Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 078 Wijziging van de Wet inburgering 2021 in verband met aanpassing van het overgangsrecht
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Met dit wetsvoorstel worden enkele wijzigingen voorgesteld met betrekking tot de Wet
inburgering 2021 (verder: de wet of Wi 2021). Er wordt een grondslag gecreëerd in
het overgangsrecht dat ziet op de Wet inburgering (verder: de Wi 2013), waarmee het
mogelijk wordt gemaakt om bij algemene maatregel van bestuur enkele maatregelen te
treffen ten aanzien van de inburgeringsregelgeving die van toepassing blijft op personen
die onder de Wi 2013 vallen. Tot 1 januari 2022 zijn inburgeraars ingestroomd onder
de Wi 2013, en daarmee zal het inburgeringsregime van deze wet nog zeker tot 2027
doorwerken.
De Wi 2013 is bewust opgezet als een strenge wet, waar de verantwoordelijkheid voor
de inburgering ligt bij de inburgeringsplichtige. De uitvoeringspraktijk heeft geleerd
dat dit stelsel een aantal belemmeringen kent om inburgering als start van participatie
te benutten. De afgelopen jaren zijn dan ook verschillende maatregelen genomen ter
verbetering van de positie van de inburgeringsplichtigen. Daarnaast heeft de kinderopvangtoeslagaffaire
tot een omslag in het denken geleid bij de regering en de rechtspraak.
Dit is de reden geweest waarom de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
de Wi 2013 en de positie van de veelal kwetsbare groep inburgeraars daarin, opnieuw
heeft bekeken.1 Er is een verkenning uitgevoerd naar verbetermogelijkheden binnen de Wi 2013, waarbij
ook de effecten op inburgeraars zijn onderzocht. Omdat niet al deze verbetermogelijkheden
voor inwerkingtreding van de Wi 2021 konden worden gerealiseerd, wordt in dit wetsvoorstel
een grondslag opgenomen om deze ook na de datum van inwerkingtreding te kunnen realiseren.
2. Overgangsrecht Wet inburgering 2013
De verplichtingen en rechten die voortvloeien uit de Wi 2013 zoals deze luidden voor
de dag van inwerking van de Wi 2021 blijven van toepassing op de inburgeringsplichtigen
voor wie de termijn voor het voldoen aan de inburgeringsplicht voor inwerkingtreding
reeds is aangevangen (art. 54 Wi 2021). Hierdoor bestaan de verschillende inburgeringsregimes
naast elkaar. Tot 1 januari 2022 zijn inburgeraars ingestroomd onder de Wi 2013, en
daarmee zal het inburgeringsregime van deze wet nog zeker tot 2027 doorwerken.
De voorgestelde aanpassingen in het regime van de Wi 2013, die worden gedaan via het overgangsrecht in de Wi2021, staan los van de verschillende vormen van overgangsrecht
die ten aanzien van de eventuele overheveling van inburgeraars onder de Wi2013 naar
de Wi2021 zijn onderzocht. Het besluit om een harde knip te maken tussen beide regimes
blijft als zodanig onveranderd. Wel leiden de voorgestelde aanpassingen tot het verzachten
van enkele hardheden uit de Wi2013.
Voor zover, door het invoeren van dit overgangsrecht, verschil gaat kunnen bestaan
binnen de groep van inburgeringsplichtigen onder de Wi2013 – namelijk degenen die
wel en niet meer kunnen profiteren van de versoepelingen – kan het volgende gezegd
worden. De regering acht de mogelijke versoepelingen van dusdanig belang dat zij deze
wil doorvoeren voor de inburgeraars die de komende jaren nog onder de Wi2013 moeten
inburgeren. In het licht van het nieuwe stelsel en tegen de achtergrond van de kinderopvangtoeslagaffaire
wordt het onwenselijk geacht om deze begunstigende maatregelen niet door te voeren.
Te meer omdat DUO in de uitvoeringstoets op het wetsvoorstel heeft aangegeven dat
de wijzigingen uitvoerbaar zijn.
De voorgestelde wijzigingen zien op de introductie van een wettelijke grondslag om
bij algemene maatregel van bestuur nadere begunstigende regels te (kunnen) stellen
ten aanzien van de inburgeraars die onder het regime van de Wi 2013 vallen. De wet
zelf benoemt, omwille van de rechtszekerheid, de onderwerpen en doelen die nader kunnen
worden gereguleerd. Hiermee wordt begunstiging mogelijk – voor zover daarvoor regels
kunnen worden gesteld – in de plaats van de eerder in de wet opgenomen bepaling dat
het oude recht (onverkort) van toepassing blijft op lopende trajecten. Hoewel de Wi 2013
destijds bewust is opgezet als een strenge wet, is – met de inzichten van nu en met
oog op het nieuwe inburgeringsstelsel – opnieuw gekeken naar de effecten van het huidige
stelsel en de positie van de veelal kwetsbare groep inburgeraars daarin. Hiertoe is
door SZW een interne verkenning naar verbetermogelijkheden binnen het huidige stelsel
gestart. Dit om inburgeraars die niet vallen onder het nieuwe inburgeringsstelsel
wel zo veel als mogelijk te helpen binnen de kaders van het huidige stelsel. In deze
verkenning is het huidige stelsel onder andere onderzocht op hardvochtige effecten
op inburgeraars.2 Dit is naar aanleiding van de kinderopvangtoeslagaffaire en in lijn met de motie
van de leden Ploumen en Jetten.3 Gelet op de specifieke context van het inburgeren en de onlangs ingevoerde Wi 2021
moeten de verkenning en het voorliggende wetsvoorstel echter los van deze aanleiding
op hun eigen merites worden beoordeeld.
Ten behoeve van de verkenning zijn gesprekken gevoerd met DUO, de VNG en andere betrokken
organisaties zoals VluchtelingenWerk Nederland. De voorstellen die een aanpassing
van regelgeving vergen en niet voor 1 januari 2022 konden worden gerealiseerd, zijn
in dit wetsvoorstel opgenomen. Hiermee kunnen enkele hardheden van de Wi2013 worden
verzacht, terwijl de kaders van de Wi2013 overeind blijven.
