Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 275 Regels aangaande een tijdelijke uitwisseling van persoonsgegevens ter identificering van de ouders die gedupeerd zijn als gevolg van problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en geconfronteerd zijn met uithuisplaatsing van kinderen (Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
De Minister voor Rechtsbescherming heeft de Tweede Kamer in het debat over uithuisplaatsingen
van 12 mei 2022 toegezegd de Kamer te zullen informeren over hoe hij juridisch en
technisch gaat regelen dat de betrokken organisaties weten wie de ouders zijn die
gedupeerde zijn van het kinderopvangtoeslagschandaal en te maken hebben gekregen met
gedwongen uithuisplaatsing van hun kind(eren).1 Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat de organisaties die betrokken zijn bij gedwongen
uithuisplaatsingen weten in welke gevallen sprake is van ouders die gedupeerde zijn
van het kinderopvangtoeslagschandaal. Het vormt daarmee een randvoorwaarde voor het
gericht kunnen informeren van de betrokken ouders over de beschikbare ondersteuning
en voor een gerichte reflectie door Raad voor de rechtspraak en de gerechten, raad
voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen op het eigen handelen
in dossiers van de kinderen van deze ouders. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan
de toezegging die aan de Kamer is gedaan.
Er wordt gestreefd naar een spoedige invoering van dit wetsvoorstel. Reden hiervoor
is een, in het licht van het kinderopvangtoeslagschandaal, sterk gevoelde wens om
op korte termijn te weten wie de gedupeerde ouders zijn die tevens te maken hebben
(gehad) met een gedwongen uithuisplaatsing van hun kinderen. Op basis van deze kennis
kan zo snel mogelijk extra ondersteuning worden aangeboden. Om zicht te krijgen op
deze gedupeerde ouders en kinderen is een koppeling van persoonsgegevens noodzakelijk.
Dit wetsvoorstel verschaft daarvoor een wettelijke basis. Het wetsvoorstel maakt tevens
reflectie mogelijk op het eigen handelen door de betrokken organisaties in de jeugdbeschermingsketen.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
2.1 Doel van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel kent drie doelen:
1. Inzicht in de (omvang van de) groep ouders die gedupeerde zijn bij de uitvoering van
de kinderopvangtoeslag én hun kinderen die te maken hebben (gehad) met een gedwongen
uithuisplaatsing.
2. Het bereiken van deze groep ouders met een gericht ondersteuningsaanbod.
3. Reflectie op het eigen handelen door het doorlichten van dossiers van de uithuisgeplaatste
kinderen van deze groep ouders door de Raad voor de rechtspraak en de gerechten, de
raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen.
2.2 Inzicht
In het najaar van 2021 is naar aanleiding van analyses van het Centraal Bureau voor
de Statistiek (CBS) bekend geworden dat een aantal ouders die gedupeerde zijn van
de problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag ook te maken heeft (gehad)
met een uithuisplaatsing van één of meerdere kinderen in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel.2 Deze analyses zijn in mei3 en november4 2022 door het CBS geactualiseerd. Er bestaat daarmee reeds een bepaalde mate van
inzicht in de omvang van deze groep ouders en hun uithuisgeplaatste kinderen. Het CBS heeft om praktische
redenen deze analyse gebaseerd op cijfers van 2015 en de jaren daarna. Het kinderopvangtoeslagschandaal
begon echter in 2005, het jaar waarin de eerste onrechtmatige terugvorderingen voor
kinderopvangtoeslag door de belastingdienst verstuurd zijn. Om een zo goed en compleet
mogelijk beeld te krijgen van de groep gedupeerde ouders die tevens te maken hebben
(gehad) met een gedwongen uithuisplaatsing en hun uithuisgeplaatste kinderen, worden
bij de uitvoering van dit wetsvoorstel daarom cijfers van 2005 en de jaren daarna
gebruikt.
Op basis van dit wetsvoorstel kan daarom naar verwachting een grote mate van inzicht
worden verkregen in de groep gedupeerde ouders die tevens te maken hebben (gehad)
met gedwongen uithuisplaatsingen van hun kind(eren). Daarmee wordt duidelijk wat de
gevolgen zijn van de problemen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. Daarmee
wordt tevens aan de hiertoe strekkende toezegging van de Minister voor Rechtsbescherming
aan de Tweede Kamer voldaan (paragraaf 1). Naast een op zichzelf staand doel is inzicht
ook een voorwaarde voor de overige doelstellingen van de wet; het doen van een ondersteuningsaanbod
aan de gedupeerde ouders en het reflecteren op het eigen handelen door de organisaties.
Het wetsvoorstel ziet op alle aanvragers van een kinderopvangtoeslag die op basis
van de eerste toets door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) of op grond
van een integrale beoordeling in aanmerking komen voor de Catshuisregeling kinderopvangtoeslag
(verder ook: de gedupeerde aanvrager). De Belastingdienst/Toeslagen5 bewaart de persoonsgegevens van deze gedupeerde aanvragers en hun kinderen, maar
heeft geen zicht op de kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen (verder: kinderen)
van deze aanvragers die te maken hebben (gehad) met een machtiging tot uithuisplaatsing.
De Raad voor de rechtspraak en de gerechten (rechtbanken en gerechtshoven) hebben
wel de persoonsgegevens van kinderen waarvoor een verzoek tot uithuisplaatsing of
verlenging hiervan is gedaan, waarvoor een verzoek tot machtiging gesloten jeugdhulp
is gedaan of waarvoor een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag is gedaan,
maar hebben geen zicht op de gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag. Dat
geldt eveneens voor de raad voor de kinderbescherming. Door de gegevens van de Belastingdienst/Toeslagen
en de raad voor de kinderbescherming en de Raad voor de rechtspraak en de gerechten
te koppelen en nader dossieronderzoek door de Raad voor de rechtspraak wordt inzicht
verkregen in de groep gedupeerde aanvragers met uithuisgeplaatste kinderen of waarvan
het gezag is beëindigd.
Een uithuisplaatsing die door een rechter is opgelegd wordt altijd in combinatie met
een ondertoezichtstelling opgelegd. Dit zijn kinderbeschermingsmaatregelen. Het zijn
de gecertificeerde instellingen die op grond van de Jeugdwet uitsluitend bevoegd zijn
tot het uitvoeren van een dergelijke kinderbeschermingsmaatregel.6 Een gecertificeerde instelling kan ter uitvoering van deze taak in overleg treden
met de betrokken ouder(s) van het kind.
Dit wetsvoorstel brengt mee dat de gecertificeerde instellingen inzicht krijgen in
de omstandigheid dat de ouder van een uithuisgeplaatst kind gedupeerd is als gevolg
van het kinderopvangtoeslagschandaal. Dit inzicht dat het gaat om een gedupeerde ouder
kan de gecertificeerde instelling bij haar afweging of zij hierover in gesprek gaat
met die ouder, in het kader van haar wettelijke taken, mee laten wegen. Als vervolgens
naar aanleiding van deze nieuwe informatie besloten wordt inderdaad een uitnodiging
tot een nader gesprek te versturen, blijft het aan de ouder om hier al dan niet op
in te gaan. De regie blijft op dit punt bij de gedupeerden liggen. In het gesprek
tussen de gecertificeerde instelling en de gedupeerde ouder kan de gecertificeerde
instelling de ouder wijzen op de ondersteuning door het Ondersteuningsteam Uithuisplaatsingen
Toeslagenaffaire. Ook kunnen andere onderwerpen dan de beëindiging van een uithuisplaatsing
aan de orde komen. Hierbij kan worden gedacht aan een uitbreiding van de omgangsregeling
tussen ouder en kind of het bij de gemeentelijke steunpunten vinden van ondersteuning
op de vijf leefgebieden financiën, wonen, zorg, gezin en werk. Deze ondersteuning
kan wezenlijke invloed hebben op de verbetering van de leefomstandigheden en opvoedsituatie
bij ouders.
2.3 Ondersteuningsaanbod
De Minister voor Rechtsbescherming zal met het verworven inzicht de betrokken ouders
gericht informeren over de voor hen beschikbare ondersteuning. Dit is het ondersteuningsaanbod.
De beschikbare ondersteuning bestaat uit drie onderdelen:
1. Ondersteuning door de Belastingdienst/Toeslagen in het kader van de brede hersteloperatie.7 Dit houdt onder andere in ondersteuning door de gemeentelijke steunpunten op de vijf
leefgebieden (financiën, wonen, zorg, gezin en werk) en de Catshuisregeling. De maatregelen
zijn beschikbaar voor alle gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag en hun
kinderen.8 De specifieke doelgroep van deze wet bestaat uit aanvragers die door het handelen
van de overheid in de problemen zijn gekomen en tevens te maken hebben gekregen met
een uithuisplaatsing van één of meer kinderen.
2. Ondersteuning door het Ondersteuningsteam Uithuisplaatsingen Toeslagenaffaire9 voor gedupeerde ouders specifiek voor uithuisplaatsingen. Dit houdt in het beschikbaar
stellen van een persoonlijke procesbegeleider, die in overleg met de ouder onder andere
helpt om de gebeurtenissen op een rij te zetten, een plan te maken en praktische ondersteuning
voor betrokkene te regelen.
3. Regeling rechtsbijstand10 en Regeling griffiekosten. Dit houdt in dat gedupeerde ouders kosteloze rechtsbijstand
door de Raad voor Rechtsbijstand kunnen krijgen in geval hun kinderen uithuisgeplaatst
zijn en als zij te maken hebben met een procedure over gezagsbeëindiging. Ook kunnen
zij een vergoeding ontvangen van de griffiekosten.
Het extra ondersteuningsaanbod voor deze specifieke doelgroep waartoe het kabinet
heeft besloten (onder 2 en 3), richt zich op alle gedupeerde aanvragers en hun kinderen
die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing, los van de vraag of er een concreet
verband bestaat tussen het gedupeerd zijn als gevolg van het kinderopvangtoeslagschandaal
en de gedwongen uithuisplaatsing van hun kind(eren). Het is gebleken dat deze specifieke
groep ouders niet eenvoudig te bereiken is en dat zij zich vaak niet zelf melden voor
hulp. Bij het Ondersteuningsteam Uithuisplaatsingen Toeslagenaffaire meldden zich
nog niet alle ouders en vooralsnog nog vrijwel geen uithuisgeplaatste kinderen. Dit
kan uiteenlopende redenen hebben: schaamte over de situatie, maar ook gegroeid wantrouwen
tegenover de overheid en de organisaties in de jeugdbeschermingsketen. Ook zijn er
gedupeerde ouders die naar het buitenland zijn verhuisd en kinderen die in het buitenland
zijn geboren en niet in Nederland staan geregistreerd.
