Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 120 VII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 6 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
            
Vastgesteld 30 juni 2022
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
                  van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst
                  van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
               
De vragen zijn op 14 juni 2022 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en
                  Koninkrijksrelaties. Bij brief van 29 juni 2022 zijn ze door de Minister van Binnenlandse
                  Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
               
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
                  het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
               
De voorzitter van de commissie, Hagen
De adjunct-griffier van de commissie, Honsbeek
Vraag 1:
Hoe gaat u de komende jaren om met de grote hoeveelheid specifieke uitkeringen die
                     de laatste jaren zijn ontstaan op het gebied van woningbouw en verduurzaming, gelet
                     op het feit dat deze de beleidsvrijheid van gemeenten beperken en het streven van
                     het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zou zijn om het aantal
                     specifieke uitkeringen te beperken? Acht u het wenselijk bepaalde regelingen samen
                     te voegen? Waarom wel of niet?
                  
Antwoord:
In het programma Woningbouw is aangekondigd dat de opgaven op het gebied van volkshuisvesting
                     groot zijn en spelen in het hele land (Kamerstuknummer 32 847, nr. 878). Met verschillende specifieke uitkeringen kunnen medeoverheden financieel ondersteund
                     worden bij het realiseren van rijksbeleid. In bepaalde gevallen is dat de meest effectieve
                     manier om bij te dragen aan het oplossen van een opgave. Dit betekent niet dat toekomstige
                     opgaven op het gebied van bouwen, wonen, en de woonomgeving, per definitie bekostigd
                     zullen worden met specifieke uitkeringen. Er wordt een gerichte afweging gemaakt worden
                     over de uitkeringsvorm, om te kiezen voor de vorm die het beste past bij de betreffende
                     opgave.
                  
Hiermee krijgen gemeenten juist op veel verschillende vlakken ondersteuning. Per gemeente
                  spelen er verschillende opgaven en door een gerichter aanbod van specifieke uitkeringen,
                  komen meer gemeenten hiervoor in aanmerking.
               
Door regelingen samen te voegen ontstaat het risico dat gemeenten niet aan de specifieke
                  voorwaarden kunnen voldoen of de middelen niet doelmatig worden besteed. Het is daarom
                  niet wenselijk om regelingen samen te voegen.
               
Vraag 2:
Hoe definieert u de noodzaak «om middelen in het juiste ritme te zetten»? Kunt u in
                     het vervolg bij dit type kasschuiven een inhoudelijke toelichting geven over het hoe
                     en waarom?
                  
Antwoord:
Met het in het juiste ritme zetten van de middelen wordt bedoeld dat de beschikbare
                     en door het parlement geautoriseerde uitgaven in een ander jaar moeten plaatsvinden
                     dan voor het jaar waarvoor die autorisatie heeft plaatsgevonden. Dit kan bijvoorbeeld
                     het geval zijn wanneer een politiek besluit heeft plaatsgevonden om activiteiten te
                     vervroegen of juist te verlaten. Een ander voorbeeld is dat een leverancier aan geeft
                     langer over een opdracht te doen dan van tevoren was voorzien. In dat geval kan het
                     nodig zijn de middelen naar latere jaren door te schuiven. Het in het juiste ritme
                     zetten van de middelen vergt (opnieuw) parlementaire besluitvorming.
                  
Ook bij volgende begrotingsstukken zal ik er op toezien dat de relevante kasschuiven
                  van een toelichting worden voorzien.
               
Vraag 3:
Wat is de gemiddelde woninggrootte in Nederland? En per bewoner? Kan dit in vergelijking
                     met andere EU-landen in een staatje worden geplaatst?
                  
Antwoord:
Uit het recente WoON2021 blijkt dat de gemiddelde gebruiksoppervlakte per woning 120 m2 is en 67 m2 per persoon. Eerder rapporteerde het CBS een gemiddelde oppervlakte per persoon van
                     65 m2 (peildatum 2017, Amsterdamse huishoudens hebben minder woonoppervlakte (cbs.nl)).
                  
Een actuele internationale vergelijking van de gemiddelde woninggrootte en de oppervlakte
                  per persoon is niet beschikbaar. Wel zijn voor Europese landen de gemiddelde oppervlakten
                  per woning in 2012 bekend, zie onderstaande tabel.
               
