studenten
                        de ov-kaart niet kunnen pauzeren. Deze leden constateren dat je op dit moment als
                        student enkel wanneer je je leenmogelijkheid of basisbeurs stopzet, je ook je ov-kaart
                        stop kan zetten. In alle andere gevallen ontvang je een maandelijkse vergoeding, die
                        lager is dan de kosten van vrij reizen doordeweeks of in het weekend, en loopt het
                        aantal maanden ov-recht door. De leden geven graag het voorbeeld van een student die
                        in Amsterdam studeert en in Utrecht woont. Dagelijks moet de student voor college
                        op en neer. Als deze student stage gaat lopen bij een bedrijf in Utrecht en dus niet
                        met het openbaar vervoer hoeft te reizen, wil de student de ov-kaart graag pauzeren.
                        De student moet na de stage weer dagelijks op en neer naar Amsterdam. De student wil
                        echter wel blijven lenen, want de stagevergoeding is onvoldoende om rond te komen
                        en het is niet mogelijk om naast de stage nog te werken. De student kan in de huidige
                        situatie de ov-kaart niet pauzeren. De leden vragen de regering om een reflectie op
                        dit voorbeeld.
Het is op dit moment niet mogelijk om enkel het studentenreisproduct los van studiefinanciering
                     stop te zetten met behoud van rechten. Wel kunnen alle studiefinancieringsproducten
                     tegelijkertijd worden stopgezet, dan kunnen de rechten wel op een later moment worden
                     ingezet. Dat betekent dat het studentenreisproduct door zal lopen. Zoals mijn ambtsvoorganger
                     heeft onderzocht, is het in de uitvoering mogelijk om het reisrecht flexibel te kunnen
                     starten en stopzetten gedurende de periode waarin recht op studiefinanciering bestaat.63 Dat vraagt echter wel om een forse aanpassing van de systemen van DUO, omdat het
                     studentenreisproduct nu gekoppeld is aan de andere onderdelen van studiefinanciering.
                     Deze aanpassing kan niet op korte termijn worden doorgevoerd, omdat de beschikbare
                     capaciteit van DUO is ingezet op de herinvoering van de basisbeurs per september 2023
                     en daarna nog voor de overige onderdelen van dit wetsvoorstel. Bovendien moet de regering
                     hierover in gesprek gaan met de ov-bedrijven, omdat flexibel gebruik invloed heeft
                     op het gemiddelde reisgedrag van studenten in jaren waarin zij hun reisrecht meer
                     of minder zouden gebruiken dan in andere jaren.
                  
Voorts vragen de leden of de regering het wel of niet wenselijk acht om een dergelijke
                        pauzeknop mogelijk te maken. Waarom is de pauzemogelijkheid er op dit moment niet, zo vragen zij.
Zoals eerder is gebleken, en ook is geantwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie,
                     zijn de consequenties voor de uitvoering door DUO groot en is een onderhandeling met
                     de ov-bedrijven hiervoor vereist. Deze aanpassing kan niet op korte termijn worden
                     doorgevoerd, omdat de beschikbare capaciteit van DUO is ingezet op de herinvoering
                     van de basisbeurs per september 2023. De regering moet hierover in gesprek gaan met
                     de ov-bedrijven, omdat flexibel gebruik invloed heeft op het gemiddelde reisgedrag
                     van studenten in jaren waarin zij hun reisrecht meer of minder zouden gebruiken dan
                     in andere jaren. De regering zie op dit moment geen aanleiding om dit proces in gang
                     te zetten. De voordelen wegen op dit moment niet op tegen de benodigde investeringen.
                  
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering er een risico in ziet dat het criterium
                        van het niet doorlopen hebben van de nominale duur bij herinvoering van de basisbeurs
                        in juridische procedures tot problemen kan leiden. Waarin verschilt de situatie van
                        de student die bij herinvoering bijvoorbeeld aan zijn vijfde en laatste studiejaar
                        begint van die van de student die bij herinvoering aan de studie begint en die ook
                        vijf jaar zal studeren, zo vragen zij.
In de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) is geregeld hoe lang studenten
                     aanspraak maken op een prestatiebeurs. Momenteel kan deze prestatiebeurs voor ho-studenten
                     bestaan uit een aanvullende beurs, een reisvoorziening en een toeslag eenoudergezin.
                     De prestatiebeurs hoger onderwijs wordt in principe gedurende vier jaar verstrekt.64 Met het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs hoger onderwijs wordt de duur van de
                     aanspraak van studenten op de prestatiebeurs niet gewijzigd. De prestatiebeurs wordt
                     enkel uitgebreid met een basisbeurs. Een student die bij de herinvoering van de basisbeurs
                     aan zijn vijfde en laatste studiejaar begint komt niet in aanmerking voor een basisbeurs,
                     omdat deze student reeds volledig gebruik heeft gemaakt van zijn prestatiebeurs. Een
                     student die bij de herinvoering van de basisbeurs aan zijn studie begint, ontvangt
                     – evenals gold voor de student die op dat moment aan zijn vijfde studiejaar begint
                     – vier jaar prestatiebeurs. En ook voor deze student geldt dat hij na afloop van deze
                     termijn, geen recht meer heeft op een prestatiebeurs/basisbeurs.
                  
De leden als voornoemd vragen de regering bovendien om in te gaan op de gevolgen van
                        dit wetsvoorstel vanuit het perspectief van grenswerkers en het EU-recht. Hoe houdt
                        de regering er rekening mee dat een beroep op de Nederlandse basisbeurs voor grenswerkers
                        aantrekkelijk kan worden, zo vragen deze leden.
Hoe is rekening gehouden met de mogelijkheid voor EU-studenten om op basis van het
                        EU-werknemerschap een beroep op de basisbeurs te doen?
EU-regelgeving vereist dat ho-studenten uit EER-landen en Zwitserland onder bepaalde
                     voorwaarden in aanmerking komen voor studiefinanciering, waaronder – na inwerkingtreding
                     van dit wetsvoorstel – de basisbeurs. Het wetsvoorstel verandert niets aan deze voorwaarden.
                     Uit de beleidsdoorlichting artikel 11 (studiefinanciering) blijkt dat de invoering
                     van het leenstelsel alleen effect heeft gehad op de doorstroom van het mbo naar het
                     hbo en niet op instroom of doorstroom van andere groepen studenten. Om die reden verwachten
                     we dan ook bij de herinvoering van de basisbeurs een beperkt effect op de instroom
                     van ho-studenten uit EER-landen.
                  
Wat betekent het wetsvoorstel voor de exporteerbaarheid van studiefinanciering voor
                        studeren buiten Nederland, zo vragen zij.
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de vereisten van meeneembaarheid van studiefinanciering.
2.2.2 Hoogte basisbeurs
               
De leden van de CDA-fractie vragen met hoeveel studenten er rekening is gehouden in
                        de berekening van de bedragen.
Voor het studiejaar 2023–2024 is er rekening gehouden met 444.000 studenten die een
                     basisbeurs in het ho ontvangen. Dit is een raming op basis van het geschatte aantal
                     studenten met recht op een basisbeurs. Hierbij is ook de verwachte hogere doorstroom
                     vanuit het mbo naar het ho meegenomen.
                  
Met welke verwachte stijging qua studentenaantallen wordt er rekening gehouden?
De raming van het aantal basisbeurs gebruikers is gebaseerd op de referentieraming
                     OCW 2022. Tot en met studiejaar 2026–2027 wordt er een stijging verwacht van het aantal
                     basisbeurs gebruikers naar 478.000, in de jaren daarna wordt er lichte daling verwacht.
                     Het verwachte aantal basisbeurs gebruikers in studiejaar 2033–2034 is 461.000. Deze
                     daling wordt voornamelijk veroorzaakt door een verwachte daling in het aantal hbo-
                     studenten. Daarnaast is in de raming van het aantal basisbeurs gebruikers ook rekening
                     gehouden met een grotere doorstroom vanuit het mbo naar het ho.
                  
Op hoeveel internationale studenten wordt gerekend?
Het aantal internationale studenten die recht hebben op een basisbeurs zitten in de
                     cijfers op bovenstaande vragen verdisconteerd. De aantallen internationale studenten
                     maken deel uit van de aantallen die in de referentieraming zitten, waar de basisbeurs
                     raming op is gebaseerd. Het is niet mogelijk een cijfer van het aantal internationale
                     studenten met basisbeursrecht te geven.
                  
Voor EU-EER studenten gelden aanvullende voorwaarden om in aanmerking te komen voor
                  studiefinanciering, zoals bijvoorbeeld het criterium van de 56-uursnorm voor migrerend
                  werknemerschap. In 2021 ontvingen een kleine 8.000 EU-studenten in het ho studiefinanciering.
                  De verwachting is dat de groei van dit aantal evenredig is aan de groei in internationale
                  studenten volgens de referentieraming 2022.
               
Hoe vaak is het voorgekomen dat de jaarlijkse indexering van de studiefinanciering
                        niet heeft plaats gevonden, zo vragen zij.
Ten tijde van de economische recessie als gevolg van de kredietcrisis, is bij wet
                     van 2 december 2010 besloten om voor de jaren 2011 en 2012 de bedragen van studiefinanciering
                     niet te indexeren.65 Dit is daarna niet meer voorgekomen.
                  
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de herinvoering van de basisbeurs een
                        stap in de goede richting is. Het leenstelsel was allesbehalve sociaal en studenten
                        ontwikkelden mede door het leenstelsel psychische en mentale klachten. De kosten voor
                        levensonderhoud, studie en woonruimte blijven maar stijgen, aldus deze leden. Het
                        is daarom ook teleurstellend dat de hoogte van de basisbeurs lager is dan voor de
                        afschaffing van de basisbeurs. Het SER Jongerenplatform heeft in 2021 een alternatieve
                        basisbeurs gepresenteerd66
                     . Deze is gebaseerd op de noodzakelijke kosten die studenten maken. De regering houdt
                        vast aan de € 1 miljard, die is uitgetrokken voor de invoering van de basisbeurs en
                        dat vinden de leden erg jammer. Zij zouden liever eerst kijken naar wat studenten
                        nodig hebben en daarop dan een basisbeurs baseren in plaats van de puur economische
                        bril waar nu door wordt gekeken. Ziet de regering mogelijkheden om een basisbeurs
                        in te voeren, zoals voorgesteld door het SER Jongerenplatform?
                     Waarom kiest de regering wel of niet voor deze optie, zo vragen zij.
Het SER Jongerenplatform pleit – in de meest volledige variant – voor een thuiswonende
                     beurs van € 112 en uitwonende basisbeurs van € 421, een aanvullende beurs van tussen
                     de € 154 – € 308 voor thuiswonende en € 301 – € 452 voor uitwonende studenten. De
                     geraamde structurele kosten inclusief verhogingen komen in totaal uit op € 1,7 miljard
                     op jaarbasis. Deze structurele kosten zijn exclusief uitvoeringskosten. Dit bedrag
                     staat niet in verhouding tot de beschikbare € 1 miljard die vanuit het coalitieakkoord
                     beschikbaar is gesteld voor de herinvoering van de basisbeurs. Uit dit budget worden
                     bovendien ook aanvullende maatregelen gefinancierd, zoals het terugdringen van het
                     niet-gebruik van de aanvullende beurs. Het voorstel van het SER Jongerenplatform bevat
                     ook enkele elementen, zoals de koppeling met de huurtoeslag en fiscale voorzieningen,
                     die op de gewenste termijn niet uitvoerbaar zijn. Het is niet haalbaar om dit soort
                     elementen te verwerken in het huidige wetsvoorstel, gelet op de breed gedragen wens
                     om de basisbeurs per studiejaar 2023–2024 in te voeren.
                  
De leden als voornoemd merken daarnaast op dat de basisbeurs voor uitwonende studenten
                        het eerste jaar verhoogd wordt. Voor de studenten, die hiervoor in aanmerking komen,
                        is dat heel fijn, maar deze leden zien graag dat dit structureel wordt gemaakt. Een
                        eerste stap daartoe wordt gezet door de motie Van Meenen c.s.67 over het inzetten van het overschot aan incidentele middelen voor het verhogen van
                        de basisbeurs voor uitwonende studenten en scholieren. De leden vragen of deze verhoging
                        niet permanent kan worden en of de regering bereid is om te verkennen of daar middelen
                        voor gevonden kan worden.
De voorgestelde koopkrachtmaatregel is – net als de andere koopkrachtmaatregelen van
                     de regering – genomen in het licht van de huidige hoge en snel stijgende prijzen om
                     prangende situaties bij studenten te voorkomen.
                  
De hoogte van de basisbeurs wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de prijsindex,
                  waardoor de basisbeurs (met een jaar vertraging) mee stijgt met de stijgende prijzen.
                  De regering houdt de ontwikkelingen van de prijzen en de financiële situatie de komende
                  tijd in de gaten.
               
De leden van de PvdA-fractie constateren dat het SER Jongerenplatform in 2021 een
                        gedegen advies publiceerde: «Studeren zonder druk»68 met als kernelementen zelfstandigheid, toekomstperspectief en welzijn. Volgens het
                        SER Jongerenplatform zijn de belangrijkste onderdelen een ruimere aanvullende beurs,
                        de terugkeer van de generieke beurs en een pakket van maatregelen dat de woningmarkt
                        toegankelijker maakt voor jongeren. Volgens deze leden heeft de regering het uitgangspunt
                        dat studenten een tegemoetkoming zouden moeten ontvangen voor de noodzakelijke kosten,
                        waaronder studiekosten, kosten voor het levensonderhoud en woonlasten, niet overgenomen.
                        Dit betekent volgens de leden dat de koopkracht van studenten in 2023–2024 sterk zal
                        dalen ten opzichte van studenten in 2015. Dit betekent tevens dat studenten in te
                        veel gevallen studeren onder zware druk. Waarom neemt de regering niet de gedachte
                        over dat de basisbeurs structureel ter hoogte van het alternatief van het SER Jongerenplatform
                        zou moeten zijn?
Het SER Jongerenplatform stelt twee varianten voor. Voor de variant waarin er sprake
                     is van een maximale uitwonende beurs van € 421 en aanvullende beurs van respectievelijke
                     € 154 en € 301 voor thuis- en uitwonende studenten raamt het SER Jongerenplatform
                     structureel op € 1,3 miljard op jaarbasis. Aanvullend schetsen zij een optie waarin
                     ook een basisbeurs van € 112 voor thuiswonende studenten beschikbaar wordt gesteld
                     en een verhoging van de inkomensafhankelijke beurs tot respectievelijk € 308 en € 452
                     voor thuis- en uitwonende studenten. Daarin pleiten zij voor een verruiming van de
                     aanvullende beurs voor de middeninkomens. De geraamde structurele kosten inclusief
                     verhogingen komen in totaal uit op € 1,7 miljard op jaarbasis. Deze structurele kosten
                     zijn nog exclusief uitvoeringskosten. Het beschikbare budget voor de basisbeurs is
                     € 1 miljard structureel, waaruit ook aanvullende maatregelen worden gedekt zoals het
                     terugdringen van het niet-gebruik van de aanvullende beurs. Er is geen dekking om
                     de bedragen die het SER Jongerenplaform voorstelt, te hanteren.
                  
Kan de regering specificeren welke elementen, onderdelen en maatregelen die het SER
                        Jongerenplatform bepleitte, zij nog meer verwacht niet waar te maken met het onderliggende
                        wetsvoorstel en welke overwegingen daaraan ten grondslag liggen, zo vragen zij.
Op een aantal punten komt het huidige wetsvoorstel overeen met het voorstel van het
                     SER Jongerenplatform: de basisbeurs in het ho komt terug, de aanvullende beurs wordt
                     uitgebreid naar de middeninkomens, de mogelijkheid om tegen de huidige gunstige voorwaarden
                     te lenen blijft bestaan (net als de andere componenten uit het stelsel, zoals het
                     studentenreisproduct).
                  
Het voorliggende wetsvoorstel wijkt echter ook op enkele punten af, met name wat betreft
                     de hoogte van de bedragen. In de meest volledige variant pleit het SER Jongerenplatform
                     voor een thuiswonende beurs van € 112 en uitwonende basisbeurs van € 421, een aanvullende
                     beurs van tussen de € 154 – € 308 voor thuiswonende en € 301 – € 452 voor uitwonende
                     studenten. De geraamde structurele kosten inclusief verhogingen komen in totaal uit
                     op € 1,7 miljard op jaarbasis. Deze structurele kosten zijn nog exclusief uitvoeringskosten.
                     Dit bedrag staat niet in verhouding tot de beschikbare € 1 miljard die vanuit het
                     coalitieakkoord beschikbaar is gesteld voor de herinvoering van de basisbeurs. Uit
                     dit budget worden ook aanvullende maatregelen gefinancierd, zoals het terugdringen
                     van het niet-gebruik van de aanvullende beurs. Het voorstel van het SER Jongerenplatform
                     bevat ook enkele elementen, zoals de koppeling met de huurtoeslag en fiscale voorzieningen,
                     die op de gewenste termijn niet uitvoerbaar zijn. Het is niet haalbaar om dit soort
                     elementen te verwerken in het huidige wetsvoorstel, gelet op de breed gedragen wens
                     om de basisbeurs per studiejaar 2023–2024 in te voeren.
                  
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de totstandkoming van het bedrag voor
                        de basisbeurs voortkomt uit het structureel beschikbare bedrag van € 1 miljard. Voor
                        deze leden blijft onduidelijk hoe dit exacte bedrag tot stand is gekomen. Wat is de
                        onderbouwing van de € 1 miljard?
De regering staat voor verschillende grote maatschappelijke opgaven. Naast het onderwijs
                     is er ook aandacht voor bijvoorbeeld de woningmarkt en het klimaat. Al die opgaven
                     vragen om grote investeringen. De financiële middelen zijn echter beperkt en dus moeten
                     er keuzes gemaakt worden. Daarom is in het coalitieakkoord € 1 miljard per jaar gereserveerd
                     voor deze specifieke investering.
                  
De leden vinden dat de behoefte en de financiële positie van de student het beginpunt
                        zou moeten zijn van het studiefinancieringsstelsel in plaats van het beschikbare budget.
                        Waarom is niet eerst gekeken waar de studenten behoefte aan hebben?
Voor het berekenen van de bedragen voor de basisbeurs is de € 1 miljard structureel
                     die in het coalitieakkoord is opgenomen voor herinvoering van de basisbeurs als kaderstellend
                     uitgangspunt genomen. Uit dat bedrag zijn, na consultatie van uw Kamer, naast de basisbeurs
                     ook maatregelen gefinancierd als het tegengaan van niet-gebruik van de aanvullende
                     beurs en het harmoniseren van de terugbetalingsvoorwaarden en de bijverdiengrens met
                     het mbo. Deze maatregelen vormen ook onderdeel van dit wetsvoorstel.
                  
De leden vinden het vastgestelde bedrag ook problematisch, omdat de regering dit bedrag
                        ook gebruikt om eigen tekortkomingen te repareren, bijvoorbeeld voor studenten die
                        recht hadden op een aanvullende beurs, maar deze nog te vaak niet aanvragen, omdat
                        de communicatie vanuit de overheid tekortschiet. Dat dit niet op orde is, is toch
                        eigenlijk ook een fout van de overheid zelf, zo stellen deze leden. Ziet de regering
                        dat ook zo? Zo ja, zou dat dan niet goedgemaakt moeten worden buiten dat budget van
                        € 1 miljard? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.
In het coalitieakkoord is € 1 miljard structureel beschikbaar gesteld voor het herinvoeren
                     van de basisbeurs. De regering heeft de voorkeur uitgesproken om deze financiële middelen
                     niet alleen in te zetten voor het herinvoeren van de basisbeurs, maar ook voor maatregelen
                     om studenten met ouders met lage inkomens te helpen en de kansengelijkheid te bevorderen.
                     Er zijn verschillende redenen voor studenten om de aanvullende beurs niet te gebruiken,
                     zo blijkt uit de beleidsdoorlichting over artikel 11 (studiefinanciering). De meest
                     voorkomende reden is dat studenten aangeven de aanvullende beurs niet nodig te hebben,
                     gevolgd door de angst voor het opbouwen van een schuld en het ondervinden van problemen
                     met de aanvraagprocedure.69 Maar er zijn ook veel studenten die aangeven niet te weten dat ze recht hebben op
                     een aanvullende beurs. Daarom heeft DUO de communicatie over de aanvullende beurs
                     sinds 2020 al verbeterd. Met de verbeterde communicatie en voorgestelde aanpassing
                     van het aanvragen van de aanvullende beurs sluiten we nu beter aan bij het doenvermogen
                     van studenten.
                  