Het extra ondersteuningsaanbod (onder 2) kan (onder meer) gericht zijn op het (helpen)
reconstrueren van de situatie waarin ouders en kinderen terecht zijn gekomen. Verder
kan de ondersteuning zich richten op praktische hulp om de voorwaarden te creëren
waaronder kinderen weer thuis kunnen wonen of op het bijdragen aan een beter contact
tussen de aanvrager en het uithuisgeplaatste kind. Voorts kan de ondersteuning helpen
bij het doen van een verzoek tot bekorting of beëindiging van de uithuisplaatsing
als bedoeld in artikel 1:265d BW door de betrokken ouder of bij de procedure gericht
op het herstel van het ouderlijk gezag als bedoeld in artikel 1:277 BW. Het ondersteuningsaanbod
is daarmee bedoeld om de aanvrager te ondersteunen en te informeren over de verschillende
mogelijkheden. Het ondersteuningsaanbod regelt niet het gezinsherstel als zodanig,
wel kan een gevolg van het bijstaan zijn dat de omstandigheden waarbinnen herstel
van de gezinssituatie mogelijk is, inzichtelijk worden en dat er stappen gezet worden
om dat mogelijk te maken (indien ouder en kind dat wensen). Het ondersteuningsaanbod
kan niet vooruitlopen op de mogelijke uitkomsten van de hiervoor genoemde juridische
procedures. Zowel bij het verzoeken om ondersteuning, de ondersteuning zelf, als bij
de bedoelde verzoeken en procedures blijft de regie bij de gedupeerde aanvrager liggen.
Het Ondersteuningsteam Uithuisplaatsingen Toeslagenaffaire heeft een klachtenregeling.11 Bij vragen over het ondersteuningsaanbod door de Belastingdienst/Toeslagen of door
de Raad voor Rechtsbijstand kunnen ouders bij deze organisaties terecht.
De overheid wil zich maximaal inspannen om het ondersteuningsaanbod kenbaar te maken
bij de ouders die hier recht op hebben. Het is ook om die reden belangrijk dat bekend
wordt wie deze ouders zijn zodat de informatie hen gericht bereikt. De keuze of zij
vervolgens ingaan op het hulpaanbod ligt bij hen. Zo blijft uiteindelijk de regie
bij de gedupeerden zelf; een belangrijk uitgangspunt binnen de gehele hersteloperatie.12 Bij lopende uithuisplaatsingen is het informeren van deze specifieke groep ouders
over het hulpaanbod urgent. Daarmee is ook het bereiken van deze groep urgent.
2.4 Reflectie
De raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de
rechtspraak en de gerechten worden door het wetsvoorstel in staat gesteld om te reflecteren
op het eigen handelen bij de uithuisplaatsingen van deze kinderen. Op verschillende
plaatsen in deze toelichting wordt gewezen op de spoed die verbonden is aan dit wetsvoorstel
(zie onder meer paragraaf 1). Deze spoed is weliswaar minder prominent aanwezig bij
het doel van reflectie. Het achterwege laten van de reflectie uit dit wetsvoorstel
zou echter betekenen dat een belangrijke mogelijkheid wordt gemist om te reflecteren
op wat er is gebeurd in de jeugdbeschermingsketen. Om die reden is dit doel bij dit
wetsvoorstel meegenomen in plaats van hiervoor een apart wetsvoorstel op te stellen.
Het systeem van de jeugdbescherming is in ontwikkeling. De organisaties in de jeugdbeschermingsketen,
de Raad voor de rechtspraak en de gerechten willen leren van het verleden. Was in
gezinnen die te maken hebben gehad met de problemen met de kinderopvangtoeslag anders
gehandeld als dit bij de betreffende organisaties bekend was geweest? Om dit te kunnen
beoordelen en te kunnen bezien welke lessen geleerd kunnen worden voor het handelen
van de organisaties in zijn algemeenheid, is het van belang dat de betreffende organisaties
weten om welke gezinnen en kinderen het gaat. Hiervoor is het belangrijk dat zij kunnen
beschikken over de resultaten van de koppeling van de gegevens van de Belastingdienst/Toeslagen
en de Raad voor de rechtspraak en de gerechten. De raad voor de kinderbescherming,
de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de rechtspraak en de gerechten kunnen
deze data gebruiken voor het doen van dossieronderzoek in hun eigen dossiers.
De interne reflectie bij de gerechten is als zodanig niet gericht op herstel, noch
op het eventueel beëindigen van de uithuisplaatsing van een kind. Buiten dit wetsvoorstel
om is tevens bij de gerechten een reflectietraject van de familie- en jeugdrechters
gestart, waarbij in algemene zin wordt onderzocht of er in het familie- en jeugdrecht
sprake is van het onvoldoende bieden van rechtsbescherming.13
2.5 Verstrekking van persoonsgegevens
In deze paragraaf wordt eerst uitgelegd over welke verstrekking het precies gaat,
in de volgende paragraaf wordt ingegaan op de juridische kaders en de verhouding tot
andere regelgeving.
Het wetsvoorstel gaat uit van een aantal wettelijke grondslagen voor het verstrekken
en verwerken van persoonsgegevens:
1. De Belastingdienst/Toeslagen deelt de persoonsgegevens (burgerservicenummers, namen,
geboortedata, geslacht en adresgegevens) van de gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag
en hun kinderen met de Minister voor Rechtsbescherming.
2. De raad voor de kinderbescherming en de Raad voor de rechtspraak en de gerechten delen
persoonsgegevens (de burgerservicenummers, namen, geboortedata, geslacht en adresgegevens)
van de kinderen waarvoor een verzoek tot uithuisplaatsing is gedaan met de Minister
voor Rechtsbescherming. Op deze manier kunnen verschillende persoonsgegevens gekoppeld
worden met de persoonsgegevens die door de Belastingdienst/Toeslagen worden verstrekt.
Tevens delen de Raad voor de rechtspraak en de gerechten de door de gerechten ten
behoeve van die kinderen aangemaakte zaaknummers. Dit is nodig om na de koppeling
dossieronderzoek te kunnen doen om van verzoeken tot machtigingen tot uithuisplaatsing
te komen.
3. De Minister voor Rechtsbescherming maakt op grond hiervan een lijst van uithuisgeplaatste
kinderen van ouders die tevens gedupeerde aanvragers zijn van een kinderopvangtoeslag.
Dit is in het wetsvoorstel omschreven als de lijst van UHP KOT-kinderen. De Minister
voor Rechtsbescherming maakt ook een lijst van gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag,
die tevens ouder of stiefouder zijn van het uithuisgeplaatste kind of een ander die
het uithuisgeplaatste kind als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt of heeft
verzorgd en opgevoed. Dit is in het wetsvoorstel omschreven als de lijst van UHP KOT-ouders.
De lijst van UHP KOT-kinderen bestaat enkel uit de burgerservicenummers en geboortedatum.
De lijst van UHP KOT-ouders bestaat uit de burgerservicenummers, namen, geslacht en
adresgegevens van de UHP KOT-ouders.
4. De lijst van UHP KOT-kinderen wordt door de Minister voor Rechtsbescherming verstrekt
aan de Raad voor de rechtspraak en de gerechten, de raad voor de kinderbescherming
en de gecertificeerde instellingen, met als doel reflectie op het eigen handelen.
Deze organisaties kunnen deze persoonsgegevens vervolgens koppelen aan de bij hen
aanwezige dossiers. De gecertificeerde instellingen kunnen op basis hiervan zo nodig
in gesprek met de betrokken ouders (zie paragraaf 2.2).
5. De Minister voor Rechtsbescherming gebruikt de lijst van UHP KOT-kinderen en de lijst
van UHP KOT-ouders om een gericht ondersteuningsaanbod aan die ouders te doen.
Over de verstrekking van persoonsgegevens door de Raad voor de rechtspraak en de gerechten
aan de Minister voor Rechtsbescherming wordt het volgende opgemerkt. Hoewel de gerechten
verwerkingsverantwoordelijken zijn voor de persoonsgegevens, worden de persoonsgegevens
die benodigd zijn voor de uitvoering van het wetsvoorstel beheerd door het Landelijk
Dienstencentrum dat deze taak uitoefent, krachtens het door de Raad voor de rechtspraak
gegeven mandaat. Er valt daarom in de praktijk geen scherp onderscheid te maken tussen
de Raad voor de rechtspraak en de gerechten. In het wetsvoorstel wordt daarom consequent
gesproken van «de Raad voor de rechtspraak en de gerechten».
Verder registreren niet alle gerechten de zaken op dezelfde manier. Om de dossiers
toch te kunnen vinden bij de gerechten is in een aantal gevallen aanvullend onderzoek
in de Basisregistratie personen (BRP) nodig. Op die manier kunnen de relevante dossiers
via de BRP worden gevonden. De gerechten mogen reeds bij de uitvoering van hun taken
de BRP raadplegen. In het wetsvoorstel is dit daarom niet afzonderlijk geregeld.
De Raad voor de rechtspraak en de gerechten zullen eenmalig de relevante persoonsgegevens
verstrekken. De verstrekking van persoonsgegevens door de Raad voor de rechtspraak
en de gerechten aan de Minister voor Rechtsbescherming betreft een uitzonderlijke
situatie die moet worden gezien tegen de achtergrond van de problemen die zijn ontstaan
bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en de doelen die met dit wetsvoorstel
worden nagestreefd. Deze verstrekking van persoonsgegevens schept daarmee uitdrukkelijk
geen precedent voor eventuele toekomstige verstrekkingen van persoonsgegevens door
de Raad voor de rechtspraak en de gerechten.
De groep uithuisgeplaatste kinderen die tevens kinderen zijn van een gedupeerde aanvrager
van een kinderopvangtoeslag kan wijzigen, omdat er in de komende periode meer namen
van gedupeerde aanvragers bekend kunnen worden. De verstrekking van persoonsgegevens
door de Belastingdienst/Toeslagen en de raad voor de kinderbescherming kan daarom
één of meer keren plaatsvinden. Ook kan het nodig zijn om de verkregen lijsten van
UHP KOT-kinderen en UHP KOT-ouders periodiek te updaten, bijvoorbeeld als gevolg van
wijziging van de adresgegevens. De genoemde verstrekking van persoonsgegevens door
de Belastingdienst/Toeslagen is overigens begrensd in de tijd: de Wet hersteloperatie
toeslagen heeft betrekking op voor 1 januari 2024 ingediende aanvragen van een kinderopvangtoeslag
door een aanvrager die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel.14 Vanaf dat moment is niet meer te verwachten dat het aantal gedupeerde aanvragers
van een kinderopvangtoeslag dat tevens te maken heeft met uithuisgeplaatste kinderen,
groeit.