Land/ regio
Gemiddeld oppervlakte (m2) woning per huishouden (2012)
Cyprus
141,4
Luxembourg
131,1
Iceland
130,4
Belgium
124,3
Norway
122,7
Denmark
118,1
Switzerland
117,2
Netherlands
106,7
Portugal
106,4
Austria
99,7
Sweden
99,7
Spain
99,1
Germany
94,3
France
93,7
Italy
93,6
Greece
88,6
Finland
88,6
Slovakia
87,4
Croatia
81,6
Slovenia
80,3
Czechia
78
Hungary
75,6
Poland
75,2
Bulgaria
73
Estonia
66,7
Lithuania
63,2
Latvia
62,5
Romania
43,9
Ireland
–
Malta
–
United Kingdom
–
Bron: Eurostat.
Vraag 4:
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat de ledenaantallen die politieke partijen opgeven
                     overeenkomen met de daadwerkelijke ledenaantallen?
                  
Antwoord:
Jaarlijks moeten politieke partijen voor 1 juli verantwoording afleggen voor de ontvangen
                     subsidie op basis van de Wet financiering politieke partijen. Onderdeel van deze verantwoording
                     is een goedkeurende accountantsverklaring. Deze verklaring ziet onder andere toe op
                     de juistheid van de opgegeven ledentallen van de politieke partij, en indien van toepassing,
                     van de aangewezen politieke jongerenorganisatie. Wanneer deze goedkeurende verklaring
                     ontbreekt, vervallen voor deze partij de op deze ledentallen gebaseerde bedragen per
                     lid van de te ontvangen subsidie (Wfpp, art. 12, vierde lid).
                  
Vraag 5:
Kunt u toelichten hoe de beschikbaarheid van 360 miljoen euro voor de woningbouwimpuls
                     tot stand is gekomen, gelet op het feit dat in het programma woningbouw van maart
                     dit jaar 250 miljoen euro werd verwacht?
                  
Antwoord:
In totaal is deze kabinetsperiode € 1,25 mld. beschikbaar voor komende tranches van
                     de woningbouwimpuls.
                  
Vanuit de gereserveerde middelen wordt nu € 300 mln. ingezet voor de openstelling
                     van de 4e tranche van de woningbouwimpuls i.p.v. de eerder verwachte € 250 mln. Naast de € 300 mln.
                     voor de 4e tranche van de woningbouwimpuls resteert nog € 60 mln. dat gereserveerd
                     is voor de MIRT-Verkenning OV en Wonen in de regio Utrecht. Hetgeen totaal € 360 mln.
                     maakt.
                  
Ik zal u in de tweede helft van dit jaar informeren over de volgende tranches van
                  de woningbouwimpuls.
               
Vraag 6:
In hoeverre verwacht u dat deze extra middelen van de woningbouwimpuls gaan leiden
                     tot de bouw van extra woningen, gezien de beperkte capaciteit van de bouwsector in
                     zowel personeel als materiaal op dit moment? Welke mogelijkheden heeft u om hier scherp
                     op aan te sturen?
                  
Antwoord:
Uit een recente evaluatie (Kamerstuk 32 847, nr. 748) blijkt dat de Woningbouwimpuls voornamelijk effect heeft op de snelheid en continuïteit
                     van bouwprojecten en het aantal betaalbare woningen binnen deze bouwprojecten. Met
                     de Woningbouwimpuls worden concrete afspraken gemaakt over de bouwstroom binnen projecten,
                     waarmee projecten eerder starten en eerder worden afgerond. Voor de projecten geldt
                     dat de datum waarop wordt gestart met bouwen van de laatste woningen binnen 10 jaar
                     na toekenning van de middelen moet geschieden. Hiermee wordt de ontwikkeling van de
                     woningen gespreid in de tijd.
                  
Juist hiermee is de Woningbouwimpuls van toegevoegde waarde; door concrete afspraken
                     te maken over de bouwstroom, en de betaalbaarheid binnen de projecten
                  
Met gemeenten wordt de voortgang van deze projecten besproken en gecontroleerd, om
                     een tijdige start en afronding van het project te verzekeren.
                  
Vraag 7:
Kunt u verklaren waarom er in 2022 52 miljoen euro minder wordt uitgegeven aan klimaatbeleid
                     en ondersteuning van regionale energiestrategieën dan in de begroting 2022 werd voorzien?
                  