Voorts lezen de leden als voornoemd dat ook rekening is gehouden met de verwachte
                        stijgende studentenaantallen en dat de jaarlijkse bijstellingen kunnen leiden tot
                        financiële meevallers of tegenvallers. Hoe worden financiële tegenvallers opgevangen,
                        zo vragen deze leden. Kan de financiële tegenvaller ertoe leiden dat de basisbeurs
                        of de aanvullende beurs wordt versoberd?
Financiële tegenvallers worden binnen de OCW begroting opgevangen. Een financiële
                     tegenvaller leidt niet tot een versobering van de basisbeurs of aanvullende beurs,
                     zonder dat de wet wordt aangepast. De normbedragen en de voorwaarden om in aanmerking
                     te komen voor de basisbeurs of aanvullende beurs zijn immers in de wet vastgelegd.
                     Voor het versoberen of verruimen van de basisbeurs of de aanvullende beurs is een
                     wetswijziging nodig.
                  
Kan de regering voorbeelden geven van uitzonderlijke gevallen waarbij de loon- en
                        prijsontwikkeling niet wordt toegekend en de middelen gezocht moeten worden op de
                        eigen begroting, zo vragen zij.
Het is wettelijk verplicht om de studiefinancieringsnormbedragen te indexeren. Hier
                     kan alleen op basis van een wetswijziging van worden afgeweken. Vanwege deze wettelijke
                     verplichting wordt LPO op artikel 11 (studiefinanciering) doorgaans wel uitgekeerd.
                  
Ten slotte vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de regering in kaart heeft
                        of de bedragen ook in verhouding staan met de behoeften van studenten met een beperking.
                        Is bijvoorbeeld gekeken naar het feit dat deze groep studenten vaker geen bijbaan
                        kan hebben en over het algemeen hogere kosten maakt, bijvoorbeeld voor hulpmiddelen?
                     Heeft de regering in beeld welke extra kosten deze groep studenten maakt om volwaardig
                        mee te kunnen doen tijdens de studie? Is de regering voornemens om dit te onderzoeken,
                        zo vragen zij.
De basisbeurs, die in het hoger onderwijs terugkomt, is als instrument ingericht om
                     een basis te leggen voor alle studenten. Daarbovenop zijn aanvullende voorzieningen
                     beschikbaar, zoals de aanvullende beurs voor studenten met ouders die minder verdienen
                     en verschillende financiële regelingen specifiek voor studenten met een beperking.
                     Zo kunnen studenten beroep doen op het profileringsfonds in het hoger onderwijs of
                     studentenfonds in het mbo, of een onderwijsvoorziening aanvragen bij het UWV voor
                     bijvoorbeeld een tolk of vervoer van en naar de opleiding. Studenten met een beperking
                     of handicap die niet kunnen werken naast hun studie kunnen in aanmerking komen voor
                     de studietoeslag, een regeling die door gemeenten wordt verstrekt. In de landelijke
                     werkgroep studentenwelzijn wordt gewerkt aan de verbetering van de informatievoorziening
                     voor studenten met een functiebeperking. Er is daarbij specifiek aandacht voor de
                     informatievoorziening over financiële voorzieningen. Op landelijk niveau is de website
                     hogeronderwijstoegankelijk.nl, in navolging van de website mbotoegankelijk.nl, ontwikkeld.
                  
De financiële situatie van ho-studenten met een functiebeperking wordt gemonitord
                  via de Studentenmonitor. In deze jaarlijkse monitor worden studenten bevraagd over
                  hun financiële situatie. Ook studenten met een functiebeperking zijn in beeld. In
                  de monitor wordt ook gevraagd in hoeverre ze bekend zijn met bestaande financiële
                  voorzieningen. De resultaten hiervan worden verwerkt in de Monitor Beleidsmaatregelen
                  hoger onderwijs, die jaarlijks aan uw Kamer wordt aangeboden.
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het bevreemdend dat de basisbeurs
                        niet permanent verhoogd wordt of tenminste gelijk wordt gesteld aan de basisbeurs
                        van vóór de invoering van het schuldenstelsel (daarbij rekening houdend met een correctie
                        voor de inflatie). Deze leden zien hier in potentie een groot financieel probleem
                        ontstaan. Het Nibud geeft namelijk aan dat een gemiddelde uitwonende student ongeveer
                        € 1.041,– uitgeeft en een thuiswonende student € 533,–70. De regering maakt het vervolgens mogelijk om voor een uitwonende student maximaal,
                        het gecombineerde bedrag van de basisbeurs, de aanvullende beurs en de basislening,
                        € 957,87 te ontvangen van DUO en bij een thuiswonende student maximaal € 793,27. Dat
                        betekent volgens deze leden dat een uitwonende student gemiddeld genomen te weinig
                        inkomsten heeft om rond te kunnen komen. De leden vragen of de regering hiermee het
                        signaal wil afgeven dat een student er maar een baan bij moet nemen of via familie
                        aan geld moet zien te komen.
Het studiefinancieringsstelsel heeft als doel om studenten financieel te ondersteunen
                     tijdens hun studie, maar niet om volledig in het levensonderhoud te voorzien. De regering
                     ziet een gedeelde verantwoordelijkheid van drie partijen om te voorzien in dat levensonderhoud
                     van studenten, namelijk de overheid, de ouders en de student zelf.
                  
De overheid voorziet in haar deel door middel van de basisbeurs en reisvoorziening
                     en biedt daarnaast een lening tegen sociale voorwaarden aan. Van de ouders wordt ook
                     een bijdrage verwacht. In het geval de ouder die bijdrage niet kan leveren in verband
                     met de hoogte van het inkomen neemt de overheid deze kosten over – de aanvullende
                     beurs. Tot slot, wordt ook van de student een bijdrage gevraagd. Dat kan zijn door
                     middel van een bijbaan of door een lening aan te gaan. Een bijbaan kan ook een goede
                     manier zijn om al wat werkervaring op te doen tijdens de studie.
                  
Hoe verhoudt dit zich tot de maatschappelijk verwachting die we van studenten hebben
                        waarbij zij een fulltime studie volgen, dat ze twaalf uur werken, sporten om gezond
                        en fit te blijven, sociale contacten onderhouden, als het kan een bestuursjaar doen
                        en vrijwilligerswerk verrichten om maatschappelijk bij te dragen?
Kan de regering hierop reflecteren en daarbij de alsmaar stijgende prestatiedruk in
                        onze maatschappij en de financiële onzekerheden meenemen?
De regering ziet dat studenten kampen met prestatiedruk en stress. Met de herinvoering
                     van de basisbeurs beoogt de regering een deel van die druk weg te nemen. Tegelijkertijd
                     realiseert zij zich dat de basisbeurs niet alle zorgen zal kunnen wegnemen. Het vraagstuk
                     is immers breder.
                  
Het studiefinancieringsstelsel gaat uit van een verantwoordelijkheidsverdeling tussen
                  overheid, ouders en de student zelf. Lenen, werken of een combinatie is altijd het
                  uitgangspunt geweest. Hierin krijg de student de vrijheid om eigen keuzes te maken
                  wat betreft zijn of haar leven en de combinatie van studeren, een bijbaan of nevenactiviteiten.
               
Bovendien vragen de leden of de regering rekening heeft gehouden met de mogelijkheid
                        dat studenten extra moeten gaan werken, waardoor zij studievertraging kunnen oplopen.
                        De leden zouden hier graag een reflectie op zien.
Met de Monitor Beleidsmaatregelen wordt jaarlijks onderzoek gedaan naar de relatie
                     tussen werk en studievoortgang. In de Monitor Beleidsmaatregelen 2021–2022 wordt gerapporteerd
                     dat het lijkt dat studenten die werken een hogere studievoortgang hebben dan studenten
                     die niet werken. Daarbij geldt wel dat dit effect alleen significant is voor studenten
                     die tussen de 0 en 10 uur werken. De regering ziet daarmee geen aanleiding om te denken
                     dat het hebben van een bijbaan leidt tot studievertraging.
                  
Op dit moment wordt er een verdiepend onderzoek gedaan naar de oorzaken van stress
                  en prestatiedruk. De resultaten van dit verdiepend onderzoek worden voor de zomer
                  van 2023 verwacht.
               
Komen studenten hierdoor juist niet in een schuldenspiraal terecht, zo vragen zij.
De verantwoordelijkheid voor de financiële toegankelijkheid van het vervolgonderwijs
                     is een gedeelde verantwoordelijkheid van de overheid, de ouders en de student zelf.
                     Hetgeen de student van de overheid kan krijgen in de vorm van een prestatiebeurs en
                     lening is dus niet in alle gevallen het bedrag dat de student nodig heeft. De bijdrage
                     van de student kan bestaan uit een lening, inkomsten uit werk of andere bronnen van
                     inkomsten, zoals spaargeld of een extra bijdrage van de ouders. De student heeft daarbij
                     de vrijheid om zelf keuzes te maken hoe hij daar in voorziet, in de vorm van werk
                     of het aanvragen van een lening.
                  
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben enkele vragen rondom studenten en studeren
                        met een functiebeperking. Deze leden vragen de regering of er goed zicht is op de
                        feitelijke financiële positie van studenten met een beperking of chronische aandoening.
De financiële situatie van studenten met een beperking of chronische ziekte in het
                     hoger onderwijs wordt reeds gemonitord in de jaarlijkse Studentenmonitor. De Studentenmonitor
                     wordt gehouden onder studenten in het hoger onderwijs en gaat onder andere in op het
                     gebruik van (financiële) voorzieningen bij onderwijsinstellingen, de tevredenheid
                     daarover en het ervaren van financiële moeilijkheden door studenten. In de Monitor
                     Beleidsmaatregelen hoger onderwijs 2021–2022 is specifiek aandacht besteed aan de
                     (financiële) positie van studenten met een functiebeperking.71 Deze is in augustus dit jaar aan uw Kamer aangeboden. De monitor laat zien dat studenten
                     die hebben aangegeven zich belemmerd te voelen door een functiebeperking vaker financiële
                     moeilijkheden ervaren dan studenten die géén (belemmering door een) functiebeperking
                     hebben. Dit verschil is door de jaren heen tussen de veertien (2015–2016) en achttien
                     (2020–2021) procentpunt.
                  
In hoeverre vormen financiële prikkels door de herinvoering van de basisbeurs een
                        reden om wel of niet met een studie door te gaan of te starten voor deze groep?
De beleidsdoorlichting van artikel 11 studiefinanciering laat zien dat het leenstelsel
                     geen negatief effect heeft gehad op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs als
                     naar het geheel wordt gekeken.72 In de monitor beleidsmaatregelen wordt het aandeel studenten met een functiebeperking
                     in het hoger onderwijs gemonitord. Door een wijziging in de gegevens is het niet mogelijk
                     om een uitspraak te doen over het effect van het leenstel op de instroom van studenten
                     met een functiebeperking in het hoger onderwijs.73
Aspirant-studenten met een functiebeperking worden in een vroeg stadium geïnformeerd
                     over beschikbare mogelijkheden. Bij hun aanmelding voor een studie of opleiding kunnen
                     studenten aangeven dat ze een ondersteuningsbehoefte hebben. In samenspraak met een
                     studieloopbaanbegeleider of decaan worden vervolgens voorzieningen geboden, waarvan
                     de student gebruik kan maken. Op de website hogeronderwijstoegankelijk.nl kunnen aspirant-studenten
                     op een centrale plaats alles vinden over ondersteuning, aanpassingen en regelingen.
                  
Acht de regering de basisbeurs voor studenten met een beperking voldoende om hun bestaanszekerheid
                        te borgen en financiële positie te beschermen, zo vragen zij.
De basisbeurs, die in het hoger onderwijs terugkomt, is als instrument ingericht om
                     een basis te leggen voor alle studenten. Daarbovenop zijn aanvullende voorzieningen
                     beschikbaar. Om studenten met een functiebeperking, handicap of chronische ziekte
                     (financieel) te ondersteunen kent de Wsf 2000 de «Voorziening prestatiebeurs.» Hiermee
                     kan DUO bij studievertraging bijvoorbeeld de prestatiebeurs of diplomatermijn verlengen.74 Daarnaast kunnen deze studenten bij instellingen een verzoek doen tot een financiële
                     tegemoetkoming uit het Profileringsfonds. De website hogeronderwijstoegankelijk.nl
                     biedt studenten met een ondersteuningsbehoefte een overzicht van beschikbare financiële
                     regelingen.
                  
In dat kader hebben de leden als voornoemd ook enkele vragen over de gemeentelijke
                        studietoeslag die deze groep studenten ontvangen. Deze leden vragen de regering naar
                        de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s.75, waarin de regering verzocht wordt om met een voorstel te komen om toe te werken
                        naar één centraal punt waar studenten met een beperking al hun financiële steun kunnen
                        aanvragen.
Hierover is uw Kamer in juni dit jaar geïnformeerd.76 In deze brief wordt geconcludeerd dat de voordelen niet opwegen tegen de beleidsmatige
                     en uitvoeringstechnische bezwaren om tot één centraal punt voor studenten met een
                     functiebeperking te komen.
                  
De leden constateren dat de regering enkel de informatievoorziening voor deze groep
                        gaat verbeteren en dat de regering het niet wenselijk acht om de uitvoering van de
                        studietoeslag ergens anders te beleggen dan de gemeente. Uit onderzoek van Ieder(in)
                        blijkt dat ruim 80% van de gemeenten hun informatievoorziening over studietoeslag
                        niet op orde had in de zomer van 202277. Bij 282 gemeenten stond onjuiste of onvolledige informatie op de website of ontbrak
                        de informatie volledig. De leden vragen de regering bij hoeveel gemeenten op dit moment
                        nog onjuiste of onvolledige informatie over studietoeslag op de website staat. Acht
                        de regering het in dit licht nog steeds wenselijk om gemeenten voor de uitvoering
                        verantwoordelijk te houden?
Het is bij de regering bekend dat nog niet alle gemeenten de informatievoorziening
                     hebben aangepast sinds de hervorming in april 2022. Gemeenten zijn via het Gemeentenieuws
                     van SZW 2022–5 van 3 oktober jl. opgeroepen om de informatievoorziening en uitvoering
                     van de studietoeslag te verbeteren. Deze oproep is gedaan door de Minister voor Armoedebeleid,
                     Participatie en Pensioenen, als verantwoordelijk Minister. Het is niet bekend hoeveel
                     websites nu de juiste informatie geven.
                  
De regering acht het wenselijk dat de studietoeslag uitgevoerd wordt door gemeenten.
                  Gemeenten bieden belangrijke ondersteuning aan mensen met een beperking, voor, tijdens
                  en na hun studie. Hierdoor blijven deze mensen in beeld bij gemeenten. Doorlopend
                  contact en nabijheid kunnen er ook voor zorgen dat de aanvraag zo min mogelijk moeite
                  kost. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat gemeenten de uitvoering op orde hebben,
                  inclusief de voorlichting. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
                  zal gemeenten hier zo nodig op blijven aanspreken. Daarnaast zet de regering in op
                  het vergroten van het gebruik van de studietoeslag binnen de huidige kaders, mede
                  door de informatievoorziening te verbeteren via onder andere rijksoverheid.nl, gemeenten
                  en andere relevante spelers zoals de onderwijsinstellingen.
               
Heeft de regering gesproken met vertegenwoordigende organisaties zoals Ieder(in) over
                        deze situatie rondom de studietoeslag? Kan de regering de verschillen in standpunten
                        tussen vertegenwoordigende organisaties en het ministerie toelichten, zo vragen zij.
De regering heeft met meerdere vertegenwoordigende organisaties contact over de studietoeslag,
                     waaronder studentenorganisaties en organisaties voor mensen met een beperking of chronische
                     ziekte, zoals Ieder(in). Verschillende organisaties hebben in aanloop naar de hervorming
                     van april 2022 ervoor gepleit de studietoeslag onder te brengen bij DUO en hebben
                     dit nadien herhaald. Volgens deze organisaties zou dit de vindbaarheid en uitvoerbaarheid
                     ten goede komen.
                  
De regering acht het wenselijk dat de studietoeslag uitgevoerd wordt door gemeenten.
                  In 2019 is besloten om de uitvoering van de studietoeslag bij de gemeente te houden.78 Gemeenten bieden belangrijke ondersteuning aan mensen met een beperking, voor, tijdens
                  en na hun studie. Hierdoor blijven deze mensen in beeld bij gemeenten. Doorlopend
                  contact en nabijheid kunnen er ook voor zorgen dat de aanvraag zo min mogelijk moeite
                  kost. Gezien de recente hervorming acht de regering het wenselijker om de uitvoering
                  te verbeteren. Voor uitvoering door DUO zou ook een wetswijziging nodig zijn. Bovendien
                  heeft DUO niet de capaciteit, noch de expertise, om de studietoeslag (op korte termijn)
                  uit te kunnen voeren.
               
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten hoe de kwijtscheldingsregeling
                        volgens haar gestalte dient te krijgen in het hoger onderwijs en het mbo na herinvoering
                        van de basisbeurs.
Het kwijtscheldingsbeleid verandert met de herinvoering van de basisbeurs in het hoger
                     onderwijs niet. In de regel wordt een schuld kwijtgescholden als een oud-student 15
                     of 35 jaar heeft afgelost en er nog een schuld resteert.79 Het restbedrag wordt dan kwijtgescholden. Voor het huidige ho-stelsel geldt een termijn
                     van 420 maanden, in het huidige mbo-stelsel is dat 180 maanden. Met de aanpassing
                     van de terugbetalingsvoorwaarden die in dit wetsvoorstel wordt gedaan, zal ook deze
                     termijn voor mbo-studenten veranderen. Uitzondering hierop is als er een aflosvrije
                     periode is ingezet (maximaal 60 maanden), het aantal maanden wordt dan opgeteld bij
                     de respectievelijke 420 en 180 maanden. Na afloop van die termijn wordt het resterende
                     bedrag kwijtgescholden.
                  
In hoeverre kan aanleiding bestaan om de schuld eerder kwijt te schelden dan pas na
                        het verstrijken van de termijn van 35 jaar?
Kwijtschelding van de reguliere studieschulden vindt plaats bij overlijden van de
                     debiteur voor zover de schuld niet teniet gaat op grond van de garantiebepaling (artikel
                     6.16, tweede lid, Wsf 2000) uit de wet. Daarnaast worden in die situatie ook achterstallige
                     schulden, lesgeldschulden, boetes voor het reisproduct en het misbruik van de uitwonende
                     beurs kwijtgescholden. Er zijn nog enkele andere situaties waarin wordt overgegaan
                     tot (gedeeltelijke) kwijtschelding, zoals bij mensen met een ernstige geestelijke
                     handicap, psychiatrische patiënten wiens situatie uitzichtloos is, in geval van een
                     terminale ziekte waarbij de persoon naar verwachting binnen een jaar komt te overlijden
                     en bij comapatiënten.
                  
In hoeverre blijft bijvoorbeeld de terugbetalingsplicht bestaan wanneer burgers een
                        traject van schuldsanering hebben doorlopen, zo vragen zij.
In aanvulling op de eerder genoemde gronden kan DUO achterstallige schulden kwijtschelden
                     na een schuldsaneringstraject volgens de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp)
                     of een volledig afgeronde minnelijke schuldsanering natuurlijke personen (Msnp). Het
                     gaat daarbij om kwijtschelding van achterstanden – oftewel de direct opeisbare vorderingen
                     – en niet van de hoofdsom.
                  
De leden van de DENK-fractie constateren dat de Raad van State terecht op het feit
                        wijst dat niet is gemotiveerd waarom is gekozen voor de hoogte van de basisbeurs,
                        zoals in het voorstel opgenomen en of deze bestendig zal blijken80. Dit geldt eveneens voor de inkomensgrens en de hoogte van de aanvullende beurs.
                        Deze leden vragen of de voorgestelde omvang van de basisbeurs toereikend is met het
                        oog op de zeer hoge inflatie.
De financiële toegankelijkheid van het vervolgonderwijs is een gedeelde verantwoordelijkheid
                     tussen de overheid, ouders en de student zelf. De overheid draagt daarin bij middels
                     de verschillende vormen van studiefinanciering, maar bijvoorbeeld ook door een bijdrage
                     aan onderwijsinstellingen.
                  
Het Nibud heeft onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de basisbeurs. Het is
                  goed om te benoemen dat daar al wel de huidige hoge inflatie in was meegenomen, maar
                  nog niet de koopkrachtmaatregelen van de regering. Uit dat onderzoek blijkt dat thuiswonende
                  studenten goed rondkomen zonder te lenen of te werken. Voor uitwonende studenten geldt
                  dat zij – zonder de koopkrachtmaatregel van € 164,30 – als zij 12 uur werken tegen
                  het minimumloon van een 18-jarige, daarmee genoeg verdienen om de uitgaven te kunnen
                  doen. Met de koopkrachtmaatregel is de verwachting dus dat zij goed rond kunnen komen.
               