2.6 Technische en juridische waarborgen
Bij de koppeling van de persoonsgegevens door de verstrekking van de persoonsgegevens
door enerzijds de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak en de
gerechten en anderzijds door de Belastingdienst/Toeslagen, is het nodig dat beide
organisaties beschikken over de juiste technische middelen. Bij de eerder genoemde
verstrekking van persoonsgegevens is daarom nagedacht over de verschillende technische
en juridische waarborgen die hiervoor nodig zijn. Er wordt ingezet op het gebruik
van technische maatregelen die de inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
zo klein mogelijk maakt. Voor de technische koppeling van de persoonsgegevens en voor
de verificatie van de gekoppelde gegevens is het noodzakelijk dat de hierbij betrokken
medewerkers van de Belastingdienst/Toeslagen, de raad voor de kinderbescherming en
de Raad voor de rechtspraak en de gerechten inzicht krijgen in de aangeleverde persoonsgegevens.
Deze medewerkers zijn op grond van artikel 2:5 Algemene wet bestuursrecht tot geheimhouding
van de gegevens verplicht.
De technische koppeling vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de Minister voor
Rechtsbescherming. De Minister voor Rechtsbescherming draagt daarom zorg voor een
werkwijze op basis waarvan de technische koppeling van de persoonsgegevens kan plaatsvinden.
Omdat de gerechten de kinderen waarvoor een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing
is gedaan, registreren, voltrekt de koppeling van de persoonsgegevens zich in ten
minste twee fasen. In de eerste fase worden de persoonsgegevens (burgerservicenummers,
namen, geboortedata, geslacht en adresgegevens) van de kinderen van de gedupeerde
aanvragers van een kinderopvangtoeslag gekoppeld aan de persoonsgegevens (burgerservicenummers,
namen, geboortedata, geslacht en adresgegevens en zaaknummers van de gerechten) van
de kinderen waarvoor een verzoek tot uithuisplaatsing is gedaan. In de tweede fase
wordt op basis van deze voorlopige lijst door de raad voor de kinderbescherming, de
Raad voor de rechtspraak en de gerechten nagegaan of de verzoeken tot uithuisplaatsing
inderdaad hebben geleid tot een machtiging uithuisplaatsing van het kind. Er wordt
dus nagegaan of en welke gerechtelijke uitspraak op het verzoek tot uithuisplaatsing
is gevolgd. Tevens wordt door de Belastingdienst/Toeslagen de gedupeerde ouders toegevoegd
aan deze groep uithuisgeplaatste kinderen.
Dat leidt tot twee lijsten. Ten eerste een lijst van gedupeerde aanvragers van een
kinderopvangtoeslag die tevens ouder of stiefouder zijn van het uithuisgeplaatste
kind of die het kind als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt of heeft verzorgd
en opgevoed. Dit is de lijst van UHP KOT-ouders. Ten tweede een lijst van uithuisgeplaatste
kinderen van deze UHP KOT-ouders. Dit is de lijst van UHP KOT-kinderen.
Alle organisaties die de beschikking krijgen over de lijst van UHP-KOT-ouders, dienen
zich bij de uitvoering van dit wetsvoorstel te houden aan de eisen van dataminimalisatie.
Dat wil zeggen dat ze niet meer persoonsgegevens mogen verwerken dan noodzakelijk
is. Dit kan door de hoeveelheid persoonsgegevens te beperken, maar ook door de toegang
tot deze lijst met persoonsgegevens te beperken. De lijst van UHP KOT-ouders bevat
de burgerservicenummers, namen, geslacht en adresgegevens van de UHP KOT-ouders. Dit
is nodig om deze ouders te kunnen bereiken met een ondersteuningsaanbod. De lijst
van UHP KOT-kinderen bestaat uitsluitend uit de burgerservicenummers en de geboortedata
van de UHP KOT-kinderen en is bestemd voor de reflecterende organisaties. Door de
persoonsgegevens op de lijst van UHP KOT-kinderen te beperken, wordt zoveel mogelijk
het risico voorkomen dat die informatie binnen de ontvangende organisatie op een verkeerde
wijze wordt gebruikt. Ook wordt daarmee voorkomen dat externen of derden die niet
bij de reflectie zijn betrokken de identiteit van de betrokkenen (op eenvoudige wijze)
te weten kunnen komen. Tevens moeten organisaties, bij de uitvoering van de wet, ervoor
zorgen dat niet meer personen dan noodzakelijk de beschikking krijgen over de gegevens
en dat de gegevens die niet noodzakelijk zijn voor de betrokken organisatie, niet
langer bewaard worden.
Alle organisaties die bij de koppeling van persoonsgegevens zijn betrokken (de Belastingdienst/Toeslagen,
de raad voor de kinderbescherming en de Raad voor de rechtspraak en de gerechten)
en de Minister voor Rechtsbescherming zijn, na de koppeling van de persoonsgegevens,
verantwoordelijk voor de bescherming en verwijdering van die gekoppelde persoonsgegevens.
De organisaties dragen er daarom zorg voor dat een inbreuk op de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer wordt voorkomen, zoals de situatie waarin de gekoppelde gegevens
door de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak en de gerechten
of de Belastingdienst/Toeslagen worden gedeeld met of op andere wijze in handen komen
van derden, zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag bestaat.
De Minister voor Rechtsbescherming verstrekt de lijst van UHP KOT-kinderen aan de
raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de rechtspraak
en de gerechten voor reflectie op het eigen handelen met het oog op het verbeteren
van de werkwijze van de eigen organisatie. De gecertificeerde instellingen zullen
de gehele lijst van UHP KOT-kinderen te zien krijgen. Op grond van de AVG mogen persoonsgegevens
niet langer worden verwerkt dan noodzakelijk is. Ter wille van de duidelijkheid is
in het wetsvoorstel als juridische waarborg opgenomen dat de gecertificeerde instellingen
de persoonsgegevens van uithuisgeplaatste kinderen waar zij geen betrokkenheid bij
hebben onmiddellijk zullen vernietigen.
Ook de gerechten zullen de gehele lijst van uithuisgeplaatste kinderen van gedupeerde
aanvragers van een kinderopvangtoeslag, te zien krijgen. Hiervoor is niet geregeld
dat de gerechten de persoonsgegevens op de lijst van UHP KOT-kinderen, waarbij zij
niet betrokken zijn geweest, zullen vernietigen. De reden hiervoor is dat de reflectie
door de gerechten op het eigen handelen inzake de dossiers van de uithuisgeplaatste
kinderen niet op het niveau van het individuele gerecht plaatsvindt, maar rechtspraak
breed. Voor de reflectie van de gerechten op het eigen handelen is het daarom nodig
dat de persoonsgegevens van alle uithuisgeplaatste kinderen van UHP KOT-ouders aan
alle gerechten verstrekt worden. De genoemde organisaties zijn ervoor verantwoordelijk
dat na ontvangst van de persoonsgegevens ten behoeve van de reflectie, een inbreuk
op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met die persoonsgegevens
wordt voorkomen.
Een UHP KOT-ouder wordt in het ondersteuningsaanbod geïnformeerd over het gegeven
dat zijn naam voorkomt op een lijst van gedupeerde ouders van uithuisgeplaatste kinderen
en dat die lijst is gedeeld met de in het wetsvoorstel genoemde organisaties. Een
UHP KOT-ouder kan hiertegen willen opkomen. Dat kan door middel van een verzoek daartoe
aan de Minister voor Rechtsbescherming. De Minister voor Rechtsbescherming schrapt
in dat geval de bedoelde persoonsgegevens van de lijst van UHP KOT-ouders of UHP KOT-kinderen.
Een gevolg daarvan is dat er in de toekomst geen nieuw ondersteuningsaanbod naar die
ouder zal uitgaan. De Minister voor Rechtsbescherming zal voorts de organisaties verzoeken
die persoonsgegevens te vernietigen. De organisatie dient daaraan te voldoen. Het
spreekt voor zich dat indien deze persoonsgegevens reeds betrokken zijn geweest bij
het reflectieproces, hierop niet meer teruggekomen kan worden. Mogelijk ten overvloede
wordt nog opgemerkt dat het slechts gaat om vernietiging van de persoonsgegevens voor
zover die voorkomen op de lijst van UHP KOT-ouders of -kinderen. Het gaat dus niet
om vernietiging van de persoonsgegevens zoals die in de registratiesystemen bij de
diverse organisaties staan opgeslagen.
De wet zal in beginsel op 1 januari 2025 vervallen omdat, zoals is toegelicht in paragraaf
2.2, niet is te verwachten dat het aantal gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag
dat tevens te maken heeft met uithuisgeplaatste kinderen, na 1 januari 2024 nog groeit.
De vervaltermijn kan ten hoogste twee maal met een jaar worden verlengd, indien hiervoor
dringende redenen zijn die samenhangen met de uitoefening van de taak van de Minister
voor Rechtsbescherming15 of het bereiken van de (eerder genoemde) doelen uit dit wetsvoorstel.16 Dit brengt mee dat tijdens een verlenging de verschillende organisaties uitsluitend
persoonsgegevens op grond van het wetsvoorstel mogen verwerken voor zover dat past
bij de dringende reden waarvoor verlenging plaatsvindt. Voor het vervallen van de
wet zullen de Minister voor Rechtsbescherming en alle in de wet genoemde organisaties
de lijst(en) met de persoonsgegevens van de betrokken kinderen en ouders, vernietigen.17 Het vervallen van de wet betekent dat de in deze wet genoemde grondslag voor het
doen van een ondersteuningsaanbod of reflectie op het eigen handelen komt te vervallen.
3. Verhouding tot andere regelgeving
Zoals hierboven ook is toegelicht, komt het krachtens dit wetsvoorstel verstrekken
van informatie neer op een verwerking van persoonsgegevens. Hierdoor wordt inbreuk
gemaakt op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. De persoonlijke
levenssfeer wordt beschermd door, onder meer, artikel 10 van de Grondwet en door artikel
8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), tevens is er op basis
van artikel 16 van het Werkingsverdrag van de Europese Unie ook een rechtstreekse
rechtsbasis voor EU-wetgeving op dit terrein, hetgeen is geconcretiseerd in de Algemene
verordening gegevensbescherming (AVG).
