Nota van wijziging : Derde nota van wijziging
35 920 Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met onder andere de uitbreiding van het bestuurlijk handhavingsinstrumentarium (Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium onderwijs)
Nr. 24
DERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 28 juni 2022
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt in het voorgestelde artikel 153, onder vernummering van het
derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid, een derde lid ingevoegd,
luidende:
3. Onze Minister motiveert in de aanwijzing waarom het doel van de aanwijzing niet
met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
2. In onderdeel A wordt aan het voorgestelde artikel 153, vijfde lid (nieuw), toegevoegd
«, waaruit volgt dat sprake is van wanbeheer als bedoeld in het tweede lid».
3. In onderdeel B wordt in het voorgestelde artikel 153a, eerste lid, onderdeel b,
«redelijk» vervangen door «wezenlijk».
4. In onderdeel B wordt in het voorgestelde artikel 153a, onder vernummering van het
tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid, een tweede lid ingevoegd,
luidende:
2. Onze Minister motiveert in de spoedaanwijzing waarom het doel van de spoedaanwijzing
niet met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
5. In onderdeel B wordt aan het voorgestelde artikel 153a, vijfde lid (nieuw), toegevoegd
«, waaruit volgt dat is voldaan aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid».
B
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt in het voorgestelde artikel 132, onder vernummering van het
derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid, een derde lid ingevoegd,
luidende:
3. Onze Minister motiveert in de aanwijzing waarom het doel van de aanwijzing niet
met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
2. In onderdeel A wordt aan het voorgestelde artikel 132, vijfde lid (nieuw), toegevoegd
«, waaruit volgt dat sprake is van wanbeheer als bedoeld in het tweede lid».
3. In onderdeel B wordt in het voorgestelde artikel 132a, eerste lid, onderdeel b,
«redelijk» vervangen door «wezenlijk».
4. In onderdeel B wordt in het voorgestelde artikel 132a, onder vernummering van het
tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid, een tweede lid ingevoegd,
luidende:
2. Onze Minister motiveert in de spoedaanwijzing waarom het doel van de spoedaanwijzing
niet met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
5. In onderdeel B wordt aan het voorgestelde artikel 132a, vijfde lid (nieuw), toegevoegd
«, waaruit volgt dat is voldaan aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid».
C
Artikel III wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel B wordt in het voorgestelde artikel 3.38, onder vernummering van het
derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid, een derde lid ingevoegd,
luidende:
3. Onze Minister motiveert in de aanwijzing waarom het doel van de aanwijzing niet
met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
2. In onderdeel B wordt aan het voorgestelde artikel 3.38, vijfde lid (nieuw), toegevoegd
«, waaruit volgt dat sprake is van wanbeheer als bedoeld in het tweede lid».
3. In onderdeel C wordt in het voorgestelde artikel 3.38a, eerste lid, onderdeel b,
«redelijk» vervangen door «wezenlijk».
4. In onderdeel C wordt in het voorgestelde artikel 3.38a, onder vernummering van
het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid, een tweede lid ingevoegd,
luidende:
2. Onze Minister motiveert in de spoedaanwijzing waarom het doel van de spoedaanwijzing
niet met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
5. In onderdeel C wordt aan het voorgestelde artikel 3.38a, vijfde lid (nieuw), toegevoegd
«, waaruit volgt dat is voldaan aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid».
D
Artikel IV wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel E wordt in het voorgestelde artikel 6.2.3c in het opschrift en in
het eerste lid, onderdeel b, «redelijk» telkens vervangen door «wezenlijk».
2. In onderdeel H wordt in het voorgestelde artikel 3.1.5, onder vernummering van
het derde en vierde lid tot vierde tot en vijfde lid, een derde lid ingevoegd, luidende:
3. Onze Minister motiveert in de aanwijzing waarom het doel van de aanwijzing niet
met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
3. In onderdeel H wordt aan het voorgestelde artikel 3.1.5, vijfde lid (nieuw), toegevoegd
«, waaruit volgt dat sprake is van wanbeheer als bedoeld in het tweede lid».
4. In onderdeel I wordt in het voorgestelde artikel 3.1.6, eerste lid, onderdeel b,
«redelijk» vervangen door «wezenlijk».
