Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 235 Invoering van een tijdelijke solidariteitsbijdrage (Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
Inhoudsopgave
blz.
I
Algemeen
1
1.
Aanleiding
1
2.
Vormgeving
3
3.
Verhouding tot het hoger recht
6
4.
Budgettaire aspecten
8
5.
Europeesrechtelijke aspecten
8
6.
Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven
8
7.
Uitvoeringsaspecten
9
8.
Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
9
9.
Consultatie
9
II
Artikelsgewijze toelichting
9
I Algemeen
1. Aanleiding
Dit wetsvoorstel introduceert een tijdelijke solidariteitsbijdrage voor fossiele bedrijven
met activiteiten in de ruwe olie, aardgas, kolen en de raffinage van aardolie. Door
middel van deze solidariteitsbijdrage wordt het surplus aan winsten als gevolg van
onvoorziene omstandigheden – die met name zijn veroorzaakt door verstoringen op de
markt in de aanloop naar en als gevolg van de Russische aanvalsoorlog in Oekraïne
– additioneel belast. Deze winsten komen immers als gevolg van de geopolitieke werkelijkheid
niet overeen met de gebruikelijke winsten die deze entiteiten onder normale omstandigheden
zouden hebben of hadden kunnen en mogen verwachten. De opbrengst van deze maatregel
wordt aangewend voor de ondersteuning van onder andere huishoudens.
De oorsprong van dit wetsvoorstel ligt in de op 6 oktober 2022 door de Raad van de
Europese Unie aangenomen verordening betreffende een noodinterventie in verband met
de hoge energieprijzen (de verordening).1 Daarmee is op het niveau van de Europese Unie (EU) actie ondernomen om de directe
economische gevolgen van de scherpe stijging van de energieprijzen voor de begrotingen
van overheidsinstanties, consumenten en bedrijven in de hele EU te verzachten. Ook
de Europese Commissie (EC) heeft zich gezien de ernst van de energiecrisis genoodzaakt
gezien om in te grijpen. Om de effecten van de energiecrisis voor huishoudens te mitigeren
heeft de EC onder andere een solidariteitsbijdrage voorgesteld, waarvan de opbrengst
dient te worden aangewend voor de ondersteuning van onder andere huishoudens. Hiermee
wordt solidariteit benadrukt tussen de fossiele sector die overwinsten behaalt als
gevolg van de onvoorziene geopolitieke omstandigheden en de kleinverbruikers die gebukt
gaan onder de sterk gestegen energiekosten.
Onderdeel van de verordening is de verplichte introductie van een tijdelijke solidariteitsbijdrage,
waar met dit wetsvoorstel in wordt voorzien. Het kabinet onderschrijft dat de huidige
uitzonderlijke omstandigheden vragen om uitzonderlijke maatregelen. Door de oorlog
in Oekraïne, de historisch hoge inflatie en de groeiende onzekerheid over de bestaanszekerheid
van velen in ons land, zal de toekomst onder een ander en onzeker internationaal en
economisch gesternte vorm krijgen. Het kabinet heeft daarom ook maatregelen aangekondigd
om burgers incidenteel en structureel te compenseren voor de sterk gestegen energieprijzen
en de mede daarmee samenhangende koopkracht. De solidariteitsbijdrage dient dan ook
mede ter dekking van een deel van de incidentele maatregelen.
De uitzonderlijk gestegen energieprijzen hebben een bepalend en sterk effect op de
inflatie en koopkracht van Nederlandse huishoudens. Zo zijn bijvoorbeeld de gasprijzen
de eerste helft van het jaar 2022 reeds vertienvoudigd ten opzichte van de gemiddelde
jaarprijzen in de vijftien jaar ervoor2 en hebben huishoudens te maken met de grootste koopkrachtdaling in ruim veertig jaar,
waarbij in het bijzonder de laagste inkomens de sterk gestegen energiekosten moeilijk
of niet kunnen dragen. De maatregelen die het kabinet wil treffen om burgers incidenteel
en structureel te compenseren voor de sterk gestegen energieprijzen zijn toegelicht
in de Miljoenennota 2023, Belastingplan 2023. Daarnaast is tijdens de augustusbesluitvorming
besloten om een tijdelijk prijsplafond in te stellen om burgers te compenseren voor
de stijgende energieprijzen en zekerheid te bieden. Dit alles heeft geleid tot een
aanvullende dekkingsopgave van vele miljarden.3 Het kabinet steunt het additioneel belasten van fossiele energiebedrijven die nu
hoge winsten maken met het doel om koopkrachtondersteuning van huishoudens mogelijk
te maken. Daartoe heeft het kabinet – zoals op Prinsjesdag aangekondigd – reeds besloten
om tijdelijk in 2023 en 2024 de cijns in de Mijnbouwwet voor gasproducenten met winning
in Nederland te verhogen. Een nota van wijzing op het Belastingplan 2023 waarin dat
wordt geregeld is op 5 oktober 2022. bij de Tweede Kamer ingediend.4 Gegeven de dekkingsopgave als gevolg van het hiervoor genoemde tijdelijke prijsplafond
heeft het kabinet besloten om in aanvulling op de verhoging van de cijns in 2023 en
2024 de door de verordening voorgeschreven tijdelijke solidariteitsbijdrage te introduceren
in 2022 (voor boekjaren die aanvangen in het kalenderjaar 2022). De verhoging van
de cijns in de Mijnbouwwet is slechts van toepassing ten aanzien van de kalenderjaren
2023 en 2024, terwijl de tijdelijke solidariteitsbijdrage van toepassing is op boekjaren
die aanvangen in het kalenderjaar 2022. Hiermee wordt ook voor het jaar 2022 een extra
opbrengst verzekerd. De additionele budgettaire opbrengst van de tijdelijke solidariteitsbijdrage
van € 3,2 miljard wordt geheel conform de voorwaarden uit de verordening ingezet voor
het verlichten van de effecten van de stijgende energieprijzen van kleinverbruikers.
De opbrengst van de solidariteitsbijdrage dient daarbij ten eerste specifiek ter dekking
van de tussenvariant voor het prijsplafond op energie voor kleinverbruikers in de
maanden november en december van dit jaar, die via de energieleveranciers een tegemoetkoming
van € 190 per maand ontvangen als korting op de energierekening.
2. Vormgeving
Bij de vormgeving van de tijdelijke solidariteitsbijdrage is aangesloten bij de verordening.5 Hierbij is eveneens aangesloten bij de terminologie uit de verordening. Als gevolg
hiervan is sprake van bijdrageplichtigen voor de Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage.