Artikel 10, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat een ieder behoudens bij of krachtens
de wet te stellen beperkingen recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
Hetgeen in dit wetsvoorstel geregeld wordt, behelst een beperking van het recht op
de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, en daarom wordt voorzien in een wettelijke
grondslag. De regering is van mening dat deze beperking noodzakelijk is, omdat het
van belang is dat inzichtelijk wordt gemaakt wat nodig is in het kader van de hersteloperatie
toeslagen, ook ten aanzien van gedupeerde gezinnen die te maken hebben gekregen met
de uithuisplaatsing van één of meerdere van hun kinderen. Het is gewenst om te weten
wie de gedupeerde gezinnen zijn. Vervolgens kan worden voorzien in een goed hulpaanbod
én wordt de betrokken instanties de mogelijkheid geboden om te reflecteren op het
eigen handelen ten aanzien van kinderen uit gedupeerde gezinnen. Er is gekeken naar
mogelijkheden om op een andere, minder nadelige, wijze te kunnen beschikken over deze
persoonsgegevens, maar de koppeling van gegevens als voorzien in dit wetsvoorstel,
is naar het oordeel van de regering daarvoor het meest geschikt. De Belastingdienst/Toeslagen
beschikt immers over een lijst van gedupeerde ouders en het is gebleken dat de raad
voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak en de gerechten beschikken
over de meest volledige lijsten van de kinderen waarvoor een verzoek tot uithuisplaatsing
is gedaan en die zijn uithuisgeplaatst. Het met elkaar matchen van die lijsten levert
een nieuwe lijst op van personen die in beide bestanden voorkomen, dit zijn de zogenoemde
«hits», een deelverzameling van de oorspronkelijke lijsten. Indien dit op een zorgvuldige
manier gebeurt, is dit naar het oordeel van de regering een werkwijze die voldoet
aan eisen van proportionaliteit. Er is onderzocht of er andere manieren zijn om inzicht
te krijgen in welke personen het zou betreffen, maar omdat het noodzakelijk is om
echt inzicht te hebben in wie het betreft, is er geen manier om dit doel te bereiken
met een mindere inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Hierboven
is ook reeds het doel uitgelegd en de regering is van mening dat dit doel, dat ook
in het belang van de gedupeerden zelf is, de inbreuk op de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer rechtvaardigt. Op deze wijze kan immers aan de gedupeerden een ondersteuningsaanbod
worden gedaan. Het hierdoor verkregen inzicht in de gedupeerden brengt tevens mee
dat de betrokken organisaties kunnen reflecteren op hun handelen in de jeugdbeschermingsketen.
Een andere inrichting van het reflectieproces brengt mee dat de reflectie naar verwachting
minder snel kan worden aangevangen, dan wel dat de kwaliteit van de te gebruiken persoonsgegevens
lager is dan op basis van het in dit wetsvoorstel voorziene proces. Er zijn daarom
geen andere manieren met een mindere inbreuk op de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer die leidt tot het even goed bereiken van het doel reflectie.
Bij de uitvoering van het matchen van de lijsten zal zorgvuldig met persoonsgegevens
omgegaan worden, waarbij de inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
zo klein mogelijk zal blijven. Dit wordt onder meer bereikt door de verplichting dat
alle persoonsgegevens vernietigd worden bij het vervallen van deze wet.
Verder wordt voldaan aan de in de AVG opgenomen voorschriften ten aanzien van de verwerking
van persoonsgegevens. De AVG schrijft onder meer voor dat verwerking van persoonsgegevens
slechts kan plaatsvinden, indien dit rechtmatig, behoorlijk en transparant gebeurt,
voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden, en beperkt
is tot wat noodzakelijk is voor het beoogde doel. Deze doeleinden zijn hiervoor reeds
omschreven (zie paragraaf 2.1).
De AVG vereist dat er een rechtsgrondslag is om persoonsgegevens te mogen verwerken.
Voor de verwerking door de Minister voor Rechtsbescherming gaat het naar het oordeel
van de regering om de grondslag als bedoeld in artikel 6, eerste lid en onder e, AVG.
De taak van algemeen belang waarvoor deze verwerking noodzakelijk is, is in dit wetsvoorstel
opgenomen (artikel 2). De Minister voor Rechtsbescherming krijgt de taak om de koppeling
tussen de persoonsgegevens bij de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de
rechtspraak en de gerechten en de persoonsgegevens bij de Belastingdienst/Toeslagen
te maken. Het gaat hierbij om de lijst van UHP KOT-kinderen en de lijst van UHP KOT-ouders.
De Minister voor Rechtsbescherming is daarmee de verwerkingsverantwoordelijke voor
dat deel. De praktische uitvoering van deze koppeling geschiedt door de genoemde organisaties.
De lijst van UHP KOT-kinderen bestaat uitsluitend uit persoonsgegevens van die kinderen
en zal worden verstrekt aan de Raad voor de rechtspraak en de gerechten, de raad voor
de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen. Er zullen niet meer persoonsgegevens
(burgerservicenummers en geboortedata) worden verstrekt tussen hen en de Minister
voor Rechtsbescherming dan strikt noodzakelijk, zoals beschreven in de wet. Dit voldoet
daarmee ook aan het vereiste van dataminimalisatie.
In deze wet wordt tevens een verplichting gecreëerd om bepaalde gegevens te verstrekken.
Bij deze verplichte verstrekkingen gaat het om de grondslag op basis van artikel 6,
eerste lid en onder c, AVG en deze rechtsgrond kan worden vastgesteld bij lidstaatrechtelijk
recht. Voor de verstrekkingen van persoonsgegevens die op grond van dit wetsvoorstel
plaatsvinden, gaat het om verstrekking van persoonsgegevens die in eerste instantie
voor een ander doel zijn verzameld, namelijk door de raad voor de kinderbescherming
en de gerechten voor taken en bevoegdheden op het gebied van de jeugdbescherming,
zoals het instellen van jeugdbeschermingsmaatregelen, en door de Belastingdienst/Toeslagen
voor het verstrekken van toeslagen en de uitvoering van de brede hersteloperatie.
De Belastingdienst/Toeslagen is zelf de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking
van de door hen opgeslagen persoonsgegevens.18
Er is vervolgens sprake van een verdere verwerking van persoonsgegevens als bedoeld
in artikel 6, vierde lid, AVG. Hierin is bepaald dat, indien er geen sprake is van
toestemming of van een verenigbare verdere verwerking, er een lidstaatrechtelijke
bepaling vereist is, die in een democratische samenleving een noodzakelijke en evenredige
maatregel vormt ter waarborging van de in artikel 23, eerste lid, AVG bedoelde doelstellingen.
Onderhavig wetsvoorstel beoogt hierin te voorzien.
In dit wetsvoorstel zijn daartoe verschillende doelen opgenomen. Dit wetsvoorstel
biedt daarmee een grondslag om persoonsgegevens verder te verwerken voor een ander
doel dan waarvoor de persoonsgegevens aanvankelijk zijn verzameld. Het gaat hierbij
om belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de lidstaat.
In de eerste plaats gaat het erom dat zicht komt op de groep gedupeerde ouders en
hun uithuisgeplaatste kinderen. Als duidelijk is welke ouders dit betreft, dan kunnen
zij ook specifiek geïnformeerd worden over de mogelijkheden tot hulp en ondersteuning
die speciaal voor deze groep beschikbaar is. Hiervoor is noodzakelijk dat persoonsgegevens
over gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag en hun kinderen van de Belastingdienst/Toeslagen
gekoppeld worden met persoonsgegevens van uithuisgeplaatste kinderen en hun ouders
van de raad voor de kinderbescherming en de gerechten. Op die wijze ontstaat er een
nieuwe deelverzameling van kinderen en ouders.
Voor de raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen, de Raad voor
de rechtspraak en de gerechten is het noodzakelijk om over de lijst van UHP KOT-kinderen
te beschikken, zodat zij op basis van de eigen bestanden, nader kunnen reflecteren
op het eigen handelen ten aanzien van deze groep kinderen. Hiervoor is het noodzakelijk
dat bij deze organisaties bekend wordt over welke groep het gaat. Deze organisaties
willen kunnen nagaan of zij voldoende oog hebben gehad voor de problematiek rondom
de kinderopvangtoeslag. De regering acht het van groot belang dat alle aspecten die
meespelen bij gedupeerde gezinnen goed worden onderzocht, gezien het belang van de
gehele hersteloperatie toeslagen. Deze organisaties voeren taken van algemeen belang
uit, dus wordt hierbij aangesloten in dit wetsvoorstel. De doelstelling van deze verwerking
valt binnen deze taak van algemeen belang.
Het doel van deze gegevensverwerking rechtvaardigt dat deze koppeling van gegevens
gemaakt wordt, en dit gebeurt ook op een wijze die voor betrokkenen een zo gering
mogelijke beperking vormt van de persoonlijke levenssfeer. Het gaat uitsluitend om
het delen van burgerservicenummers, namen, geboortedata, geslacht en adresgegevens
van kinderen en ouders tussen de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak
en de gerechten, de Belastingdienst/Toeslagen en de Minister voor Rechtsbescherming.
Er kan niet worden volstaan met het delen van één type persoonsgegeven, zoals het
burgerservicenumer. De reden is dat binnen de organisaties niet steeds op dezelfde
manier wordt geregistreerd (zie hierna paragraaf 4). Het is daarom nodig om verschillende
identificerende persoonsgegevens te delen, zodat op die manier voldoende volledige
en betrouwbare lijsten van UHP KOT-kinderen en -ouders kunnen worden verkregen. De
AVG eist dat de persoonsgegevens juist zijn en daarom is het noodzakelijk om deze
persoonsgegevens, in plaats van één type persoonsgegeven, zoals het burgerservicenummer,
te verstrekken.
De lijst van betrokken kinderen bestaat uitsluitend uit de burgerservicenummers en
geboortedata van die kinderen en zal worden verstrekt aan Raad voor de rechtspraak
en de gerechten, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen.
Er zullen niet meer persoonsgegevens worden verstrekt tussen de Minister voor Rechtsbescherming,
de Raad voor de rechtspraak en de gerechten, de Belastingdienst/Toeslagen, de raad
voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen dan strikt noodzakelijk.