De Raad van State voorziet namelijk een scenario waarin het nieuwe stelsel al snel
                        ontoereikend zal zijn gezien de economische ontwikkelingen. Op welke manier heeft
                        de regering rekening gehouden met toekomstige scenario’s, waarin de inflatie hoog
                        blijft of zelfs blijft stijgen? Is de regering van plan om de hoogte van de basis-
                        en aanvullende beurs te verhogen wanneer genoemde scenario’s zich zullen voordoen?
De bedragen voor studiefinanciering worden jaarlijks geïndexeerd met de prijsontwikkeling.
                     Daar zit wat vertraging in – de huidige hoge inflatie zal dus geëffectueerd worden
                     in de studiefinancieringsbedragen vanaf 2024. Als de inflatie aanhoudt, zullen de
                     bedragen dus ook in de jaren daarna automatisch worden verhoogd. Deze indexering is
                     opgenomen in de wet. Het is niet mogelijk om daar van af te wijken zonder wetswijziging.
                  
Is de regering ervan overtuigd dat het voorgestelde stelsel toekomstbestendig is én
                        er geen structurele wijzigingen nodig zullen zijn? Kan de regering haar overtuiging
                        onderbouwen?
Met het coalitieakkoord is € 1 miljard extra uitgetrokken voor de herinvoering van
                     de basisbeurs. Die middelen zijn structureel uitgetrokken, waardoor er in principe
                     voldoende middelen zijn om deze te laten bestaan. Het is uiteraard niet te voorspellen
                     wat voor situatie zich voordoet in de toekomst en welke keuzes er op dat moment gemaakt
                     worden.
                  
Wat vindt de regering van het SER Jongerenplatform-advies «Studeren zonder druk»81, waarin wordt geconcludeerd dat de hoogte van de beurzen in het wetsvoorstel te laag
                        zijn, zo vragen zij.
De regering heeft kennisgenomen van het SER Jongerenplatfom-advies, met daarin onder
                     andere het advies om tot hogere beurzen te komen. Het Nibud heeft op verzoek van uw
                     Kamer onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de voorgestelde basisbeursbedragen.
                     Zij stelt dat de herinvoering van de basisbeurs een positief effect heeft op de financiële
                     situatie van studenten. Een thuiswonende student hoeft volgens dit onderzoek niet
                     te lenen om aan de gemiddelde uitgaven te voldoen. Een uitwonende ho-student kan straks
                     maximaal het gecombineerde bedrag van basisbeurs, aanvullende beurs en basislening
                     – € 957,87 ontvangen van DUO. Als studenten daarnaast nog 12 uur per week werken zouden
                     zij aan deze uitgaven kunnen voldoen. Een uitwonende basisbeurs op zichzelf staand
                     zal voor de gemiddelde student niet voldoende zijn. De koopkrachtmaatregel voor studiejaar
                     2023–2024 is door het Nibud niet meegenomen.
                  
De regering ziet de toegankelijkheid van het onderwijs als een gezamenlijke verantwoordelijkheid
                  van overheid, ouders en student. Lenen, werken of een combinatie hiervan, waarbij
                  de student zelf keuzes hierin kan maken, zijn en blijven het uitgangspunt. Met de
                  herinvoering van de basisbeurs – en de verbreding van de aanvullende beurs naar een
                  grotere groep studenten – wordt het aandeel van de overheid in de gedeelde verantwoordelijkheid
                  van overheid, ouder en student groter. Voor het verhogen van de bedragen volgens het
                  voorstel van het SER Jongerenplatform ziet de regering geen dekking.
               
Daarnaast geven de leden als voornoemd aan dat in het Nibud-onderzoek «Toereikendheid
                        basisbeurs»
                     82
                      wordt geconcludeerd dat studenten gemiddeld € 1.041,– per maand aan uitgaven hebben
                        tegenover € 786,– aan inkomsten. Studenten komen dus structureel € 255,– tekort.
                     Hoe verwacht de regering dat studenten dit structurele tekort gaan aanvullen wanneer
                        ouders dit niet (volledig) kunnen, zo vragen deze leden.
Het studiefinancieringsstelsel heeft als doel om studenten financieel te ondersteunen
                     tijdens hun studie, maar niet om volledig in het levensonderhoud te voorzien. De regering
                     ziet een gedeelde verantwoordelijkheid van drie partijen om te voorzien in dat levensonderhoud
                     van studenten, namelijk de overheid, de ouders en de student zelf.
                  
De overheid voorziet in dat deel door middel van de basisbeurs en reisvoorziening
                     en biedt daarnaast een lening tegen sociale voorwaarden aan. Van de ouders wordt ook
                     een bijdrage verwacht. In het geval de ouder die bijdrage niet kan leveren in verband
                     met de hoogte van het inkomen neemt de overheid deze kosten over – de aanvullende
                     beurs. Tot slot wordt ook van de student een bijdrage gevraagd. Dat kan zijn door
                     middel van een bijbaan of door een lening aan te gaan. Een bijbaan kan ook een goede
                     manier zijn om al wat werkervaring op te doen tijdens de studie.
                  
Vindt de regering dat werken naast de studie de norm moet worden? Kan de regering
                        aangeven hoeveel uur per week werken de regering redelijk acht?
Het studiefinancieringsstelsel gaat uit van een gedeelde verantwoordelijkheid van
                     de overheid, ouders en student zelf. Sinds de invoering van het studiefinancieringsstelsel
                     is dit het uitgangspunt. Er is – en was – dus altijd sprake van een veronderstelde
                     eigen bijdrage van de student. Lenen, werken of een combinatie hiervan, waarbij de
                     student nadrukkelijk zelf keuzes hierin kan maken, zijn en blijven het uitgangspunt.
                     Het is dus aan de student zelf om te bepalen hoeveel uur hij of zij nodig en wenselijk
                     acht, afgezet tegen de alternatieven.
                  
Hoe verhoudt dit zich tot het tijdig afronden van de studie en de al toenemende stress
                        en prestatiedruk onder studenten?
Op dit moment wordt er een verdiepend onderzoek gedaan naar de oorzaken van stress
                     en prestatiedruk. De resultaten van dit verdiepend onderzoek worden voor de zomer
                     van 2023 verwacht.
                  
En in hoeverre houdt de regering met dit voorstel rekening met studenten met ouders
                        uit lage inkomensgroepen, die genoodzaakt zijn om hun ouders financieel bij te staan,
                        mantelzorg moeten verlenen of om andere bijzondere omstandigheden het structurele
                        tekort niet kunnen aanvullen, zo vragen zij.
De herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs zorgt in algemene zin voor
                     een financiële verbetering. Daarnaast wordt de aanvullende beurs in het hoger onderwijs
                     zelfs uitgebreid zodat meer studenten daarvoor in aanmerking komen. Verder hebben
                     studenten de optie om te werken of te lenen. Studenten die te maken hebben met bijzondere
                     omstandigheden, zoals het verlenen van mantelzorg, kunnen een beroep doen op het profileringsfonds
                     (ho) of het mbo-studentenfonds (mbo).
                  
Het lid van de BIJ1-fractie is blij dat de basisbeurs terugkomt, maar de nieuwe basisbeurs
                        is niet hoog genoeg. In het Nibud-onderzoek «Toereikendheid Basisbeurs»83 wordt geconcludeerd dat studenten gemiddeld € 1.041,– per maand aan uitgaven hebben
                        tegenover € 786,– aan inkomsten. Kan de regering een inschatting geven van de gemiddelde
                        schuld die een student, die volledig onder het nieuwe stelsel gaat studeren, opbouwt,
                        zo vraagt het lid.
De gemiddelde studieschuld van studenten uit startcohort 2015–2016 (eerste generatie
                     leenstelsel) betreft € 20.611.84 Als studenten zonder studieschuld buiten beschouwing worden gelaten, gaat het om
                     een gemiddelde schuld van € 27.745.
                  
Het is lastig om te bepalen wat de gemiddelde schuld zal zijn van een student die
                  volledig onder het nieuwe stelsel studeert. De verwachting is dat studenten hun lening
                  zullen verlagen. Hoe hoog dat bedrag precies zal zijn, is mede afhankelijk van de
                  hoogte van hun basisbeurs. Een thuiswonende student zal bij een vierjarige studie
                  in totaal (in prijzen 2023) € 5.300 aan basisbeurs ontvangen. Een uitwonende student
                  zal bij een vierjarige studie in totaal € 13.200 ontvangen (dit is prijspeil 2023
                  en exclusief de koopkrachtmaatregel van studiejaar 2023–2024). Ook de verbreding van
                  de aanvullende beurs zal van invloed zijn op de gemiddelde studieschuld.
               
Dit laat zich echter niet eenduidig vertalen tot een verwachting over de daling van
                  de studieschuld, omdat er ook sprake is van gedragseffecten. Zo zou het kunnen zijn
                  dat studenten – omdat ze gewend zijn aan hogere leningen – hun lening niet volledig
                  verlagen met het bedrag van de basisbeurs (en aanvullende beurs). Ook kan het zijn
                  dat studenten nu juist een grotere wens ervaren om met zo min mogelijk schulden af
                  te studeren.
               
Kan de regering in haar inschatting meerdere scenario’s verwerken? Eén waarin de incidentele
                        verhoging voor slechts een paar jaar aanblijft en één waarin de tijdelijke verhoging
                        structureel wordt?
Om de koopkracht van uitwonende studenten te herstellen wordt de uitwonende basisbeurs
                     in studiejaar 2023–2024 met € 164,30 per maand verhoogd. Dit komt neer op een bedrag
                     van € 1.972 per jaar. Indien deze maatregel structureel zou gelden, zou een uitwonende
                     student met recht op studiefinanciering bij een studieduur van vier jaar € 7.886 ontvangen
                     (in prijzen 2023) aanvullend op de hiervoor genoemde bedragen voor uitwonende studenten.
                  
Zoals hierboven is toegelicht, is het lastig om nu vooraf al te bepalen wat de gemiddelde
                  schuld zal zijn van studenten die volledig onder het nieuwe stelsel gaan studeren.
                  De verwachting is dat de hoogte van de beurzen (basis en aanvullend) van invloed zal
                  zijn op de gemiddelde studieschuld. Wanneer de maatregel om de koopkracht van studenten
                  te verbeteren voor meerdere jaren zou gelden of structureel zou worden ingevoerd,
                  zal dat dus de hoogte van de gemiddelde schuld beïnvloeden. Echter, zoals hierboven
                  is toegelicht is er ook sprake van gedragseffecten die vooraf niet precies in te schatten
                  zijn, en die ervoor zorgen dat voornoemde bedragen niet eenduidig vertaald kunnen
                  worden tot een verwachting over de daling van de studieschuld.
               
Zo zou het kunnen zijn dat studenten – omdat ze gewend zijn aan hogere leningen –
                  hun lening niet volledig verlagen met het bedrag van de basisbeurs (en aanvullende
                  beurs). Ook kan het zijn dat studenten nu juist een grotere wens ervaren om met zo
                  min mogelijk schulden af te studeren. Hierbij speelt mogelijk ook de stijgende rente
                  een rol.
               
Is de regering bereid om in het licht van het voornoemde onderzoek van Nibud de basisbeurs
                        structureel te verhogen, zo vraagt zij.
Nee, de regering is hier niet toe bereid. De financiële toegankelijkheid van het vervolgonderwijs
                     is een gedeelde verantwoordelijkheid tussen de overheid, ouders en de student zelf.
                     De overheid draagt daarin bij middels de verschillende vormen van studiefinanciering,
                     maar bijvoorbeeld ook door een bijdrage aan onderwijsinstellingen.
                  
Het Nibud heeft onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de basisbeurs. Het is
                  goed om te benoemen dat daar al wel de inflatie in was meegenomen, maar nog niet de
                  koopkrachtmaatregelen van de regering. Uit dat onderzoek blijkt dat thuiswonende studenten
                  goed rondkomen zonder te lenen of te werken. Voor uitwonende studenten geldt dat zij
                  – zonder de koopkrachtmaatregel van € 165 – als zij 12 uur werken tegen het minimumloon
                  van een 18-jarige, dan daarmee genoeg verdienen om de uitgaven te kunnen doen. Met
                  de koopkrachtmaatregel is de verwachting dus dat zij goed rond kunnen komen.
               
Voornoemd lid leest bovendien in de memorie van toelichting het volgende: «De totstandkoming
                        van het bedrag voor de basisbeurs komt voort uit het structureel beschikbare bedrag
                        van € 1 miljard (...).»85 Wat is de redenatie achter dit bedrag? Het blijft onduidelijk hoe dit exacte bedrag
                        tot stand is gekomen, aldus dit lid.
De regering staat voor verschillende grote maatschappelijke opgaven. Naast het onderwijs
                     is er ook aandacht voor bijvoorbeeld de woningmarkt en het klimaat. Al die opgaven
                     vragen om grote investeringen. De financiële middelen zijn echter beperkt en dus moeten
                     er keuzes gemaakt worden. Daarom is in het coalitieakkoord € 1 miljard gereserveerd
                     voor deze specifieke investering.
                  
2.2.3 Tijdelijke verhoging basisbeurs en basistoelage in verband met koopkrachtmaatregelen
               
De leden van de D66-fractie hebben naar aanleiding van de motie van de leden Van der
                     Molen en Van der Laan86
                   omtrent het terugdraaien van de halvering van het collegegeld in het eerste studiejaar
                     samen met de leden van de CDA-fractie en de leden van de Christen Unie-fractie voorgesteld
                     om € 446 miljoen in te zetten voor het verlengen van de tijdelijke verhoging van de
                     basisbeurs. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gaf tijdens de OCW-begrotingsbehandeling
                     op 24 november 2022 aan deze middelen inderdaad op deze manier te willen besteden87
                  . Deze leden lezen dat in dit wetsvoorstel alleen een eenmalige verhoging van de basisbeurs
                     voor 2023–2024 is voorzien.
                  De leden vragen wat op juridisch vlak nodig is om het voorstel om € 446 miljoen in
                     te zetten voor het verlengen van de tijdelijk verhoging van de basisbeurs te realiseren.
                     Is de regering voornemens om met een nota van wijziging de mogelijkheid toe te voegen
                     om ook in latere jaren het bedrag van de basisbeurs te kunnen verhogen, zo vragen
                     zij.
Deze leden refereren aan de (aangehouden) motie Van Meenen c.s., die ziet op een (incidentele)
                  verhoging van de basisbeurs voor uitwonende mbo- en ho-studenten en van de basistoelage
                  voor uitwonende scholieren in studiejaren 2024–2025 en 2025–2026.88 Voor deze verhoging zou een wijziging van de wet nodig zijn, aangezien de bedragen
                  van de basisbeurs en basistoelage in de wet (Wsf 2000 en Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage
                  en schoolkosten (Wtos)) zijn vastgelegd. Verder zouden de begrotingswetten voor de
                  desbetreffende jaren moeten voorzien in het bestemmen van deze incidentele middelen
                  voor de uitwonende basisbeurs en basistoelage.
               
Voor studiejaar 2023–2024 is een verhoging van de basisbeurs in het wetsvoorstel geregeld,
                  als onderdeel van de koopkrachtmaatregelen van de regering. Aangezien het bij het
                  voorstel voor een verhoging voor latere jaren gaat om een initiatief vanuit uw Kamer,
                  meent de regering dat het niet op haar weg ligt om dit bij nota van wijziging te regelen.
                  Van belang hierbij is ook dat de regering pas bij de komende Voorjaarsnota zal komen
                  met een voorstel voor de bestemming van de door deze leden bedoelde incidentele middelen.
                  Na de Voorjaarsnota zal het dus pas duidelijk zijn of er incidentele middelen beschikbaar
                  zijn voor incidentele verhoging van de basisbeurs in studiejaren 2024–2025 en 2025–2026.
                  Op dat moment zal de behandeling van dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer naar verwachting
                  reeds zijn afgerond. De regering zou voor de incidentele verhoging van de basisbeurs
                  daarom in beginsel na de Voorjaarsnota een afzonderlijk wetsvoorstel in procedure
                  moeten brengen. Dit zou een zeer krap tijdpad opleveren, omdat voor dat wetstraject
                  ongeveer een jaar (tot 1 augustus 2024) beschikbaar zou zijn, terwijl wetsvoorstellen
                  doorgaans een doorlooptijd hebben van zo’n twee jaar. Het voorgaande laat onverlet
                  dat het leden van uw Kamer vrij staat om desgewenst een amendement in te dienen dat
                  voorziet in de mogelijkheid om de basisbeurs in bedoelde studiejaren te verhogen door
                  de inzet van de voornoemde middelen.
               
De leden van de CDA-fractie vragen of op elk moment een koopkrachtmaatregel genomen
                        kan worden, zoals in dit wetsvoorstel de tijdelijke verhoging van de basisbeurs voor
                        uitwonenden, of dat hiervoor eerst de Wet studiefinanciering 2000 of een besluit aangepast
                        moet worden, die/dat vervolgens langs beide Kamers moet.
Als het gaat om een koopkrachtmaatregel op het gebied van studiefinanciering dient
                     de wet te worden aangepast, aangezien de studiefinancieringsbedragen in de wet (Wsf
                     2000) zijn vastgelegd. In het geval van de koopkrachtmaatregel in het wetsvoorstel
                     dat de herinvoering van de basisbeurs regelt, kon de regering profiteren van het reeds
                     opgestarte wetstraject. De regering verwijst hierbij tevens naar het antwoord op de
                     vorige vragen van de leden van D66 in deze paragraaf.
                  
De leden van de SP-fractie constateren dat toen het leenstelsel werd ingevoerd de
                     studenten uit de koopkrachtberekeningen van het Nibud zijn gehaald. Tot 2015 werden
                     de studenten wel meegenomen, waarbij jaarlijks voor honderd voorbeeldhuishoudens de
                     koopkrachtveranderingen voor het volgende jaar werden doorgerekend. Het Interstedelijk
                     Studenten Overleg (hierna: het ISO) heeft al opgeroepen om studenten weer expliciet
                     mee te nemen in de officiële koopkrachtberekeningen om zo de bijna één miljoen studenten
                     in Nederland op de juiste manier mee te wegen in het bepalen van beleid, aldus de
                     leden. Wil de regering daarom in gesprek gaan met het Nibud om studenten weer mee
                     te nemen in de berekeningen van het Nibud, zo vragen zij.
De leden van de ChristenUnie-fractie maken van deze gelegenheid gebruik om de regering
                        te vragen naar de stand van zaken van de gesprekken met het Nibud over het wederom
                        includeren van studenten bij het koopkrachtonderzoek. Met de herinvoering van de basisbeurs
                        en de huidige inflatieontwikkelingen verandert de financiële situatie van studenten
                        sterk. De leden achten het van groot belang dat de koopkracht van studenten weer inzichtelijk
                        wordt.
Uw Kamer heeft eerder via een motie van het lid Bruins c.s. opgeroepen om studenten
                     weer mee te laten nemen in de koopkrachtberekeningen van het Nibud.89
Het Nibud opereert zelfstandig. De regering kan dus hoogstens verzoeken doen aan het
                  Nibud. De regering heeft hier met het Nibud over gesproken, en het Nibud geeft aan
                  dat zij niet van plan is om studenten op korte termijn op te nemen in de koopkrachtplaatjes.
                  De belangrijkste reden hiervoor is dat de koopkrachtplaatjes statisch zijn, waarbij
                  ervan uit wordt gegaan dat er niets verandert in de situatie. De situatie van studenten
                  verandert op dit moment vaak en ook nog eens in korte tijd. Hierdoor is het niet goed
                  mogelijk om studenten op te nemen in de koopkrachtplaatjes.
               
De regering monitort de financiële situatie op andere manieren periodiek. Het tweejaarlijks
                  uitvoeren van het Studentenonderzoek is toegezegd naar aanleiding van de motie Bruins
                  c.s. Verder wordt de financiële situatie van ho-studenten jaarlijks in de Studentenmonitor
                  bekeken.
               
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de basisbeurs voor uitwonende studenten
                        inmiddels verhoogd zal worden. In het collegejaar 2023–2024 gaat het bedrag in ieder
                        geval omhoog met ongeveer € 165,–.
                     Kan de regering aangeven of zij voornemens is dit bedrag structureel te verhogen?
                        Zo nee, welke bezwaren ziet zij daartegen, zo vragen zij.
De voorgestelde koopkrachtmaatregel is – net als de andere koopkrachtmaatregelen van
                     de regering – genomen in het licht van de huidige hoge en snel stijgende prijzen om
                     prangende situaties bij studenten te voorkomen en is daarmee incidenteel.
                  
