Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 154 Wijziging van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen in verband met de herziening van de mogelijkheid tot afkoop in de vorm van een bedrag ineens alsmede tot wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet herziening bedrag ineens)
Nr. 4
ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 25 mei 2022 en het nader rapport d.d. 24 juni 2022, aangeboden aan de Koning
door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, mede namens de Staatssecretaris
van Financiën. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief
afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 26 april 2022, no. 2022000943,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 25 mei 2022, nr. W12.22.0069/III, bied ik U hierbij, mede namens de Staatssecretaris
van Financiën, aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie. Het advies
van de Afdeling is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 26 april 2022, no.2022000943, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, mede namens de Staatssecretaris
voor Fiscaliteit en Belastingdienst, bij de Afdeling advisering van de Raad van State
ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet bedrag
ineens, RVU en verlofsparen in verband met de herziening van de mogelijkheid tot afkoop
in de vorm van een bedrag ineens (Wet herziening bedrag ineens), met memorie van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen inhoudelijke opmerkingen bij
het voorstel.
De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
Naar aanleiding van de eerste redactionele opmerking is in artikel I, onder A en B,
in artikel 69a, tweede lid, van de Pensioenwet, en artikel 80b, tweede lid, van de
Wet verplichte beroepspensioenregeling toegevoegd dat het verzoek tot uitstel voor
de ingangsdatum van het ouderdomspensioen moet zijn gedaan. Deze toevoeging is niet
noodzakelijk in artikel I, onder C, ten aanzien van artikel 4:71.0a, derde lid, van
de Wet op het financieel toezicht omdat dit voortvloeit uit de systematiek van het
uitkeringsproduct. In de artikelsgewijze toelichting is dit wel verduidelijkt.
Naar aanleiding van de tweede redactionele opmerking is geconstateerd dat de formulering
«aan de gezamenlijke erfgenamen» niet juist is en gewijzigd moet worden in «ten gunste
van de nalatenschap van de pensioengerechtigde» respectievelijk «ten gunste van de
nalatenschap van de consument». De artikelsgewijze toelichting is in overeenstemming
daarmee aangepast.
Daarmee vervalt de noodzaak om in de toelichting aandacht te besteden aan de gevolgen
van deze eenmalige uitkering aan de gezamenlijke erfgenamen.
De Afdeling adviseert het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen.
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
S.F.M. Wortmann
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een technische wijziging van de Wet op de
loonbelasting 1964 toe te voegen om ervoor te zorgen dat de inkomensondersteuning
van de Algemene Ouderdomswet wordt meegenomen in de indexatie van de drempelvrijstelling
voor een regeling voor vervroegde uittreding. Deze aanpassing heeft tevens geleid
tot aanpassing van het opschrift van het wetsvoorstel, dit is toegelicht in de artikelsgewijze
toelichting en moet terugwerkende kracht krijgen tot en met 1 januari 2021.
Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in artikel 69a, tweede lid, onderdeel
b, en derde lid, van de Pensioenwet, artikel 80b, tweede lid, onderdeel b, en derde
lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en artikel 4:71.0a, derde lid,
onderdeel b, en vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht het ontbrekende
woord «dag» toe te voegen.
In artikel 69a, tweede lid, van de Pensioenwet en artikel 80b, tweede lid, van de
Wet verplichte beroepspensioenregeling is de formulering aangepast om duidelijker
te maken dat alleen het nettopensioen niet kan worden uitgesteld.
In de memorie van toelichting is voorts in paragraaf 2.2.2 verduidelijkt dat met het
uitstel van het betalingsmoment ook het fiscaal genietingsmoment verschuift naar het
betalingsmoment.
Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in het artikelsgewijze deel van
de memorie van toelichting de beoogde datum van inwerkingtreding aan te passen naar
1 juli 2023, zodat pensioenuitvoerders de benodigde voorbereidingstijd hebben en zij
deelnemers tijdig kunnen informeren over de mogelijkheid van het opnemen van een bedrag
ineens en de gevolgen daarvan. Waar nodig zijn ook de voorbeelden in de memorie van
toelichting aangepast.
Ik verzoek U, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, het hierbij gevoegde
gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W12.22.0069/III
– In artikel I, onder A, onder B en onder C, in artikel 69a, tweede lid, van de Pensioenwet,
artikel 80a, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling onderscheidenlijk
artikel 4:71:0a, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht verduidelijken dat
het verzoek tot uitstel moet worden gedaan voor pensioeningangsdatum van het ouderdomspensioen,
dan wel toelichten wat de fiscale gevolgen zijn als het verzoek wordt gedaan op of
na die datum.
– De wettekst van artikel I, onder A, onder B en onder C, in artikel 69a, derde lid,
van de Pensioenwet, artikel 80a, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling
onderscheidenlijk artikel 4:71:0a, vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht
waarin de verplichting is neergelegd tot het eenmalig uitkeren van een bedrag aan
de gezamenlijke erfgenamen en de artikelsgewijze toelichting, die enkel spreekt van
een nabetaling, met elkaar in overeenstemming brengen. Daarnaast in de toelichting
onder meer aandacht besteden aan de gevolgen van deze eenmalige uitkering aan de gezamenlijke
erfgenamen (i) als sprake is van een verevend pensioen, (ii) voor het huwelijksvermogensrecht
en (iii) voor de belastingheffing.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Tegen |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Tegen |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
FVD | 3 | Voor |
PvdD | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.