De lijst van betrokken ouders bevat de burgerservicenummers, namen, geslacht en adresgegevens
van de UHP KOT-ouders. Deze gegevens zijn nodig voor het doen van een ondersteuningsaanbod.
De voorgestelde maatregelen voldoen daarmee ook aan het vereiste van dataminimalisatie.
Zoals hiervoor (paragraaf 2.6) reeds is toegelicht kan een UHP KOT-ouder verzoeken
om verwijdering van zijn gegevens uit de lijst.
In het kader van het creëren van deze nieuwe grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens,
zijn aan de hand van het rijksmodel Data protection impact assessment (DPIA) de risico’s voor de rechten en vrijheid van betrokkenen beoordeeld en is bezien
welke maatregelen noodzakelijk zijn om deze risico’s te verminderen. De afwegingen
die noodzakelijk zijn bij een wetgevings-PIA zijn daarbij gemaakt en in deze memorie
van toelichting beschreven. Het gaat daarbij om een beschrijving van de algemene kenmerken
van de gegevensverwerking, en de doeleinden van de verwerking en een beoordeling van
de rechtmatigheid en noodzaak van de gegevensverwerking. De risico’s voor betrokkenen
worden beperkt geacht. Want ondanks dat het gaat om een gevoelige zaak, waarbij zeer
zorgvuldig met de persoonsgegevens van de gedupeerden moet worden omgegaan, gaat hier
om het bijeenleggen van gegevens waarover de organisaties veelal al zullen beschikken,
maar waarbij de link met het kinderopvangtoeslagschandaal ontbreekt of nog niet volledig
in kaart is gebracht. De betrokken organisaties hebben daarmee reeds ervaring om met
deze persoonsgegevens op een zorgvuldige manier om te gaan, in lijn met de eisen die
de AVG stelt. Het gaat ook niet om de verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens.
Tevens mogen deze persoonsgegevens niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan
in deze wet omschreven.19 In de uitvoering dienen de betrokken organisaties hiermee rekening te houden.
4. Gevolgen en uitvoering
Gezien de situatie van de betrokken ouders en kinderen, is de insteek om zo spoedig
mogelijk tot een zo compleet mogelijke lijst van UHP KOT-kinderen en UHP KOT-ouders
te komen. Hiervoor is het nodig om gegevens van de Belastingdienst/Toeslagen te koppelen
met gegevens over uithuisplaatsingen. Deze gegevens over uithuisplaatsingen zijn bekend
bij de Raad voor de rechtspraak en de gerechten en de raad voor de kinderbescherming.
De Raad voor de rechtspraak en gerechten registeren alle uithuisplaatsingen. Zij doen
dit echter niet allemaal op dezelfde manier. Ook worden alleen aanvragen tot een uithuisplaatsing
centraal geregistreerd, maar niet de uitspraak van de rechter. Bij gebruik van de
gegevens van de Raad voor de rechtspraak en de gerechten is dus aanvullend onderzoek
nodig in de BRP om de gegevens te actualiseren en is dossieronderzoek nodig om zeker
te weten of de rechter een verzoek tot uithuisplaatsing heeft toegekend.
De raad voor de kinderbescherming registreert alle verzoeken tot uithuisplaatsing
die zij hebben ingediend en vermeldt daarbij of deze verzoeken zijn toegekend of afgewezen.
De raad voor de kinderbescherming registreert niet de gevallen waarin de aanvraag
voor uithuisplaatsing direct en zonder betrokkenheid van de raad voor de kinderbescherming
vanuit de gecertificeerde instelling is gedaan. Op de gegevens van de raad voor de
kinderbescherming, wordt voorafgaand aan de matching een BRP-onderzoek uitgevoerd
dat kan leiden tot een actualisering van de gegevens.
Om de betrokken ouders zo spoedig mogelijk te kunnen informeren over het ondersteuningsaanbod
en de Raad voor de rechtspraak en de gerechten, de raad voor de kinderbescherming
en de gecertificeerde instellingen de lijst van UHP KOT-kinderen te kunnen verstrekken
voor reflectie op het eigen handelen, is gekozen om in meerdere stappen te komen tot
een koppeling van de verschillende persoonsgegevens (zie hiervoor paragraaf 2.6).
Hierbij worden de persoonsgegevens die door de raad voor de kinderbescherming, de
Raad voor de rechtspraak en de gerechten zijn verstrekt, gekoppeld met de persoonsgegevens
die zijn verstrekt door de Belastingdienst/toeslagen. Op die manier ontstaat een lijst
van UHP KOT-kinderen en UHP KOT-ouders. De daarop genoemde ouders kunnen vervolgens
op korte termijn geïnformeerd worden over het ondersteuningsaanbod, en de Raad voor
de rechtspraak en de gerechten, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde
instellingen kunnen de lijst ontvangen voor de reflectie op het eigen handelen.
De verstrekking van persoonsgegevens door de Belastingdienst/Toeslagen en de raad
voor de kinderbescherming, die door dit wetsvoorstel mogelijk wordt, kan een of meer
keren plaatsvinden. Dit laatste kan bij de uitvoering van dit wetsvoorstel nodig blijken
omdat er nog steeds bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag gedupeerde aanvragers
bekend worden. De Raad voor de rechtspraak en de gerechten zullen eenmalig de relevante
persoonsgegevens verstrekken. Bij de verstrekking van persoonsgegevens van de betrokken
kinderen en ouders door de Raad voor de rechtspraak en de gerechten, de Belastingdienst/Toeslagen
en de raad voor de kinderbescherming, gaat het overigens om persoonsgegevens die reeds
bekend zijn bij deze organisaties.
Er zullen naar verwachting enige uitvoeringsconsequenties voor de Raad voor de rechtspraak
en de gerechten aanwezig zijn. De omvang van de uitvoeringsconsequenties zal onder
meer afhangen van de te gebruiken techniek en of persoonsgegevens zijn te vinden in
het eigen rechtspraaksysteem of in de BRP. Het is vermoedelijk nodig om de data eerst
te «schonen» voordat een koppeling mogelijk is met de persoonsgegevens waarover de
Belastingdienst/Toeslagen beschikt.
Er zullen naar verwachting tevens enige uitvoeringsconsequenties zijn voor de Belastingdienst/Toeslagen.
Ook zij zullen de bij hen liggende persoonsgegevens moeten «verrijken» met de BRP.
Daarnaast zijn er uitvoeringsconsequenties mogelijk in het contact met de gedupeerde
ouders. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om vragen over de gedeelde persoonsgegevens.
De uitvoeringsconsequenties aan de zijde van de raad voor de kinderbescherming zullen
naar verwachting bescheiden zijn.
Eventuele financiële consequenties voor de Raad voor de rechtspraak en de gerechten,
de raad voor de kinderbescherming en de Belastingdienst/Toeslagen, die voortkomen
uit de uitvoering zoals hierboven beschreven, komen ten laste van de begroting van
het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Dat geldt zowel voor het aantal fte dat
nodig is voor de «verrijking», verstrekking en koppeling van persoonsgegevens, als
voor de inzet en het gebruik van de technische middelen.
Er zijn enige uitvoeringsconsequenties te verwachten bij het uitsplitsen van de lijst
van betrokken kinderen door de gecertificeerde instellingen in kinderen die bij de
desbetreffende organisaties bekend zijn. De financiële gevolgen hiervan worden gedragen
door de betrokken instellingen binnen de eigen begroting.
De Minister voor Rechtsbescherming informeert de gedupeerde ouders die te maken hebben
(gehad) met uithuisgeplaatste kinderen over de mogelijkheid van aanvullende ondersteuning.
5. Advies en consultatie
Bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel zijn de raad voor de kinderbescherming,
Jeugdzorg Nederland, de Raad voor de rechtspraak en de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) betrokken. Aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR) is advies gevraagd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft een
uitvoeringstoets gedaan20. De reacties zijn verwerkt in het wetsvoorstel en deze memorie van toelichting.
Het ATR heeft dit wetsvoorstel niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het
naar verwachting slechts verwaarloosbare gevolgen voor de regeldruk heeft21.
Jeugdzorg Nederland geeft aan dat de gecertificeerde instellingen de mogelijkheid
willen hebben om met gedupeerde ouders in gesprek te gaan, vragen te beantwoorden
en alles te doen wat mogelijk is om het leed te verzachten22.
In reactie op deze opmerking van Jeugdzorg Nederland is het wetsvoorstel aangepast,
zodat ook de gecertificeerde instellingen hierover in contact kunnen treden met de
gedupeerde ouders. In paragraaf 2.1 is dit nader toegelicht, waarbij wordt benadrukt
dat de regie bij de betrokken ouders blijft.
De Raad voor de rechtspraak heeft twee formele adviezen gegeven, in juli en in augustus
202223. De Raad voor de rechtspraak adviseert geen onderscheid te maken tussen de Raad voor
de rechtspraak en de gerechten en om een ruimere omschrijving van de te verstrekken
persoonsgegevens te hanteren. Het wetsvoorstel en de toelichting zijn hierop aangepast.
De Raad voor de rechtspraak merkt terecht op dat het succes van de koppeling en daarmee
van het bereiken van de doelen van dit wetsvoorstel afhankelijk is van de vraag hoe
goed het lukt om de technische koppeling te maken. In reactie hierop is de technische
kant van dit voorstel grotendeels open gelaten in deze toelichting en is tot uitdrukking
gebracht dat de technische koppeling zal worden voorbereid in overleg met de Raad
voor de rechtspraak en de Belastingdienst/Toeslagen. Ook de rol van de Minister voor
Rechtsbescherming hierbij is verduidelijkt. In de toelichting is benoemd dat de Raad
voor de rechtspraak en de gerechten de bedoelde persoonsgegevens eenmalig verstrekken
(paragraaf 4). De toelichting is aangevuld met betrekking tot de financiële consequenties
(paragraaf 4). De artikelsgewijze opmerkingen zijn ten slotte grotendeels overgenomen.
De uitvoeringstoets van de Belastingdienst/Toeslagen leidt tot de conclusie dat de
uitvoeringsconsequenties van het wetsvoorstel en toelichting bij een technologie-neutrale
benadering beperkt zijn24.
De AP maakt een drietal opmerkingen, die hebben geleid tot aanvulling van de toelichting25. AP wijst erop dat de doelstelling «inzicht» vragen oproept omdat reeds een zekere
mate van inzicht bestaat dankzij het CBS.