5. In onderdeel I wordt in het voorgestelde artikel 3.1.6, onder vernummering van
het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, een tweede lid ingevoegd,
luidende:
2. Onze Minister motiveert in de spoedaanwijzing waarom het doel van de spoedaanwijzing
niet met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
6. In onderdeel I wordt aan het voorgestelde artikel 3.1.6, vijfde lid (nieuw), toegevoegd
«, waaruit volgt dat is voldaan aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid».
E
Artikel V wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt in het voorgestelde artikel 9.9a, onder vernummering van het
derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid, een derde lid ingevoegd,
luidende:
3. Onze Minister motiveert in de aanwijzing waarom het doel van de aanwijzing niet
met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
2. In onderdeel A wordt aan het voorgestelde artikel 9.9a, vijfde lid (nieuw), toegevoegd
«, waaruit volgt dat sprake is van wanbeheer als bedoeld in het tweede lid».
3. In onderdeel B wordt in het voorgestelde artikel 9.9b, eerste lid, onderdeel b,
«redelijk» vervangen door «wezenlijk».
4. In onderdeel B wordt in het voorgestelde artikel 9.9b, onder vernummering van het
tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, een tweede lid ingevoegd,
luidende:
2. Onze Minister motiveert in de spoedaanwijzing waarom het doel van de spoedaanwijzing
niet met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
5. In onderdeel B wordt aan het voorgestelde artikel 9.9b, vijfde lid (nieuw), toegevoegd
«, waaruit volgt dat is voldaan aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid».
6. In onderdeel D wordt in het voorgestelde artikel 10.3e, onder vernummering van
het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een derde lid ingevoegd,
luidende:
3. Onze Minister motiveert in de aanwijzing waarom het doel van de aanwijzing niet
met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
7. In onderdeel D wordt aan het voorgestelde artikel 10.3e, vijfde lid (nieuw), toegevoegd
«, waaruit volgt dat sprake is van wanbeheer als bedoeld in het tweede lid».
8. In onderdeel E wordt in het voorgestelde artikel 10.3e1, eerste lid, onderdeel
b, «redelijk» vervangen door «wezenlijk».
9. In onderdeel E wordt in het voorgestelde artikel 10.3e1, onder vernummering van
het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, een tweede lid ingevoegd,
luidende:
2. Onze Minister motiveert in de spoedaanwijzing waarom het doel van de spoedaanwijzing
niet met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
10. In onderdeel E wordt aan het voorgestelde artikel 10.3e1, vijfde lid (nieuw),
toegevoegd «, waaruit volgt dat is voldaan aan de vereisten, bedoeld in het eerste
lid».
11. In onderdeel F wordt in het voorgestelde artikel 11.7a, onder vernummering van
het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid, een derde lid ingevoegd,
luidende:
3. Onze Minister motiveert in de aanwijzing waarom het doel van de aanwijzing niet
met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
12. In onderdeel F wordt aan het voorgestelde artikel 11.7a, vijfde lid (nieuw), toegevoegd
«, waaruit volgt dat sprake is van wanbeheer als bedoeld in het tweede lid».
13. In onderdeel G wordt in het voorgestelde artikel 11.7b, eerste lid, onderdeel
b, «redelijk» vervangen door «wezenlijk».
14. In onderdeel G wordt in het voorgestelde artikel 11.7b, onder vernummering van
het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, een tweede lid ingevoegd,
luidende:
2. Onze Minister motiveert in de spoedaanwijzing waarom het doel van de spoedaanwijzing
niet met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
15. In onderdeel G wordt aan het voorgestelde artikel 11.7b, vijfde lid (nieuw), toegevoegd
«, waaruit volgt dat is voldaan aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid».
F
Artikel VI wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel A wordt in het voorgestelde artikel 122, onder vernummering van het
derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een derde lid ingevoegd, luidende:
3. Onze Minister motiveert in de aanwijzing waarom het doel van de aanwijzing niet
met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
2. In onderdeel A wordt aan het voorgestelde artikel 122, vijfde lid (nieuw), toegevoegd
«, waaruit volgt dat sprake is van wanbeheer als bedoeld in het tweede lid».