2.1 Grondslagen tot afwijking van onverkorte toepassing overgangsrecht
Er worden enkele grondslagen gecreëerd, om bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur af te wijken van het Besluit inburgering en de Regeling inburgering zoals
deze luidden voordat zij werden ingetrokken. Het gaat daarbij allereerst om een grondslag
die ziet op de ontheffing van de inburgeringsplicht. Sinds 1 juli 2018 is in de Regeling
inburgering onder meer opgenomen dat de Minister van SZW in individuele gevallen kan
overgaan tot ontheffing van de inburgeringsplicht als op grond van aantoonbaar geleverde
inspanningen (AGI) blijkt dat de inburgeringsplichtige redelijkerwijs niet aan de
inburgeringsplicht kan voldoen.4 Op grond van deze praktijk zal een aantal maatregelen worden getroffen, waardoor
onder meer de mogelijkheid voor een ontheffing AGI wordt verruimd. Dit betreft onder
andere een nieuwe ontheffingsgrond op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen
voor jonge nieuwkomers die na hun aankomst in Nederland eerst regulier onderwijs hebben
gevolgd en niet in staat zijn om op het niveau van het inburgeringsexamen (A-2) kennis
van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving te verwerven. Hierdoor vallen
deze jongeren tussen wal en schip, omdat zij niet in staat zijn om in te burgeren
en moeilijk kunnen voldoen aan de huidige voorwaarden voor een ontheffing van de inburgeringsplicht.
Deze bepaling heeft in principe onmiddellijke werking vanaf het moment van inwerkingtreding
en zal gelden voor alle jongeren die op dat moment inburgeringsplichtig zijn, maar
de bepaling kan bij koninklijk besluit terugwerkende kracht worden gegeven. Met DUO
wordt onderzocht of vooruitlopend op inwerkingtreding kan worden geanticipeerd op
versoepelingen, en zo ja, tot en met wanneer. Dit hangt in belangrijke mate samen
met de uitvoerbaarheid voor DUO.
In aanvulling hierop wordt een grondslag gecreëerd om de voorwaarden, waaronder een
verlenging van de inburgeringstermijn op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen
kan worden verleend, te kunnen verruimen. Deze verlenging wordt verleend indien de
inburgeringsplichtige ten minste twee examenpogingen heeft gedaan voor alle nog niet
behaalde examenonderdelen en ten minste 300 uur les heeft gevolgd. Beoogd wordt om
het aantal benodigde examenpogingen voor het onderdeel Oriëntatie op de Nederlandse
Arbeidsmarkt (ONA) te verlagen. Voldoen aan de ONA-eisen vergt in tegenstelling tot
de andere examenonderdelen, meer dan het afleggen van een examen. Het vergt bijvoorbeeld
het opnieuw vullen en samenstellen van een portfolio. Deze aanpassing vloeit voort
uit het feit dat in de uitvoeringspraktijk blijkt dat de eis van twee examenpogingen
voor dit onderdeel kan leiden tot een onvoorziene langere vertraging aan het einde
van het inburgeringstraject die door de inburgeringsplichtige op voorhand niet goed
in te schatten is. Het voornemen is om te bepalen dat het doorlopen van één ONA-examenpoging
voldoende is om in aanmerking te komen voor de AGI-verlenging. Na inwerkingtreding
zal deze bepaling gelden voor alle personen die op dat moment nog inburgeringsplichtig
zijn, maar de bepaling kan bij koninklijk besluit terugwerkende kracht worden gegeven.
Met DUO wordt onderzocht of zij deze bepaling met terugwerkende kracht kunnen doorvoeren.
Dit hangt in belangrijke mate samen met de uitvoerbaarheid voor DUO.
Daarnaast is er sprake van een «alles of niets»-bepaling, op grond waarvan een inburgeraar
bij een verwijtbare termijnoverschrijding – ook als deze gering is – de gehele lening
moet terugbetalen. Dit heeft reeds tot gerechtelijke procedures geleid, waarbij de
rechter tot de conclusie komt dat terugbetaling van de gehele lening onevenredig is
en de besluiten van DUO tot terugbetaling van de lening zijn vernietigd.5 De grondslag zal worden gebruikt om de verplichting om de volledige lening terug
te betalen, wanneer de inburgeringstermijn is overschreden, te beperken. Voor uitzonderlijke
situaties kan eveneens bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat en wanneer
de terugbetalingsplicht teniet wordt gedaan.
Per 1 januari 2022 is de Regeling inburgering 2013 (Ri2013) op dit punt al gewijzigd,
waardoor een debiteur nu al – op aanvraag en onder bepaalde voorwaarden – in aanmerking
kan komen voor gedeeltelijke kwijtschelding van de lening na een verwijtbare termijnoverschrijding
op grond van artikel 4.16a Ri20136. Hiermee is een eerste uitwerking van een van de onderdelen van het «verbeterplan
Wi2013» inzake het beperken van de verplichting om de volledige lening terug te betalen
reeds mogelijk geworden. Dit voorstel voorziet in een delegatiegrondslag, zodat in
het Besluit inburgering 2021 kan worden voorzien in een ambtshalve toepassing hiervan
door DUO. Bij de uitwerking hiervan zal bovendien worden bepaald dat deze regeling
met terugwerkende kracht zal worden toegepast op debiteuren die voor ingangsdatum
van deze wijziging zijn aangevangen met de terugbetaling van hun lening (en die voldoen
aan de criteria uit de regeling). Om deze reden is in het voorstel geregeld dat ten
aanzien van de grondslag die hierin voorziet, terugwerkende kracht kan worden gegeven.
Ook voorziet het voorstel in de mogelijkheid om te regelen dat wanneer een inburgeringsplichtige
zijn lening (gedeeltelijk) moet terugbetalen, er een ambtshalve draagkrachttoets zal
worden gedaan ter bepaling van het maandelijks termijnbedrag. Op dit moment wordt
alleen op aanvraag van de inburgeringsplichtige een draagkrachttoets gedaan. Het blijkt
echter dat niet alle inburgeringsplichtigen op de hoogte zijn van deze mogelijkheid.