Materieel zijn zij echter belastingplichtigen. De tijdelijke solidariteitsbijdrage
heeft, conform de verordening, als doel de overwinst van bedrijven met voornamelijk
activiteiten op het gebied van ruwe olie, aardgas en de raffinage van aardolie additioneel
te belasten.6 De tijdelijke solidariteitsbijdrage in dit wetsvoorstel is conform de verordening
vormgegeven als een heffing over de overwinst in 2022.7 Ook de wijze waarop de overwinst berekend wordt sluit aan bij de verordening.8 Allereerst wordt de referentiewinst bepaald. Dit is de gemiddelde belastbare winst
voor de vennootschapsbelasting uit de vier boekjaren die voorafgaan aan het boekjaar
dat aanvangt in het kalenderjaar 2022 (met een minimum van nihil). De overwinst is
het bedrag waarmee de belastbare winst voor de vennootschapsbelasting uit 2022 de
referentiewinst met meer dan 20% overschrijdt. Die overwinst wordt dan belast tegen
een percentage van 33%. Dit is eveneens het tarief dat als uitgangspunt dient voor
de solidariteitsbijdrage in de verordening.9 Het kabinet acht dit een proportioneel tarief. Alle bijdrageplichtigen zijn reeds
onderworpen aan vennootschapsbelasting. Daarnaast is het merendeel van de bijdrageplichtigen
eveneens onderworpen aan de mijnbouwheffingen (oppervlakterecht, cijns, en winstaandeel).
Ten aanzien van deze bijdrageplichtigen is eveneens de staatsdeelneming Energie Beheer
Nederland (EBN) als non-operating partner betrokken bij nagenoeg alle olie- en gasprojecten
in Nederland met een belang van in de regel 40%, die ten goede komt aan de schatkist.
Gecombineerd ontvangt de Nederlandse Staat daarmee reeds circa 70% van de winst behaald
met binnenlandse olie- en gasproductie. De solidariteitsbijdrage wordt, in overeenstemming
met hetgeen de verordening vereist, geheven in aanvulling op de overige belastingen,
heffingen en afdrachten die een onderneming met activiteiten op het gebied van de
winning van koolwaterstoffen, mijnbouw, en de raffinage van aardolie of de vervaardiging
van cokesovenproducten is verschuldigd en is daarnaast niet verrekenbaar met die belastingen,
heffingen en afdrachten.10
De solidariteitsbijdrage uit de verordening ziet onder meer op boekjaren die aanvangen
in het kalenderjaar 2022 en kent daarmee terugwerkende kracht. In beginsel wordt in
Nederland doorgaans terughoudend omgegaan met terugwerkende kracht in belastingmaatregelen.
Ook de Raad van State is van oordeel dat aan belastingmaatregelen die een verzwaring
van de belastingheffing betekenen geen terugwerkende kracht mag worden gegeven, tenzij
(zeer) bijzondere omstandigheden een afwijking van deze regel rechtvaardigen.11 Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in dit geval sprake. Gezien de hiervoor
beschreven uitzonderlijke omstandigheden en de uitzonderlijke besluitvorming op het
niveau van de EU acht het kabinet het gerechtvaardigd om in lijn met de door de verordening
voorgeschreven solidariteitsbijdrage terugwerkende kracht aan de solidariteitsbijdrage
toe te kennen. Hiermee wordt verzekerd dat bedrijven in de fossiele sector die in
2022 een overwinst behalen reeds in 2022 bijdragen aan de maatregelen voor huishoudens
die het kabinet treft voor kleinverbruikers in 2022 (de tegemoetkoming van € 190 per
maand via de energieleveranciers in november en december 2022). De opbrengst van de
tijdelijke solidariteitsbijdrage wordt hiermee eveneens aangewend in lijn met hetgeen
de verordening vereist.12
Onderhavig wetsvoorstel bevat eveneens een aantal formeelrechtelijke bepalingen die
de termijnen voor indiening van de aangifte voor de solidariteitsbijdrage en het voldoen
van de betaling hiervan regelen. Daarnaast bevat het wetsvoorstel een sanctiebepaling
voor het geval waarin niet aan de in dit wetsvoorstel opgenomen verplichtingen wordt
voldaan. Voor de solidariteitsbijdrage wordt een voldoening op aangifte voorgesteld.
De bijdrageplichtigen hebben het beste toegang tot de informatie die nodig is om de
solidariteitsbijdrage te berekenen. Daarnaast wordt de uitvoering door de Belastingdienst
vergemakkelijkt als deze solidariteitsbijdrage als een aangiftebelasting wordt vormgegeven.
Een aangifte voor de solidariteitsbijdrage kan pas worden gedaan als de overwinst
is berekend. Deze overwinst wordt vastgesteld aan de hand van de belastbare winst
voor de vennootschapsbelasting. Hierom wordt voorgesteld dat de aangiftetermijn niet
eerder verstrijkt dan zeventien maanden na het einde van het tijdvak (het bijdragejaar).
De termijn van zeventien maanden is in lijn met de ruime uitstelmogelijkheid die kan
gelden voor het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting. Deze termijn geeft
derhalve de bijdrageplichtige een voldoende ruime termijn om aangifte te doen voor
de tijdelijke solidariteitsbijdrage. Een aangifte die de bijdrageplichtige in beginsel
correct kan indienen ingeval hij beschikt over de (zelfstandige) belastbare winst
voor de vennootschapsbelasting van de referentiejaren en het bijdragejaar. Ook wordt
met deze ruime termijn bewerkstelligd dat de Belastingdienst gelijktijdig kan beschikken
over zowel de betreffende aangifte vennootschapsbelasting als de aangifte solidariteitsbijdrage.
Met deze keuze wordt geaccepteerd dat de aangifte voor de solidariteitsbijdrage pas
ruim na afloop van het tijdvak hoeft te worden ingediend. Voorts wordt voorgesteld
om, overeenkomstig de betaaltermijn bij andere aangiftebelastingen, de betaaltermijn
gelijk te stellen aan de aangiftetermijn. Wegens deze verlengde aangifte- en betaaltermijn,
heeft de Belastingdienst voor voldoende correctiemogelijkheden ook een verlengde naheffingstermijn
nodig. Om deze reden wordt voorgesteld dat de naheffingstermijn wordt verlengd van
vijf jaren naar zeven jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld
is ontstaan. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat gebruik wordt gemaakt van de geboden
zeventien maanden om de aangifte te doen en de belastingschuld te betalen. Na afloop
van het aangiftejaar (het tweede jaar na het belastingjaar) kan de inspecteur gedurende
vijf jaren naheffen. De systematiek dat de inspecteur over vijf jaren beschikt om
te kunnen naheffen na het aangiftejaar sluit aan bij de normale systematiek van aangiftebelastingen.