Antwoord:
Er wordt niet € 52 mln. minder uitgegeven aan klimaatbeleid en ondersteuning Regionale
                     Energiestrategieën, maar de middelen zijn overgeboekt naar het Gemeentefonds. Deze
                     middelen worden via een decentralisatie-uitkering aan de gemeenten en provincies uitgekeerd
                     voor het uitvoeren van klimaatakkoordtaken (€ 40 mln.) en continuering van de ondersteuning
                     van het proces van de Regionale Energiestrategieën in de 30 regio’s (€ 12 mln.).
                  
Vraag 8:
Kunt u toelichten waarom u in 2022 verwacht meer middelen (360 miljoen euro) uit te
                     geven aan de woningbouwimpuls dan in het programma woningbouw werd verwacht (250 miljoen euro)?
                  
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 9:
In hoeverre verwacht u dat de nieuwe tranche van de woningbouwimpuls zal leiden tot
                     de bouw van heel veel extra woningen, gezien de twijfels die het Planbureau voor de
                     Leefomgeving en het Economisch Instituut voor de Bouw hierover hebben geuit? Ziet
                     u mogelijkheden om bij de vormgeving hier scherper op te sturen? Zo ja op welke manier(en)?
                  
Antwoord:
Het doel van de Woningbouwimpuls is het versnellen van woningbouwplannen, welke door
                     een onrendabele top niet haalbaar zijn voor gemeenten. Door cofinanciering vanuit
                     de Woningbouwimpuls kan de bouw van betaalbare woningen, waar de vraag groot naar
                     is, toch worden bewerkstelligd. De Woningbouwimpuls heeft sinds 2020 in drie tranches
                     bijgedragen aan de bouw van bijna 140.000 woningen, verdeeld over 93 projecten. Op
                     basis van deze cijfers, zal er met de € 300 miljoen die beschikbaar is voor de volgende
                     tranche, naar verwachting kunnen worden bijgedragen aan zo’n 40.000 woningen.
                  
Bij toekenning van de Woningbouwimpuls worden over deze woningen concrete afspraken
                     gemaakt. Door concrete afspraken te maken over de bouwstroom en het betaalbare programma
                     binnen de projecten, en bij te dragen aan het tekort kan voorkomen worden dat het
                     betaalbare programma wordt afgeschaald en ontwikkelingen te lang worden afgehouden.
                     Met gemeenten wordt de voortgang van deze projecten besproken en gecontroleerd, om
                     een tijdige start en afronding van het project te verzekeren.
                  
Over het punt van extra woningen die voortkomen uit de Woningbouwimpuls, waar het
                  Planbureau voor de Leefomgeving over schrijft, is ook door de Algemene Rekenkamer
                  recent over gepubliceerd. Zij stellen onder andere dat het lastig is aan te tonen
                  of financiering uit de Woningbouwimpuls leidt tot de bouw van extra (additionele)
                  woningen. Over dit onderwerp was door mijn ministerie, in samenwerking met het Ministerie
                  van Financiën reeds een onderzoek gestart waarvan de resultaten recent aan uw Kamer
                  zijn verzonden. Dit onderzoek toont aan dat de Woningbouwimpuls op verschillende manieren
                  voor versnelling van projecten zorgt. Daarnaast zijn er in het onderzoek geen aanwijzingen
                  gevonden voor substitutie of verdringing van andere projecten binnen gemeenten. Verder
                  blijkt dat het meten van additionaliteit van een subsidie voor gebiedsontwikkeling
                  lastig is uit te drukken in aantallen (betaalbare) woningen. De concrete aanbevelingen
                  die het onderzoeksbureau doet om de additionaliteit beter te meten zijn doorgevoerd
                  in de aanvraagdocumentatie voor de vierde tranche. Indien het noodzakelijk blijkt,
                  wordt het instrument aangepast om de doelmatigheid te waarborgen.
               
Daarnaast is het van belang te kijken naar het geheel van beleidsmaatregelen die genomen
                  worden om de woningbouw te versnellen waarvan de Woningbouwimpuls onderdeel is. Zo
                  worden er afspraken gemaakt met lokale overheden over 900.000 woningen waarvan twee
                  derde deel betaalbaar.
               
Vraag 10:
Hoeveel ouderenwoningen worden er extra gerealiseerd en hoeveel zorgbuurthuizen zijn
                     er extra gerealiseerd?
                  