Na inwerkingtreding van de aanpassing van het ambtshalve toepassen van de draagkrachttoets
zullen alle inburgeringsplichtigen die voor vermindering van het maandelijkse termijnbedrag
in aanmerking komen, worden bereikt. Ambtshalve toepassing van de draagkrachttoets
vereist gegevensuitwisseling tussen DUO en de Belastingdienst, welke nodig is om de
draagkrachttoets uit te voeren. De precieze grondslag om die gegevens zonder aanvraag
te kunnen gebruiken wordt pas met inwerkingtreding van dit wetsvoorstel gecreëerd.
Daarom wordt niet in de mogelijkheid van invoering met terugwerkende kracht voorzien.
2.2 Uitbreiding (maatschappelijke) begeleiding
De maatschappelijke begeleiding van inburgeraars die hun lening bijna verbruikt hebben,
maar nog niet zijn ingeburgerd, zal worden uitgebreid. Hiermee kunnen inburgeringsplichtigen
in de laatste fase van het inburgeringstraject begeleiding van gemeenten krijgen,
die bestaat uit maatwerk, gericht op het voldoen aan de inburgeringsplicht. Daarmee
kunnen ze vervolgens actief participeren in de Nederlandse samenleving. De gemeenten
dienen telkens zelf een inschatting te maken of en op welke wijze deze extra begeleiding
wordt ingericht. Een deel van de inburgeraars zal immers alsnog zelfstandig kunnen
inburgeren en heeft daarom geen behoefte aan extra begeleiding. Deze taak wordt in
de wet opgenomen omdat veel gemeenten deze taak nu al uitvoeren zonder dat daarvoor
een wettelijke grondslag is. Om de uitvoerbaarheid te verbeteren wordt met dit wetsvoorstel
een grondslag gecreëerd voor deze taak, en daarmee ook voor de noodzakelijke gegevensverstrekking
vanuit DUO aan gemeenten uit het Informatiesysteem Inburgering.7 Hierdoor wordt het mogelijk dat, wanneer een inburgeringsplichtige asielstatushouder
voldoet aan bepaalde kenmerken die gelden voor de ELIP-groep, DUO de gegevens over
deze personen beschikbaar kan stellen aan de gemeente. Die gegevens zijn voor gemeenten
noodzakelijk voor een goede begeleiding van deze ELIP-groep.
Deze wijziging heeft onmiddellijke werking na inwerkingtreding, en heeft betrekking
op de beoogde doelgroep. Het is vanwege de AVG niet toegestaan dat DUO vooruitlopend
op deze grondslag al eerder gegevens uitwisselt met gemeenten.
2.3 Goede uitvoering
Tot slot wordt er een grondslag gecreëerd voor noodzakelijke (uitvoerings-)technische aanpassingen van het overgangsrecht. Niet valt uit te sluiten dat
er, ook nu de Wi2021 is ingevoerd, nog noodzakelijke aanpassingen nodig zijn, die
niet eerder konden worden voorzien.
Het is mogelijk dat onvoorziene factoren of veranderingen van het inburgeringsaanbod,
er toe leiden dat inburgeraars – buiten hun schuld – niet aan de verplichtingen kunnen
voldoen die op grond van de Wi 2013 aan hen zijn opgelegd. De recente beperkende maatregelen
in verband met Covid-19 zijn hier een voorbeeld van. Een omstandigheid als het wegvallen
van voldoende lesaanbod of het verminderen van de kwaliteit ervan voor Wi 2013-inburgeraars
zou een reden kunnen zijn om noodzakelijke uitvoeringstechnische maatregelen te treffen.
3. Samenhang andere trajecten
De kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» naar aanleiding van de kinderopvangtoeslagaffaire,
en het daaropvolgende debat, hebben geleid tot verschillende acties op het gebied
van onder meer de kwaliteit van wetgeving en het verbeteren van de dienstverlening
met ruimte voor maatwerk.8 Ook naar aanleiding van verschillende moties in dit kader vindt er momenteel (extern)
onderzoek plaats naar hardvochtige effecten van wetgeving of de uitvoering daarvan
op groepen burgers.9 De interne verkenning «Verbeterplan huidig inburgeringsstelsel» die is uitgevoerd,
vormt een verkenning in lijn met deze moties op het specifieke terrein van inburgering.
Onder andere met DUO, de VNG en andere betrokken organisaties is gekeken naar potentiële
verbetermogelijkheden binnen het huidige inburgeringsstelsel. Gelet op de invoering
van het nieuwe stelsel, en vanuit de wens om zoveel mogelijk inburgeraars onder de
Wi 2013 tegemoet te komen, is voor een dergelijke verkenning gekozen, vooruitlopend
op de andere genoemde acties en verkenningen. Hetzelfde geldt in relatie tot het traject
waarin een wijziging van de Algemene wet bestuursrecht wordt verkend, teneinde de
algemene beginselen van behoorlijk bestuur beter te borgen, ruimte voor maatwerk te
vergroten en het burgerperspectief in de dienstverlening voorop te stellen.10 Gekozen is deze verkenning niet af te wachten, vanwege het belang van een spoedige
invoering van de met dit wetsvoorstel voorgestelde maatregelen. Bovendien zal het
– los van de uitkomst van dit traject – van belang zijn dat de sectorale wetgeving
ruimte biedt voor maatwerk en evenredigheid.11
4. Gevolgen voor de regeldruk
De administratieve lasten (het voldoen aan informatieplichten die voortvloeien uit
de wet- en regelgeving) en de inhoudelijke nalevingskosten (de kosten om te voldoen
aan deze informatieverplichtingen inhoudelijke verplichtingen) vormen de regeldrukkosten
die gemaakt worden door burgers en bedrijven om aan deze wettelijke verplichtingen
te voldoen.