Tevens biedt de voorgestelde verlengde wettelijke termijn van zeven jaren volledige
duidelijkheid en daarmee rechtszekerheid aan belastingplichtigen. Dat is bijvoorbeeld
niet het geval bij een verlenging van de naheffingstermijn die afhankelijk is van
het indieningsmoment van de aangifte. Voor rechtsbescherming, bezwaar en beroep wordt
aangesloten bij de bepalingen die de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) daarover
voor aangiftebelastingen biedt. De bestuurlijke boetebepalingen van de AWR voor het
niet of te laat indienen van de aangifte en het al dan niet opzettelijk niet, gedeeltelijk
niet of niet tijdig betalen van de in de aangifte vastgestelde belasting zijn van
toepassing. De regeling inzake de belastingrente is van overeenkomstige toepassing
op de tijdelijke solidariteitsbijdrage. Om ervoor zorg te dragen dat deze bestuurlijke
boetes tezamen met de naheffing kunnen worden opgelegd, wordt ook de verjaringstermijn
van bepaalde bestuurlijke boetes verlengd van vijf jaren naar zeven jaren na het einde
van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.
Ten slotte wordt er een tweetal fiscale aansprakelijkheden voorgesteld om het invorderingsrisico
te mitigeren dat ontstaat als gevolg van de verlengde betaaltermijn. De voorgestelde
aansprakelijkheden sluiten aan bij bestaande aansprakelijkheden in de Invorderingswet
1990 (IW 1990) die ook gelden voor de vennootschapsbelasting.13 De voorgestelde aansprakelijkheden worden nodig geacht om het invorderingsrisico
te mitigeren. Vanwege de voorgestelde verlengde betaaltermijn zal de verschuldigde
solidariteitsbijdrage namelijk langer aanwezig zijn bij de bijdrageplichtige. In dat
kader wordt een hoofdelijke aansprakelijkheid voorgesteld voor elke andere maatschappij
die in het betreffende tijdvak deel uitmaakt of uitmaakte van een fiscale eenheid
voor de vennootschapsbelasting waarvan de bijdrageplichtige onderdeel is of is geweest.
Dit vergt een aanvullende toelichting.
Voor de vennootschapsbelasting geldt reeds een hoofdelijke aansprakelijkheid voor
elk van de dochtermaatschappijen, onderscheidenlijk elk van de ledenmaatschappijen,
die in het tijdvak deel uitmaakt of uitmaakte van de fiscale eenheid.
Deze voorgestelde aansprakelijkheid is binnen het systeem van de IW 1990 niet volledig
nieuw. Het beperken van invorderingsrisico’s via de rechtsfiguur van de fiscale eenheid
komt vaker voor en is ook nodig naast de andere mogelijkheden die de ontvanger van
de Belastingdienst (hierna: de ontvanger) heeft. Ook bij deze bestaande aansprakelijkheid
kan bijvoorbeeld een dochtermaatschappij aansprakelijk worden gesteld voor verschuldigde
vennootschapsbelasting over een belastbare winst die eigenlijk toebehoort aan een
andere dochtermaatschappij of de moedermaatschappij. Verder kan bijvoorbeeld worden
gewezen op de verruimede verrekeningsbepaling van de IW 199014 op grond waarvan aan de belastingplichtige uit te betalen bedragen kunnen worden
verrekend met te innen bedragen van een andere maatschappij die in dat tijdvak deel
uitmaakt of uitmaakte van de fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
De voorgestelde aansprakelijkheid gaat op een punt verder dan deze bestaande hoofdelijke
aansprakelijkheid. De dochter- of moedermaatschappij die mogelijk aansprakelijk wordt
gesteld is namelijk niet zelf bijdrageplichtig voor de solidariteitsbijdrage (de solidariteitsbijdrage
kent de figuur van de fiscale eenheid ook niet). Echter, het kabinet acht de voorgestelde
aansprakelijkheid om de hierna genoemde redenen en omstandigheden gerechtvaardigd.
De opbrengst van de voorgestelde solidariteitsbijdrage vormt een noodzakelijke bijdrage
aan de financiering van de koopkrachtmaatregelen. De betaling van deze opbrengst is
dus cruciaal. Zoals is toegelicht kan de aangifte en betaling van de solidariteitsbijdrage
pas plaatsvinden wanneer de overwinst is berekend. Deze overwinst wordt vastgesteld
aan de hand van de belastbare winst voor de vennootschapsbelasting. Als gevolg hiervan
is een aangifte- en betalingstermijn voorgesteld die niet eerder verstrijkt dan zeventien
maanden na het einde van het tijdvak (het bijdragejaar). Deze ruime termijnen zijn
onder meer vastgesteld om tegemoet te komen aan de bijdrageplichtige. Daarentegen
zorgen deze zeer ruime termijnen ervoor dat de staat een significant invorderingsrisico
loopt. De ontvanger kan in de tussentijd ook geen invorderingsmaatregelen treffen
omdat de bijdrageplichtige tijdens die zeventien maanden na het einde van het tijdvak
niet in gebreke is. Benadrukt wordt dat alleen in het geval dat de solidariteitsbijdrage
niet wordt betaald, sprake kan zijn van een aansprakelijkstelling van een van de andere
maatschappijen van de fiscale eenheid. Hierbij is tevens van belang dat voor deelname
aan een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting minimaal sprake moet zijn van
een aandeelhoudersverhouding van 95%. De voorgestelde aansprakelijkheid ziet derhalve
op een groep van maatschappijen die zeer nauw met elkaar betrokken zijn. Gezien het
belang dat de staat heeft bij de betaling van de solidariteitsbijdrage en het invorderingsrisico
dat de staat loopt met de geboden ruime aangifte- en betalingstermijn, acht het kabinet
de voorgestelde aansprakelijkheid voor alle andere maatschappijen van de fiscale eenheid
noodzakelijk, proportioneel en gerechtvaardigd.
3. Verhouding tot het hoger recht
Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de
Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: artikel 1 EP EVRM) garandeert
in beginsel het ongestoord genot op eigendom. Het recht van een Staat om in het algemeen
belang de betaling van belastingen of andere heffingen te verzekeren onder de voorwaarden
voorzien in de wet wordt door dit artikel niet aangetast. In zoverre staat het de
wetgever in beginsel vrij om een nieuwe belasting in te voeren. Aangezien het opleggen
van een heffing in beginsel wel een inbreuk op het eigendomsrecht oplevert, dient
deze maatregel getoetst te worden aan artikel 1 EP EVRM. Om te toetsen of de voorgestelde
tijdelijke solidariteitsbijdrage en daarmee een beperking van het eigendomsrecht van
artikel 1 EP EVRM gerechtvaardigd is, dient de maatregel bij wet te zijn voorzien
en moeten er toereikende procedurele waarborgen bestaan voor de betrokkenen (principle of lawfulness), moet de maatregel een gerechtvaardigd algemeen belang dienen (legitimate aim) en moet sprake zijn van een evenwichtige verhouding tussen het nagestreefde doel,
het middel dat wordt ingezet om dat doel te bereiken en de belangen van de betrokken
partijen, (fair balance). Naar het oordeel van het kabinet voldoet de voorgestelde tijdelijke solidariteitsbijdrage
aan deze eisen en is de inbreuk hiervan op het eigendomsrecht van artikel 1 EP EVRM
gerechtvaardigd. Hierna zal dit nader worden toegelicht.