3. In onderdeel B wordt in het voorgestelde artikel 122a, eerste lid, onderdeel b,
«redelijk» vervangen door «wezenlijk».
4. In onderdeel B wordt in het voorgestelde artikel 122a, onder vernummering van het
tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, een tweede lid ingevoegd,
luidende:
2. Onze Minister motiveert in de spoedaanwijzing waarom het doel van de spoedaanwijzing
niet met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
5. In onderdeel B wordt aan het voorgestelde artikel 122a, vijfde lid (nieuw), toegevoegd
«, waaruit volgt dat is voldaan aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid».
G
Artikel VII wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel D, wordt in het voorgestelde artikel 6.2.6 in het opschrift en in
het eerste lid, onderdeel b, «redelijk» vervangen door «wezenlijk».
2. In onderdeel G wordt in het voorgestelde artikel 10.1, onder vernummering van het
vierde lid tot vijfde lid, een vierde lid ingevoegd, luidende:
4. Onze Minister motiveert in de aanwijzing waarom het doel van de aanwijzing niet
met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
3. In onderdeel H wordt in het voorgestelde artikel 10.1a, eerste lid, onderdeel b,
«redelijk» vervangen door «wezenlijk».
4. In onderdeel H wordt in het voorgestelde artikel 10.1a, onder vernummering van
het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Onze Minister motiveert in de spoedaanwijzing waarom het doel van de spoedaanwijzing
niet met een minder zwaar middel kan worden bereikt.
Toelichting
Deze nota van wijziging verstevigt en expliciteert een aantal waarborgen met betrekking
tot de aanwijzing en de spoedaanwijzing. Het betreft de volgende aanpassingen.
1. Wezenlijk vermoeden van wanbeheer in plaats van redelijk vermoeden
In het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel was opgenomen dat, onder meer,
een ernstig vermoeden van wanbeheer vereist is voor het opleggen van een spoedaanwijzing.
Van een ernstig vermoeden is sprake, indien op basis van een inspectieonderzoek kan
worden aangenomen dat met een grote mate van waarschijnlijkheid een nog te verrichten
onderzoek het oordeel van wanbeheer zou opleveren.
In de eerste nota van wijziging1 is, in het belang van de slagvaardigheid van het instrument, dit vereiste gewijzigd
naar «redelijk vermoeden». Van een redelijk vermoeden is sprake als de inspectie oordeelt
dat met waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat een nog te verrichten onderzoek
het oordeel wanbeheer zal opleveren. Hoewel zulks in de ogen van de regering, mede
gelet op de overige vereisten en waarborgen die aan de spoedaanwijzing zijn verbonden,
in overeenstemming is met artikel 23 van de Grondwet, zijn er vanuit de Tweede Kamer
zorgen geuit over het feit dat deze versoepeling tot te gemakkelijke inzet van de
spoedaanwijzing zou kunnen leiden.
De regering is met de Kamer van mening dat een besluit tot oplegging van een spoedaanwijzing
niet lichtvaardig moet kunnen worden genomen. Zorgvuldigheid is essentieel. Tegelijkertijd
meent de regering dat, juist in urgente situaties, gepaste voortvarendheid gewenst
is en dat een te zware bewijsmaatstaf daaraan in de weg zou kunnen staan. Het weer
terugbrengen van het begrip «ernstig vermoeden» sluit in de ogen van de regering dan
ook onvoldoende aan bij de noodzaak van een slagvaardig instrumentarium, maar zij
acht het wel wenselijk en nuttig om de waarborgen die aan de spoedaanwijzing zijn
verbonden te verstevigen.
Om die reden wordt in onderhavige nota van wijziging het vereiste van «redelijk vermoeden»
gewijzigd in «wezenlijk vermoeden». Deze term houdt het midden tussen «redelijk vermoeden»
en «ernstig vermoeden». Aldus wordt de bewijsmaatstaf verzwaard en wordt een balans
gevonden tussen enerzijds het waarborgen van de vrijheid van onderwijs, en anderzijds
het belang van een slagvaardig instrumentarium om in spoedeisende gevallen leerlingen
en studenten te kunnen beschermen. Indien met een substantiële mate van waarschijnlijkheid
kan worden aangenomen dat een nog te verrichten onderzoek het oordeel van wanbeheer
zou opleveren, is aan dit vereiste voldaan. Uiteraard dient dit te volgen uit een
conform artikel 20 van de Wet op het onderwijstoezicht vastgesteld inspectierapport.