Burgers
De regeldrukeffecten voor zowel burgers (in dit geval inburgeringsplichtigen) als
bedrijven van onderhavig wetsvoorstel zijn zo goed als verwaarloosbaar. Met het onderhavig
wetsvoorstel worden grondslagen gecreëerd om in lagere regelgeving voor de inburgeraar
begunstigende bepalingen op te nemen. In het Besluit en de Regeling inburgering 2021
zullen regels worden gesteld waaruit regeldrukeffecten voor inburgeraars volgen. De
exacte gevolgen voor de regeldruk hiervan zullen bij gelegenheid van het besluit en
de regeling nader worden uitgewerkt. De verwachting is dat een deel van de maatregelen
een positief effect op de regeldruk heeft en een deel van de maatregelen een (beperkt)
negatief effect. Wat betreft het deel van de maatregelen dat mogelijk zal leiden tot
meer regeldruk, gaat het op basis van de huidige inzichten met name om het aanleveren
van gegevens door de inburgeraar en het onderhouden van contact met DUO, cursusinstellingen
en/of gemeente. Ook hier gaat het om begunstigende maatregelen voor de inburgeraar.
Bedrijven
Voor bedrijven (aanbieders van inburgeringsonderwijs, verder: cursusinstellingen)
zullen er naar verwachting geen tot verwaarloosbare regeldrukeffecten zijn van de aanpassingen van het overgangsrecht m.b.t. de Wi2013-populatie.
Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat de gevolgen voor de regeldruk beperkt zijn en toereikend
in beeld zijn gebracht.
5. Misbruik en oneigenlijk gebruik
Met onderhavig wetsvoorstel worden enkele grondslagen gecreëerd in het overgangsrecht
dat ziet op de Wi2013, waarmee het mogelijk wordt gemaakt om bij algemene maatregelen
van bestuur enkele maatregelen te treffen ten aanzien van het Wi2013-stelsel. Bij
de uitwerking van de lagere regelgeving zal een toets in het kader van Misbruik en
Oneigenlijk gebruik worden gedaan.
6. Financiële gevolgen
Een analyse op kosten heeft DUO nog niet kunnen geven, omdat deze in grote mate afhankelijk
is van de uitwerking in de lagere regelgeving. De kosten zullen daarom in kaart worden
gebracht in de uitvoeringstoets(en) op de lagere regelgeving. De uitvoeringskosten
worden gedekt uit de middelen die op de SZW-begroting zijn gereserveerd voor het verbeterplan
Wet inburgering 2013.
Wat betreft het voorgestelde vijfde lid van artikel 54, op grond waarvan bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over het aanbieden van begeleiding
aan de inburgeringsplichtige op wie de Wi 2013 van toepassing is ter bespoediging
van de afronding van de inburgeringsplicht, zullen bij de uitwerking in de lagere
regelgeving de bestuurlijke afspraken met de VNG, inclusief het financieel kader,
worden gevolgd.
7. Advies en consultatie
7.1 Uitvoeringstoets VNG en DUO
Het wetsvoorstel is door de VNG en DUO beoordeeld op uitvoerbaarheid en haalbaarheid.
Een eerdere versie van dit wetsvoorstel bevatte een hardheidsclausule, die door de
VNG van toegevoegde waarde werd geacht. Zoals hierna zal worden uiteengezet, is deze
hardheidsclausule komen te vervallen (zie onder 7.3.1). Met de VNG en DUO zal nader
worden besproken op welke wijze andere vormen van maatwerk (verdere matiging of nihilstelling
van een boete) vormgegeven kunnen worden.
In relatie tot het voorgestelde vijfde lid van artikel 54, op grond waarvan bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over het aanbieden
van begeleiding aan de inburgeringsplichtige op wie de Wi 2013 van toepassing is ter
bespoediging van de afronding van de inburgeringsplicht, merkt de VNG op dat de ondersteuning
uitvoerbaar en betaalbaar moet blijven. In de lagere regelgeving zal deze taak worden
uitgewerkt zodat deze aansluit bij de huidige aanpak van de problematiek bij inburgeringsplichtigen
die hun lening bijna hebben uitgeput maar nog altijd inburgeringspichtig zijn (ELIP-aanpak).
Daarbij worden de bestuurlijke afspraken met de VNG, inclusief het financieel kader
gevolgd. Wat betreft uitvoerbaarheid merkt de VNG tevens op dat de gegevensuitwisseling
vanuit DUO geregeld dient te worden. Met de borging van de wettelijke taak voor gemeenten
wordt een grondslag gecreëerd voor de noodzakelijke gegevensuitwisseling vanuit DUO
aan gemeenten uit het Informatiesysteem Inburgering.
De VNG vraagt voorts in relatie tot de grondslag om in het overgangsrecht aanpassingen
te doen in de voorwaarden waaronder en de termijn waarbinnen een ontheffing kan worden
afgegeven, ook aandacht te hebben voor de groep inburgeringsplichtigen die door Covid-19
niet meer in aanmerking zouden komen voor de ONA-vrijstelling voor werkenden. De VNG
stelt dat als gevolg van Covid-19 een deel van de inburgeringsplichtigen hun baan
heeft verloren of minder uren kunnen werken, waardoor zij mogelijk niet meer voldoen
aan de ontheffingsnorm. Dit terwijl zij voorheen wel voldoende uren werkten om in
aanmerking te komen voor deze AGI-ontheffing. De VNG doet het verzoek te onderzoeken
of aan deze groep (met terugwerkende kracht) ontheffing kan worden verleend. De voorgestelde
wijziging wordt niet noodzakelijk geacht.Inburgeringsplichtigen hebben als gevolg
van de Covid-19 maatregelen meerdere verlengingen van de inburgeringstermijn gekregen.
Dit effect zal in belangrijke mate opwegen tegen het mogelijke effect dat inburgeraars
hun baan tijdens de Covid-19 periode (gedeeltelijk) zijn verloren en daarmee niet
binnen de inburgeringstermijn aan de voorwaarden van de ONA-vrijstelling zouden kunnen
voldoen. Daarnaast is de kans groot dat door de bestaande krapte op de arbeidsmarkt
inburgeringsplichtigen de komende periode snel weer aan het werk komen. Al met al
is hier geen sprake van een hardvochtig effect dat weggenomen dient te worden.
Op basis van de voorgestelde wijzigingen zoals op dit moment bekend, heeft DUO geconcludeerd
dat het wetsvoorstel uitvoerbaar en haalbaar is. Desalniettemin is verdere uitwerking
in lagere regelgeving van belang om nader in kaart te kunnen brengen welke aanpassingen
gedaan moeten worden om de voorgestelde wijzigingen ook daadwerkelijk uit te voeren.