De voorgestelde tijdelijke solidariteitsbijdrage is vormgegeven als een rijksbelasting
en zal worden geheven uit een wet in formele zin. Hiermee is de wettelijke basis voldoende
toegankelijk, precies en voorzienbaar. Voorts zal wegens de toepassing van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen bezwaar en beroep openstaan bij de belastingrechter. Hiermee
is de rechtsbescherming van bijdrageplichtigen verzekerd.
Zoals in de aanleiding ten aanzien van de terugwerkende kracht is geschetst, hebben
de onvoorziene ontwikkelingen op de energiemarkt vergaande effecten op de gehele Nederlandse
samenleving. Het kabinet acht het noodzakelijk om maatregelen te treffen om huishoudens
te compenseren voor de sterk gestegen energieprijzen. De opbrengst van de voorgestelde
solidariteitsbijdrage vormt een noodzakelijke bijdrage aan de financiering van de
koopkrachtmaatregelen. De opbrengst dient immers ter dekking van onder andere de tegemoetkoming
van € 190 die kleinverbruikers nog dit jaar voor de maanden november en december ontvangen.
Daarnaast is het kabinet gehouden de verplichtingen die de verordening geeft na te
komen. Hoewel van een rijksbelasting in het algemeen kan worden gesteld dat het algemeen
belang wordt gediend, onderstrepen deze ontwikkelingen nog meer het algemeen belang
van het voorstel tot een tijdelijke solidariteitsbijdrage.15
De tijdelijke solidariteitsbijdrage vindt toepassing over de boekjaren die aanvangen
in 2022 en kent daarmee terugwerkende kracht. Het kabinet heeft het hierboven uiteengezette
algemeen belang afgewogen tegen de belangen van bijdrageplichtigen, waarop dit wetsvoorstel
als gevolg van de voorgestelde terugwerkende kracht ingrijpt. Zij hadden immers in
beginsel – op grond van de voor 2022 geldende belastingwetgeving – niet hoeven te
verwachten dat de in 2022 genoten winst met terugwerkende kracht belast zou worden
met de voorgestelde solidariteitsbijdrage. Een rijksbelasting met terugwerkende kracht
is echter niet per definitie verboden onder artikel 1 EP EVRM. De voorgestelde terugwerkende
kracht betekent naar het oordeel van het kabinet niet dat er geen sprake is van een
evenwichtige verhouding. Zoals hiervoor is toegelicht acht het kabinet deze terugwerkende
kracht gerechtvaardigd gezien de beschreven uitzonderlijke omstandigheden. Naar het
oordeel van het kabinet is sprake van specifieke en dwingende redenen die nopen tot
de voorgestane tijdelijke solidariteitsbijdrage en de inbreuk op de belangen van de
bijdrageplichtigen.16 De uitzonderlijke omstandigheden zijn hiervoor uitgebreid toegelicht. Hierbij benadrukt
het kabinet dat zij uitvoering geeft aan een Europese noodinterventie (de verordening),
die in zeer korte tijd in alle lidstaten uitvoering vereist om ervoor te zorgen dat
de betrokken ondernemingen die als gevolg van de onverwachte omstandigheden een surplus
aan winsten hebben behaald, naar verhouding bijdragen tot de verbetering van de energiecrisis
op de interne markt. De energieprijzen zijn een belangrijke veroorzaker van het verlies
aan koopkracht van huishoudens in Nederland, in het bijzonder de lagere inkomensgroepen.
Dit heeft de Staat ertoe doen besluiten een omvangrijk koopkrachtpakket in het leven
te roepen, waaronder een prijsplafond. Dat zorgt voor druk op de Rijksbegroting. Het
ligt voor de hand dat daarbij een bijdrage wordt gevraagd van de bedrijven die als
gevolg van de explosieve energieprijsstijgingen zonder significante extra kosten grote
onvoorziene omzetten en winsten realiseren. Dat is in het algemeen belang. Daarom
wordt voor de financiering van onder andere de tegemoetkoming van € 190 per maand
voor kleingebruikers een tijdelijke solidariteitsbijdrage geïntroduceerd, zoals de
verordening voorschrijft. De solidariteitsbijdrage is door de terugwerkende kracht
onvoorzien voor de bijdrageplichtigen, in die zin dat zij niet hoefden te verwachten
dat zij met deze maatregel geconfronteerd zouden worden. De solidariteitsbijdrage
richt zich daarom enkel op de overwinst die eveneens onvoorzien is, in die zin dat
zij ongebruikelijk hoog is vanwege onvoorziene omstandigheden die de bijdrageplichtigen
niet hadden kunnen verwachten. Hiermee wordt slechts dat gedeelte van de winst belast
dat het gevolg is van de onvoorziene omstandigheden die met name zijn veroorzaakt
door verstoringen op de markt in de aanloop naar en als gevolg van de Russische aanvalsoorlog
in Oekraïne. De winst die overeenkomt met de gebruikelijke winsten onder normale omstandigheden
blijft als gevolg van deze vormgeving buiten het bereik van de solidariteitsbijdrage.
Hiermee wordt een evenwichtige verhouding tussen het nagestreefde doel en het ingezette
middel bij de introductie van de tijdelijke solidariteitsbijdrage gewaarborgd. Alles
afwegende is ook sprake van een fair balance tussen de inbreuk op de gerechtvaardigde verwachting en daarmee de belangen van de
bijdrageplichtigen enerzijds en het algemeen belang anderzijds. Om bovengenoemde redenen
is de beperking die met dit voorstel wordt gemaakt op artikel 1 EP EVRM naar het oordeel
van het kabinet proportioneel en gerechtvaardigd.
4. Budgettaire aspecten
De heffing leidt tot een verwachte opbrengst van € 3,2 miljard over het bijdragejaar
2022. Vrijwel de gehele opbrengst van de heffing is het gevolg van de winsten die
gemaakt worden bij de winning van gas. Het gaat dan om zowel de winning uit het gasveld
Groningen als de winning uit de kleine velden inclusief de gasvelden in het Nederlandse
deel van de Noordzee. Naar verwachting zal bij de sector olie ook een overwinst aanwezig
zijn, maar deze is relatief klein omdat oliewinning in Nederland relatief beperkt
is.