In reactie hierop wijst de regering erop dat onder «inzicht» wordt verstaan kennis
van de groep gedupeerde ouders en hun uithuisgeplaatste kinderen. De gegevens die
dankzij de CBS beschikbaar zijn, zijn anoniem, zodat hiermee nog geen inzicht bestaat
in de namen van de UHP KOT-ouders. Tevens dienen de genoemde drie doelen in samenhang
met elkaar en met de hersteloperatie toeslagen te worden bekeken. Op basis immers
van dit inzicht kunnen de ouders worden bereikt met een ondersteuningsaanbod. Ook
is daarmee reflectie mogelijk op de dossiers van de uithuisgeplaatste kinderen van
deze UHP KOT-ouders.
Daarnaast zij gewezen op de opmerking van de AP dat de doelstelling «reflectie» de
vraag oproept hoe de noodzaak tot reflectie zich verhoudt tot het bredere reflectietraject
waarbij in algemene zin wordt onderzocht of er in het familie- en jeugdrecht sprake
is van het voldoende bieden van rechtsbescherming. Voor de ernst van een uithuisplaatsing
maakt het immers niet per se uit of het om een aan de toeslagaffaire gerelateerde
situatie gaat of niet.
De regering is het eens met de AP dat het voor de ernst van een onterechte uithuisplaatsing
niet uitmaakt of het om een aan de toeslagenaffaire gerelateerde situatie gaat of
niet. Echter dit wetsvoorstel moet gezien worden in het licht van de hersteloperatie
toeslagen. Er bestaat een begrijpelijke behoefte te reflecteren op het eigen handelen
door verschillende overheidsorganisaties over de vraag of zij voldoende oog hebben
gehad voor gedupeerde gezinnen. Er is begrijpelijkerwijs veel maatschappelijk en politiek
debat over deze vraag geweest, waarbij dit wetsvoorstel kan bijdragen aan duidelijkheid
hierover. Ook dat is een zwaarwegend maatschappelijk belang. Dit geldt overigens ook
voor de eerste doelstelling, het afbakenen van de groep gedupeerden.
Daarnaast is het van belang om op te merken dat inmiddels ook wordt onderzocht op
welke wijze de rechtsbescherming bij uithuisplaatsingen in bredere zin kan worden
versterkt.26
De AP merkt verder op dat niet alleen de UHP KOT-ouders (via het ondersteuningsaanbod),
maar ook de betrokken uithuisgeplaatste kinderen zorgvuldig op de hoogte dienen te
worden gebracht van deze verwerking van persoonsgegevens.
Hierover wordt het volgende opgemerkt. In het wetsvoorstel is in een later stadium
de keuze gemaakt om alleen ouders te informeren over het beschikbare ondersteuningsaanbod,
omdat de mogelijke negatieve impact voor gezinnen, waarvan kinderen zich mogelijk
niet altijd een uithuisplaatsing zullen herinneren omdat zij toen heel jong waren,
te groot wordt geacht.
Ten slotte merkt de AP op dat geen voorziening getroffen lijkt te zijn om te voorkomen
dat ouders die inmiddels al wel gebruik maken van het ondersteuningsaanbod, opnieuw
worden benaderd met een aanbod. De Minister voor Rechtsbescherming beschikt niet over
de persoonsgegevens van gedupeerden die reeds gebruik maken van het ondersteuningsaanbod.
De gedupeerden die inmiddels gebruik maken van het ondersteuningsaanbod zullen door
het Ondersteuningsteam geïnformeerd worden dat zij wederom een ondersteuningsaanbod
zullen ontvangen en dat zij dit kunnen negeren.
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseerde om nader in te gaan op de
in het wetsvoorstel genoemde doelen en taken. In het advies wordt opgemerkt dat uit
de toelichting onvoldoende blijkt dat het verkrijgen van inzicht in de groep ouders
en kinderen een zelfstandig doel van het wetsvoorstel moet zijn. Verder gaat de toelichting
niet in op de randvoorwaarden voor de reflectie door de betrokken instanties. Ten
slotte adviseert de Afdeling advisering van de Raad van State om in het wetsvoorstel
de verlengingsmogelijkheid te maximeren en te regelen dat de verlenging enkel kan
plaatsvinden bij dringende redenen. Het wetsvoorstel en de toelichting zijn daarop
aangepast.
Het wetsvoorstel is gewijzigd ten aanzien van de rol en taak van de Belastingdienst/Toeslagen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een taak bij de koppeling van de persoonsgegevens,
maar ontvangt niet de lijst van UHP KOT-ouders en -kinderen. De lijst met UHP KOT-kinderen
is verder beperkt tot de burgerservicenummers en de geboortedata van de kinderen (en
bevat dus niet meer de persoonsgegevens namen, geslacht en adresgegevens van de kinderen).
Deze persoonsgegevens is voldoende voor de organisaties om te kunnen reflecteren.
De verwerking van de persoonsgegevens kan daarom hiertoe beperkt blijven.
6. Overgangsrecht en inwerkingtreding
Het wetsvoorstel treedt in werking een dag na de uitgifte van het Staatsblad waarin
het wetsvoorstel wordt geplaatst. Op die manier wordt bereikt dat het wetsvoorstel
zo spoedig mogelijk in werking treedt, zodat er een wettelijke grondslag is voor het
verstrekken en verwerken van de in dit wetsvoorstel bedoelde persoonsgegevens. Er
is geen noodzaak voor een bepaling van overgangsrecht.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel 1
Deze bepaling bevat enkele definities. Het doel van het wetsvoorstel is (onder meer)
het verkrijgen van inzicht in de groep aanvragers van een kinderopvangtoeslag die
zijn gedupeerd bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, en die tevens zijn geconfronteerd
(geweest) met een uithuisgeplaatst kind. Voor zover in het wetsvoorstel daarom wordt
gesproken van een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag of diens kind,
gaat het steeds om begrippen die aansluiten bij die worden gehanteerd in de wet van
2 november 2022, houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet
hersteloperatie toeslagen).27
Voor het begrip uithuisgeplaatste kinderen dient aangesloten te worden bij hetgeen
op dat punt in het Burgerlijk Wetboek en de Jeugdwet is bepaald. In dat opzicht wordt
dus voor het begrip kind afgeweken van hetgeen in de Wet hersteloperatie toeslagen
is bepaald. Het begrip «UHP KOT-ouder» koppelt de voorgaande begrippen aan elkaar,
doordat het regelt dat de ouder een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag
is die tevens ouder is van het uithuisgeplaatste kind.
Het begrip «Burgerlijk Wetboek (oud)» is relevant voor de uitleg van de begrippen
«uithuisgeplaatst kind» en «kind waarvoor een verzoek tot uithuisplaatsing is gedaan».
De reden hiervoor is dat bij de koppeling van de persoonsgegevens gebruik wordt gemaakt
van data zoals die vanaf 1 januari 2005 beschikbaar zijn. In de periode voor 1 januari
2015 bestond echter een andere regeling in het Burgerlijk Wetboek voor de uithuisplaatsing
en de beëindiging van het ouderlijk gezag. Voor de periode tussen 1 januari 2005 en
1 januari 2015 wordt daarom verwezen het Burgerlijk wetboek zoals dat toen gold. De
regeling uit de Jeugdwet voor het opnemen van een jeugdige in een gesloten accommodatie
bestaat eveneens vanaf 1 januari 2015. In de periode daarvoor gold de Wet op de Jeugdzorg.
Het begrip «gecertificeerde instelling» sluit aan bij de definitie uit artikel 1:254
BW, waarin wordt verwezen naar artikel 1.1 van de Jeugdwet. In de Jeugdwet wordt de
gecertificeerde instelling omschreven als de rechtspersoon die in het bezit is van
een certificaat of voorlopig certificaat (als bedoeld in artikel 3.4 van de Jeugdwet)
en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert.
Onder de «gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag» wordt de aanvrager verstaan
die is gedupeerd bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. In artikel 2.7, eerste
lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen is bepaald dat het moet gaan om een aanvrager
van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel
en daarvoor voor 1 januari 2024 een aanvraag heeft ingediend. Het gaat hiermee om
de groep aanvragers van een kinderopvangtoeslag die een eerste toets (de «lichte toets»)
hebben ondergaan in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Bij de genoemde eerste
toets wordt onderzocht of de persoon in aanmerking komt voor herstel. Daarbij wordt
bijvoorbeeld bekeken of de persoon ooit kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en of
dat geld ooit moest worden terugbetaald. Het moet daarbij gaan om een in de periode
voor 23 oktober 2019 gedane aanvraag van de kinderopvangtoeslag.
Onder het begrip «gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag» valt tevens de
groep aanvragers die reeds integraal zijn beoordeeld en compensatie hebben ontvangen.
Het gaat dan om de aanvrager van een kinderopvangtoeslag waarvan de Belastingdienst/Toeslagen
heeft vastgesteld dat hij recht heeft op (toepassing van) een herstelmaatregel als
bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 2.7 van de Wet hersteloperatie toeslagen.
Onder de «gerechten» worden de rechtbanken en de gerechtshoven verstaan. Hiermee wordt
afgeweken van het begrip «gerechten» zoals dat wordt gebruikt in (de artikelen 1 en
2 van) de Wet op de rechterlijke organisatie, die ook de Hoge Raad tot de gerechten
rekent.
Onder het «kind van een gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag» wordt het
kind of pleegkind verstaan zoals dat is omschreven in artikel 1.1 van de Wet hersteloperatie
toeslagen. Het betreft daar in de eerste plaats het eigen kind als bedoeld in artikel
4, tweede lid, van de Algemene Kinderbijslagwet. Daar is de volgende definitie van
«eigen kind» opgenomen. Als eigen kind wordt beschouwd het kind:
a. van de vrouw die op grond van artikel 198 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als
zijn moeder wordt aangemerkt;
b. van de man die op grond van artikel 199 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als
zijn vader wordt aangemerkt;
c. van de man die op grond van artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek verplicht
is bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding, tenzij het kind reeds
op grond van artikel 199 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek als eigen kind van
een andere man wordt aangemerkt;
d. van de man wiens biologisch vaderschap door middel van DNA-onderzoek is vastgesteld,
mits de man het kind feitelijk in relevante mate onderhoudt en het kind niet reeds
tot een andere man in een familierechtelijke vaderschapsrelatie staat;
e. van de man die na toepassing van Nederlands internationaal privaatrecht tot het kind
in een familierechtelijke vaderschapsrelatie staat.