Met DUO is afgesproken dat de uitwerking van de lagere regelgeving in samenspraak
zal worden gedaan en dat DUO ten aanzien van de lagere regelgeving opnieuw gevraagd
zal worden om een uitvoeringstoets te doen.
7.2 Gevolgen voor de rechtspraak en de rechtsbijstand
De Raad voor de Rechtspraak, evenals de Raad voor rechtsbijstand, zijn geconsulteerd
over de versie van het wetsvoorstel waar de hardheidsclausule nog onderdeel van uitmaakte.
De verwachte werklastgevolgen ten gevolge van het wetsvoorstel hebben de Raad voor
de Rechtspraak geen aanleiding gegeven tot advisering over het wetsvoorstel. Ook de
Raad voor de Rechtsbijstand verwacht niet dat onderhavig wetsvoorstel tot extra kosten
voor de gefinancierde rechtsbijstand zal leiden. Daarbij weegt mee dat inburgeringsplichtigen
door DUO gedurende hun inburgeringstermijn geïnformeerd worden over hun rechten en
plichten met betrekking tot de Wet inburgering (zie in dit kader ook de reactie op
de internetconsultatie van de Nederlandse Orde van Advocaten, onder 6.3.2).
7.3 Internetconsultatie
7.3.1 Consultatieversie van het wetsvoorstel
In de consultatieversie van dit voorstel was een tweetal hardheidsclausules opgenomen.
Allereerst een hardheidsclausule met betrekking tot de Wi 2021, waarmee de mogelijkheid
voor gemeenten en DUO werd gecreëerd om, indien het opleggen van een boete leidt tot
een onbillijkheid van overwegende aard, ook in situaties van verwijtbaarheid, hiervan
geheel zou kunnen worden afgezien. Daarnaast was een hardheidsclausule met dezelfde strekking
opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor inburgeraars onder de Wi 2013.
Naar aanleiding van reacties in de (internet)consultatie, van onder andere de Wetenschappelijke
Commissie van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, is de noodzaak en toegevoegde
waarde van deze hardheidsclausules heroverwogen. De heroverweging heeft ertoe geleid
dat deze bepalingen uit het wetsvoorstel zijn geschrapt.
Het boetesysteem in de Wi 2021 bevat reeds verschillende mogelijkheden om de evenredigheid
bij de boeteoplegging te waarborgen. In dat licht zijn relevant de bepalingen in de
Algemene wet bestuursrecht (zie met name de artikelen 5:41 en 5:46, derde lid, van
de Awb), Ook kan bij het bepalen van de hoogte van de (maximale) boetes rekening worden
gehouden met de kwetsbare positie van inburgeraars. In het geval van boetes die door
gemeenten worden opgelegd, is de hoogte van de boetes gekoppeld aan de mate van verwijtbaarheid.
Bij boetes die DUO oplegt wordt rekening gehouden met de inspanningen die de inburgeraar
gedurende het traject heeft verricht en de resultaten die hij heeft behaald. Daarnaast
is geregeld dat zowel gemeenten als DUO in het geval van het opleggen van een gefixeerde
boete, ambtshalve rekening dienen te houden met bijzondere omstandigheden die bij
hen bekend zijn ten tijde van het opleggen van de boete. De eventuele toegevoegde
waarde van een hardheidsclausule zou daarmee enkel zijn gelegen in de situatie waarin
het huidige wettelijke boetesysteem nog niet voorziet, namelijk de mogelijkheid om
geheel van boeteoplegging af te zien in situaties waarin er wel sprake is van verwijtbaarheid.12 In situaties waarin er wel sprake is van verwijtbaarheid verhoudt het geheel afzien
van het opleggen van een boete zich echter niet goed tot de aard van de Wi 2021, waarin
formele verplichtingen zijn neergelegd die door de inburgeringsplichtige dienen te
worden nageleefd om aan de inburgeringsplicht te voldoen. Dat ondanks de aanwezigheid
van verwijtbaarheid desalniettemin afgezien zou moeten worden van een boetebesluit
omdat dat besluit als zodanig reeds een onbillijkheid van overwegende aard zou vormen,
is moeilijk voorstelbaar. In de situatie waarin ook boeteoplegging met een (sterk)
gematigd bedrag nog tot een onredelijke situatie leidt, kan bovendien worden volstaan
met nihilstelling van de boete. Hiermee kan in voorkomend geval aan de inburgeringsplichtige
het signaal worden gegeven dat er sprake is van een gedraging die in het algemeen
als boetewaardig wordt gezien, maar dat er vanwege bijzondere individuele omstandigheden
wordt gekozen voor nihilstelling. De wijze waarop de nihilstelling verder zal worden
vormgegeven, wordt nader verkend.
7.3.2 Reacties op de internetconsultatie
Er zijn drie reacties binnengekomen op de internetconsultatie. Ook de Adviescommissie
voor Vreemdelingenzaken en de Wetenschappelijke Commissie van de Nederlandse Vereniging
voor Rechtspraak hebben advies uitgebracht. Daarbij hebben Wolters Kluwer (Schulinck),
VluchtelingenWerk Nederland, en de Nederlandse Orde van Advocaten aangegeven de toegevoegde
waarde van de voorgestelde hardheidsclausule te zien, zowel voor wat betreft de Wi 2021
als de Wi 2013. Desondanks heeft de regering, zoals hierboven is gemotiveerd, besloten
af te zien van het opnemen van een hardheidsclausule. Op de verschillende reacties
zal hierna afzonderlijk worden ingegaan.
Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) heeft allereerst de suggestie gedaan om de mogelijkheid
in de wet op te nemen om de verplichting tot het terugbetalen van de sociale lening
«teniet te doen». Bij een verplichting tot terugbetalen is in beginsel sprake van
een situatie van verwijtbaarheid, zodat het teniet doen van de verplichting tot terugbetaling
niet aan de orde zal zijn. Om deze mogelijkheid echter niet geheel uit te sluiten,
is deze suggestie overgenomen, zodat het wel mogelijk blijft om in de uitwerking van
de algemene maatregel van bestuur op dit punt op te nemen dat het, in zeer uitzonderlijke
gevallen, mogelijk is om de schuld kwijt te schelden, ondanks overschrijding van de
termijn.