Naast deze opbrengst uit de reguliere productie van aardgas en olie, zijn er twee
additionele grondslagen in 2022 die bijdragen aan de opbrengst van de solidariteitsbijdrage.
Het Norg Akkoord regelt dat in de gasopslag Norg niet langer Groningengas wordt opgeslagen,
maar geconverteerd hoogcalorisch gas (pseudo-Groningengas). Hierdoor is het mogelijk
de gaswinning in Groningen te verlagen. Deze geschatte vergoeding stijgt ook mee met
de gasprijs en behoort tot de fiscale winst en daarmee tot de grondslag van de solidariteitsbijdrage.
Ook is per 1 april 2022 een nieuwe systematiek afgesproken in het gasgebouw met betrekking
tot de waardering van geïnjecteerd gas. Deze systematiek leidt tot een eenmalige winst
in 2022 die daardoor ook onder de solidariteitsbijdrage valt. Bij de overige sectoren
is er naar verwachting geen of een verwaarloosbare opbrengst.
Tabel 1: Budgettaire effecten maatregel
(Bedragen in € mln., prijzen 2022)1
2022
2023
2024
struc
Sector gas
1.526
0
0
0
Sector olie
26
0
0
0
Norg-vergoeding en herwaardering werkgas
1.682
Totaal
3.234
0
0
0
X Noot
1
Raming in prijzen van het jaar van invoering. De raming is tevens ter inzage gelegd
bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
5. Europeesrechtelijke aspecten
Met dit wetsvoorstel wordt bewerkstelligd dat hoofdstuk III van de verordening van
toepassing is in Nederland.
6. Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een
formeel advies, omdat de gevolgen voor de regeldruk naar verwachting beperkt zullen
blijven
7. Uitvoeringsaspecten
De uitvoeringsaspecten van dit wetsvoorstel zijn beoordeeld door middel van een uitvoeringstoets
die als bijlage is bijgevoegd18. De Belastingdienst acht het wetsvoorstel uitvoerbaar, indien wordt geaccepteerd
dat de noodzakelijke prioritering in het IV-portfolio kan leiden tot het doorschuiven
in de tijd van maatregelen die gericht zijn op het verbeteren van dienstverlening,
beheer & onderhoud of wetgeving en wordt geaccepteerd dat papieren aangifte moet worden
gedaan. Het wetsvoorstel leidt tot uitvoeringskosten bij de Belastingdienst. De uitvoeringskosten
worden gedekt op begroting IX.
Tabel 2: Uitvoeringskosten
(bedragen in € x 1.000)
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Uitvoeringskosten
1.340
1.520
1.190
1.190
840
790
240
120
8. Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie
In het kader van de Comptabiliteitswet 2016 wordt bij alle wetsvoorstellen de verwachte
doeltreffendheid en doelmatigheid aangegeven.19 De tijdelijke solidariteitsbijdrage heeft als doel de overwinst van bedrijven met
voornamelijk activiteiten op het gebied van ruwe olie, aardgas en de raffinage van
aardolie additioneel te belasten. De heffing is doeltreffend omdat conform de verordening
vereist de heffing de overwinst van de bovengenoemde groep belast. Daarbij wordt met
de solidariteitsbijdrage specifiek de overwinst belast en wordt uitvoering gegeven
aan de verordening. Behalve een vrijwel verwaarloosbare administratieve last, zijn
er geen kosten aan de heffing verbonden. Daarnaast zal het naar verwachting geen invloed
hebben op de investeringen. De regeling is daarom naar verwachting ook doelmatig.
Er is geen evaluatie voorzien, omdat de solidariteitsbijdrage een zeer klein aantal
bedrijven betreft en daarnaast alleen voor 2022 geldt. Het kabinet zal wel de winsten
in de sectoren monitoren in relatie tot deze solidariteitsbijdrage.
9. Consultatie
In de Kamerbrief Nota budgettaire verwerking APB is aangekondigd dat het kabinet de
solidariteitsbijdrage conform de verordening zal invoeren met een verwachte budgettaire
opbrengst van € 1,5 miljard. Naar aanleiding daarvan is met marktpartijen overlegd
over het effect van de heffing. Marktpartijen hebben met name aandacht gevraagd voor
het hanteren van winst voor de toepassing vennootschapsbelasting in 2022 als uitgangspunt
voor een heffing in relatie tot overwinst. De solidariteitsbijdrage is conform de
verordening ingevoerd, als gevolg hiervan is de overwinst zoals gedefinieerd in de
verordening het uitgangspunt.
II Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1.1 Solidariteitsbijdrage
Het voorgestelde artikel 1.1 bevat de naam en de reikwijdte van de solidariteitsbijdrage.
De solidariteitsbijdrage is een rijksbelasting die van rijkswege door de rijksbelastingdienst
wordt geheven. Voor de heffing en inning gelden daarom tevens de relevante bepalingen
van de AWR, de IW 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, alsmede de op die
artikelen berustende bepalingen. De solidariteitsbijdrage wordt geheven van een beperkte
groep bedrijven, bijdrageplichtigen genoemd. Deze groep is omschreven in het voorgestelde
artikel 2.1.
Artikel 1.2 Definities
In het voorgestelde artikel 1.2 zijn de begripsbepalingen opgenomen die gelden voor
de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen.
Bijdragejaar
De solidariteitsbijdrage wordt geheven over de overwinst in het bijdragejaar. Het
bijdragejaar is elk boekjaar dat aanvangt in het kalenderjaar 2022. Dit kan ook meer
dan één boekjaar zijn; dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien een bijdrageplichtige
gedurende 2022 zijn boekjaar inkort.
Boekjaar
Onder boekjaar wordt verstaan het jaar, bedoeld in artikel 7, vierde lid, eerste zin,
van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969). Dit kan het kalenderjaar
zijn of een andere periode waarover een bijdrageplichtige regelmatig boekhoudt met
geregelde jaarlijkse afsluitingen. Voor de toepassing van deze wet worden afzonderlijke
fiscale boekjaren die zijn ontstaan als gevolg van de toepassing van artikel 7, vierde
lid, tweede zin, Wet Vpb 1969 genegeerd.