Wel wordt de hoogte van de basisbeurs jaarlijks geïndexeerd op basis van de prijsindex,
                  waardoor de basisbeurs (met een jaar vertraging) meestijgt met de stijgende prijzen.
                  De regering houdt de ontwikkelingen van de prijzen en de financiële situatie de komende
                  tijd in de gaten.
               
De leden van de Volt-fractie vragen in hoeverre het gewenst is dat, tegen de achtergrond
                        van de huidige inflatie, enkel de studenten met een uitwonende basisbeurs voor de
                        huidige kostenstijging gecompenseerd worden en de thuiswonende studenten niet. Kan
                        de regering deze keuze motiveren?
                     Deze leden zijn van mening dat dit voor beide groepen studenten moet gelden evenals
                        dat dit geen tijdelijke verhoging moet zijn, maar structureel. Hoe reflecteert de
                        regering op deze opvatting, zo vragen zij.
Uitwonende studenten en scholieren kampen met een uitzonderlijke stijging van de (energie)prijzen.
                     Zij betalen vaak hun eigen energierekening en boodschappen. Thuiswonende studenten
                     worden minder geraakt door stijgende prijzen, en het huishouden waarvan zij deel uitmaken
                     kan doorgaans wel profiteren van andere koopkrachtmaatregelen. De constatering dat
                     thuiswonende studenten over het algemeen goed rond kunnen komen van de basisbeurs,
                     ook na de hoge inflatie, wordt door het Nibud gedeeld.90
Zoals eerder aangegeven hebben thuiswonende studenten in een andere mate last van
                  de stijgende prijzen en worden bovendien hun ouders gecompenseerd middels de verschillende
                  koopkrachtmaatregelen van de regering. De voorgestelde koopkrachtmaatregel is – net
                  als de andere koopkrachtmaatregelen van de regering – genomen in het licht van de
                  huidige hoge en snel stijgende prijzen om prangende situaties bij studenten te voorkomen
                  en heeft een incidenteel karakter.
               
De hoogte van de basisbeurs wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de prijsindex,
                  waardoor de basisbeurs (met een jaar vertraging) mee stijgt met de stijgende prijzen.
                  De regering houdt de ontwikkelingen van de prijzen en de financiële situatie de komende
                  tijd in de gaten.
               
2.2.4 Maximale leenbedrag
               
De leden van de VVD-fractie vragen wat de verwachting is van de regering omtrent de
                     omvang van de studieschuld van studenten. Hoeveel verwacht de regering dat studenten
                     minder gaan lenen, zo vragen zij.
De leden van de DENK-fractie zien dat de mogelijkheden om te lenen blijven bestaan
                        in het wetsvoorstel. Kan de regering een inschatting geven van de te verwachte studieschuld
                        van studenten, die volledig onder het nieuwe stelsel gaan studeren en gaan lenen,
                        zo vragen zij.
De gemiddelde studieschuld van studenten uit startcohort 2015–2016 (eerste generatie
                     leenstelsel) betreft € 20.61191. Als studenten zonder studieschuld buiten beschouwing worden gelaten, gaat het om
                     een gemiddelde schuld van € 27.745.
                  
Het is lastig om te bepalen met hoeveel de studieschulden zullen dalen. De verwachting
                     en de wens van de regering is dat studenten hun lening zullen verlagen. Hoe hoog dat
                     bedrag precies zal zijn, is mede afhankelijk van de hoogte van hun basisbeurs. Een
                     thuiswonende student zal bij een vierjarige studie in totaal € 5.300 aan basisbeurs
                     ontvangen (prijspeil 2023). Een uitwonende student zal bij een vierjarige studie in
                     totaal € 13.200 ontvangen (dit is in prijzen 2023 en exclusief de koopkrachtmaatregel
                     van studiejaar 2023–2024). Ook de verbreding van de aanvullende beurs zal van invloed
                     zijn op de gemiddelde studieschuld.
                  
Dit laat zich echter niet eenduidig vertalen tot een verwachting over de daling van
                  de studieschuld, omdat er ook sprake is van gedragseffecten. Zo zou het kunnen zijn
                  dat studenten – omdat ze gewend zijn aan hogere leningen – hun lening niet volledig
                  verlagen met het bedrag van de basisbeurs (en aanvullende beurs). Ook kan het zijn
                  dat studenten nu juist een grotere wens ervaren om met zo min mogelijk schulden af
                  te studeren. Hierbij speelt mogelijk ook de stijgende rente een rol.
               
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de hoogte van het maximale leenbedrag wordt
                        bepaald.
Met de invoering van het studievoorschot zijn de gemiddelde kosten van levensonderhoud
                     voor het hoger onderwijs opnieuw berekend en vastgesteld. De normbedragen volgen uit
                     de kosten van het levensonderhoud. Dit normbedrag wordt jaarlijks geïndexeerd met
                     de cpi. De maximale basislening voor een student is dit normbedrag verminderd met
                     de basisbeurs en de aanvullende beurs. Als een student niet (volledig) in aanmerking
                     komt voor de aanvullende beurs kan de student dat bedrag extra lenen.
                  
Welke rol spelen de analyses van het Nibud hierbij?
Op basis van het studentenonderzoek van het Nibud wordt gekeken of de normbedragen
                  toereikend zijn. Bij het meest recente onderzoek in 2021 was dit het geval.92
En de inflatiecorrectie?
Het normbedrag wordt jaarlijks geïndexeerd met de cpi. Er is dus sprake van inflatiecorrectie
                  voor het maximale leenbedrag.
               
Hoe lang kunnen studenten maximaal lenen, zo vragen zij.
De prestatiebeurs hoger onderwijs wordt gedurende de nominale opleidingsduur van de
                     betreffende opleiding (meestal 4 jaar) verstrekt. In die periode kan een student ook
                     naast de ontvangen prestatiebeurs gebruik maken van collegegeldkrediet of een lening.
                     Indien de student langer studeert en daarna ook gebruik wil maken van studiefinanciering,
                     dan kan er nog drie jaar worden geleend. In totaal gaat het dus om de nominale duur
                     van de studie plus drie jaar.
                  
Voornoemde leden zien dat thuiswonende studenten, die na invoering van de Wet herinvoering
                        basisbeurs hoger onderwijs aanspraak maken op de basisbeurs, in z’n totaliteit (dus
                        inclusief de basisbeurs) minder kunnen lenen dan thuiswonende studenten, die thans
                        nog onder het leenstelsel vallen. Welk maximaal bedrag kunnen thuiswonende studenten
                        lenen, indien zij wel recht hebben op een basisbeurs, maar deze niet aanvragen?
Houden deze studenten aanspraak op een hoger leenbedrag dan studenten die wel een
                        basisbeurs aanvragen? Blijven deze bedragen ook hetzelfde als de nominale duur van
                        de opleiding voorbij is en studenten in de leenfase terecht komen, zo vragen zij.
De basislening is voor alle studenten hetzelfde. Het klopt dat voor thuiswonende studenten
                     in het nieuwe basisbeursstelsel het totaalbedrag (het zogenoemde normbedrag) lager
                     zal zijn dan in het huidige leenstelsel. Thuiswonende studenten hebben – zo blijkt
                     ook uit onderzoek van het Nibud – lagere kosten dan uitwonende studenten. Daarom is
                     de basisbeurs voor thuiswonende studenten lager vastgesteld. De leenruimte in de basislening
                     is voor alle studenten hetzelfde, waardoor het totale normbedrag voor thuiswonenden
                     dus lager uitvalt.
                  
Thuiswonende studenten in de prestatiebeursfase kunnen € 266,97 per maand lenen als
                  basislening. Als een student niet (volledig) in aanmerking komt voor de aanvullende
                  beurs kan de student dat bedrag extra lenen. Ter illustratie – een student zonder
                  aanvullende beurs kan € 682,97 per maand lenen en een student met een volledige aanvullende
                  beurs kan € 266,97 per maand lenen (op basis van de basislening en de aanvullende
                  lening). Daarnaast hebben studenten in het hoger onderwijs nog de mogelijkheid om
                  collegegeldkrediet aan te vragen. Het is dus niet zo dat studenten die de basisbeurs
                  niet aanvragen, meer mogen lenen.
               
Daarnaast wordt gevraagd naar het bedrag dat studenten kunnen lenen in de leenfase.
                  Dit artikel wordt niet gewijzigd en zal dus gelijk blijven aan de situatie onder het
                  leenstelsel. Zowel uit- als thuiswonende studenten kunnen dan per maand € 1.028,33
                  lenen (prijspeil 2023) conform artikel 5.2, vierde lid, van de Wsf 2000.
               
De leden van de PvdA-fractie signaleren dat bij de hoogte van de basisbeurs uitwonende
                        studenten met ouders met een modaal inkomen zelf aan de kosten van levensonderhoud
                        en studie een bedrag moeten bijdragen dat hoger is dan het bedrag dat zij in totaal
                        kunnen lenen. Dit betekent dat zij naast hun studie zullen moeten werken om hierin
                        te voorzien, aldus deze leden. Welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag?
Het Nibud berekende in het onderzoek «Toereikendheid Basisbeurs»93 dat een uitwonende student gemiddeld € 1.271,- nodig heeft om te voorzien in zijn
                        of haar levensonderhoud. Daartegenover staat dan een bedrag van € 786,– aan inkomsten.
                        Hierbij is volgens de leden zelfs de gigantische inflatie van de afgelopen tijd nog
                        niet meegerekend. Hoe rechtvaardigt de regering in dit licht de hoogte van de basisbeurs
                        voor uitwonende studenten, zo vragen zij.
Het studiefinancieringsstelsel heeft als doel om studenten financieel te ondersteunen
                     tijdens hun studie, maar niet om volledig in het levensonderhoud te voorzien. De regering
                     ziet een gedeelde verantwoordelijkheid van drie partijen om te voorzien in dat levensonderhoud
                     van studenten, namelijk de overheid, de ouders en de student zelf. Het is dus altijd
                     zo dat verwacht wordt dat studenten zelf een bijdrage doen – ongeacht het inkomen
                     van de ouders.
                  
De overheid voorziet in dat deel door middel van onder andere de basisbeurs en reisvoorziening
                     en biedt daarnaast een lening tegen sociale voorwaarden aan. Van de ouders wordt ook
                     een bijdrage verwacht. In het geval de ouder die bijdrage niet kan leveren in verband
                     met de hoogte van het inkomen neemt de overheid deze kosten over – de aanvullende
                     beurs. De student zelf kan een bijdrage doen door bijvoorbeeld te werken of een lening
                     aan te gaan. Een bijbaan kan ook een goede manier zijn om al werkervaring op te doen
                     tijdens de studie.
                  
Het Nibud heeft onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de basisbeurs. Het is
                     goed om te benoemen dat daar al wel de huidige hoge inflatie in was meegenomen, maar
                     nog niet de koopkrachtmaatregelen van de regering. Uit dat onderzoek blijkt dat thuiswonende
                     studenten goed rondkomen zonder te lenen of te werken. Voor uitwonende studenten geldt
                     dat zij – zonder de koopkrachtmaatregel van € 165 – als zij 12 uur werken tegen het
                     minimumloon van een 18-jarige, daarmee genoeg verdienen om de uitgaven te kunnen doen.
                     Met de koopkrachtmaatregel is de verwachting dus dat zij goed rond kunnen komen.
                  
2.2.5 Aanvullende beurs
               
2.2.5.1 Stimuleren gebruik aanvullende beurs
               
De leden van de D66-fractie lezen dat een kwart van de studenten, die recht heeft
                        op een aanvullende beurs, daar geen gebruik van maakt, terwijl 41% van deze studenten
                        wel geld leent. Deze leden moedigen het voornemen van de regering aan om in te zetten
                        op meer gebruik van de aanvullende beurs door studenten. Welke mogelijkheden ziet
                        de regering hiervoor in het nieuw op te zetten communicatietraject van DUO?
                     Kan de regering toezeggen om voor de behandeling van de Wet herinvoering basisbeurs
                        hoger onderwijs de Kamer te informeren over de maatregelen omtrent het stimuleren
                        van het gebruik van de aanvullende beurs, zo vragen zij.
DUO is al in 2021 begonnen met het stimuleren van het gebruik van de aanvullende beurs.
                     Ten eerste heeft DUO de informatie over de aanvullende beurs op de website nadrukkelijker
                     in beeld gebracht. Via social media en informatieborden op middelbare scholen worden
                     (aankomende) studenten ook gewezen op de aanvullende beurs. De kernboodschap luidt
                     dat studenten de beurs vooral aan moeten vragen en dat DUO voor ze controleert of
                     ze er recht op hebben. Studenten die wel gebruik maken van studiefinanciering, maar
                     geen aanvullende beurs ontvangen, worden via een brief of mail extra gewezen op het
                     bestaan van de aanvullende beurs. DUO kan pas na een aanvraag van een student uitzoeken
                     of een student recht heeft op de aanvullende beurs. Verder krijgen studenten die bij
                     het aanvragen van studiefinanciering de aanvullende beurs niet aanvinken een melding
                     om hen nog eens extra op het bestaan van de aanvullende beurs te wijzen.
                  
Daarnaast gaat DUO in het begin van 2023 de aanvraagschermen van studiefinanciering
                  aanpassen en daarin de aanvullende beurs standaard aanvinken. Studenten die de aanvullende
                  beurs niet willen aanvragen, zullen het vinkje dus uit moeten zetten. Als onderdeel
                  van de communicatiecampagne voor de herinvoering van de basisbeurs wordt (aankomende)
                  studenten ook aangeraden de aanvullende beurs aan te vragen. Studenten die eerder
                  geen recht hadden op de aanvullende beurs, komen daar vanaf 1 januari 2024 mogelijk
                  wel voor in aanmerking. De inkomensgrens voor het ontvangen van een aanvullende beurs
                  wordt dan verhoogd naar ten minste € 70.000, waardoor een grotere groep studenten
                  aanspraak maakt op de aanvullende beurs. Met deze maatregelen verwacht de regering
                  het gebruik van de aanvullende beurs substantieel te verhogen.
               
De leden van de CDA-fractie vragen welke maatregelen de regering gaat nemen om het
                        gebruik van de aanvullende beurs substantieel te vergroten. Waar streeft de regering
                        naar, zo vragen zij.
In eerder antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie is aangegeven welke
                     maatregelen de regering neemt om het gebruik van de aanvullende beurs te stimuleren.
                  
De regering streeft ernaar om het niet-gebruik van de aanvullende beurs met tenminste
                  75 procent terug te dringen. Daartoe heeft DUO al verschillende maatregelen ingezet,
                  gericht op het verbeteren van de voorlichting en verduidelijken van de aanvraagschermen.
                  Daar bovenop zal DUO binnenkort in het aanvraagscherm van studiefinanciering de optie
                  van de aanvullende beurs standaard aanvinken. Deze individuele maatregel zal naar
                  verwachting het niet-gebruik met 75 procent terugdringen. De eerder genomen maatregelen
                  zullen dit effect nog verder vergroten.
               
Voorts vragen de leden vragen of na invoering van de Wet herinvoering basisbeurs hoger
                        onderwijs op alle plekken in relevante wetgeving van de regering op het terrein van
                        Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt gewerkt met dezelfde definitie van indexatie,
                        namelijk de gemiddelde inflatie over een jaar.
Conform de begrotingsregels wordt de gehele rijksbegroting jaarlijks, uitzonderingen
                     daargelaten, aangepast voor loon- en prijsontwikkelingen, zo ook de OCW-begroting.
                     De basis van deze indexatie is de CEP-raming van het CPB van de loon- en prijsontwikkelingen
                     in het lopende jaar. Er zijn ook budgetten die een afwijkende indexatie kennen. Zo
                     is bijvoorbeeld de indexatie van de mediabegroting gekoppeld aan de cpi. Ook de indexatie
                     van het collegegeld, lesgeld en cursusgeld, en de uitgaven volgend uit de Wsf 2000,
                     Wet studiefinanciering BES (Wsf BES) en de Wtos kennen afwijkende indexatie, omdat
                     deze gebaseerd zijn op gerealiseerde gemiddelde prijsontwikkelingen in plaats van
                     ramingen. OCW heeft maatregelen genomen om binnen het studiefinancieringsstelsel en
                     het collegegeld, lesgeld en cursusgeld de wijze van indexatie te harmoniseren.
                  
In het hoger onderwijs en beroepsonderwijs zal naar verwachting vanaf studiejaar 2024–2025
                  worden gewerkt met dezelfde manier van indexeren voor de indexatie van het collegegeld,
                  lesgeld en cursusgeld, welke plaatsvindt aan de hand van de cpi. Waar eerst werd gekeken
                  naar de procentuele wijziging van het indexcijfer van de consumentenprijs over de
                  maand april ten opzichte van de maand april van het voorafgaande jaar, wordt de aanpassing
                  van het collegegeld, lesgeld en cursusgeld bij de nieuwe indexeringswijze bepaald
                  door de gemiddelde procentuele wijziging die de cpi over de periode mei tot en met
                  april heeft ondergaan ten opzichte van dezelfde periode in het daaraan voorafgaande
                  jaar. Voor het hoger onderwijs is de indexeringswijze reeds gewijzigd en het collegegeld
                  is voor het studiejaar 2023–2024 dan ook aangepast aan de hand van deze nieuwe indexeringswijze.94 Hetzelfde geldt voor het cursusgeld.95 Voor het lesgeld wordt aan de wijziging van de indexeringswijze gewerkt, met als
                  doel de nieuwe indexeringswijze vanaf studiejaar 2024–2025 toe te passen.96
Binnen de Wsf 2000, Wsf BES en de Wtos wordt een onderscheid gemaakt tussen indexatie
                  aan de hand van de cpi en indexatie aan de hand van het indexcijfer cao-lonen. De
                  cpi drukt de gemiddelde prijsstijgingen uit waar een gemiddeld huishouden in Nederland
                  mee te maken heeft en is de meest gebruikelijke index voor inflatie. De nieuwe indexeringswijze
                  van het collegegeld, lesgeld en cursusgeld is meer in lijn met de wijze waarop de
                  bedragen uit de Wsf 2000, Wsf BES en de Wtos jaarlijks worden geïndexeerd. Indexatie
                  geschiedt hier aan de hand van de gemiddelde loon- of prijsontwikkeling over een heel
                  jaar, zij het dat niet wordt gekeken naar de procentuele wijziging ten opzichte van
                  de periode mei tot en met april in het voorafgaande jaar, maar naar de procentuele
                  wijziging in de periode januari tot en met december in het tweede aan het moment van
                  indexering voorafgaande kalenderjaar.97 Concreet betekent dit dat voor de hoogte van de basisbeurs voor het jaar 2024 wordt
                  gekeken naar de procentuele wijziging die de cpi in het kalenderjaar 2022 heeft ondergaan.
               
Het baart de leden van de PvdA-fractie zorgen dat een kwart van de mbo’ers, dat recht
                        heeft op een aanvullende beurs, deze niet aanvraagt. In de raming van de uitgaven
                        werd rekening gehouden met een substantiële afname van het niet-gebruik van de aanvullende
                        beurs, aldus deze leden. Kan de regering toelichten in hoeverre zij daarbij succes
                        heeft weten te boeken, zo vragen zij.
DUO heeft – zoals in eerdere antwoorden op vragen van de leden van de D66- en CDA-fractie
                     aangegeven – in 2021 de communicatie over de aanvullende beurs verbeterd door studenten
                     en aankomende studenten op de website, maar ook in brieven, sociale mediacampagnes
                     en informatieschermen op scholen nadrukkelijker te wijzen op het bestaan van de aanvullende
                     beurs. De kernboodschap is dat studenten de beurs moeten aanvragen, waarna DUO voor
                     de student controleert of ze er recht op hebben.
                  
Ook heeft DUO in het aanvraagproces voor de studiefinanciering extra aandacht besteed
                  aan de aanvullende beurs. Studenten ontvangen een waarschuwing als zij de aanvullende
                  beurs niet aanvragen maar de lening wel. Ook heeft DUO in 2021 op basis van gedragswetenschappelijke
                  inzichten een brief of e-mail gestuurd aan bijna 190 duizend mbo- en hbo-studenten
                  die de aanvullende beurs nog niet hadden aangevraagd. Deze acties zullen de komende
                  jaren ook worden doorgezet.
               