VWN stelt voor om met deze wetswijziging tevens te regelen dat de inburgeringsplicht
van inburgeringsplichtigen die binnen drie jaar de pensioengerechtigde leeftijd bereiken,
niet wordt gehandhaafd. Op grond van de Wi 2013 is iemand inderdaad inburgeringsplichtig
totdat de AOW-gerechtigde leeftijd is bereikt. Er zijn geen nadere specifieke regels
hoe om te gaan met de situatie dat iemand binnen drie jaar of na verlening van de
inburgeringstermijn tijdens de inburgeringsplichtige periode de AOW-gerechtigde leeftijd
bereikt. Op grond van (ongeschreven) beleid wordt in de uitvoeringspraktijk door DUO
geen kennisgeving inburgeringsplicht verstuurd aan een (potentieel) inburgeringsplichtige,
die binnen de inburgeringstermijn van drie jaar de pensioengerechtigde leeftijd zal
bereiken.13 Het is echter mogelijk om op verzoek in te burgeren en om na het bereiken van de
AOW-gerechtigde leeftijd door te gaan als vrijwillig inburgeraar. In het kader van
rechtszekerheid zal de huidige uitvoeringspraktijk van kracht blijven voor alle inburgeringsplichtigen
onder de Wi 2013. Door middel van onderhavig wetsvoorstel worden enkele grondslagen
gecreëerd om in de lagere regelgeving aanpassingen te doen ter verzachting van enkele
hardheden. De door VWN voorgestelde wijziging zal niet leiden tot een wijziging in
de uitvoeringspraktijk, en er is geen sprake van een hardvochtig effect op de inburgeraar
dat dient te worden aangepast. De voorgestelde wijziging wordt daarom niet noodzakelijk
geacht.
VWN stelt verder voor om in artikel 6 van de Wi 2013 de term «blijvend» te schrappen
en te vervangen voor een termijn van drie jaar, zodat ook inburgeraars met psychische
of psychosomatische klachten voor het verstrijken van de inburgeringstermijn in aanmerking
kunnen komen voor ontheffing. De voorgestelde aanpassing wordt niet noodzakelijk geacht
en kan ook niet leiden tot een verbetering van de huidige medische keuring. Wat verstaan
dient te worden onder de term «blijvend» is reeds uitgewerkt in het protocol Medische
advisering 2014. Bepaald is dat er sprake is van «blijvend niet in staat zijn het
inburgeringsexamen te behalen», indien in redelijkheid verwacht mag worden dat de
aard en de ernst van de belemmering of verstandelijke handicap zodanig zijn dat het
behalen van het inburgeringsexamen binnen vijf jaar niet mogelijk is. Dit betekent
dat indien te verwachten is dat de betrokkene wegens een psychische of lichamelijke
belemmering dan wel verstandelijke handicap niet binnen vijf jaar het examen kan behalen,
dat er vanuit wordt gegaan dat er reden tot ontheffing bestaat. Er is ook geen aanleiding
om de gehanteerde termijn van vijf jaar te verlagen naar drie jaar.
De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) heeft aanbevolen de hardheidsclausule die
onderdeel uitmaakte van de consultatieversie van dit wetsvoorstel op een andere wijze
te formuleren, door het schrappen van de kan-bepaling, wat de rechtsbescherming van
de inburgeraar ten goede komt. Nu de hardheidsclausule geen onderdeel meer maakt van
het wetsvoorstel, kan worden voorbijgegaan aan deze suggestie.
De NOvA doet tevens de suggestie om juridische bijstand te vergoeden bij een verzoek
om ontheffing of vrijstelling van de inburgeringsplicht of om verlenging van de termijn.
De NOvA stelt dat het aanvragen van een ontheffing of vrijstelling van de inburgeringsplicht
of verlenging van de termijn mogelijk complexer kan zijn voor inburgeringsplichtigen
dan op dit moment wordt gedacht. Omdat bij het verlopen van de inburgeringstermijn
er een boete wordt opgelegd indien niet is voldaan aan de inburgeringsvereisten, kan
er volgens de NOvA een schrijnende situatie ontstaan als een inburgeringsplichtige
onterecht een boete opgelegd krijgt terwijl hij eigenlijk in aanmerking komt voor
een ontheffing, vrijstelling of verlenging. De NOvA adviseert daarom dat de Raad voor
Rechtsbijstand een lichte adviestoevoeging afgeeft voor de werkzaamheden die van inburgeringsplichtigen
in dit soort situaties wordt verwacht.
Op dit moment ziet SZW geen aanleiding om de huidige praktijk van aanvragen van een
ontheffing of vrijstelling van de inburgeringsplicht of verlenging van de termijn
aan te passen, omdat deze te moeilijk zou zijn waardoor mensen onterecht niet in aanmerking
komen voor een ontheffing, vrijstelling of verlenging. Inburgeringsplichtigen worden
door DUO meerdere keren gedurende hun inburgeringstermijn geïnformeerd over hun rechten
en plichten met betrekking tot de Wet inburgering. De informatie wordt op A2-taalniveau
verstrekt en zou daardoor goed te begrijpen moeten zijn voor de inburgeringsplichtige.
Daarnaast is DUO telefonisch en per post en mail bereikbaar bij eventuele aanvullende
vragen. Daarnaast ontvangen gemeenten sinds dit jaar middelen ten behoeve van de begeleiding
van inburgeringsplichtige statushouders onder de Wi 2013. Het adviseren en/of helpen
bij dit soort aanvragen kan daar onderdeel van zijn. Onderhavige voorgestelde wijzigingen
in het regime van de Wi 2013 zijn niet dusdanig van aard dat de verwachting is dat
er grote verschillen ontstaan ten opzichte van de huidige praktijk.
Het voorstel van de NOvA zou samen met de Raad voor Rechtsbijstand en de Minister
van Justitie en Veiligheid in een bredere context kunnen worden bezien, waarin vanuit
een principiëler vraagstuk wordt gekeken naar het principe van zelfredzaamheid. Een
dergelijke beschouwing reikt echter verder dan de Wet inburgering en valt daarmee
buiten het bestek van dit wetsvoorstel.