Het pleegkind is meegenomen in deze wet, omdat het ook is meegenomen bij de Wet hersteloperatie
toeslagen. Het pleegkind is in de Wet hersteloperatie toeslagen omschreven als het
pleegkind als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet of
een kind dat met een pleegkind wordt gelijkgesteld krachtens artikel 4, vierde lid,
van de Algemene Kinderbijslagwet. Als een pleegkind in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet
wordt beschouwd het kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed. In de Regeling
gelijkstelling pleegkinderen is geregeld welke kinderen zijn gelijk te stellen met
pleegkinderen.
Het begrip «kind waarvoor een verzoek tot uithuisplaatsing is gedaan» is opgenomen
vanwege het feit dat de raad voor de kinderbescherming en de gerechten de desbetreffende
verzoeken registreren. Bij de koppeling van de persoonsgegevens wordt hiermee rekening
gehouden. Zie voor een toelichting hierop, paragraaf 2.6 van het algemeen deel van
de toelichting. Inhoudelijk sluit het begrip aan bij het begrip «uithuisgeplaatst
kind». Voor een verdere toelichting wordt daarnaar verwezen.
Onder «Onze Minister» wordt steeds Onze Minister voor Rechtsbescherming verstaan.
Onder het begrip «ouder» wordt verstaan de juridische ouder, de stiefouder of de pleegouder.
De pleegouder is de persoon die het uithuisgeplaatste kind als behorend tot zijn gezin
verzorgt en opvoedt of heeft verzorgd en opgevoed. Het begrip «ouder» is onder meer
relevant voor het begrip «UHP KOT-ouder».
Onder een «UHP KOT-kind» wordt verstaan het uithuisgeplaatste kind van een UHP KOT-ouder.
De begrippen «uithuisgeplaatst kind» en «UHP KOT-ouder» zijn eveneens in artikel 1
gedefinieerd. De UHP KOT-kinderen en UHP KOT-ouders betreffen steeds de personen die
voortkomen op de lijst van UHP KOT-kinderen en UHP KOT-ouders als bedoeld in artikel
5. Het gaat hierbij om een lijst van personen die is ontstaan als gevolg van een koppeling
van de persoonsgegevens van de gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag en
hun kinderen, zoals die worden verstrekt door de Belastingdienst/Toeslagen (artikel
3) en de persoonsgegevens van de uithuisgeplaatste kinderen en hun ouders, zoals die
worden verstrekt door de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak
en de gerechten (artikel 4).
Onder een «UHP KOT-ouder» wordt de gedupeerde aanvrager van een kinderopvangtoeslag
verstaan die tevens de ouder is van het uithuisgeplaatste kind. De begrippen «gedupeerde
aanvrager van een kinderopvangtoeslag» en «ouder» en «uithuisgeplaatst kind» zijn
eveneens in artikel 1 gedefinieerd. Het begrip ouder omvat dus de juridische ouder,
de stiefouder en de pleegouder, voor zover die het uithuisgeplaatste kind als behorend
tot zijn gezin verzorgt en opvoedt of heeft verzorgd en opgevoed.
Onder een «uithuisgeplaatst kind» wordt de minderjarige verstaan die vanaf 1 januari
2005 gedurende dag en nacht buiten het gezin is geplaatst. Zoals bij het begrip «Burgerlijk
Wetboek (oud)» reeds uiteen is gezet is de regelgeving gewijzigd op 1 januari 2015.
Dat heeft tot gevolg dat in de verschillende onderdelen steeds wordt verwezen naar
de regelgeving zoals die geldt vanaf 1 januari 2015 en naar de regelgeving zoals die
gold tussen 1 januari 2005 en 1 januari 2015.
Onder de definitie valt daarom de persoon waarvoor op of na 1 januari 2015 een machtiging
tot uithuisplaatsing is verleend (artikel 1:265b BW) of waarvoor in de periode tussen
1 januari 2005 en 1 januari een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend (artikel
1:261 BW (oud)). Hieronder valt ook de situatie dat een reeds verleende machtiging
tot uithuisplaatsing is verlengd (artikel 1:265c, tweede lid, BW en artikel 1:262
BW (oud)). Onder het begrip «uithuisgeplaatst kind» valt eveneens de situatie waarin
de minderjarige te maken heeft met de beëindiging van het ouderlijk gezag (artikel
1:266 BW). Onder het oude recht werd hierbij gesproken van het ontheffen of ontzetten
uit de ouderlijke macht, dan wel het ouderlijk gezag (artikelen 1:266 en 269 BW (oud)).
Tenslotte valt hieronder de situatie waarin een machtiging voor opname in een gesloten
jeugdhulpaccommodatie is verleend in de zin van de Jeugdwet. Zie hiervoor de definitie
van «gesloten jeugdhulp» in artikel 1 van de Jeugdwet, waar wordt verwezen naar de
machtiging als bedoeld in de artikelen 6.1.2, 6.1.3 of 6.1.4 van de Jeugdwet. Onder
het oude recht was het eveneens mogelijk om een machtiging te verlenen om een jeugdige
in een accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven (artikelen 29b en 29c Wet
op de Jeugdzorg). Die machtiging als bedoeld in de artikelen 29b en 29c van de Wet
op de jeugdzorg is vanaf 1 januari 2008 in de Wet op de jeugdzorg opgenomen.28
Artikel 2
Het artikel benoemt de taak van de Minister voor Rechtsbescherming en de doelen van
de verwerkingen en verstrekkingen in dit wetsvoorstel. Op basis daarvan kunnen de
Minister voor Rechtsbescherming en de verschillende organisaties persoonsgegevens
verwerken en aan elkaar de in de wetsartikelen genoemde persoonsgegevens verstrekken.
Het eerste lid benoemt twee taken voor de Minister van Rechtsbescherming:
1. Het verkrijgen van inzicht in de groep UHP KOT-ouders en de UHP KOT-kinderen;
2. Het doen van een ondersteuningsaanbod aan de UHP KOT-ouders.
De begrippen UHP KOT-ouder en UHP KOT-kind zijn in artikel 1 uitgewerkt. Het gaat
derhalve om ouders die een gedupeerde aanvrager zijn van een kinderopvangtoeslag en
te maken hebben gehad met een uithuisgeplaatst kind, alsmede om kinderen van die ouders
die tevens uit huis zijn geplaatst. Het eerste lid brengt mee dat de Minister voor
Rechtsbescherming inzicht kan krijgen in die ouders en hun kinderen, en aan die ouders
een ondersteuningsaanbod kan doen.
In het eerste lid is geen taak voor de raad voor de kinderbescherming, de gecertificeerde
instellingen en de gerechten opgenomen tot reflectie op het eigen handelen, door middel
van een onderzoek van de dossiers van de UHP KOT-kinderen. De genoemde organisaties
hebben immers ook nu al de mogelijkheid om te reflecteren op het eigen handelen, zoals
alle organisaties dat hebben.
Het tweede lid geeft de doelen aan die beoogd zijn met dit wetsvoorstel. Er zijn drie
doelen genoemd:
1. Het verkrijgen van inzicht in de groep van UHP KOT-ouders en de UHP KOT-kinderen;
2. het doen van een ondersteuningsaanbod aan de UHP KOT-ouders, en
3. het reflecteren op het eigen handelen door de raad voor de kinderbescherming, gecertificeerde
instellingen en de gerechten inzake de dossiers van de UHP KOT-kinderen.
Deze doelen komen gedeeltelijk overeen met de in het eerste lid genoemde taak van
de Minister voor Rechtsbescherming en zijn opgenomen omdat er een aantal tussenstappen
met verwerkingen en verstrekkingen van persoonsgegevens nodig zijn voor het bereiken
van deze doelen. Deze verwerkingen en verstrekkingen van persoonsgegevens zijn uitgewerkt
in de volgende artikelen bij dit wetsvoorstel. Een verwerking en verstrekking van
persoonsgegevens is daarbij steeds alleen toegestaan, indien het past bij het in dat
artikel genoemde doel of doelen.
Het verkrijgen van inzicht is relevant voor de Minister voor Rechtsbescherming en
voor de gecertificeerde instellingen (zie hierover paragraaf 2.1 van het algemeen
deel van de toelichting). Het ondersteuningsaanbod wordt uitsluitend gedaan door de
Minister voor Rechtsbescherming. De reflectie zal worden uitgevoerd door de raad voor
de kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen en de gerechten.
Artikel 3
Het artikel regelt de verstrekking van de burgerservicenummers, namen, geboortedata,
geslacht en adresgegevens van de gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag
en hun kinderen door de Belastingdienst/Toeslagen aan de Minister voor Rechtsbescherming.
De verstrekking van deze persoonsgegevens is daarmee een eerste stap voor het uiteindelijk
kunnen maken van een lijst van UHP KOT-kinderen en UHP KOT-ouders, zoals nader uitgewerkt
in artikel 5. De lijst van UHP KOT-kinderen komt daarbij tot stand op basis van een
koppeling van de persoonsgegevens die afkomstig zijn van de Belastingdienst/Toeslagen
(artikel 3) en die afkomstig zijn van de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor
de rechtspraak en de gerechten (artikel 4). Omdat de raad voor de kinderbescherming,
de Raad voor de rechtspraak en de gerechten alleen persoonsgegevens aanleveren die
betrekking hebben op de kinderen, is de lijst van UHP KOT-ouders uitsluitend gebaseerd
op de persoonsgegevens die afkomstig zijn van de Belastingdienst/Toeslagen.
Artikel 4
Eerste lid. Het eerste lid geeft een wettelijke grondslag voor het verstrekken van de burgerservicenummers,
namen, geboortedata, geslacht en adresgegevens van de kinderen waarvoor een verzoek
tot uithuisplaatsing is gedaan en de uithuisgeplaatste kinderen door de raad voor
de kinderbescherming. Bij de koppeling van de persoonsgegevens worden eerst de persoonsgegevens
van de kinderen waarvoor een verzoek tot uithuisplaatsing is gedaan, gekoppeld met
de persoonsgegevens die afkomstig zijn van de Belastingdienst/Toeslagen. Vervolgens
wordt deze deellijst verder beperkt doordat steeds wordt onderzocht of na het verzoek
tot uithuisplaatsing ook een uithuisplaatsing is gevolgd van het kind (zie hierover
ook paragraaf 2.6 van het algemeen deel van de toelichting).
Tweede lid. Het tweede lid geeft een wettelijke grondslag voor het verstrekken van dezelfde persoonsgegevens
door de Raad voor de rechtspraak en de gerechten aan de Minister voor Rechtsbescherming.