Ten opzichte van 2019 zijn in 2021 de aanvragen van de aanvullende beurs door studenten
                  uit het hoger onderwijs met 35 procent gestegen. De aanvragen door mbo-studenten zijn
                  met 10 procent gestegen. Hoewel het aantal studenten in deze periode ook is gestegen,
                  ziet de regering hier zeker een effect van de genomen maatregelen.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het goed dat de regering aanvullende maatregelen
                        wil nemen om het gebruik van de aanvullende beurs substantieel te verhogen. Op welke
                        aanvullende wijze worden studenten op de hoogte gesteld van het recht op een aanvullende
                        beurs, zo vragen deze leden. Is in de maatregelen ook rekening gehouden met het feit
                        dat niet-gebruik van de aanvullende beurs onder mbo-studenten hoger is? Zo nee, waarom
                        niet, zo vragen zij.
In eerder antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie is aangegeven welke
                     maatregelen de regering neemt om het gebruik van de aanvullende beurs te stimuleren.
                  
Het percentage eerstejaars mbo-studenten dat de aanvullende beurs niet gebruikt, maar
                  hier wel recht op heeft, ligt met 26,5 procent iets hoger dan dat van eerstejaars
                  studenten die studeren aan hbo of universiteit. Daar bedraagt het percentage 24 procent.
                  DUO houdt bij het stimuleren van het aanvragen van de aanvullende beurs wel rekening
                  met verschillen tussen opleidingsniveaus. De berichtgeving voor de mbo niveau-1 en
                  niveau-2 studenten heeft een andere inhoud en toon dan de berichtgeving voor studenten
                  van de andere opleidingsniveaus. In dit bericht gebruikt DUO meer gedragswetenschappelijke
                  inzichten om studenten te stimuleren de aanvullende beurs aan te vragen, omdat de
                  aanvullende beurs voor deze studenten altijd een gift is. Voor studenten uit andere
                  opleidingsniveaus is de aanvullende beurs een prestatiebeurs, die terugbetaald moet
                  worden als het diploma niet behaald wordt. De specifieke berichten voor mbo niveau
                  1 en 2 zijn in een test ook bewezen effectiever dan die voor ho-studenten.
               
2.2.6 Terugbetalingsvoorwaarden ho en mbo
               
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering voornemens is om de terugbetalingsvoorwaarden
                        voor de lening in het mbo gelijk te trekken met de terugbetalingsvoorwaarden die gelden
                        voor de lening in het hoger onderwijs. Deze leden zijn van mening dat de kosten voor
                        een studie in het mbo, hbo of wo zoveel mogelijk gelijk dienen te zijn. Daarom moedigen
                        de leden deze onderdelen van dit wetsvoorstel aan. In de artikelsgewijze toelichting
                        van de memorie van toelichting lezen de leden dat harmonisatie «in hoge mate» geschiedt.
                        Kan de regering toelichten welke terugbetalingsvoorwaarden niet worden geharmoniseerd,
                        zo vragen zij.
De terugbetalingsvoorwaarden met een looptijd van 35 jaar gaan met dit wetsvoorstel
                     ook gelden voor mbo-studenten die starten met studeren vanaf studiejaar 2023–2024.
                     Mbo-studenten die dan nog studeren – en daarvoor ook al studiefinanciering kregen
                     – krijgen de keuze in welk terugbetaalregime zij willen terugbetalen.
                  
De terugbetalingsvoorwaarden zoals die nu gelden in het hoger onderwijs, met een looptijd
                  van 35 jaar, zullen niet gaan gelden voor mbo-studenten die voor 1 augustus 2023 zijn
                  afgestudeerd. Studenten – ho en mbo – die onder een regime van voor het leenstelsel
                  vallen zullen volgens die geldende voorwaarden (blijven) terugbetalen.98 Mbo-studenten die in 2023 nog studeren mogen kiezen of zij volgens de huidige mbo-voorwaarden
                  (15 jaar), of de nieuwe voorwaarden (35 jaar) gaan terugbetalen.
               
De leden van de CDA-fractie constateren dat zodra een student gaat studeren en lenen,
                        een studieschuld wordt opgebouwd. Bovenop die schuld komt rente. Zolang een student
                        studeert, wordt het rentepercentage steeds voor één jaar vastgezet. Het kan het dus
                        het ene jaar hoger zijn en het andere jaar lager of gelijk blijven. Zodra een student
                        klaar is met studeren, wordt het rentepercentage steeds voor vijf jaar vastgezet.
                        DUO is dus al gewend om met twee systemen te werken om rente vast te zetten. Deze
                        leden willen graag weten of het mogelijk is om voor afgestudeerden het rentepercentage
                        van vijf jaar te blijven hanteren, tenzij het rentepercentage daalt, dan zou de rente
                        dat jaar omlaag moeten gaan. Kan de regering de voor- en nadelen en consequenties
                        hiervan op een rij zetten, zo vragen zij.
De regering begrijpt de zorgen over de stijgende rente. Het systeem van studiefinanciering
                     is zo ontworpen dat het in alle economische omstandigheden functioneert. In algemene
                     zin vindt de regering het onverstandig om dit soort fundamentele aanpassingen te gaan
                     doen nu de economische omstandigheden recent zijn veranderd. De omstandigheden kunnen
                     immers (snel) weer veranderen door onvoorziene omstandigheden. Als bij iedere verandering
                     ook de wet wordt aangepast, geeft dat geen stabiele basis voor – in dit geval – studenten
                     om op te vertrouwen.
                  
Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
                  is een motie aangenomen van de leden Dassen, Omtzigt en Simons99, die de regering verzoekt om tot een evaluatie van de huidige manier van schuldfinanciering
                  te komen, waarbij zij ook vragen om alternatieve voorstellen. De regering zal de variant
                  waar het CDA naar vraagt bij dat onderzoek betrekken.
               
De leden van de PvdA-fractie vragen of de rentesystematiek in het nieuwe stelsel hetzelfde
                        zal zijn als bij de eerdere basisbeurs. Of kijkt de regering ook nog naar andere mogelijkheden?
Het voorstel is om de rentesystematiek hetzelfde te houden als onder het leenstelsel.
                     Dat is dus een wijziging ten opzichte van het oude basisbeursstelsel. Het voorstel
                     is daarnaast om deze rentesystematiek – die onderdeel is van bredere terugbetalingsvoorwaarden
                     – ook te laten gelden voor mbo-studenten die starten met studeren in studiejaar 2023–2024.
                     De stelsels in het mbo en het ho lijken na de introductie van de basisbeurs in het
                     ho immers zo veel op elkaar, dat een onderscheid in de terugbetalingsvoorwaarden niet
                     meer logisch is.
                  
Is de regering ook bereid om DUO, ondanks dat DUO geen commerciële kredietverstrekker
                        is, toch óók de «geld-lenen-kost-geld»-waarschuwing op hun site te laten zetten, opdat
                        dit bijdraagt aan het bewustzijn over het aangaan van een schuld, zo vragen zij.
De regering vindt het belangrijk dat studenten goed op de hoogte zijn van de hoogte
                     en voorwaarden van hun studielening. Daarom heeft DUO al maatregelen genomen – waaronder
                     het verbeteren van de voorlichting – om studenten goed op de hoogte te brengen van
                     de hoogte en voorwaarden van hun studielening. Uiteraard blijft DUO continu op zoek
                     naar verbetering.
                  
De regering is echter van mening dat het opnemen van de slogan «Pas op: geld lenen
                  kost geld» niet bijdraagt aan een beter bewustzijn van de hoogte van de studieschuld.
                  In 2019 is in antwoorden op schriftelijke vragen aangegeven dat de Minister van Financiën
                  de Kamer heeft gemeld dat de slogan geen onmiddellijk effect heeft op het leengedrag
                  van mensen en op hoe mensen denken over lenen, zoals ook de conclusie van de Autoriteit
                  Financiële Markten is.100 Verder is deze slogan gangbaar bij consumptieve kredieten, die in de vormgeving en
                  voorwaarden sterk verschillen van de studielening. De studieschuld wordt bijvoorbeeld
                  afgelost naar rato van het inkomen. Als iemand weinig verdient, zal hij/zij ook niet
                  veel te hoeven aflossen.
               
Wel is de vormgeving van de (digitale) omgeving waarin mensen een lening aan moeten
                  vragen sterk bepalend voor keuzes die mensen maken. DUO heeft verschillende wijzigingen
                  in de aanvraagschermen voor studiefinanciering in Mijn DUO aangebracht. Studenten
                  worden tijdens de aanvraag van een lening op de voorwaarden gewezen en er wordt onder
                  andere aangegeven dat er rente op de lening kan worden geheven.
               
Tenslotte heeft DUO een aparte themapagina gemaakt over bewust lenen waar extra informatie wordt verstrekt over lenen.
De leden van de ChristenUnie-fractie willen stilstaan bij het gelijktrekken van de
                        terugbetalingsvoorwaarden tussen studenten in het mbo en het hbo en wo. Het rentepercentage
                        voor het cohort van mbo-studenten, dat vanaf 2023 hun studieschuld moet terugbetalen,
                        is ten opzichte van andere studenten hoger, namelijk respectievelijk 1,78% en 0,46%.
                        Dat verschil is verklaarbaar door de nu nog geldende verschillen in terugbetalingsvoorwaarden,
                        aldus deze leden. Die rente staat voor vijf jaar vast. Het is voor het eerst sinds
                        2016 dat de rentepercentages hoger zijn dan nul procent. De facto is de rente voor
                        mbo-studenten en ho-studenten de afgelopen zes jaar dus gelijk geweest, maar voor
                        een enkele groep de komende jaren ongelijk. De leden vragen wat de overwegingen zijn
                        geweest om voor dit specifieke cohort geen overgangsregeling mogelijk te maken in
                        het gelijktrekken van het rentepercentage. Acht de regering het mogelijk om hier toch
                        maatregelen voor te treffen, bijvoorbeeld door eenmalig voor dit cohort op 1 januari
                        2024 het rentepercentage opnieuw bij te stellen in lijn met de geldende terugbetaalregels
                        voor ho-studenten, indien blijkt dat mbo-studenten onevenredig nadeel ondervinden
                        van de beleidskeuze, zo vragen zij.
Als onderdeel van het wetsvoorstel komen mbo-studenten, die vanaf studiejaar 2023–2024
                     beginnen met studeren, onder hetzelfde renteregime te vallen dat nu voor ho-studenten
                     geldt. Mbo-studenten die nu studeren en na aanvang van studiejaar 2023–2024 afstuderen,
                     krijgen bij de start van de aflosfase de mogelijkheid om te kiezen of zij alsnog onder
                     het oude regime willen vallen. In die zin is wel degelijk sprake van een overgangsregeling.
                  
De gestelde vraag lijkt te veronderstellen dat de hogere rente alleen geldt voor een
                  kleine groep mbo’ers, namelijk de groep die tussen 1 januari 2023 en de aanvang van
                  het studiejaar 2023–2024 afstudeert. De feitelijke groep is groter: ook mbo’ers die
                  al langer aflossen maar voor wie de rente opnieuw voor vijf jaar wordt vastgesteld
                  in 2023, krijgen te maken met de hogere rente. Datzelfde geldt voor studenten uit
                  het hoger onderwijs van vóór het leenstelsel.
               
Een aanpassing van de rente voor de groep die in 2023 een hogere rente krijgt, zou
                  dus fundamenteel zijn en een grote groep raken. Daarbij is relevant te benoemen dat
                  oud ho-studenten die tijdens het oude basisbeursstelsel hebben gestudeerd het meest
                  zouden profiteren, aangezien zij de grootste schuld hebben onder het oude basisbeursstelsel.
                  De regering vindt het ten principale onverstandig om dit soort fundamentele aanpassingen
                  te gaan doen nu de economische omstandigheden recent zijn veranderd. Het systeem van
                  studiefinanciering is zo ontworpen dat het in alle economische omstandigheden functioneert.
               
Voor de volledigheid zij vermeld dat het bepalen van de rente in de wet is vastgelegd.
                  Dat geldt zowel voor het feit dat er rente gerekend wordt, als de wijze waarop deze
                  wordt berekend. Het is dus niet op korte termijn mogelijk om de rente voor dit cohort
                  op een andere manier vast te stellen of af te schaffen. Hiervoor zou een wetswijziging
                  nodig zijn. Bovendien heeft een dergelijke wijziging ook financiële consequenties.
                  De rente-inkomsten zijn immers onderdeel van de rijksbegroting. Hiervoor is geen dekking.
               
Het lid van de BIJ1-fractie leest in de memorie van toelichting dat «studenten hun
                        studielening bij DUO tegen een lagere rente [kunnen] afsluiten dan bij andere kredietverstrekkers
                        voor een vergelijkbare lening. En een vorm van rente is ook te rechtvaardigen, de
                        overheid moet immers ook financiële middelen aantrekken, en daar rente over betalen,
                        om leningen uit te kunnen geven.»101 Volgens het lid zijn andere kredietverstrekkers allemaal verplicht om een «geld-lenen-kost-geld»-waarschuwing
                        op hun site te hebben. Waarom werden de studenten hier niet op gewezen door de regering,
                        zo vraagt dit lid. Is het niet essentieel om juist jongvolwassenen éxtra goed te informeren
                        over de risico’s van een schuld? Is het niet wenselijk dat DUO alles binnen diens
                        macht doet om studenten te informeren over het aangaan van een studieschuld? Is het
                        niet een goed idee om DUO, ondanks dat DUO geen commerciële kredietverstrekker is,
                        toch óók de «geld-lenen-kost-geld» waarschuwing op hun site te laten zetten als dit
                        bijdraagt aan het bewustzijn over het aangaan van een schuld? Vindt de regering dat
                        zij DUO mag vergelijken met marktpartijen, zo vraagt zij.
De regering vindt het belangrijk dat studenten goed op de hoogte zijn van de hoogte
                     en voorwaarden van hun studielening. Daarom heeft DUO al maatregelen genomen – waaronder
                     het verbeteren van de voorlichting – om studenten goed op de hoogte te brengen van
                     de hoogte en voorwaarden van hun studielening. Uiteraard blijft DUO continu op zoek
                     naar verbetering.
                  
De regering is echter van mening dat het opnemen van de slogan «Pas op: geld lenen
                  kost geld» niet bijdraagt aan een beter bewustzijn van de hoogte van de studieschuld.
                  In 2019 is in antwoorden op schriftelijke vragen aangegeven dat de Minister van Financiën
                  de Kamer heeft gemeld dat de slogan geen onmiddellijk effect heeft op het leengedrag
                  van mensen en op hoe mensen denken over lenen, zoals ook de conclusie van de Autoriteit
                  Financiële Markten is.102 Verder is deze slogan gangbaar bij consumptieve kredieten, die in de vormgeving en
                  voorwaarden sterk verschillen van de studielening. De studieschuld wordt bijvoorbeeld
                  afgelost naar rato van het inkomen. Als iemand weinig verdient, zal hij/zij ook niet
                  veel te hoeven aflossen.
               
Wel is de vormgeving van de (digitale) omgeving waarin mensen een lening aan moeten
                  vragen sterk bepalend voor keuzes die mensen maken. DUO heeft verschillende wijzigingen
                  in de aanvraagschermen voor studiefinanciering in Mijn DUO aangebracht. Studenten
                  worden tijdens de aanvraag van een lening op de voorwaarden gewezen en er wordt onder
                  andere aangegeven dat er rente op de lening kan worden geheven.
               
Tenslotte heeft DUO een aparte themapagina gemaakt over bewust lenen waar extra informatie wordt verstrekt over lenen.
2.2.7 Bijverdiengrens
               
De leden van de CDA-fractie vragen hoe vaak het in het oude basisbeursstelsel en in
                        het huidige mbo-basisbeursstelsel voorkwam dat studenten meer verdienden dan de bijverdiengrens.
Over inkomensjaar 2017 waren er 11.473 studenten waar een bedrag werd gevorderd naar
                     aanleiding van een hoger inkomen dan was toegestaan voor de bijverdiengrens. Dit was
                     1,5 procent van het totaal aantal studenten waarbij een inkomen bekend is. In de jaren
                     daarvoor was dit aantal studenten en het percentage van studenten met een meerinkomen
                     ten opzichte van het totaal aantal studenten met een inkomen vergelijkbaar. Deze aantallen
                     studenten betreffen zowel studenten in mbo, als studenten in het hoger onderwijs die
                     onder het oude basisbeursstelsel vallen. Van de 11.473 studenten waar een bedrag van
                     werd gevorderd, waren circa 2.500 studenten actief in het mbo.
                  
Voor inkomensjaar 2020 en 2021 geldt de bijverdiengrens niet vanwege de coronacrisis.
                  Met dit wetsvoorstel stelt de regering voor om de bijverdiengrens vanaf 1 januari
                  2024 te laten vervallen. De controle van de bijverdiengrens over de jaren 2022 en
                  2023 zal niet meer worden opgestart, zodat er continuïteit is op het beleid van de
                  bijverdiengrens.
               
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat de bijverdiengrens
                        wordt afgeschaft in het mbo. Deze leden delen de mening van de regering dat het afschaffen
                        studenten meer ruimte kan geven om zelf te bepalen hoe zij hun leven, studie en werk
                        willen inrichten. Is de regering voornemens om coulant om te gaan met mbo-studenten
                        die hier nog mee te maken hebben totdat de bijverdiengrens daadwerkelijk wordt afgeschaft?
                        Op welke wijze wordt aan mbo-studenten gecommuniceerd dat de bijverdiengrens wordt
                        afgeschaft, zo vragen zij.
Als het wetsvoorstel wordt aangenomen zal de bijverdiengrens in het mbo vanaf 1 januari
                     2024 vervallen. De afgelopen jaren is er in het mbo vanwege de maatregelen als gevolg
                     van COVID-19 geen controle van de bijverdiengrens uitgevoerd over de jaren 2020 en
                     2021. De controle van de bijverdiengrens over de jaren 2022 en 2023 zal niet meer
                     worden opgestart als het wetsvoorstel wordt aangenomen, zodat er continuïteit is op
                     het beleid van de bijverdiengrens.
                  
Studenten zijn door DUO geïnformeerd over de plannen om de bijverdiengrens ook in
                  2022 niet te hanteren. Daarbij wordt vermeld dat de plannen nog niet definitief zijn.
                  Studenten worden volledig geïnformeerd over de plannen, keuzes en mogelijke gevolgen
                  – maar DUO geeft geen (financieel) advies.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben, in het licht van de harmonisering van
                        het stelsel tussen ho- en mbo-studenten, enkele vragen over de bijverdiengrens voor
                        mbo-studenten. In 2020 en 2021 gold er vanwege COVID-19 geen bijverdiengrens. Voor
                        2022 geldt de bijverdiengrens wel. Het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: het
                        ATR) adviseert om verwarring voor studenten te vermijden door de bijverdiengrens ook
                        voor het jaar 2022 niet toe te passen. De leden vragen de regering of overwogen is
                        de bijverdiengrens niet toe te passen. Wat zijn de financiële en beleidsmatige consequenties,
                        indien, met terugwerkende kracht, wordt bepaald de bijverdiengrens van 2022 ook niet
                        van kracht te laten zijn, zo vragen zij.
Met het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs wordt de bijverdiengrens in het mbo vanaf
                     1 januari 2024 afgeschaft, en deze zal in het hoger onderwijs niet terugkeren. De
                     afgelopen jaren is er in het mbo vanwege de maatregelen als gevolg van COVID-19 geen
                     controle van de bijverdiengrens uitgevoerd over de jaren 2020 en 2021. De controle
                     van de bijverdiengrens over de jaren 2022 en 2023 zal niet meer worden opgestart,
                     zodat er continuïteit is op het beleid van de bijverdiengrens. De financiële consequentie
                     van het niet toepassen van de bijverdiengrens is jaarlijks circa € 1 miljoen.
                  
2.3. Inhoud wetsvoorstel t.a.v. tegemoetkoming
               
2.3.1 Doelgroep tegemoetkoming
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat EER-studenten die recht hadden op een volledige
                     studiefinanciering ook in aanmerking komen voor de tegemoetkoming. Deze leden vragen
                     of de regering in beeld heeft over hoeveel studenten dit gaat. Hoe groot is het totaalbedrag
                     dat naar niet-Nederlandse EER-studenten gaat door toekenning van deze tegemoetkoming?
                     En hoeveel van deze studenten wonen en/of werken op dit moment nog in Nederland, zo
                     vragen zij.
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel EER-studenten recht hadden op een volledige
                     studiefinanciering en hoeveel er daarnaast in aanmerking komen voor de tegemoetkoming.
Het valt nog niet te zeggen hoeveel EER-studenten precies recht op hebben op een tegemoetkoming.
                  De minimale studieduur om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming bedraagt 12
                  maanden (één studiejaar). Op dit moment hebben 17.686 EER-studenten recht op volledige
                  studiefinanciering (gehad) gedurende 12 maanden of meer. Deze groep kan groter worden
                  doordat er meer EER-studenten de komende maanden nog aan de 12 maanden-eis gaan voldoen.
                  Dit betekent niet dat deze groep ook daadwerkelijk een tegemoetkoming ontvangt. Naast
                  de 12 maanden-eis geldt namelijk ook een diploma-eis. Een deel van deze groep studenten
                  studeert momenteel nog en heeft nog geen diploma gehaald. Om aan de diploma-eis te
                  voldoen moet een student binnen een termijn van tien jaar een diploma behalen. Voor
                  het overgrote deel is deze termijn nog niet verstreken. Het totaal beschikbaar bedrag
                  voor de tegemoetkoming is € 1 miljard. Naar schatting gaat € 15 tot € 20 miljoen van
                  dit bedrag naar niet-Nederlandse EER-studenten.
               