De NOvA heeft verder aanbevolen een ambtshalve toets in te bouwen, bij het opleggen
van een boete, beslissing kwijtschelden of terugvorderen van de lening, met betrekking
tot de vraag of betrokkene in aanmerking komt voor verlenging termijn, ontheffing,
of vrijstelling (ook wanneer hierom niet is verzocht voor het verstrijken van de inburgeringstermijn).
De NOvA stelt daarnaast voor om aanvullende bepalingen op te nemen die de inburgeringsplichtige
de mogelijkheid bieden om bij een zienswijze of bij bezwaar nog benodigde stukken
aan te leveren waaruit blijkt dat betrokkene moet worden vrijgesteld, ontheven of
de termijn kon worden verlengd, en stelt voor om in de wet- en regeling op te nemen,
dat in het geval de inburgeraar de termijn had kunnen verlengen of ontheffing of vrijstelling
had kunnen krijgen, geen boete op te leggen.
In dit verband stelt DUO een inburgeraar reeds nu in de gelegenheid voor definitieve
besluitvorming om nog een zienswijze te en redenen te geven waarom er geen sprake
is van een verwijtbare termijnoverschrijding en waarom geen boete opgelegd zou moeten
worden. Verder is ambtshalve toetsen in bijzondere individuele gevallen mogelijk binnen
de huidige wet- en regelgeving. Uitgangspunt blijft wel dat van inburgeraars mag worden
verwacht dat zij zelf het initiatief nemen voor een verlenging of ontheffing als zij
menen hier recht op te hebben, en dat wanneer een inburgeraar dit niet doet, dat dit
gevolgen kan hebben, waarbij uiteraard rekening zal worden gehouden met de mate van
verwijtbaarheid.
De komende periode zal daarnaast samen met DUO worden verkend hoe er meer maatwerk
geleverd kan worden, en op welke onderdelen dit wenselijk zou zijn. Een dergelijke
ambtshalve toets zou daar onderdeel van kunnen zijn. Ook zal een eventueel opgelegde
boete komen te vervallen als DUO alsnog overgaat tot verlenging van de termijn of
als er sprake is van een ontheffing die eerder verleend had kunnen worden. Dat gebeurt
nu ook al in de praktijk.
De aanbeveling over het opnemen van een hardheidsclausule in het kader van het vreemdelingenrecht,
met het oog op de situaties waarin het behalen van het inburgeringsexamen een vereiste
is voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, valt buiten het bestek van dit
wetsvoorstel.
De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) heeft aanbevolen in de Wi 2021 en
in de Wi 2013, een hardheidsclausule op te nemen voor niet-sanctionerende maatregelen.
Deze suggestie wordt niet overgenomen. Aanwijzing 5.25 van de Aanwijzingen van de
regelgeving schrijft voor dat terughoudendheid dient te worden omgegaan met het opnemen
van hardheidsclausules in regelingen. Naast de boetebepalingen zijn er drie verdere
onderdelen uit de wet in kaart gebracht waarbij sprake is van belastende bepalingen.
Het gaat allereerst om het opleggen van de inburgeringsplicht als zodanig. Daarnaast
gaat het om de bepalingen rond de (verlenging) van de inburgeringstermijn. Tot slot
betreft het de terugbetalingsplicht met betrekking tot de sociale lening. Bij deze
bepalingen is reeds ruimte voor maatwerk met het oog op schrijnende situaties (de
ontheffing van de inburgeringsplicht en de verlenging van de inburgeringstermijn),
dan wel ruimte voor maatwerk met het oog op de financiële omstandigheden van de inburgeringsplichtige.
Gelet daarop acht de regering een hardheidsclausule voor niet-sanctionerende maatregelen
in de Wi 2021 niet wenselijk. Dit geldt ook voor de Wi 2013, met dien verstande dat
de maatregelen die in dit wetsvoorstel worden voorgesteld (en overige maatregelen
die zijn besproken in de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
van 12 oktober 2021 met betrekking tot de hardheden in de Wi 2013)14 voorzien in maatwerk in specifieke situaties.
De Wetenschappelijke Commissie van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (de
Wetenschappelijke Commissie) geeft in zijn advies mee dat bestaande wetgeving meestal
voldoende mogelijkheden bevat om recht te doen aan de positie van kwetsbare groepen,
en verzoekt de noodzaak van de voorgestelde hardheidsclausules (nogmaals) nader te
motiveren. Mede naar aanleiding hiervan is het opnemen van de hardheidsclausules in
het wetsvoorstel heroverwogen, en zijn de hardheidsclausules komen te vervallen, zoals
besproken in paragraaf 7.3.1 van deze toelichting.
De suggestie van de Wetenschappelijke Commissie om het overgangsrecht te heroverwegen
wordt niet overgenomen. Bij het wetstraject in het kader van de Wi 2021 zijn verschillende
mogelijkheden voor overgangsrecht onderzocht, en is, gelet op de bezwaren tegen de
verschillende alternatieven, gekozen voor de voortgaande toepassing van de Wi 2013
op de personen op wie die wet van toepassing was voorafgaande aan de inwerkingtreding
van de Wi 2021.15 Het is ook niet de bedoeling de Wi 2013 qua «striktheid» als zodanig te laten aansluiten
op de Wi 2021, maar om enkele specifieke hardheden uit de Wi 2013 te verzachten.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Onderdeel A (artikel 1, eerste lid)
Met deze wijziging wordt de Wet inburgering ingevoegd in de begripsbepalingen van
de Wet inburgering 2021. Waar in de Wet inburgering 2021 en de daarop berustende bepalingen
wordt verwezen naar de Wet inburgering, gaat het om die wet zoals deze luidde op de
dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021.
Onderdeel B (artikel 54, derde, vierde vijfde, en zesde lid)
In artikel 54, eerste lid, is neergelegd dat de Wi 2013 van toepassing blijft op de
personen op wie die wet van toepassing was op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding
van de Wi 2021.16
Met de voorgestelde wijzigingen van artikel 54 wordt een overgangsrechtelijke situatie
op één punt verduidelijkt, en wordt het daarnaast mogelijk gemaakt, via een delegatiegrondslag,
dat in een beperkt aantal situaties versoepelingen worden aangebracht in het stelsel
van de Wi 2013. Zo worden, door middel van aanpassing van het overgangsrecht, enkele
uitzonderingen mogelijk op de onverkorte toepassing van de Wi 2013, ten gunste van
de inburgeringsplichtige.