Antwoord:
De regeling staat momenteel nog open voor aanvragen. Om deze reden is er nog geen
                     informatie beschikbaar over het aantal te realiseren woningen.
                  
Vraag 11:
Hoeveel woningen worden er extra gerealiseerd voor aandachtsgroepen?
Antwoord:
Gemeenten hebben in de eerste tranche van de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen
                     (RHA) uit eind 2021 aanvragen ingediend om 6.335 woonruimten voor aandachtsgroepen
                     en 1.751 verblijfsruimten voor arbeidsmigranten te realiseren. De tweede tranche van
                     deze regeling ligt momenteel voor ter consultatie. Op 19 september 2022 zal het loket
                     voor deze tweede tranche geopend worden. Op basis van de huidige voorwaarden en bij
                     uitputting van het volledige budget, verwachten wij in deze tranche aanvragen voor
                     circa 6000 woonruimten voor aandachtsgroepen. Deze verwachting kan worden bijgesteld,
                     bijvoorbeeld naar aanleiding van wijzigingen aan de conceptregeling. De genoemde woningaantallen
                     dienen gerealiseerd te zijn binnen een termijn van vijf jaar na toekenning van de
                     beschikking. Tevens wordt er inzet gepleegd voor de huisvesting van Oekraïense ontheemden.
                  
Vraag 12:
Hoeveel flexwoningen worden er gerealiseerd?
Antwoord:
Sinds de stimuleringsaanpak flexwonen in 2019 naar de Tweede Kamer is gestuurd zijn
                     er per jaar ongeveer 5.000 flexwoningen gerealiseerd Kamerstukken II 2018/19, 35 000 VII, nr. 62). In het Coalitieakkoord is afgesproken de productie te verhogen naar 15.000 flexwoningen
                     per jaar.
                  
Vraag 13:
Wat is de gemiddelde huurtoeslag per huishouden?
Antwoord:
In 2022 hebben huurtoeslagontvangers vooralsnog een voorschot van gemiddeld € 236
                     per maand ontvangen. Omdat de aanvragen voor dit jaar nog lopen, zijn deze voorschotten
                     alleen nog voorlopig en nog niet definitief toegekend. Dit bedrag kan dus nog wijzigen
                     bij het definitief toekennen.
                  
Het laatste jaar waarover meer dan 90% definitief is toegekend is 2020. In dat jaar
                     ontvingen huurtoeslagontvangers gemiddeld € 234 per maand aan huurtoeslag.
                  
Vraag 14:
Wat is het effect van de verschillende huurverhogingen op de huurtoeslag?
Antwoord:
De indexering van het huurtoeslagbudget is deels afhankelijk van (gerealiseerde) huurverhogingen,
                     doordat een aantal parameters van de huurtoeslag hiermee geïndexeerd worden. In de
                     regel zijn huurverhogingen gekoppeld aan inflatie. Een hogere inflatie leidt dan tot
                     hogere huurverhogingen. Indien de inflatie hoger uitvalt dan waarmee in de raming
                     was rekening gehouden, leidt dit tot hogere uitgaven van de huurtoeslag.
                  
Vraag 15:
Hoeveel schimmel- vochtwoningen worden per jaar aangepakt uit de gelden van het Volkshuisvestingfonds?
Antwoord:
Met de toekenningen van de eerste tranche van het Volkshuisvestingsfonds worden in
                     de periode tot het jaar 2031 bijna 22.000 woningen in kwetsbare gebieden verbeterd,
                     waarbij ruim 20.000 woningen via intensieve renovatie. Via de jaarlijkse SISA-verantwoording
                     rapporteren medeoverheden over hun resultaten, waaronder het aantal woningen dat is
                     afgerond. In de tweede helft van dit jaar van dit jaar dienen gemeenten/regio’s die
                     een toekenning hebben ontvangen hun eerste verantwoording in te dienen over de voortgang
                     in het jaar 2021.
                  
De Volkshuisvestingsfondsprojecten van medeoverheden bevatten maatregelen waaronder
                     ook de aanpak van schimmel- en vochtproblematiek. Daarnaast zijn er ook een aantal
                     projecten waarin woningen worden gesplitst of samengevoegd. Er zijn geen data op jaarbasis
                     beschikbaar.
                  