Er kan geen inschatting worden gegeven van het aantal EER-studenten dat op dit moment
                  in Nederland woont en/of werkt. Het Nuffic heeft wel onderzoek gedaan naar de stayrate
                  van internationale studenten.103 In het eerste jaar na het voltooien van de studie woont 39,3 procent van de niet-Nederlandse
                  EER-studenten nog in Nederland. Na 5 jaar is de stayrate van deze groep gedaald naar
                  18,6 procent.
               
Daarnaast vragen de leden als voornoemd hoe voorkomen gaat worden dat EER-studenten
                        zowel gebruik maken van studiefinanciering in hun thuisland als van studiefinanciering
                        in Nederland. Gaat de regering dit monitoren? De leden vragen hoe erop gaat worden
                        toegezien dat EER-studenten voldoen aan het minimaal aantal uren dat zij moeten werken
                        voordat zij recht hebben op studiefinanciering. Hoe staat het met het onderzoek naar
                        de verloren rechtszaken van de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) tegenover
                        buitenlandse studenten die minder dan 56 uur per maand werkten, zo vragen zij.
Op dit moment wordt niet gemonitord hoeveel EER-studenten zowel gebruik maken van
                     studiefinanciering in hun thuisland als van studiefinanciering in Nederland. Er is
                     ook geen grondslag om deze gegevens van de student op te vragen bij buitenlandse overheden.
                     Deze gegevens zouden dan moeten worden opgevraagd bij de student, maar niet worden
                     gecontroleerd als de student verklaart geen studiefinanciering van het thuisland te
                     hebben ontvangen.
                  
Er verandert met dit wetsvoorstel niets in de wijze waarop wordt getoetst of studenten
                  uit de EER en Zwitserland in aanmerking komen voor studiefinanciering, op basis van
                  migrerend werknemerschap. DUO toetst als uitvoeringsinstantie of deze studenten voldoen
                  aan de eisen van migrerend werknemerschap. Een student wordt aangemerkt als migrerend
                  werknemer als hij of zij reële arbeid verricht in Nederland. Bij de beoordeling van
                  een aanvraag wordt gekeken naar het aantal gewerkte uren in de maand en individuele
                  omstandigheden, waaronder de hoogte beloning, het soort contract, etc.
               
Als gevolg van vragen van het Kamerlid De Hoop (PvdA) in een debat van 9 februari
                  jl. in de Tweede Kamer is een verkenning gestart naar de Beleidsregel controlebeleid
                  migrerend werknemerschap.104 Het doel van deze verkenning is om de juridische en uitvoeringstechnische knelpunten
                  te identificeren en de huidige werkwijze van de beoordeling van migrerend werknemerschap
                  tegen het licht te houden. Meer in het bijzonder gaat het bijvoorbeeld om hoe om te
                  gaan met studenten die stage lopen of student zzp’ers, en de beoordeling van aanvragen
                  van studenten die minder dan 56 uur werken. Naar verwachting wordt de verkenning begin
                  volgend jaar afgerond. Ik zal uw Kamer daarna informeren over de resultaten.
               
Hoe komt het dat voor wat betreft de studievoorschotvoucher er niet gesproken wordt
                        over een procedure, waarbij DUO niet over de gegevens beschikt en deze studenten zelf
                        een aanvraag moeten doen? Met betrekking tot welke groep (oud-)studenten beschikt
                        DUO niet over de gegevens, zodat deze groep zelf een aanvraag voor de tegemoetkoming
                        moet doen, zo vragen zij.
Voor de tegemoetkoming rondom de studievoorschotvouchers geldt dat deze wordt toegekend
                     aan studenten die een voltijd opleiding hebben gevolgd én studiefinanciering hebben
                     gekregen. Wat betreft het toekennen van de tegemoetkoming geldt alleen voor studenten
                     die een diploma in het buitenland hebben behaald, dat DUO niet automatisch beschikt
                     over die diplomagegevens van de betreffende student. Om aanspraak te maken op de tegemoetkoming
                     zal de student dus een aanvraag moeten indienen en daarbij een kopie van het diploma
                     moeten toesturen. Studenten die een prestatiebeurs hebben ontvangen, zullen DUO al
                     een kopie van het behaalde diploma moeten toesturen in het kader van de omzettingsprocedure
                     (artikel 5.9 Wsf 2000), zodat de prestatiebeurs kan worden omgezet in een gift. Zij
                     hoeven dus geen aparte aanvraag voor een tegemoetkoming in te dienen.
                  
Wel kan het zijn dat er geen recent rekeningnummer bekend is. Indien de tegemoetkoming
                     moet worden uitbetaald zal DUO de student daarvoor benaderen.
                  
Voor de tegemoetkoming voor leenstelselstudenten geldt dat deze ook beschikbaar komt
                  voor studenten die studiefinanciering aan hadden kunnen vragen. Die (oud-)studenten
                  zijn dus nog niet bekend bij DUO en zullen zich dus actief moeten melden middels een
                  aanvraag voor de tegemoetkoming. Ditzelfde geldt voor de studenten die in het buitenland
                  hebben gestudeerd en gebruik hebben gemaakt van meeneembare studiefinancieirng.
               
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden het meer dan terecht dat er compensatie
                        komt voor studenten uit de pechgeneratie. De compensatieregeling, die nu is voorgesteld,
                        is wat deze leden betreft echter ontoereikend en roept vragen op. De leden lezen dat
                        het aantal studenten met (hoge) schulden is opgelopen, dat de gemiddelde schuld stijgt,
                        dat studenten extra psychologische en financiële druk ervaren door het leenstelsel
                        en dat hypothecaire druk (vanwege het reële financiële effect van de studieschuld)
                        is toegenomen. Hoe weegt de regering de magere compensatie in het licht van de psychologische
                        en financiële druk die studenten ervaren, zo vragen zij.
De regering heeft oog voor het studentenwelzijn en zet daar met verschillende instrumenten
                     op in. Op dit moment wordt er door onderwijskoepels en studentenbonden een kader ontwikkeld
                     voor een integrale aanpak studentenwelzijn. De onderwijsinstellingen krijgen jaarlijks
                     € 15 miljoen extra middelen uit het Bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap
                     voor de implementatie van een aanpak. Tevens is er nog € 1 miljoen extra gereserveerd
                     voor een landelijke handreiking en het vergroten van kennis en kunde bij onderwijsinstellingen.105 Daarnaast stelt de regering € 1 miljard incidenteel beschikbaar voor de tegemoetkoming
                     aan studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd.
                  
De leden als voornoemd lezen dat alleen studenten, die onder een substantieel deel
                        onder het leenstelsel hebben gestudeerd, voor de tegemoetkoming in aanmerking komen.
                        De gestelde termijn van twaalf maanden roept wel de vraag op of de regering er zicht
                        op heeft of er studenten eerder zijn gestopt doordat zij de financiële lasten niet
                        konden of wilden dragen en daardoor dus geen compensatie kunnen krijgen.
In de jaarlijkse Startmonitor106 wordt aan eerstejaars studenten die zijn uitgevallen gevraagd waarom zij gestopt
                     zijn met studeren. Een relatief klein deel (3 tot 6 procent) gaf aan dat financieel
                     moeilijke omstandigheden een (belangrijke) rol speelden bij het stoppen met de opleiding.
                     Voor de volledigheid vermeldt de regering dat er naast de gestelde termijn van twaalf
                     maanden ook een diploma-eis voor de tegemoetkoming geldt. Dit betekent dat een student
                     binnen de diplomatermijn van tien jaar een diploma moet hebben behaald om voor een
                     tegemoetkoming in aanmerking te komen. Studenten die binnen twaalf maanden stoppen
                     met hun studie zullen over het algemeen ook niet voldoen aan de diploma-eis en daarmee
                     om meerdere redenen niet in aanmerking komen voor de tegemoetkoming.
                  
Daarnaast vragen deze leden hoe het bijvoorbeeld zit met studenten die tussen beide
                        stelsels in vielen en daardoor alleen in aanmerking zijn gekomen voor studiefinanciering
                        gedurende de bachelorfase van hun opleiding. Maken zij aanspraak op compensatie voor
                        het wegvallen van de basisbeurs tijdens de masterfase van hun opleiding? Kan de regering
                        dit verduidelijken, zo vragen zij.
Ja. Eén van de voorwaarden om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen is dat
                     de student in de periode van 1 september 2015 tot en met 31 augustus 2023 ingevolge
                     de Wet studievoorschot hoger onderwijs geen aanspraak heeft kunnen maken op de basisbeurs.
                     Hiervan is ook sprake als een student gedurende deze periode slechts tijdens zijn/haar
                     bachelor aanspraak heeft kunnen maken op een basisbeurs, maar gedurende de master
                     niet.107
2.3.2 Vorm van de tegemoetkoming
               
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bereid is het Besluit studiefinanciering
                        2000, waarin de tegemoetkoming wordt geregeld, de Kamer te doen toekomen.
Voornoemde leden vragen tevens wanneer de regering verwacht om de tegemoetkoming uit
                        te kunnen keren.
Het ontwerpbesluit waarmee uitvoering wordt gegeven aan het wetsvoorstel herinvoering
                     basisbeurs hoger onderwijs en waarin onder meer de uitkering van de tegemoetkoming
                     is geregeld, heeft van 15 september 2022 tot en met 13 oktober 2022 reeds opengestaan
                     voor internetconsultatie.108 Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan dit ontwerpbesluit, waarna deze via de
                     ministerraad bij de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden ingediend
                     ter advisering. De meest recente versie van het ontwerpbesluit is als bijlage gevoegd
                     bij deze nota naar aanleiding van het verslag.
                  
DUO gaat de basisbeurs en de tegemoetkoming uitvoeren. Nadat de basisbeurs weer is
                  ingevoerd in studiejaar 2023–2024, is er ruimte om de systemen voor de tegemoetkoming
                  aan te passen. Vanwege een zorgvuldige uitvoering van beide onderdelen kan de tegemoetkoming
                  pas vanaf 2025 worden uitgekeerd.
               
De leden van de DENK-fractie constateren dat studenten uit de pechgeneratie enkel
                        een studentenreisproduct en in sommige gevallen een aanvullende beurs kregen. Vindt
                        de regering dat deze generatie studenten onevenredig hard worden getroffen? Zo nee,
                        waarom niet? Deelt de regering het standpunt dat deze studenten, anders dan in het
                        voorstel, na het verbruiken van hun prestatiebeurs alsnog in aanmerking moeten komen
                        voor de basisbeurs? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.
De prestatiebeurs bestaat uit het studentenreisproduct, de aanvullende beurs en straks
                     ook weer de basisbeurs. Studenten krijgen deze voor in principe vier jaar. Dat was
                     onder het leenstelsel zo en dat blijft hetzelfde als de basisbeurs weer terugkomt.
                     Studenten die deze rechten hebben gebruikt, krijgen geen nieuwe rechten. Zij hebben
                     in ruil voor het gebruik van dit recht immers ook iets gekregen, namelijk het studentenreisproduct
                     en in sommige gevallen ook de aanvullende beurs. Daarnaast krijgen de studenten voor
                     die jaren een tegemoetkoming.
                  
Het toekennen van extra prestatiebeursrechten zou er bovendien voor kunnen zorgen
                  dat studenten langer over hun studie doen dan dat eigenlijk nodig zou zijn. Dat terwijl
                  zij in die periode wellicht ook nog extra lenen, waardoor de studieschuld verder oploopt.
                  Daarnaast zou dit ten opzichte van studenten die hun opleiding binnen de nominale
                  duur hebben afgerond niet eerlijk zijn. Zij wisten immers niet dat zij later extra
                  prestatiebeursrechten zouden krijgen. Voor de volledigheid benoemt de regering dat
                  er geen additionele financiële dekking is voor een dergelijke maatregel. Dat zou betekenen
                  dat dit ten koste gaat van bijvoorbeeld de hoogte van de basisbeurs.
               
2.3.3 Beschikbare bedrag voor de tegemoetkoming
               
De leden van de SP-fractie constateren dat studenten onder het leenstelsel een tegemoetkoming
                        van maximaal € 1.436,– krijgen. Deze generatie studenten heeft een veel hogere studieschuld
                        opgebouwd, heeft meer beroep moeten doen op hun ouders en heeft naast hun studie meer
                        moeten werken, aldus deze leden. De regering erkent dit gelukkig, maar komt vervolgens
                        met een volstrekt ontoereikende compensatie. Deze staat totaal niet in verhouding
                        tot de hoogte van de studieschulden en de nadelige mentale gevolgen die deze studenten
                        hebben ondervonden. De leden vinden dat de regering die studenten, die onder het leenstelsel
                        hebben gestudeerd, volledig moet compenseren. De regering heeft al vaker aangegeven
                        hier niet aan te willen, maar de leden willen de regering wel vragen eens na te denken
                        over een ruimhartigere compensatie.
De regering staat voor verschillende grote maatschappelijke opgaven – naast het onderwijs
                     is er ook aandacht voor bijvoorbeeld de woningmarkt en het klimaat. Al die opgaven
                     vragen om grote investeringen. De financiële middelen zijn echter beperkt en dus moeten
                     er keuzes gemaakt worden. Daarom is in het coalitieakkoord € 1 miljard gereserveerd
                     voor de tegemoetkoming aan studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd.
                  
Daarnaast vragen zij over welke andere vormen van compensatie de regering nog meer
                        heeft nagedacht.
Bij het vormgeven van de tegemoetkoming is de wens meegenomen om deze zo snel mogelijk
                     uit te kunnen keren aan oud-studenten. Daardoor worden ook de mogelijkheden voor de
                     vormen van compensatie beperkter. In gesprek met de studentenorganisaties hebben zij
                     bovendien aangegeven dat een geldelijke uitkering, zoals nu is voorgesteld, hun voorkeur
                     zou hebben. Voor de volledigheid merkt de regering op dat in het voorjaar van 2021
                     een brief aan de Tweede Kamer is gestuurd met daarin verschillende opties voor de
                     tegemoetkoming naar aanleiding van de motie Futselaar en Van der Hul.109
Kan de regering nog eens in gesprek gaan met de Landelijke Studentenvakbond (hierna:
                        de LSVb) en het ISO om te kijken wat nog meer mogelijk is om tegemoet te komen aan
                        de pechgeneratie, zo vragen zij.
De regering spreekt studentenorganisaties regelmatig, en heeft hen ook bij het opstellen
                     van dit beleid meerdere keren geconsulteerd. Eerder heeft de regering uw Kamer een
                     brief gestuurd over deze gesprekken, waaruit blijkt hoe de regering de opvattingen
                     van studentenorganisaties heeft betrokken, maar ook op welke aspecten zij kritisch
                     blijven.110
De regering is uiteraard bereid om dit gesprek te vervolgen. Tegelijkertijd is de
                  regering het ook aan studenten verplicht om geen valse verwachtingen te scheppen.
                  In dat licht is relevant om op te merken dat de kritiek van studentenorganisaties
                  nadrukkelijk ziet op de hoogte van de basisbeurs en de tegemoetkoming voor studenten
                  die geen basisbeurs hebben gehad. Beide zijn een weergave van de budgettaire kaders
                  uit het coalitieakkoord, en de regering ziet daarin geen ruimte om hiervoor meer geld
                  uit te trekken.
               
Daarnaast vinden de leden als voornoemd het wrang dat leenstelselstudenten, die niet
                        meer in de nominale studieduur zitten en geen studiefinancieringsrechten hebben, geen
                        aanspraak kunnen maken op de basisbeurs. Deze groep studenten komt alleen in aanmerking
                        voor de tekortschietende tegemoetkoming van maximaal € 1.436,–. Deze leden willen
                        de regering vragen om deze groep studenten meer tegemoet te komen dan nu het geval
                        is. Welke mogelijkheden ziet de regering om de koopkrachtreparatie ook aan te bieden
                        aan studenten die hun prestatiejaren al hebben opgebruikt, maar tegelijkertijd ook
                        te maken krijgen met de verhoogde inflatie, zo vragen zij.
De verhoging van de uitwonende beurs is niet de enige maatregel die de regering neemt
                     in het kader van de koopkracht. Zo worden de zorg- en de huurtoeslag verhoogd en wordt
                     het minimumloon sneller verhoogd. Dat zijn beide maatregelen die ook effect zullen
                     hebben op studenten. Het is dus niet zo dat deze studenten helemaal geen gebruik kunnen
                     maken van het koopkrachtpakket.
                  
Voor wat betreft deze specifieke maatregel geldt dat gezocht is naar een maatregel
                  die zo snel mogelijk kon ingaan. Daarom is in de vormgeving van deze maatregel aangesloten
                  bij de bestaande systemen van DUO. Dat heeft als gevolg dat deze koopkrachtmaatregel
                  enkel kan worden gerealiseerd voor studenten die een basisbeurs ontvangen. Een uitbreiding
                  van de doelgroep is in de systemen niet vóór ingang van studiejaar 2023–2024 mogelijk.
               
Bovengenoemde leden menen dat de regering zich steeds verschuilt achter de beperkte
                        financiële middelen om niet de basisbeurs te verhogen of ruimhartiger te compenseren.
                        Wat deze leden betreft is het een politieke keuze om niet meer middelen uit te trekken
                        voor een hogere basisbeurs of voor een ruimhartigere tegemoetkoming. De leden willen
                        graag weten waarop deze € 1 miljard is gebaseerd en waarom de regering niet heeft
                        gekozen om meer of minder middelen uit te trekken. Kan inzage worden verkregen in
                        alle berekeningen, redenaties en aannames die aan dit bedrag ten grondslag liggen,
                        zo vragen zij.
De regering staat voor verschillende grote opgaven – naast het onderwijs is er ook
                     aandacht voor bijvoorbeeld de woningmarkt en het klimaat. Al die opgaven vragen om
                     grote investeringen. De financiële middelen zijn echter beperkt en dus moeten er keuzes
                     gemaakt worden. Daarom is in het coalitieakkoord € 1 miljard gereserveerd voor de
                     tegemoetkoming aan studenten die onder het leenstelsel hebben gestudeerd.
                  
Volgens de leden van de PvdA-fractie merkt de regering terecht op dat het de wetgever
                        binnen de grenzen van het hoger recht vrij staat om wetten te wijzigen en de wetgever
                        dus ook het recht had om in 2015 de basisbeurs af te schaffen en nu weer te herintroduceren.
                        Deze leden beseffen dat ook toen in 1986 de basisbeurs werd ingevoerd, er met terugwerkende
                        kracht pechgeneraties ontstonden met studieschulden die nooit zo’n omvang hadden gehad
                        als ook zij al hadden kunnen studeren met een basisbeurs. De regering erkent niettemin
                        dat het wrang is dat degenen die studeerden tussen 2015 en de herintroductie van de
                        basisbeurs, deze voorziening hebben moeten missen. De regering heeft om deze reden
                        besloten om hen als gebaar een tegemoetkoming te verstrekken en hiervoor stelt de
                        regering € 1 miljard beschikbaar. Kan de regering nader toelichten welke overwegingen
                        ten grondslag liggen aan de hoogte van het bedrag van precies € 29,92 per gestudeerde
                        maand?
                     Is dit enkel de versleuteling van een miljard dat nog ergens op een plank was blijven
                        liggen of heeft de regering ook inhoudelijke argumenten waarom bijvoorbeeld € 29,93
                        per gestudeerde maand echt een buitenproportioneel gebaar zou zijn geweest, zo vragen
                        zij.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat ook bij de compensatie voor het
                        leenstelsel, of zoals de regering dat stelt «de tegemoetkoming», het uitgangspunt
                        het beschikbare budget van € 1 miljard is, dat naar rato wordt verdeeld onder de leenstelsel-studenten.
                        Het per maand beschikbare bedrag is hierdoor slechts € 29.92. Ook bij dit budget is
                        het voor deze leden niet duidelijk waarop het is gebaseerd. Kan de regering dit nader
                        toelichten, zo vragen zij.
Voor de berekening van het bedrag voor de tegemoetkoming is de € 1 miljard incidenteel
                     kaderstellend als uitgangspunt genomen. Hieruit worden de kosten voor de uitvoering
                     van € 1 miljoen voldaan en vervolgens is berekend hoeveel dit per student per maand
                     bedraagt als de doelgroep uit het wetsvoorstel wordt genomen.
                  