Belastbare winst en Nederlands inkomen
De belastbare winst is de belastbare winst, bedoeld in artikel 7, derde lid, Wet Vpb
1969. Het Nederlandse inkomen is het Nederlandse inkomen, bedoeld in artikel 17, derde
lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969, ofwel de belastbare winst die een buitenlandse belastingplichtige
voor de vennootschapsbelasting geniet uit een onderneming die, of een gedeelte van
een onderneming dat, wordt gedreven met behulp van een vaste inrichting in Nederland
of een vaste vertegenwoordiger in Nederland. Indien een bijdrageplichtige deel uitmaakt
van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, wordt de belastbare winst
of het Nederlandse inkomen van de bijdrageplichtige berekend alsof hij geen deel uitmaakt
van de fiscale eenheid. Dit betekent dat voor de berekening van de overwinst en de
referentiewinst wordt uitgegaan van de belastbare winst of het Nederlandse inkomen
voor de vennootschapsbelasting zonder toepassing van de artikelen van afdeling 2.9
Wet Vpb 1969 (artikelen 15 tot en met 15a Wet Vpb 1969).
Referentiewinst
De referentiewinst is het gemiddelde van de belastbare winst of het Nederlandse inkomen
over de vier boekjaren die voorafgaan aan het bijdragejaar. Indien minder dan vier
boekjaren voorafgaan aan het boekjaar dat aanvangt in het kalenderjaar 2022, wordt
de winst of het inkomen uit dat boekjaar ingevolge het voorgestelde artikel 1.2, tweede
lid, vergeleken met de gemiddelde belastbare winst of het gemiddelde Nederlandse inkomen
van die boekjaren.
Indien meer dan één boekjaar aanvangt in het kalenderjaar 2022, en er dus meer dan
een bijdragejaar is, ziet de referentiewinst uitsluitend op de belastbare winst of
het Nederlandse inkomen in de vier boekjaren die voorafgaan aan het oudste bijdragejaar.
Indien de gemiddelde belastbare winst of het gemiddelde Nederlandse inkomen in de
hierboven genoemde voorafgaande boekjaren negatief is, wordt die winst of dat inkomen
voor de toepassing van deze wet ingevolge het voorgestelde artikel 1.2, derde lid,
gesteld op nihil. In dat geval wordt de gehele belastbare winst of het gehele Nederlandse
inkomen in het bijdragejaar aangemerkt als overwinst, mits die belastbare winst of
dat Nederlandse inkomen meer bedraagt dan nihil.
Overwinst
De overwinst is de in het bijdragejaar genoten belastbare winst of, in het geval van
een buitenlandse belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting, het in het bijdragejaar
genoten Nederlandse inkomen voor zover die belastbare winst, onderscheidenlijk dat
Nederlandse inkomen, meer bedraagt dan 120% van de referentiewinst.
Omzet
In de EU-verordening betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen
(de verordening)20 is niet nader toegelicht wat onder omzet moet worden verstaan. Voor de toepassing
van deze wet wordt met «omzet» bedoeld: de netto-omzet, bedoeld in artikel 377 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 2.1 Bijdrageplicht
De solidariteitsbijdrage is verschuldigd door een bijdrageplichtige. Een bijdrageplichtige
kan zowel een binnenlands belastingplichtig lichaam voor de vennootschapsbelasting
zijn als een buitenlands vennootschapsbelastingplichtig lichaam dat Nederlands inkomen
geniet uit een vaste inrichting in Nederland of een vaste vertegenwoordiger in Nederland
en over dat inkomen in Nederland onderworpen is aan de vennootschapsbelasting. Een
lichaam dat deel uitmaakt van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting is
afzonderlijk bijdrageplichtig.
Er is alleen sprake van een bijdrageplichtige indien een dergelijk lichaam ten minste
75% van zijn omzet of, indien het een buitenlandse belastingplichtige voor de Wet
Vpb 1969 betreft, 75% van de omzet van de Nederlandse onderneming, behaalt met economische
activiteiten op het gebied van winning van koolwaterstoffen (aardolie, aardgas en
condensaat), mijnbouw, de raffinage van aardolie of de vervaardiging van cokesovenproducten
als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad
van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische
activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele
EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PbEU 2006, L 393). Dit percentage
wordt bepaald aan de hand van de totale omzet over elk boekjaar dat aanvangt in het
kalenderjaar 2022. Onder de raffinage van aardolie wordt niet verstaan de raffinage
van plantaardige oliën ten behoeve van de levensmiddelenindustrie of de raffinage
van biobrandstoffen.
Artikel 3.1 Bijdragegrondslag
De solidariteitsbijdrage is verschuldigd over de overwinst. De overwinst wordt bepaald
aan de hand van de belastbare winst of het Nederlandse inkomen voor de vennootschapsbelasting
in elk boekjaar dat aanvangt in het kalenderjaar 2022.
Door de toepassing van het voorgestelde artikel 3.1, tweede lid, wordt, indien de
bijdrageplichtige op grond van artikel 7, vijfde lid, Wet Vpb 1969 het belastbare
bedrag of het belastbare Nederlandse bedrag voor de vennootschapsbelasting berekent
in een andere geldeenheid dan de euro, de overwinst eveneens berekend in die andere
geldeenheid. Voor de omrekening naar euro’s van de overwinst is dezelfde wisselkoers
van toepassing als voor de omrekening van het belastbare bedrag of het belastbare
Nederlandse bedrag voor de vennootschapsbelasting in het betreffende boekjaar.
Artikel 4.1 Tarief
Het tarief voor de solidariteitsbijdrage bedraagt 33%.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat indien een onderneming met activiteiten op
het gebied van de winning van koolwaterstoffen een boekjaar heeft dat eindigt in 2023
en in dat jaar (extra) cijns is verschuldigd op grond van de in het Belastingplan
2023 voorgestelde tijdelijke verhoging van de cijns ingevolge artikel 63, zesde lid,
van de Mijnbouwwet, geen sprake is van cumulatie van heffingen. De cijns uit de Mijnbouwwet
komt als kosten in mindering bij het bepalen van de belastbare winst of het Nederlandse
inkomen voor de vennootschapsbelasting.
De berekening van de solidariteitsbijdrage kan aan de hand van het volgende voorbeeld
worden toegelicht:
Voorbeeld
A BV is binnenlands belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting en heeft een
vergunning voor de winning van aardgas in Nederland. Het boekjaar van A BV is gelijk
aan het kalenderjaar. In 2022 bestaat de omzet van A BV voor 80% uit de winning van
aardgas en voor 20% uit overige activiteiten. A BV heeft in 2018, 2019, 2020 en 2021
een voor de vennootschapsbelasting belastbare winst behaald van respectievelijk -/- € 30 miljoen,
€ 10 miljoen, € 20 miljoen en € 100 miljoen. Mede als gevolg van de hoge gasprijzen
behaalt A BV in 2022 een winst voor belastingen van € 300 miljoen.