Vraag 16:
Hoeveel woningen worden per jaar extra gerenoveerd uit de gelden van het Volkshuisvestingfonds?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 15
Vraag 17:
Hoeveel woningen worden per jaar gesplitst en samengevoegd uit de gelden van het Volkshuisvestingfonds?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 15
Vraag 18:
Kunt u de herkomst van de extra 250 miljoen euro voor de woningbouwimpuls duiden,
                     gelet op verschil tussen de 1 miljard euro uit het coalitieakkoord en de 1,25 miljard euro
                     uit uw brief van 25 mei jl. en het programma woningbouw? Bij welke besluitvorming
                     zijn de extra 250 miljoen euro beschikbaar gekomen en waar kan de Kamer deze besluitvorming
                     terugvinden?
                  
Antwoord:
De € 250 miljoen voor de volgende tranche van de Woningbouwimpuls is afkomstig uit
                     de augustusbesluitvorming van 2021. Dit is gecommuniceerd in de Kamerbrief «invulling
                     10*€ 100 miljoen voor additionele woningbouw (Kamerstuknummer 2021/2022, 36 120 VII, nr. 1).
                  
Vraag 19:
Is het afwegingskader, zoals is aangekondigd in het programma woningbouw, om te bepalen
                     naar welke doelen en gebieden de investeringen gaan voor grootschalige woningbouwgebieden,
                     dat samenhangt met de 7,5 miljard euro uit het Mobiliteitsfonds, inmiddels vastgesteld
                     in het Bestuurlijk Overleg Leefomgeving (BOL)? Zo ja, wanneer wordt dit afwegingskader
                     naar de Kamer gestuurd? Zo nee, wanneer verwacht u dit afwegingskader vast te gaan
                     stellen in het BOL?
                  
Antwoord:
Momenteel is er een ontwerpafweegkader. De definitieve vaststelling van het afweegkader
                     zal plaatsvinden in een bestuurlijk overleg met de koepels (IPO, VNG, UvW en vervoerregio’s).
                     Een datum voor dat overleg is niet gepland. Uw Kamercommissie ontvangt het afwegingskader
                     nadat het is vastgesteld.
                  
Vraag 20:
Hoeveel woningen worden er extra gerealiseerd uit de begroting voor Wadden?
Antwoord:
Met de circa € 5 mln. voor de Waddeneilanden wordt een netto toevoeging van tenminste
                     200 woningen op de eilanden beoogd.
                  
Vraag 21:
Hoeveel Huurcommissie-zaken kunnen met de extra gelden afgehandeld worden?
Antwoord:
De Huurcommissie verwacht in 2022 in totaal 17.880 zaken af te doen. Deze zijn onder
                     te verdelen in 14.880 reguliere zaken en 3.000 verzetszaken. Dit zijn circa 2.000
                     zaken meer dan in de ontwerpbegroting 2022 was opgenomen. Daarnaast zijn extra middelen
                     vrijgemaakt voor de bouw van het nieuwe zaaksysteem en de vormgeving van een projectbureau
                     om de Huurcommissie voor te bereiden op nieuwe wetgeving.
                  
Vraag 22:
Hoeveel extra geld heeft de Huurcommissie verzocht?
Antwoord:
De Huurcommissie heeft in haar offerte aangegeven hoeveel zaken zij verwacht af te
                     handelen en hoeveel middelen hiervoor extra benodigd zijn. Deze offerte is integraal
                     gehonoreerd en de extra benodigde middelen zijn hiervoor vrijgemaakt. Het verkregen
                     bedrag vanuit het moederdepartement is gelijk aan het door de Huurcommissie gevraagde
                     bedrag, namelijk ca. € 12 mln.
                  
De Huurcommissie heeft in haar offerte aangegeven hoeveel zaken zij verwacht af te
                     handelen en hoeveel middelen hiervoor extra benodigd zijn. Deze offerte is integraal
                     gehonoreerd en de extra benodigde middelen zijn hiervoor vrijgemaakt. Het verkregen
                     bedrag vanuit het moederdepartement is gelijk aan het door de Huurcommissie gevraagde
                     bedrag, namelijk ca. € 12 miljoen.
                  
Vraag 23:
Hoeveel woningen worden er extra uit de gelden voor Woondeals gerealiseerd en kunt
                     u daarbij inzichtelijk maken hoeveel sociale huurwoningen en hoeveel sociale koopwoningen
                     en hoeveel overige huur- en koopwoningen?
                  