Tevens moet uit dat inspectierapport volgen dat sprake is van een overtreding en van
onverwijlde spoed (zie ook onder 3.), om tot de oplegging van een spoedaanwijzing
te kunnen overgaan. Overige waarborgen aan het instrument van de spoedaanwijzing2 betreffen overigens het feit dat de spoedaanwijzing altijd voorlopige maatregelen
moet bevatten een beperkte geldigheidsduur heeft (zes maanden, met een eenmalige verlengingsmogelijkheid
van zes maanden).
2. Motiveringsplicht met betrekking tot subsidiariteit
In artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht is het evenredigheidsbeginsel neergelegd.
Hierin ligt het subsidiariteitsbeginsel besloten, hetgeen inhoudt dat, indien het
doel van een besluit kan worden bereikt met een minder zwaar middel, voor het minder
zware middel moet worden gekozen. Dat geldt dus ook voor de oplegging van een aanwijzing
of spoedaanwijzing: indien het doel van de (spoed)aanwijzing met een minder zwaar
middel kan worden bereikt, moet voor dat middel worden gekozen.
Voorkomen moet worden dat de Minister een zwaar middel als de (spoed)aanwijzing inzet
terwijl er minder vergaande opties open staan. Om die reden wordt door middel van
deze nota van wijziging geëxpliciteerd dat de Minister, als hij een (spoed)aanwijzing
oplegt, altijd motiveert waarom niet met minder vergaande middelen dan de (spoed)aanwijzing
kan worden volstaan. Zo dient hij te motiveren of een herstelopdracht, bekostigingssanctie
of een andersoortige interventie niet ook een oplossing voor het probleem kan bieden.
Hierbij betrekt de Minister de opstelling van het bevoegd gezag. Indien een bevoegd
gezag zich, na constatering van het (wezenlijk vermoeden van) wanbeheer op geloofwaardige
wijze constructief en meewerkend opstelt, is het bijvoorbeeld niet nodig om een aanwijzing
op te leggen, maar kan worden volstaan met een herstelopdracht. Ook de toezichtshistorie
kan in dit verband relevant zijn.
3. Eisen aan inhoud inspectierapport
Voor een aanwijzing of spoedaanwijzing is altijd een onderzoeksrapport van de inspectie
nodig. Zie bijvoorbeeld artikel 153, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs.
Zodoende wordt gewaarborgd dat de Minister niet zonder dat daar een deskundig en onafhankelijk
oordeel van de inspectie aan ten grondslag ligt, zou overgaan tot oplegging van een
(spoed)aanwijzing. De inspectie vormt derhalve een «buffer» tussen politiek en bevoegd
gezag.
In de wet (en het wetsvoorstel) is niet expliciet bepaald dat uit dit inspectierapport
moet volgen dat is voldaan aan de in de sectorwetgeving neergelegde vereisten voor
de oplegging van een (spoed)aanwijzing. In theorie zou het de Minister daarom zijn
toegestaan om een (spoed)aanwijzing op te leggen op basis van een inspectierapport
waar (bijvoorbeeld) niet uit volgt dat een aanwijzing kan worden gegeven, omdat er
geen sprake is van wanbeheer.
Met deze nota van wijziging wordt daarom verduidelijkt dat een aanwijzing altijd dient
te berusten op een inspectierapport, waaruit volgt dat sprake is van wanbeheer. Ten
aanzien van de spoedaanwijzing wordt geregeld dat een spoedaanwijzing altijd dient
te berusten op een inspectierapport, waaruit volgt dat is voldaan aan de vereisten
die voor de spoedaanwijzing gelden (overtreding, wezenlijk vermoeden van wanbeheer
en onverwijlde spoed).
Deze nota van wijziging wordt gegeven mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Voor |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Voor |
DENK | 3 | Tegen |
Groep Van Haga | 3 | Voor |
JA21 | 3 | Voor |
SGP | 3 | Tegen |
Volt | 2 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Tegen |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gündogan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.