De leden als voornoemd pleiten al langer voor een ruimhartigere compensatie en constateren
                        dat de tegemoetkoming ronduit teleurstellend is voor de pechgeneratie. De invoering
                        van het leenstelsel en herinvoering van de basisbeurs leidt tot grote financiële verschillen
                        tussen generaties, aldus deze leden. Het gaat om de levens van één miljoen jongeren,
                        die het nu niet alleen slechter hebben dan de generatie vóór hen, maar ook na hen.
                        De leden vinden niet dat deze groep jongeren de dupe moet worden van fouten waar zij
                        geen invloed op hebben gehad. Is de regering het ermee eens dat een hogere compensatie
                        het verschil tussen deze generaties jongeren enigszins weg zou kunnen nemen?
Het klopt per definitie dat een hogere tegemoetkoming voor studenten die geen basisbeurs
                     hebben gehad, het verschil tussen hen en de generatie voor en na hen kleiner zou maken.
                     Tegelijkertijd vindt de regering het belangrijk om vast te stellen dat elke generatie
                     mee- en tegenvallers kent. Er zijn dus altijd verschillen tussen de generaties. Mede
                     daarom is het ongebruikelijk dat de overheid voorziet in een tegemoetkoming bij verandering
                     van beleid. Dat de regering dat in dit geval wel doet, is een hoogst uitzonderlijke
                     geste die voortkomt uit het feit dat de regering begrijpt dat de ontstane situatie
                     wrang is voor studenten die geen basisbeurs hebben gehad. De regering heeft hiervoor
                     kaderstellend € 1 miljard vrijgemaakt.
                  
Vindt de regering dat met een bedrag van nog geen € 30,– per maand recht wordt gedaan
                        aan de schulden en mentale klachten, die deze studenten hebben opgelopen door het
                        leenstelsel? Is de regering het ermee eens dat een gedegen compensatie voor tekortkomingen
                        van de overheid gepast is? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.
De regering heeft oog voor de schulden en mentale klachten van studenten. Daarom worden
                     er meerdere maatregelen genomen om de positie van jongeren te verbeteren. Op dit moment
                     wordt er door onderwijskoepels en studentenorganisaties een kader ontwikkeld voor
                     een integrale aanpak studentenwelzijn. De onderwijsinstellingen krijgen € 15 miljoen
                     extra middelen uit het Bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap voor de implementatie
                     van een aanpak. Tevens is er nog € 1 miljoen extra gereserveerd voor een landelijke
                     handreiking voor het vergroten van kennis en kunde bij onderwijsinstellingen.111 Studenten die onder het leenstelstel hebben gestudeerd en nu nog studeren kunnen
                     ook profiteren van deze maatregelen. Daarnaast heeft de regering besloten om de groep
                     studenten die onder het leenstelsel heeft gestudeerd een tegemoetkoming te geven.
                     Ondanks dat er geen verplichting is om een tegemoetkoming beschikbaar te stellen voor
                     een beleidswijziging is er € 1 miljard kaderstellend beschikbaar gesteld. Dit leidt
                     ertoe dat er per gestudeerde maand € 29,92 beschikbaar is.
                  
Het is zeer zeldzaam dat de overheid met een tegemoetkoming komt voor een beleidswijziging.
                  Er bestaat geen verplichting om een groep uit het verleden te compenseren voor het
                  eerdere beleid. De regering kiest ervoor om dat in dit geval wel te doen, omdat de
                  regering oog heeft voor de unieke situatie dat het beleid na een korte periode weer
                  wordt teruggedraaid. De regering heeft hiervoor € 1 miljard beschikbaar gesteld.
               
2.3.4 Inhoud wetsvoorstel t.a.v. studievoorschotvouchers
               
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat studenten, die, al dan niet gedeeltelijk,
                        in het buitenland studeerden, geen recht hebben op een studievoorschotvoucher.
Ook studenten die, al dan niet gedeeltelijk, in het buitenland hebben gestudeerd kunnen
                     een studievoorschotvoucher – of straks de daarvoor in de plaats gekomen tegemoetkoming
                     – krijgen. Om in aanmerking te komen voor een studievoorschotvoucher geldt een aantal
                     voorwaarden:
                  
– De student heeft in één van de vier studiejaren vanaf 1 september 2015 voor het eerst
                           studiefinanciering ontvangen voor het volgen van een bacheloropleiding in het hoger
                           onderwijs;
                        
– De student heeft binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg een hbo-bacheloropleiding
                           of het geheel van een wo-bacheloropleiding en wo-masteropleiding afgerond;
                        
– De student heeft zich in het tijdvak van het vijfde tot en met negende studiejaar
                           volgend op de maand waarin de student met goed gevolg zijn afsluitend examen heeft
                           afgelegd ingeschreven voor een in artikel 12.15, tweede lid, onderdeel c, Wsf 2000,
                           genoemde opleiding.
                        
Op grond van artikel 2.14 Wsf 2000 heeft een ho-student die is ingeschreven voor het
                  volgen van onderwijs aan een opleiding in het hoger onderwijs buiten Nederland, onder
                  voorwaarden, recht op studiefinanciering. Indien deze student ook voldoet aan de bovenstaande
                  voorwaarden, kan hij of zij tot de inwerkingtreding van voorliggend voorstel aanspraak
                  maken op een studievoorschotvoucher.
               
Om recht te hebben op de specifieke tegemoetkoming van artikel 12.15 Wsf 2000 (nieuw),
                  welke in plaats komt voor de studievoorschotvouchers, komt hier nog de voorwaarde
                  bij dat de rechthebbende niet eerder het gehele vouchertegoed mag hebben verzilverd.
                  De hierboven genoemde derde voorwaarde – waarbij de student nog een vervolgopleiding
                  gaat doen binnen vijf tot negen jaar – geldt daarentegen niet voor aanspraak op deze
                  vouchervervangende tegemoetkoming.
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de eerste vier cohorten studenten uit
                        het leenstelsel, die eerder in aanmerking kwamen voor een studievoorschotvoucher,
                        deze voucher nu ontvangen als korting op hun studieschuld of als uitbetaling, indien
                        er geen schuld (meer) is. Aangezien het totale budget gelijk blijft, betekent dit
                        volgens deze leden wel dat de waarde van de «voucher» zal dalen, namelijk van € 2.280,–
                        naar € 1.835,– per student. De leden vinden net als de studentenorganisaties dat de
                        waardedaling niet voor rekening van studenten zou moeten komen. Deelt de regering
                        deze mening? Zo ja, is hij bereid om het bedrag van de studievoorschotvouchers te
                        behouden op € 2.280,– zo vragen zij.
Bij het ontwerpen van de regeling van de studievoorschotvouchers is een bedrag van
                     circa € 2.000 beschikbaar gesteld. Op verzoek van studenten en moties112 uit de Tweede Kamer wordt nu gekozen voor een alternatieve invulling, waardoor oud-studenten
                     beter gebruik kunnen maken van de voorgestelde regeling. Inherent aan die keuze is
                     dat het gebruik – zoals beoogd – zal toenemen ten opzichte van de oorspronkelijke
                     vormgeving. Er is echter niet voorzien in aanvullende dekking, waardoor het bedrag
                     per persoon zal dalen. Daar staat tegenover dat een voorwaarde voor het gebruik van
                     de regeling – namelijk het inzetten van het geld voor een opleiding – komt te vervallen.
                     Het verhogen van dit bedrag is mogelijk, maar daarvoor zal – zoals besproken tijdens
                     het notaoverleg – additionele dekking moeten worden gevonden dan wel een keuze worden
                     gemaakt ten aanzien van de beschikbare middelen voor de basisbeurs of de tegemoetkoming.
                  
3. Gevolgen voor de student
               
3.1 Doenvermogen
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat studenten door DUO worden geïnformeerd
                        over de prestatiebeurs en bijvoorbeeld over het feit dat er rente wordt geheven over
                        de studieschuld. Deze leden constateren dat, nu bekend is geworden dat de rente op
                        de studieschuld hoger is dan nul113, veel oud-studenten verrast zijn over deze ontwikkeling. Hoe kan de regering deze
                        ontwikkeling meenemen in de wijze waarop DUO communiceert over het feit dat er altijd
                        rente wordt gerekend op de studieschuld? Eenzelfde onwetendheid zien de leden over
                        het feit dat de studielening meeweegt bij het aanvragen van een hypotheek. Studenten
                        lijken te denken dat dat niet zo zou zijn. Kan de regering aangeven hoe de communicatie
                        op deze twee punten concreet wordt verbeterd, zo vragen zij.
DUO communiceert reeds over de rente op de studielening en over de gevolgen voor een
                     hypotheek. Dit doet DUO bijvoorbeeld via MijnDUO (over de rente), de website en andere
                     (sociale media) kanalen. Daarnaast voert DUO het gesprek met studentenorganisaties
                     en de DUO Jongerenraad om te kijken hoe de communicatie nog verder verbeterd kan worden.
                     Ook werkt DUO met bijvoorbeeld user experience onderzoekers om te kijken welke communicatie-uitingen
                     goed aansluiten bij de doelgroep.
                  
4. Caribisch Nederland
               
De leden van de D66-fractie begrijpen dat studenten van de BES-eilanden op dit moment
                        alleen aanspraak kunnen maken op meeneembare studiefinanciering wanneer de student
                        binding met Europees Nederland kan aantonen. Deze leden vinden dat dit geen recht
                        doet aan de status van de BES-eilanden als bijzondere gemeenten. De leden vinden dat
                        studenten van de BES-eilanden ook meeneembare studiefinanciering moeten kunnen ontvangen
                        zonder een aanvullende eis van binding met Europees Nederland. Kan de regering inschatten
                        om hoeveel studenten dit jaarlijks gaat? Ziet de regering de mogelijkheid om dit beleid
                        te verruimen, zo vragen zij.
Voor meeneembare studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 geldt een aanvullende
                     eis voor studenten, namelijk het aantonen van een band met Europees Nederland. Dat
                     is gedaan om te voorkomen dat studenten die aan de algemene nationaliteitseisen voldoen,
                     maar hier eigenlijk nog nooit zijn geweest, in aanmerking kunnen komen voor Nederlandse
                     studiefinanciering wereldwijd. Die band met Europees Nederland kan op verschillende
                     manieren worden aangetoond. Het meest eenvoudig is de drie-uit-zes-eis, waarbij een
                     student in de zes jaren voorafgaand aan de inschrijving bij de opleiding drie jaar
                     rechtmatig in Europees Nederland heeft verbleven. Daarnaast zijn er mogelijkheden
                     voor studenten die gebruik hebben gemaakt van het vrij verkeer op basis van het EU-recht
                     om deze binding aan te tonen wanneer iemand de Nederlandse taal voldoende machtig
                     is in combinatie met een aanvullende eis, bijvoorbeeld dat de student of zijn/haar
                     ouders drie jaar rechtmatig in Europees Nederland hebben gewoond of gewerkt.
                  
Dit betekent dat studenten die woonachtig zijn op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba
                  ook de binding met Nederland moeten aantonen om meeneembare studiefinanciering op
                  grond van de Wsf 2000 te krijgen. Het is op dit moment niet duidelijk hoeveel studenten
                  hier wel gebruik van zouden willen maken, maar dat nu niet kunnen. Op dit moment komen
                  er weinig aanvragen binnen, maar het automatisch toekennen van meeneembare studiefinanciering
                  aan studenten van de BES-eilanden zou een aantrekkende werking kunnen hebben. De verwachting
                  blijft dan wel dat het om geringe aantallen zal gaan, gelet op de inwonersaantallen
                  van de eilanden.
               
5. Gevolgen voor de uitvoering
               
De leden van de PvdA-fractie bewaren beroerde herinneringen aan de invoering van de
                        basisbeurs in 1986. Destijds maakte de toenmalige Centrale Directie Studiefinanciering
                        veel fouten, zodat er te veel, te weinig of zelfs geen studiefinanciering werd uitgekeerd
                        aan rechthebbende studenten. Veel meer studenten deden een beroep op de nieuwe studiefinanciering
                        dan gepland en toen in juni 1988 het eindrapport verscheen, bleken er in de berekeningen
                        ten aanzien van de studiefinanciering ernstige fouten te zitten, aldus deze leden.
                        Welke lessen trekt de regering uit de chaotische toestanden van de jaren 80 voor de
                        manier waarop hij nu de herinvoering van de basisbeurs organiseert? Welke waarborgen
                        bouwt de regering bij de herinvoering van de basisbeurs in om ons land een déjà vu
                        te besparen, zo vragen zij.
De regering heeft veel vertrouwen in haar uitvoeringsorganisaties en dus ook in DUO
                     voor de herinvoering van de basisbeurs. Zowel de bestuursdepartementen als de uitvoeringsorganisaties
                     ontwikkelen zich continu en leren van dingen die in het verleden niet goed zijn gegaan.
                  
Daarnaast is de situatie van nu geheel anders dan die in de jaren tachtig. Destijds
                  moest een geheel nieuw systeem worden ontworpen en was de mate van automatisering
                  bovendien veel geringer. Studenten en ouders moesten toen veel gegevens zelf aanleveren
                  om de hoogte van de studiefinanciering te bepalen. Nu kan DUO terugvallen op een bestaand
                  systeem – de basisbeurs bestaat immers nog in het mbo en in het ho voor studenten
                  in het overgangsrecht – waardoor deze bestaande infrastructuur kan worden gebruikt.
                  Verder kunnen veel noodzakelijke gegevens direct uit bestaande registers worden gehaald.
               
In het proces van de herinvoering van de basisbeurs is DUO vanaf het allereerste moment
                  betrokken. Dat zorgt ervoor dat vanaf een vroeg stadium duidelijk was wat wel en wat
                  niet mogelijk was binnen het gewenste tijdspad. Daarnaast is DUO al in een vroeg stadium
                  begonnen met het voorbereiden van de aanpassing van de systemen, waardoor deze tijdig
                  gerealiseerd kunnen worden voor het uitkeren van de nieuwe basisbeurs per september
                  2023.
               
Tot slot wordt er breed ingezet op communicatie, die na de behandeling in de Tweede
                  Kamer zal worden geïntensiveerd. De persoonlijke communicatie richting studenten start
                  na behandeling in de Eerste Kamer. De communicatieproducten worden getest – zo worden
                  uitingen aan studenten voorgelegd en wordt gekeken of deze goed aansluiten bij hun
                  belevingswereld.
               
5.1 Inhoudelijke reactie op onderdelen
               
5.1.1. Herinvoering basisbeurs
               
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel huisbezoeken DUO aflegde in het vorige
                        stelsel.
Het leenstelsel is ingevoerd per september 2015. In de periode januari 2012 tot en
                     met augustus 2015 zijn ruim 13.000 huisbezoeken uitgevoerd.
                  
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er structureel extra wordt ingezet op
                     de controles van de uitwonende beurs in de vorm van huisbezoeken. Er zullen 4.000
                     huisbezoeken per jaar plaatsvinden. Wat is de achterliggende reden voor deze extra
                     inzet, zo vragen deze leden. Wat is de verhouding van het aantal uitwonenden studenten
                     en de huisbezoeken? Wat was de verhouding in het oude stelsel? Hoe gaan die huisbezoeken
                     eruitzien en wat zijn de rechten van studenten ook als het gaat om privacy, zo vragen
                     zij.
Ook de leden van de SP-fractie lezen dat er ingezet gaat worden op controles van de
                     uitwonende beurs in de vorm van huisbezoeken. In de memorie van toelichting staat
                     hierover het volgende114: «hiervoor wordt ingezet op 4.000 huisbezoeken per jaar, die de komende jaren zullen
                     ingroeien». Deze leden vragen wat er wordt bedoeld met «ingroeien». Daarnaast vragen
                     zij hoe ervoor gezorgd wordt dat deze huisbezoeken willekeurig zijn en of de regering
                     kan uitleggen op welke manier studenten geselecteerd worden voor een huisbezoek. Moeten
                     studenten hiervoor toestemming geven of kan DUO onaangekondigd voor de deur staan?
                     Ten slotte vragen de leden hoe een huisbezoek er dan aan toe gaat. Welke vragen worden
                     er gesteld? Wat gaat er precies gecontroleerd worden? Kan de regering gedetailleerd
                     uitleggen hoe een dergelijke controle eruit gaat zien, zo vragen zij.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering wil inzetten op 4.000 huisbezoeken
                     per jaar teneinde te controleren of degenen die een uitwonende beurs ontvangen ook
                     daadwerkelijk uitwonend zijn. Hoe ziet zo’n huisbezoek eruit, vragen deze leden. Wat
                     gaat DUO controleren en wat voor vragen krijgen de bewoners? Kan de regering garanderen
                     dat er geen selectie zal zijn op basis van afkomst of achternaam, zoals achteraf wel
                     het geval bleek bij de toeslagenaffaire, zo vragen zij.
Het lid van de BIJ1-fractie leest ook in de memorie van toelichting dat «structureel
                        bovendien extra [wordt] ingezet op de controles van de uitwonende beurs in de vorm
                        van huisbezoeken. Hiervoor wordt ingezet op 4.000 huisbezoeken per jaar, die de komende
                        jaren zullen ingroeien.»115 Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze huisbezoeken ook écht willekeurig zijn, zo vraagt
                        dit lid. Kan de regering uitleggen op welke manier studenten op een lijst voor huisbezoeken
                        komen? Geven studenten vooraf toestemming voor een huisbezoek of kan DUO zonder aankondiging
                        of waarschuwing aankloppen? Hoe ziet een huisbezoek eruit? Wat gaat DUO controleren
                        en wat voor vragen krijgen de bewoners? Kan de regering garanderen dat er geen selectie
                        zal zijn op basis van afkomst of achternaam, zo vraagt zij.
Bij de start van de controles in 2012 is het aantal huisbezoeken gegroeid naar een
                     totaal van 4000 per jaar in 2014. Door de invoering van het leenstelsel in het hoger
                     onderwijs in september 2015, maar ook door het inlopen van controle-achterstanden,
                     zijn de aantallen huisbezoeken per jaar vervolgens geleidelijk afgenomen. Nu de basisbeurs
                     voor het hoger onderwijs weer wordt ingevoerd zal het aantal controles weer geleidelijk
                     toenemen tot maximaal 4000 huisbezoeken per jaar.
                  
Nu het leenstelsel per september 2023 eindigt, zullen de aantallen studenten met een
                  uitwonendenbeurs weer toenemen en zal mogelijk dezelfde verhouding gelden als voor
                  invoering van het leenstelsel. De kans op een controle van de woonsituatie neemt daarmee
                  toe. Hoe het percentage uitwonende studenten zich daadwerkelijk zal ontwikkelen is
                  afhankelijk van meer factoren, zoals bijvoorbeeld beschikbare woningvoorraad en instroom
                  van internationale studenten.
               
De huisbezoeken zijn niet willekeurig maar vinden plaats op basis van een risicoprofiel
                  en nader onderzoek van medewerkers van DUO. Dit risicoprofiel is een set van kenmerken
                  van een bepaald persoon die, indien de persoon aan deze kenmerken voldoet, een verhoogde
                  kans op regelovertreding aanduiden. Bij het risicoprofiel gaat het om combinaties
                  van objectieve (gedrags-)kenmerken van de studerende zoals bijvoorbeeld leeftijd,
                  onderwijssoort, woonsituatie en de (on-)logische combinatie van het adres van de studerende,
                  het adres van de ouder(s) en de vestigingsplaats van de onderwijsinstelling. Afkomst
                  en achternaam zijn geen variabelen voor het risicoprofiel. Bij de selectie van studenten
                  voor een huisbezoek wordt verder via desktop research gekeken naar de grootte van
                  de woning, het aantal ingeschreven personen en of er sprake is van een familierelatie.
               
De huisbezoeken worden onaangekondigd uitgevoerd met behulp van door de Minister aangewezen
                  toezichthouders. Het toezichthouderschap wordt gepubliceerd in de Staatscourant. De
                  toezichthouder legitimeert zich met een door DUO verstrekte legitimatiepas en legt
                  het doel van het huisbezoek uit en geeft aan dat medewerking niet verplicht is en
                  dat niet meewerken geen directe consequenties heeft voor de gecontroleerde student.
                  Als toestemming wordt verleend voor het huisbezoek, wordt dat vastgelegd in een formulier
                  «toestemming en verklaring huisbezoek» dat wordt ondertekend door (hoofd)bewoner of
                  gecontroleerde student.
               