Antwoord:
In het vierde kwartaal worden in het hele land regionale woondeals gesloten, dus dat
                     kan ik nu nog niet inzichtelijk maken.
                  
De gelden die voorzien zijn voor woondeals betreffen procesgelden, geen investeringsgeld,
                     voor het opstellen en uitvoeren van nieuwe woondeals.
                  
Uitgangspunt is dat van de nieuwbouwopgave 2/3 betaalbaar moet zijn. Er worden in
                     de woondeals afspraken opgenomen over de segmenten sociale huur, midden huur, en betaalbare
                     koop tot aan NHG-grens op basis van bruto nieuwbouw, uitgesplitst in jaarschijven.
                     Ook het aantal woningen dat woningcorporaties bouwen met een uitsplitsing sociale
                     huur en midden huur wordt opgenomen. Onderdeel van deze afspraken is ook de verdeling
                     van de sociale woningbouw op basis van fair share, gericht op het streven naar 30%
                     sociale woningen voor de bestaande voorraad. Het hebben van een woondeal (of zicht
                     daarop) wil ik voorwaardelijk maken voor de inzet van financiële middelen, zoals de
                     Woningbouwimpuls.
                  
Vraag 24:
Waarom worden er volgens de toelichting middelen voor de stimuleringsregeling ouderenhuisvesting
                     naar 2023 geschoven? Hoe verhoudt dit zich tot de 20 miljoen euro die nog voor 2022
                     is gereserveerd volgens tabel 7 op pagina 14?
                  
Antwoord:
Voor de stimuleringsregeling voor ouderen is in totaal € 38 mln. beschikbaar. Hiervan
                     zijn er € 20 mln. beschikbaar in 2022 en € 18 mln. voor 2023. De middelen voor 2023
                     zijn van 2021 naar 2023 geschoven in verband met het feit dat de regeling voor ouderenhuisvesting
                     in 2022 is gepubliceerd.
                  
Voor de stimuleringsregeling voor ouderen is in totaal € 38 mln. beschikbaar. Hiervan
                     zijn er € 20 mln. beschikbaar in 2022 en € 18 mln. voor 2023. De middelen voor 2023
                     zijn van 2021 naar 2023 geschoven in verband met het feit dat de regeling voor ouderenhuisvesting
                     in 2022 is gepubliceerd.
                  
Vraag 25:
Kunt u het verschil in uitgaven toelichten tussen de uitgaven volgens de suppletoire
                     begroting en het beleidsprogramma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving, met
                     name voor de regeling Warmtefonds en het Programma Aardgasvrije Wijken?
                  
Antwoord:
In de suppletoire begroting worden alleen de wijzigingen van begroting genoemd en
                     in het beleidsprogramma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving wordt het beschikbare
                     budget genoemd inclusief de wijzigingen in de 1e suppletoire begroting.
                  
Vraag 26:
Kunt u toelichten wat de reden is om een deel van het bedrag van 45 miljoen euro voor
                     het Warmtefonds door te schuiven naar 2027? Waarom wordt dit niet naar eerdere jaren
                     doorgeschoven?
                  
Antwoord:
In de jaren 2023–2027 staat al een budgetreeks voor het Warmtefonds op de begroting
                     van BZK. Op basis van de verwachte aanvragen van het Warmtefonds en de beschikbare
                     budgetten meerjarig op de begroting worden de middelen in het – naar huidig inzicht –
                     juiste kasritme gezet. Zo is een deel van het bedrag van € 45 mln. voor het Warmtefonds
                     doorgeschoven naar 2027.
                  
Vraag 27:
Hoeveel woningen worden per jaar geïsoleerd vanuit het Nationaal Isolatie Programma?
Antwoord:
In het Nationaal Isolatieprogramma (Kamerstukken II, 2021/22 30 196, nr. 787) staan meerdere actielijnen beschreven.
• De ambitie is om met actielijn 1 ongeveer 750.000 koopwoningen via een lokale aanpak
                           samen met gemeenten te isoleren. Naar verwachting kunnen gemeenten hiervoor vanaf
                           begin 2023 meerjarige plannen indienen. Op basis daarvan kan volgend voorjaar een
                           preciezer totaalbeeld van de gemeentelijke aanpak worden gegeven aan uw Kamer.
                        