Daarnaast verstrekken de Raad voor de rechtspraak en de gerechten ook de bij de gerechten
geregistreerde zaaknummers van de kinderen waarvoor een verzoek tot uithuisplaatsing
is gedaan en de uithuisgeplaatste kinderen. De zaaknummers vervullen uitsluitend een
rol bij de koppeling van de persoonsgegevens en maken geen deel uit van de lijst van
UHP KOT-kinderen (artikel 5, tweede lid).
Het tweede lid heeft overigens betrekking op dezelfde persoonsgegevens als het eerste
lid, maar zijn afkomstig van verschillende organisaties. Door de verstrekking van
persoonsgegevens uit de verschillende organisaties wordt de kans op zo groot mogelijk
dat een betrouwbare lijst van UHP KOT-ouders en UHP KOT-kinderen ontstaat.
Artikel 5
Eerste lid. Het eerste lid regelt de koppeling van de persoonsgegevens van de uithuisgeplaatste
kinderen, zoals die van de raad voor de kinderbescherming en de Raad voor de rechtspraak
en de gerechten afkomstig zijn, met de persoonsgegevens van de gedupeerde aanvragers
van een kinderopvangtoeslag en hun kinderen, zoals die bij de Belastingdienst/Toeslagen
bekend zijn. Deze datakoppeling vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de Minister
voor Rechtsbescherming en is bedoeld ten behoeve van alle in artikel 2, tweede lid,
genoemde doelen.
Tweede en derde lid. Het tweede en derde lid maken duidelijk wat het resultaat is van deze koppeling,
namelijk een lijst van UHP KOT-ouders, dus een lijst met de persoonsgegevens van ouders
die tevens gedupeerde aanvragers zijn van een kinderopvangtoeslag, en een lijst van
UHP KOT-kinderen, dus een lijst met de persoonsgegevens van uithuisgeplaatste kinderen
van UHP KOT-ouders.
De lijst van UHP KOT-ouders bevat de burgerservicenummers, namen, geslacht en adresgegevens
van die ouders. Deze gegevens zijn nodig om aan de ouders een ondersteuningsaanbod
te kunnen doen.
De lijst van UHP KOT-kinderen bevat uitsluitend de burgerservicenummers en de geboortedata
van de UHP KOT-kinderen. Deze gegevens zijn voldoende voor de organisaties om over
te kunnen gaan tot reflectie. Hiermee wordt tevens het risico van een inbreuk op deze
persoonsgegevens («datalek») beperkt.
Artikel 6
Eerste lid. De Minister voor Rechtsbescherming verstrekt aan de gecertificeerde instellingen
de lijst met UHP KOT-kinderen. Deze verstrekking strekt tot het verkrijgen van inzicht
in de groep van UHP KOT-ouders en hun uithuisgeplaatste kinderen door de gecertificeerde
instellingen. Op basis hiervan kan de gecertificeerde instelling, binnen het kader
van haar wettelijke taken, in contact treden met die ouders (zie paragraaf 2.1 van
het algemeen deel van de toelichting). De verstrekking aan de gecertificeerde instellingen
strekt daarnaast tot het kunnen reflecteren op het eigen handelen door de gecertificeerde
instelling.
Tweede lid. De verstrekking aan de raad voor de kinderbescherming, Raad voor de rechtspraak en
de gerechten van de lijst van UHP KOT-kinderen geschiedt met als doel het kunnen onderzoeken
van de dossiers van de uithuisgeplaatste kinderen en te reflecteren op de uitkomsten
van dat onderzoek.
Opgemerkt wordt nog dat de Minister voor Rechtsbescherming de verwerkingsverantwoordelijke
is voor de raad voor de kinderbescherming. Voor de duidelijkheid is in dit voorstel
opgenomen dat de Minister voor Rechtsbescherming deze lijst verstrekt aan de raad
voor de kinderbescherming.
Artikel 7
Eerste lid. Het is uitvoeringstechnisch niet haalbaar om de lijst van UHP KOT-kinderen (vooraf)
uit te splitsen op een wijze dat de gecertificeerde instellingen alleen de persoonsgegevens
van die uithuisgeplaatste kinderen ontvangen waarbij zij op enig moment betrokken
zijn geweest. Om die reden is in het eerste lid bepaald dat de gecertificeerde instellingen
de persoonsgegevens van uithuisgeplaatste kinderen waarbij zij niet betrokken zijn
(geweest), vernietigen. Het risico dat veel personen binnen de gecertificeerde instelling
toegang hebben tot die gegevens wordt daarbij grotendeels ondervangen doordat de lijst
van UHP KOT-kinderen alleen bestaat uit de burgerservicenummers en geboortedata van
die kinderen.
Tweede lid. Het artikellid biedt de mogelijkheid aan de UHP KOT-ouder om een verzoek aan de Minister
voor Rechtsbescherming te doen tot verwijdering van de persoonsgegevens van de UHP
KOT-ouder of het UHP KOT-kind van de lijst van UHP KOT-ouders en de lijst van UHP
KOT-kinderen. In het ondersteuningsaanbod aan de gedupeerde ouders zal worden gemeld
dat de persoonsgegevens van hen en hun kinderen staan vermeld op een lijst en dat
die zijn verstrekt aan de in dit wetsvoorstel bedoelde organisaties. Daarbij wordt
ook gemeld dat UHP KOT-ouders de mogelijkheid hebben de persoonsgegevens van zichzelf
of van hun kinderen te laten verwijderen van deze lijst en hoe zij daarvoor een verzoek
kunnen richten aan de Minister voor Rechtsbescherming. Het tweede lid bepaalt dat
de Minister voor Rechtsbescherming deze persoonsgegevens verwijdert nadat een dergelijk
verzoek is binnengekomen. Dat heeft tot gevolg dat aan die ouders niet meer een mogelijk
nieuw ondersteuningsaanbod zal worden gestuurd. Daarnaast zal de Minister voor Rechtsbescherming
de organisaties verzoeken de persoonsgegevens van de gedupeerde ouder of zijn kind
op de verstrekte lijst van UHP KOT-kinderen of UHP KOT-ouders te vernietigen. Dat
heeft tot gevolg dat indien deze persoonsgegevens nog niet zijn gebruikt voor de reflectie,
zij daar niet meer voor gebruikt kunnen worden.
Artikel 8
Met het vervallen van de wet (zie artikel 9) vervalt de grondslag voor de verwerking
en verstrekking van persoonsgegevens. In lijn daarmee wordt hier geregeld dat vóór
het vervallen van de wet de lijsten met persoonsgegevens van de UHP KOT-ouders en
hun uithuisgeplaatste kinderen zullen worden vernietigd door de Minister voor Rechtsbescherming
en de betrokken organisaties. Tevens dienen de persoonsgegevens te worden vernietigd
die eerder door de raad voor de kinderbescherming, de Raad voor de rechtspraak en
de gerechten, en de Belastingdienst/Toeslagen zijn verstrekt aan de Minister voor
Rechtsbescherming en die geen deel uitmaken van de lijsten van UHP KOT-ouders en UHP
KOT-kinderen. Het wordt aan de Minister voor Rechtsbescherming en de betrokken organisaties
overgelaten welk moment vóór het vervallen van de wet zich daarvoor het beste leent.
Artikel 9
Eerste lid. Het eerste lid regelt de inwerkingtreding van de wet en bepaalt dat de wet in werking
treedt op de dag na uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt gepubliceerd.
Op die manier wordt bereikt dat het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in werking treedt.
Tevens regelt het eerste lid dat de wet op 1 januari 2025 vervalt. Dit tijdstip is
gekozen omdat een inwerkingtreding van dit wetsvoorstel niet waarschijnlijk is vóór
1 januari 2023. Tevens is het zo dat de aanvrager van een kinderopvangtoeslag die
in aanmerking komt voor een herstelmaatregel, vóór 1 januari 2024 een aanvraag moet
hebben ingediend om in aanmerking te komen voor het forfaitaire bedrag van € 30.000
(artikel 2.7 van de Wet hersteloperatie toeslagen). De lijst van aanvragers van een
kinderopvangtoeslag die in aanmerking komen voor herstel zal naar verwachting daarna
niet verder groeien.
Hieruit volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen en de Raad voor de rechtspraak en de
gerechten op grond van het wetsvoorstel naar verwachting na 1 januari 2024 nog ten
minste een jaar hebben om de persoonsgegevens te verstrekken aan de Minister voor
Rechtsbescherming, die vervolgens de lijst van UHP KOT-kinderen verstrekt aan de verschillende
organisaties. Een jaar is voldoende voor het doen van een ondersteuningsaanbod of
reflectie op het eigen handelen.
Tweede lid. Het tweede lid biedt de mogelijkheid om het tijdstip waarop de wet vervalt, aan te
passen met een jaar. Deze verlenging met een jaar kan ten hoogste tweemaal plaatsvinden.
Dit kan nodig zijn indien blijkt dat daarvoor dringende redenen zijn die samenhangen
met de taak van de Minister voor Rechtsbescherming (artikel 2, eerste lid van het
wetsvoorstel) of het bereiken van de in dit wetsvoorstel genoemde doelen (artikel
2, tweede lid, van het wetsvoorstel). Een dringende reden kan erin gelegen zijn dat
de lijsten van UHP KOT-kinderen en UHP KOT-ouders na 1 januari 2024 nog niet definitief
zijn, zodat een ondersteuningsaanbod niet alle gedupeerde ouders heeft bereikt of
onvoldoende gegevens aanwezig zijn om reflectie door de verschillende organisaties
mogelijk te maken. In dat geval kan door middel van een koninklijk besluit het tijdstip
waarop deze wet vervalt, worden verlengd zodat de in de wet genoemde doelen alsnog
bereikt kunnen worden.
Derde lid. Een dergelijke verlenging van het wetsvoorstel kan uitsluitend plaatsvinden nadat
dit is voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer. Om die reden is in het derde lid
bepaald dat de voordracht voor het koninklijk besluit (dat strekt tot verlenging van
het wetsvoorstel) niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide
Kamers van de Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 10
Dit artikel regelt de citeertitel van deze wet. UHP is daarbij een afkorting voor
uithuisplaatsing(en) en KOT voor kinderopvangtoeslag. Omdat de wet in beginsel op
1 januari 2025 vervalt (artikel 9), gaat het hier om een tijdelijke wet. In overeenstemming
met Aanwijzing 5.72 van de Aanwijzingen voor de regelgeving is dit in de citeertitel
tot uitdrukking gebracht.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Voor |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Tegen |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Tegen |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Voor |
JA21 | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Tegen |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gündogan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.