De student of (hoofd)bewoner wordt gevraagd om zijn kamer te laten zien en aan te
                  geven waar hij slaapt, waar zijn studieboeken, kleding en persoonlijke spullen liggen,
                  of er sprake is van een (huur)contract en welke afspraken zijn gemaakt over het betalen
                  van huur, of student een sleutel kan tonen van de woning, wat de reden is dat student
                  daar is gaan wonen, hoeveel nachten per week hij daar verblijft etc. Het aantal slaapplaatsen
                  in de woning wordt vergeleken met het aantal ingeschreven personen. Foto’s worden
                  alleen gemaakt na toestemming van student of (hoofd)bewoner. Van het huisbezoek wordt
                  een rapport opgesteld. Op basis van dit rapport wordt door DUO vastgesteld of sprake
                  is van onrechtmatig gebruik van de uitwonendenbeurs.
               
5.1.2 Tegemoetkomingen
               
De leden van de CDA-fractie vragen hoe lang studenten een aanvraag voor een tegemoetkoming
                        kunnen aanvragen.
Studenten die studiefinanciering hebben ontvangen en hun diploma hebben behaald, ontvangen
                     ambtshalve de tegemoetkoming. Studenten die geen studiefinanciering hebben ontvangen
                     kunnen hun aanvraag voor de tegemoetkoming indienen nadat ze een diploma hebben behaald.
                     Het is voor oud-studenten mogelijk om tot circa tien jaar na het starten van de opleiding
                     onder het leenstelsel een aanvraag in te dienen.
                  
5.2 Communicatie
               
De leden van de D66-fractie lezen dat DUO een groot communicatietraject zal opstarten
                        om studenten te informeren over de aanpassingen in het studiefinancieringsstelsel.
                        Deze leden merken ontevredenheid over de informatieverschaffing van DUO, met name
                        over de rente op de lening en het effect op een hypotheek. De leden vinden het belangrijk
                        dat (aankomende) studenten goed worden geïnformeerd over hun lening en de mogelijke
                        effecten daarvan. Daarnaast vinden zij het belangrijk dat de communicatie van DUO
                        aansluit bij studenten. Kan de regering voor de wetsbehandeling toelichten of deze
                        suggesties worden meegenomen in het communicatietraject van DUO, zo vragen zij.
De communicatie over de voorgenomen wijzigingen staat hoog op de agenda. De planning
                     is dat na de behandeling in de Tweede Kamer er op grotere schaal algemene informatie
                     wordt verstrekt, maar wel met het voorbehoud dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel
                     nog moet behandelen. Op dat moment zal er bijvoorbeeld meer informatie op de website
                     van DUO worden gepubliceerd en zal DUO ook via webinars en haar eigen (sociale media)
                     kanalen informatie verstrekken. Daarnaast krijgen onderwijsinstellingen communicatiemiddelen
                     die zij via hun eigen kanalen kunnen delen met studenten. Na akkoord van de Eerste
                     Kamer zal ook de persoonlijke communicatie naar studenten worden gestart. Dan krijgen
                     studenten een persoonlijk bericht met informatie die voor hen relevant is en start
                     DUO een campagne.
                  
Bij het ontwerpen van de communicatie zijn studenten betrokken. Zo werkt DUO samen
                  met de DUO Jongerenraad en worden alle communicatie uitingen uitgebreid getest bij
                  de doelgroep om te kijken of deze aansluiten bij hun belevingswereld.
               
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de communicatie vanuit de rijksoverheid
                        en DUO. De leden ontvangen veel signalen dat het voor veel studenten en aspirant studenten
                        onduidelijk is waar en wanneer zij recht hebben op een basisbeurs, aanvullende beurs
                        en de tegemoetkoming. Deze leden adviseren daarom om actief naar studenten en eventueel
                        instellingen te communiceren waar zij recht op hebben. Dit zou volgens de leden kunnen
                        door proactief naar studenten te mailen, websites met een «waar heb ik recht op»-tool
                        en campagnes op instellingen. De leden vinden het daarnaast goed dat het gebruik van
                        de aanvullende beurs gestimuleerd worden. Zij hadden wel liever gezien dat dit automatisch
                        bij de aanvraag van studiefinanciering wordt toegekend in plaats van dat studenten
                        dit moeten aanvragen. Is dit alsnog mogelijk, zo vragen zij.
In de Kamerbrief over de reactie op het Nibud-Studentenonderzoek zijn de opties, die
                     zijn overwogen om het niet-gebruik van de aanvullende beurs tegen te gaan, beschreven.116 De optie om de aanvullende beurs automatisch toe te kennen had niet de voorkeur,
                     omdat dit grote privacybezwaren met zich meebrengt. DUO moet immers de inkomensgegevens
                     van ouders opvragen bij de Belastingdienst om te kunnen bepalen of een student in
                     aanmerking komt voor een aanvullende beurs. Ouders worden hiervan op de hoogte gesteld,
                     en de regering is van mening dat studenten dat moeten weten. Door de aanvullende beurs
                     automatisch toe te kennen, worden studenten hier niet op gewezen.
                  
Bovendien is de aanvullende beurs een prestatiebeurs, die terug moet worden betaald
                  als de student niet binnen tien jaar een diploma haalt. Daarom vindt de regering dat
                  een student een bewuste keuze moet maken om een aanvullende beurs aan te vragen. Bij
                  automatische toekenning zal dat bewustzijn veel minder groot zijn. De student zal
                  daarom worden gevraagd om akkoord te geven op het aanvragen van de aanvullende beurs.
                  Indien de student geen aanvullende beurs wenst aan te vragen dan kan hij expliciet
                  die keuze maken (opt-out-methode).
               
De leden van de PvdA-fractie constateren dat het ISO meldt dat het veel geluiden ontvangt
                        van studenten die niet op de hoogte zijn van de regels rondom het recht op de basisbeurs.
                        Wil de regering ervoor zorgen dat DUO zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor 1 mei
                        2023, een mail stuurt naar alle studenten, waarin voor iedere student individueel
                        wordt gespecificeerd waar een student volgend jaar nog wél en níet recht op heeft,
                        zo vragen zij.
De persoonlijke communicatie richting studenten kan pas starten ná behandeling in
                     de Eerste Kamer. De regering vindt het zowel richting de Eerste Kamer als richting
                     de studenten niet juist om voor die tijd al met op de student gespecificeerde informatie
                     te komen. Die informatie kan immers – ondanks alle voorbehouden – worden gezien als
                     een gegeven. Direct na behandeling in de Tweede Kamer zal wel de algemene communicatie
                     worden geïntensiveerd, met daarbij het voorbehoud dat de behandeling in de Eerste
                     Kamer nog moet plaatsvinden. De algemene informatie wordt daarbij zo gepresenteerd
                     dat studenten al eenvoudig kunnen zien welke maatregelen voor hen gevolgen kunnen
                     hebben.
                  
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er in het wetsvoorstel een aantal
                        overgangssituaties wordt bepaald, bijvoorbeeld voor studenten die nu al studeren maar
                        ook in studiejaar 2023–2024 nog studeren. Het ISO geeft aan dat veel studenten niet
                        goed op de hoogte zijn van de ontwikkelingen rondom de aankomende basisbeurs en de
                        regels die zullen gaan gelden. Deze leden begrijpen dat het lastig is om te communiceren
                        wat de exacte regels zijn als het wetsvoorstel nog ter bespreking voor ligt. De leden
                        vragen echter wel om perspectief. Hoe en wanneer is de regering van plan te communiceren
                        over de exacte regels rondom de herinvoering van de basisbeurs?
De communicatie over de voorgenomen wijzigingen staat hoog op de agenda. Er staat
                     al informatie over de voorgestelde maatregelen op rijksoverheid.nl. Daarnaast heeft
                     DUO een themapagina op duo.nl waar doelgroepen momenteel de meest noodzakelijke informatie
                     kunnen vinden en voor meer informatie worden verwezen naar rijksoverheid.nl.
                  
De planning is dat na de behandeling in de Tweede Kamer er op grotere schaal algemene
                  informatie wordt verstrekt door DUO, maar wel met het voorbehoud dat de Eerste Kamer
                  het wetsvoorstel nog moet behandelen. Op dat moment zal er bijvoorbeeld meer informatie
                  op de website van DUO worden gepubliceerd en zal DUO ook via webinars en haar eigen
                  (sociale media) kanalen informatie verstrekken. Daarnaast krijgen onderwijsinstellingen
                  communicatiemiddelen die zij via hun eigen communicatiekanalen kunnen delen met scholieren
                  en studenten. Na akkoord van de Eerste Kamer zal ook de persoonlijke communicatie
                  naar studenten worden gestart. Dan krijgen studenten een persoonlijk bericht met informatie
                  die voor hen relevant is en start DUO een campagne.
               
De periode tussen vaststelling en invoering zal zeer kort zijn. Hoe gaan zij studentenorganisaties
                        betrekken om zo veel mogelijk studenten in Nederland te bereiken, zodat iedereen goed
                        op de hoogte is van de voorwaarden voor het verkrijgen van de basisbeurs, zo vragen
                        zij.
Bij het ontwerpen van de communicatie zijn studenten betrokken. Zo werkt DUO samen
                     met de DUO Jongerenraad en worden alle communicatie uitingen uitgebreid getest bij
                     de doelgroep om te kijken of deze aansluiten bij hun belevingswereld. Daarnaast wordt
                     de communicatie gedeeld met de studentenorganisaties, die dit kunnen delen met hun
                     achterban.
                  
De genoemde leden willen naast communicatie over de herinvoering van de basisbeurs
                        stilstaan bij goede communicatie en voorlichting over rente over studieschuld. Nu
                        er voor het eerst sinds zes jaar weer rente op studieschulden is, roept dit terecht
                        veel vragen op bij studenten. De leden horen dat studenten niet goed weten wat de
                        stijgende rente betekent voor hun persoonlijke situaties en hoe het uitwerkt voor
                        hen. Zij constateren dat op Mijn DUO geen toelichting wordt gegeven over de hoogte
                        van het rentepercentage en de impact van het percentage op de ontwikkeling van de
                        studieschuld. De leden vragen de regering of dat wenselijk is. Wat kan en gaat de
                        regering doen om studenten zo goed mogelijk voor te lichten over rente over studieschulden,
                        zo vragen zij.
Bij het aanvragen van de studielening worden studenten meermaals geïnformeerd over
                     het feit dat zij rente moeten betalen over hun lening. Daarnaast krijgen studenten
                     op het moment dat de rente wijzigt hier ook een bericht over van DUO, dat is onderdeel
                     van het jaarlijkse continueringsbericht van de studiefinanciering. Dat is gedurende
                     de studie jaarlijks en daarna iedere vijf jaar. Afhankelijk van de voorkeuren van
                     de student is dat bericht digitaal of per post. Deze informatie is ook te vinden in
                     MijnDUO – daar is het rentepercentage en het bedrag dat aan rente is berekend te vinden.
                  
DUO communiceert reeds over de rente op de studielening. Dit doet zij bijvoorbeeld
                     via MijnDUO, de website en andere (sociale media) kanalen. Daarnaast is DUO in gesprek
                     met studentenorganisaties en de DUO Jongerenraad om te kijken hoe de communicatie
                     nog verder verbeterd kan worden. Ook werkt DUO met bijvoorbeeld user experience onderzoekers
                     om te kijken of communicatie-uitingen ook goed aansluiten bij de doelgroep.
                  
6. Gevolgen voor de rechtspraak
               
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel (hoger) beroepszaken er werden aangespannen
                        onder het vorige stelsel.
In de periode 2012 tot en met 2015 is 963 maal beroep ingesteld tegen de afwijzing
                     van een bezwaarschrift met betrekking tot misbruik van de uitwonendenbeurs. In deze
                     periode is 281 maal hoger beroep ingesteld.
                  
7. Gevolgen voor de regeldruk
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat 3.000 extra huisbezoeken worden afgelegd ten
                        opzichte van de situatie onder het leenstelsel. In paragraaf 5 Gevolgen voor de uitvoering
                        van de memorie van toelichting staat beschreven dat er 4.000 huisbezoeken gaan plaatsvinden.
                        Waarom werden onder het leenstelsel 1.000 huisbezoeken afgelegd, terwijl toen geen
                        onderscheid werd gemaakt tussen uit- en thuiswonende studenten, zo vragen zij.
Onder het leenstelsel is het onderscheid tussen de uitwonende en de thuiswonende student
                     in het hoger onderwijs weggevallen. In het mbo en voor studenten onder het oude stelsel
                     gold dit onderscheid nog wel en voor die controles werden 1.000 huisbezoeken afgelegd.
                  
8. Gevolgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
               
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat behalve de huisbezoeken er geen andere
                        manier is om het recht op de uitwonendenbeurs te controleren. Betekent dit dat DUO
                        de reisgegevens van studenten niet meer zal gebruiken voor deze controle, zo vragen
                        zij.
DUO heeft sinds eind 2017 geen actieve samenwerking meer met Trans Link Systems BV
                     (TLS), de uitgever van de ov-chipkaart en verwerker van alle transacties in het openbaar
                     vervoer. Als studenten echter bewijsmateriaal willen inbrengen in de vorm van reisgegevens,
                     staat het hun vrij dat te doen en zal DUO deze gegevens meewegen.
                  
9. Advies en consultatie
               
9.1 Raad voor de rechtspraak
               
De leden van de CDA-fractie vragen welke situaties worden bedoeld, waarbij ouders
                        en studenten hetzelfde BRP-adres hanteren zonder dat zij een gezamenlijk huishouden
                        voeren.
Er zijn woonsituaties waarbij de student een aparte huishouding voert doordat hij
                     of zij bij de woning van de ouders aparte voorzieningen heeft. De student staat dan
                     op hetzelfde adres ingeschreven als de ouders.
                  
9.2 Adviescollege toetsing regeldruk
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de toetsing van het ATR dat in het wetsvoorstel
                        bij de vaststelling van de aanvullende beurs nog een verschillend regime geldt voor
                        studenten in het mbo ten opzichte van studenten in het hoger onderwijs. Bij de vaststelling
                        van de aanvullende beurs geldt voor een student in het mbo volgens het ATR nog wel
                        een onderscheid tussen uit- of thuiswonend, terwijl dit bij studenten in het hoger
                        onderwijs niet geldt. De leden vragen aan de regering of dit klopt. En zo ja, waarom
                        heeft de regering er niet voor gekozen om ook op dit vlak de regels voor het mbo en
                        ho verder te harmoniseren, zo vragen zij.
Voor wat betreft de hoogte van de aanvullende beurs bestaat er een onderscheid tussen
                     uit- en thuiswonenden in het mbo. Bij invoering van het leenstelsel is het onderscheid
                     tussen uit- en thuiswonende studenten voor de aanvullende beurs in het hoger onderwijs
                     verdwenen. Dit had niet alleen een inhoudelijke reden – alle studenten kregen immers
                     dezelfde rechten – maar dit leverde ook voordelen op voor de uitvoering. Gelet op
                     het kleine verschil dat zou ontstaan tussen de uit- en thuiswonende aanvullende beurs
                     en de effecten die een dergelijk verschil op de uitvoering zou hebben, is er voor
                     gekozen om dit onderscheid niet terug te laten keren bij de herinvoering van de basisbeurs.
                     In het mbo blijft dit onderscheid bestaan, want er zijn geen middelen beschikbaar
                     om de bedragen in het mbo aan te passen aan de hoogte in het hoger onderwijs.
                  
10. Generatietoets
               
De leden van de Volt-fractie zijn positief over het feit dat er op initiatief van
                        het lid Dassen tijdens het notaoverleg Hoofdlijnen herinvoering basisbeurs en tegemoetkoming
                        studenten van 4 april 2022117 een generatietoets uitgevoerd wordt op het voorliggende wetsvoorstel. Voor deze leden
                        is het van groot belang om de duurzaamheid en de impact van het overheidsbeleid op
                        toekomstige generaties mee te wegen in de beleidskeuzes die we maken. Zij zijn van
                        mening dat dit aspect in de afgelopen jaren onvoldoende is meegewogen, kortetermijndenken
                        in de hand heeft gewerkt en problemen vooruitgeschoven en daarmee heeft verergerd.
                        Wat deze leden betreft is de uitvoering van de generatietoets op voorliggend wetsvoorstel
                        slechts het begin. Zij beogen dat een dergelijke toets meer de regel dan de uitzondering
                        dient te worden en ook door andere departementen op andere, nieuwe wetgeving toegepast
                        zou moeten worden. Is de regering bereid zich in regeringsverband in te spannen voor
                        het steviger verankeren van de generatietoets op de hiervoor beschreven manier? Zo
                        ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Daarnaast zijn de leden benieuwd of de regering een
                        algemene appreciatie kan geven op de toepassing van de generatietoets op het voorliggende
                        wetsvoorstel. Verder vragen zij in hoeverre de manier waarop de generatietoets op
                        het voorliggende wetsvoorstel is toegepast nog actueel is tegen de achtergrond van
                        de stijgende inflatie. Kan de regering hier een toelichting op geven, zo vragen zij.
De generatietoets wordt steviger verankerd.118 Het maakt deel uit van het Beleidskompas dat op 29 maart 2023 door de regering wordt
                     geïntroduceerd als richtinggevende structuur om het beleidsvoorbereidingsproces goed
                     vorm te geven. Vanaf het moment van lancering vervangt het Beleidskompas het huidige
                     Integraal Afwegingskader voor beleid en regelgeving (IAK) en geldt het Beleidskompas
                     als dé centrale werkwijze voor de beleidsvoorbereiding binnen de rijksoverheid. Het
                     Beleidskompas zal standaard worden gebruikt, ook bij voorstellen voor beleid en regelgeving
                     die niet aan het parlement worden voorgelegd. De generatietoets is één van de instrumenten
                     die beleidsmakers bij vraag vier van het Beleidskompas helpt om goed na te denken
                     over de gevolgen van voorgenomen beleid en wetgeving voor verschillende generaties.
                  
Hoewel het toepassen van de generatietoets op het wetsvoorstel niet heeft geleid tot
                  aanpassing van het wetsvoorstel, is het als waardevol ervaren. De generatietoets biedt
                  een gestructureerd kader met verschillende thema’s, generatiegroepen en tijdsmomenten
                  en stimuleert beleidsmakers en Kamer om de verwachtingen rondom een wetsvoorstel te
                  bespreken en te toetsen.
               
11. Inwerkingtreding
               
De leden van de D66-fractie merken op dat de invoering van de Wet herinvoering basisbeurs
                        hoger onderwijs is voorzien voor 1 september 2023. Deze leden lezen dat de definitieve
                        grondslag voor uitkering van de studievoorschotvouchers naar verwachting 1 januari
                        2025 is en dat de definitieve grondslag voor tegemoetkoming voor alle studenten uit
                        het leenstelsel is voorzien op 1 januari 2025. De leden zijn van mening dat de tegemoetkoming
                        zo snel mogelijk uitgekeerd dient te worden. Waarom is gekozen voor deze termijn,
                        zo vragen deze leden. Is het mogelijk om het proces rondom uitkeren van de tegemoetkoming
                        en studievoorschotvouchers te versnellen, zo vragen zij.
DUO gaat de basisbeurs en de tegemoetkoming uitvoeren. Nadat de basisbeurs weer is
                     ingevoerd in studiejaar 2023–2024, en de andere onderdelen zoals het aanpassen van
                     de terugbetalingsvoorwaarden voor mbo-studenten uit het wetsvoorstel zijn gerealiseerd,
                     is er ruimte om de systemen van DUO voor de tegemoetkoming aan te passen. Vanwege
                     een zorgvuldige uitvoering van beide onderdelen kan de tegemoetkoming niet eerder
                     dan vanaf 2025 worden uitgekeerd. Een versnelling van dat proces brengt mogelijk de
                     herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs in gevaar.
                  
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
                  R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| VVD | 34 | Voor | 
| D66 | 24 | Voor | 
| PVV | 17 | Voor | 
| CDA | 14 | Voor | 
| PvdA | 9 | Voor | 
| SP | 9 | Voor | 
| GroenLinks | 8 | Voor | 
| PvdD | 6 | Voor | 
| ChristenUnie | 5 | Voor | 
| FVD | 5 | Voor | 
| DENK | 3 | Voor | 
| Groep Van Haga | 3 | Voor | 
| JA21 | 3 | Voor | 
| SGP | 3 | Voor | 
| Volt | 2 | Voor | 
| BBB | 1 | Voor | 
| BIJ1 | 1 | Voor | 
| Fractie Den Haan | 1 | Voor | 
| Gündogan | 1 | Voor | 
| Omtzigt | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