• Het doel van actielijn 2 is het isoleren van een miljoen huurwoningen naar de isolatiestandaard,
                           zowel in het sociale als het particuliere segment. Met Aedes worden hierover momenteel
                           afspraken gemaakt. Hierover wordt uw Kamer geïnformeerd zodra de gesprekken zijn afgerond.
                        
• Het streven van actielijn 3 is het versnellen van de isolatie van ongeveer 750.000
                           koopwoningen op eigen initiatief (en via collectieve inkoopinitiatieven). Dat stimuleren
                           we met aantrekkelijke, laagdrempelige, breed toegankelijke financiering en subsidie
                           en met een landelijke communicatiecampagne en het platform «Verbeter je huis». Uw
                           Kamer zal jaarlijks worden geïnformeerd over het aantal gesubsidieerde maatregelen
                           via de Investeringssubsidie voor duurzame energie en energiebesparing (ISDE) en de
                           Subsidie Energiebesparing Eigen Huis (SEEH).
                        
De monitoring van het Nationaal Isolatieprogramma is onderdeel van de jaarlijkse monitoring
                     van het Programma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving.
                  
Vraag 28:
Met hoeveel huishoudens zal de energiearmoede per jaar afnemen?
Antwoord:
Het aantal huishoudens in energiearmoede is – naast beleidsinterventies – afhankelijk
                     van veel factoren, waaronder exogene factoren zoals de ontwikkeling van de energieprijzen
                     en inflatie. TNO schat dat op basis van de huidige energieprijzen er zo’n 640 duizend
                     huishoudens momenteel in energiearmoede leven. Hierbij is geen rekening gehouden met
                     dalend energieverbruik door gedragsverandering of verduurzaming en mogelijk veranderde
                     inkomenssituaties. Het is daarom op dit moment niet mogelijk om een accurate inschatting
                     te maken van de te verwachten ontwikkeling van het aantal huishoudens in energiearmoede.
                  
In de Europese Regulation on the Governance of the Energy Union and Climate Policy
                     is één van de verplichtingen het in kaart brengen en monitoren van energiearmoede.
                     Een logische stap is om de indicatoren uit dit onderzoek van TNO verder uit te werken
                     en te gebruiken als basis voor een jaarlijkse monitoring van energiearmoede. Daarom
                     werkt het CBS in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK)
                     aan een jaarlijkse monitor voor energiearmoede. Het methodedocument hiervoor zal voor
                     de zomer gereed zijn en naar verwachting zal de eerste monitor energiearmoede in het
                     najaar gereed zijn. De Minister voor Klimaat en Energie heeft al toegezegd dat deze,
                     met een appreciatie van het kabinet, zal worden aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II,
                     2021/22, 22 112, nr. 3408). Hiermee wordt inzichtelijk gemaakt wat de huidige stand van zaken is betreffende
                     het aantal huishoudens in energiearmoede en kan de ontwikkeling ook in kaart worden
                     gebracht.
                  
Uw Kamer zal daarnaast op basis van de verantwoording door gemeenten over de aanpak
                     energiearmoede worden geïnformeerd over:
                  
• het aantal huishoudens aan wie energiebesparende voorzieningen zijn verstrekt;
• het aantal huishoudens dat ondersteuning – bijvoorbeeld via advies over vermindering
                           van het energiegebruik voor zijn of haar specifieke woning – heeft gekregen;
                        
• de toegepaste maatregelen.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken - 
              
                  Mede ondertekenaar
G.C. Honsbeek, adjunct-griffier 
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| VVD | 34 | Voor | 
| D66 | 24 | Voor | 
| PVV | 17 | Voor | 
| CDA | 14 | Voor | 
| PvdA | 9 | Voor | 
| SP | 9 | Voor | 
| GroenLinks | 8 | Voor | 
| PvdD | 6 | Voor | 
| ChristenUnie | 5 | Voor | 
| FVD | 5 | Voor | 
| DENK | 3 | Voor | 
| Groep Van Haga | 3 | Tegen | 
| JA21 | 3 | Voor | 
| SGP | 3 | Voor | 
| Volt | 2 | Voor | 
| BBB | 1 | Voor | 
| BIJ1 | 1 | Tegen | 
| Fractie Den Haan | 1 | Voor | 
| Gündogan | 1 | Voor | 
| Omtzigt | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.