Van A BV wordt naast vennootschapsbelasting als vergunninghouder ook winstaandeel
geheven op grond van de Mijnbouwwet. De afdracht winstaandeel in 2022 bedraagt € 150 miljoen.21 Voor de toepassing van de vennootschapsbelasting resteert als gevolg hiervan voor
het jaar 2022 een belastbare winst van € 150 miljoen.22 A BV is bijdrageplichtig voor de solidariteitsbijdrage op grond van het voorgestelde
artikel 2.1, omdat zij meer dan 75% van de omzet in 2022 heeft behaald met de winning
van aardgas.
De verschuldigde solidariteitsbijdrage wordt als volgt berekend:
Stap 1: bepalen referentiewinst
De referentiewinst bedraagt de gemiddelde belastbare winst van de boekjaren die aanvangen
in 2018 tot en met 2021. In dit geval bedraagt de referentiewinst (€ -/- 30 miljoen
+ € 10 miljoen + € 20 miljoen + € 100 miljoen) / 4 = € 25 miljoen.
Stap 2: bepalen overwinst
De overwinst bedraagt het deel van de belastbare winst van het boekjaar dat aanvangt
in 2022 dat meer bedraagt dan 120% van de referentiewinst. Derhalve bedraagt in dit
geval de overwinst € 150 miljoen -/- (120% x € 25 miljoen) = € 120 miljoen.
Stap 3: bepalen verschuldigde solidariteitsbijdrage
De verschuldigde solidariteitsbijdrage wordt bepaald door de overwinst te vermenigvuldigen
met het tarief van 33%. Derhalve bedraagt de verschuldigde solidariteitsbijdrage in
dit geval 33% x € 120 miljoen = € 39,6 miljoen.
De solidariteitsbijdrage van € 39,6 miljoen is door A BV eenmalig verschuldigd over
het boekjaar 2022 en is op grond van het hierna toe te lichten voorgestelde artikel 7.1
niet aftrekbaar voor het bepalen van de belastbare winst voor de vennootschapsbelasting.
Artikel 5.1 Voldoening op aangifte
Het voorgestelde artikel 5.1, eerste lid, bepaalt dat de solidariteitsbijdrage op
aangifte moet worden voldaan.
Het voorgestelde artikel 5.1, tweede lid, bewerkstelligt dat de relevante bepalingen
uit de AWR onverkort van toepassing zijn op een bijdrageplichtige.
Het voorgestelde artikel 5.1, derde lid, bepaalt dat in afwijking van artikel 10,
tweede lid, eerste zin, AWR, de inspecteur de termijn voor het doen van aangifte vaststelt
op zeventien maanden na het einde van het tijdvak (het bijdragejaar). Deze verlengde
aangiftetermijn is noodzakelijk omdat voor de berekening van de overwinst en de solidariteitsheffing
de (zelfstandige) belastbare winst voor de vennootschapsbelasting het uitgangspunt
is.
Tot slot bewerkstelligt het voorgestelde artikel 5.1, vierde lid, dat de solidariteitsbijdrage,
in afwijking van artikel 19, eerste lid, AWR, moet worden betaald aan de ontvanger
uiterlijk 17 maanden na het einde van het tijdvak. Net als bij andere aangiftebelastingen
sluit de betaaltermijn derhalve aan bij de aangiftetermijn.
Artikel 6.1 Naheffing
Het voorgestelde artikel 6.1 regelt dat de naheffingstermijn, in afwijking van artikel 20,
derde lid, AWR, vervalt na het verlopen van zeven jaren na het einde van het kalenderjaar
waarin de belastingschuld is ontstaan. Deze termijnverlenging is vanwege de voorgestelde
verlengde aangifte- en betaaltermijn nodig en zorgt ervoor dat de Belastingdienst
over voldoende tijd beschikt om te kunnen naheffen.
Artikel 6.2 Belastingrente
Op grond van het voorgestelde artikel 6.2, eerste lid, wordt belastingrente in rekening
gebracht bij naheffingsaanslagen voor de solidariteitsbijdrage. Hierbij wordt opgemerkt
dat de algemene formele bepalingen van de AWR inzake de belastingrente, zoals bijvoorbeeld
artikel 30j AWR dat ziet op de rechtsbescherming, eveneens van toepassing zijn. Daarom
wordt in het voorgestelde artikel 6.2, eerste lid, in algemene zin verwezen naar Hoofdstuk
VA AWR.
Ingevolge het voorgestelde artikel 6.2, tweede lid, wordt de belastingrente enkelvoudig
berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag volgend op de laatste dag van de
betaaltermijn, bedoeld in het voorgestelde artikel 5.1, vierde lid, en eindigt op
de dag voorafgaand aan de dag waarop de naheffingsaanslag invorderbaar is ingevolge
artikel 9 IW 1990. De grondslag voor de belastingrente is de nageheven solidariteitsbijdrage.
In vergelijking met belastingrente bij een naheffingsaanslag inzake andere rijksbelastingen
wijkt het tijdvak waarover belastingrente wordt berekend aanzienlijk af.23 Echter, dit is een bewust geaccepteerd gevolg van de keuze om een verlengde betaaltermijn
(en aangiftetermijn) te bieden. Pas na het verloop van die betaaltermijn kan worden
gesproken van een verzuim waarna het in rekening brengen van belastingrente gerechtvaardigd
is.
Het voorgestelde artikel 6.2, derde lid, regelt dat wanneer een naheffingsaanslag
ter zake waarvan belastingrente in rekening is gebracht naar aanleiding van een bezwaarschrift,
een daaropvolgende gerechtelijke procedure of een ambtshalve vermindering wordt verminderd
of wordt vernietigd, de eerder in rekening gebrachte rente naar evenredigheid wordt
verminderd, onderscheidenlijk vernietigd.
Ten slotte wordt met het voorgestelde artikel 6.2, vierde lid, bewerkstelligd dat
de artikelen 30ha en 30hb AWR van overeenkomstige toepassing zijn. Hiermee wordt geregeld
dat ingeval van een teruggaaf van solidariteitsheffing in bepaalde gevallen belastingrente
zal worden vergoed. Voorts wordt hiermee geregeld dat het percentage van de belastingrente
bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) wordt vastgesteld. Daartoe zal het Besluit
belasting- en invorderingsrente worden aangepast. Het percentage van de belastingrente
voor de solidariteitsheffing zal aansluiten bij het geldende percentage voor de vennootschapsbelasting.
Artikel 6.3 Bestuurlijke boeten
Het voorgestelde artikel 6.3, eerste lid, regelt dat voor de toepassing van artikel 67b,
eerste lid, AWR het verzuim ziet op het niet doen van aangifte dan wel op het niet
doen van aangifte binnen de termijn, bedoeld in het voorgestelde artikel 5.1, derde
lid. Deze bepaling is noodzakelijk omdat de voorgestelde solidariteitsbijdrage een
afwijkende aangiftetermijn kent.
Het voorgestelde artikel 6.3, tweede lid, bepaalt dat in afwijking van de artikelen 67c,
derde lid, en 67f, vierde lid, AWR de bevoegdheid tot het opleggen van die bestuurlijke
boetes vervalt door verloop van zeven jaren na afloop van het jaar waarin de belastingschuld
is ontstaan. Voornoemde bestuurlijke boetes zijn reguliere fiscale boetes bij aangiftebelastingen.
Artikel 67b, eerste lid, AWR betreft een verzuimboete in het geval van het niet of
niet tijdig indienen van de aangifte. Ook deze verzuimboete is van toepassing bij
de solidariteitsheffing. De bevoegdheid om deze verzuimboete op te leggen wordt niet
verruimd en vervalt door verloop van een jaar na het einde van de aangiftetermijn.
Op grond van het voorgestelde artikel 5.1, derde lid, is de aangiftetermijn zeventien
maanden na het einde van het tijdvak.
Artikel 67c AWR betreft een verzuimboete en ziet kort samengevat op het niet, gedeeltelijk
niet of niet tijdig betalen van de solidariteitsbijdrage. Ten slotte betreft artikel 67f
AWR een vergrijpboete. Deze vergrijpboete kan worden opgelegd ingeval het aan opzet
of grove schuld van de bijdrageplichtige is te wijten dat de solidariteitsbijdrage
welke op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet of niet tijdig is betaald.
Artikel 6.4 Invordering
Omdat de solidariteitsbijdrage een rijksbelasting betreft is de Invorderingswet 1990
daarop van toepassing.24 Indien bijvoorbeeld een naheffingsaanslag is vastgesteld zal de bijdrageplichtige
eveneens een belastingschuldige zijn.25
Het voorgestelde artikel 6.4, eerste lid, bewerkstelligt dat artikel 28a IW 1990 correct
werkt. Op grond van dat artikel wordt in bepaalde gevallen invorderingsrente vergoed
aan de bijdrageplichtige.
Met het voorgestelde artikel 6.4, tweede lid, wordt geregeld dat indien de bijdrageplichtige
behoort tot een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting elk van de andere maatschappijen
die in dat tijdvak deel uitmaakt of uitmaakte van die fiscale eenheid hoofdelijk aansprakelijk
is voor de niet betaalde solidariteitsbijdrage.
Het voorgestelde artikel 6.4, derde en vierde lid, beoogt dat bij emigratie van een
bijdrageplichtige uit Nederland, achterblijvende schulden voor de solidariteitsbijdrage
niet onbetaald blijven. Ieder van de met de verplaatsing belaste personen is in dit
geval hoofdelijk aansprakelijk, tenzij hij bewijst dat het niet aan hem te wijten
is dat de solidariteitsbijdrage niet is voldaan.
Het voorgestelde artikel 6.4, vijfde lid, regelt dat artikel 32 IW 1990 van overeenkomstige
toepassing is. Hiermee wordt verzekerd dat de voorgestelde aansprakelijkheden niet
afdoen aan (de werking) van een aansprakelijkheid in enige andere wettelijke regeling.
Voorts wordt hiermee verduidelijkt dat de voorgestelde aansprakelijkheden zich mede
uitstrekken tot in te vorderen bedragen die verband houden met de solidariteitsbijdrage
waarvoor de aansprakelijkheid geldt, een en ander voor zover het belopen daarvan aan
de aansprakelijke is te wijten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan verschuldigde
rente of boetebedragen.
Deze voorgestelde aansprakelijkheden in artikel 6.4 sluiten aan bij bestaande aansprakelijkheden
in de IW 1990 die ook gelden voor de vennootschapsbelasting.26 Deze voorgestelde aansprakelijkheden worden nodig geacht om het invorderingsrisico
te mitigeren. In het algemeen deel van deze memorie wordt hier uitgebreid op ingegaan.
Artikel 7.1 Wijziging Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Het voorgestelde artikel 7.1 bewerkstelligt dat de solidariteitsbijdrage niet als
kosten aftrekbaar is voor het bepalen van de winst en de belastbare winst uit (Nederlandse)
onderneming27 voor de vennootschapsbelasting. Aangezien de belastbare winst voor de vennootschapsbelasting
het uitgangspunt is voor de berekening van de solidariteitsbijdrage, wordt hiermee
voorkomen dat een kringverwijzing ontstaat bij de berekening van de solidariteitsbijdrage.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de solidariteitsbijdrage wordt geheven in
aanvulling op de overige belastingen, heffingen en afdrachten die een bijdrageplichtige
is verschuldigd.
Artikel 7.2 Wijziging Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Het voorgestelde artikel 7.2 bewerkstelligt dat de toevoeging aan artikel 10, eerste
lid, onderdeel e, Wet Vpb 1969 vervalt met het oog op de tijdelijkheid van deze wet.
Artikel 8.1 Inwerkingtreding
Met het voorgestelde artikel 8.1, eerste lid, wordt bewerkstelligd dat, nadat dit
wetsvoorstel tot wet is verheven, die wet in werking treedt met ingang van de dag
na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en terugwerkende
kracht heeft tot en met 1 januari 2022. Op deze manier wordt verzekerd dat een solidariteitsbijdrage
kan worden geheven over elk boekjaar dat aanvangt in het kalenderjaar 2022. Daarnaast
wordt in het voorgestelde artikel 8.1, eerste lid, geregeld dat deze wet vervalt op
een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. De reden voor een vervaldatum bij
koninklijk besluit is dat als gevolg van het feit dat aangesloten wordt bij de belastbare
winst voor de vennootschapsbelasting het onduidelijk is op welk moment de voorgestelde
tijdelijke solidariteitsbijdrage definitief vast komt te staan.
Het voorgestelde artikel 8.1, tweede lid, regelt dat het voorgestelde artikel 7.2
in afwijking van het voorgestelde artikel 8.1, eerste lid, in werking treedt op een
bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Op grond van het voorgestelde artikel 7.2
wordt de solidariteitsbijdrage weer verwijderd uit artikel 10, eerste lid, onderdeel
e, Wet Vpb 1969 in verband met het tijdelijke karakter van die bijdrage.
Artikel 8.2 Citeertitel
In het voorgestelde artikel 8.2 is de citeertitel van deze wet vastgelegd. Deze wet
wordt aangehaald als: Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage.
De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Voor |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Tegen |
JA21 | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
BBB | 1 | Tegen |
BIJ1 | 1 | Voor |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gündogan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.