Artikel 54, derde lid
In artikel 54, eerste lid, van de Wet inburgering 2021, is bepaald dat de Wet inburgering
van toepassing blijft op de personen op wie deze wet van toepassing was op 31 december
2021. In de toelichting hierbij is aangegeven dat het daarbij allereerst gaat om diegenen
die op grond van de Wet inburgering inburgeringsplichtig waren.17 Onder de Wi2013 (artikel 5, eerste lid en onder e) werd een persoon, die aansluitend
aan de leer- of kwalificatieplicht een opleiding volgde waarvan het diploma tot een
vrijstelling van de inburgeringsplicht leidde, eveneens (tijdelijk) vrijgesteld van
de inburgeringsplicht. Het gevolg van deze vrijstelling is dat deze persoon, voorwaardelijk,
niet inburgeringsplichtig was. De inburgeringsplicht ontstaat pas (weer) op het moment
dat de persoon zich (zonder diploma) uitschrijft uit de gevolgde opleiding.
Een persoon die eerder (tijdelijk) was vrijgesteld van de inburgeringsplicht vanwege
het volgen van een opleiding en die opleiding op 31 december 2021 nog volgde, was
op die datum niet inburgeringsplichtig. Als deze persoon zich op of ná 1 januari 2022
(zonder diploma) uitschrijft uit deze opleiding, valt deze persoon op grond van het
overgangsrecht vanaf dat moment onder de Wi2021. Omdat het echter – in tegenstelling
tot de overige vrijstellingen uit artikel 5 van de Wet inburgering – bij artikel 5,
eerste lid, onderdeel e, gaat om een voorwaardelijke vrijstelling, is het wenselijk
te verduidelijken dat het niet voldoen aan de voorwaarden van de vrijstelling, leidt
tot inburgeringsplicht op grond van de Wi 2021. Door middel van deze wijziging van
het overgangsrecht wordt dit verduidelijkt.
Artikel 54, vierde lid
De grondslag ziet allereerst (vierde lid, onderdeel a) op de mogelijkheid om bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van de bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur op grond van artikel 6 van de Wi 2013 gestelde regels, regels
te stellen omtrent de voorwaarden waaronder en termijn waarbinnen een ontheffing kan
worden afgegeven. Op grond van artikel 2.8b van het Besluit inburgering kan een aanvraag
tot ontheffing niet eerder worden ingediend dan zes maanden voor het verstrijken van
de voor de inburgeringsplichtige geldende termijn, bedoeld in artikel 7b, eerste lid,
van de Wi 2013. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waardoor het al (ver)
voor een half jaar van het einde van de inburgeringstermijn vaststaat dat de inburgeringsplichtige
redelijkerwijs het examen niet kan halen, ondanks geleverde inspanningen. Het is in
die situatie niet zinvol te eisen dat de aanvraag pas een half jaar voor het einde
van de termijn kan worden ingediend. Met de voorgestelde grondslag wordt het mogelijk
gemaakt hier – in afwijking van 2.8b van het Besluit inburgering – nadere regels over
te stellen. De bepaling zal onmiddellijke werking hebben, wat met zich meebrengt dat
inburgeringsplichtigen die vanaf het moment van inwerkingtreding aan de voorwaarden
voldoen, zich op de bepaling kunnen beroepen.
Daarnaast wordt met het vierde lid, onderdeel b, een grondslag gecreëerd om bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen rond de voorwaarden waaronder
een verlenging van de inburgeringstermijn kan worden verleend. Artikel 8 van de Wi 2013
biedt de grondslag om regels te stellen omtrent de verdere verlenging van de termijnen,
bedoeld in de artikelen 7a, eerste lid, en 7b, eerste lid, en de toepassing van de
artikelen 7a, derde lid, en 7b, derde lid. In artikel 2.4c van de Regeling inburgering
zijn, op grond van artikel 2.12 van het Besluit inburgering, nadere regels gesteld
omtrent deze verlenging. Van deze voorwaarde zal, op grond van de grondslag uit het
vierde lid, onderdeel b, worden afgeweken, in de situaties zoals deze zijn beschreven
in het algemene deel van deze toelichting. Ook deze bepaling zal onmiddellijke werking
hebben.
Daarnaast (vierde lid, onderdeel c) voorziet de grondslag in de mogelijkheid om regels
te stellen omtrent de omstandigheden waaronder de lening wordt kwijtgescholden. Het
gaat hier specifiek om een afwijking van het bepaalde in artikel 4.13, vierde lid,
van het Besluit inburgering. Bovendien wordt voorzien in een grondslag om het, in
afwijking van artikel 4.9 van het Besluit inburgering, mogelijk te maken dat er een
ambtshalve draagkrachttoets zal worden gedaan ter bepaling van het maandelijks termijnbedrag.18 Voor een verdere toelichting hierop zij verwezen naar het algemene deel van deze
toelichting. Ten behoeve van deze grondslag is voor wat betreft de lening in artikel II
voorzien in de mogelijkheid van het verlenen van terugwerkende kracht. Het gaat daarbij
om het – met terugwerkende kracht – ambtshalve kwijtschelden van een deel van de lening,
volgens de systematiek van artikel 4.16a van de Regeling inburgering, en zoals beschreven
in het algemene deel van deze toelichting. Voor dit onderdeel is terugwerkende kracht
wenselijk, zodat ook personen die voor de inwerkingtreding van de bepaling voldoen
aan de criteria voor (gedeeltelijke) kwijtschelding van de lening, onder de reikwijdte
van de bepaling kunnen worden gebracht.
Artikel 54, vijfde lid
In het vijfde lid wordt voorzien in een grondslag waarmee nadere regels worden gesteld
die zien op begeleiding van de inburgeringsplichtige, teneinde de afronding van de
inburgeringsplicht te bespoedigen. Het gaat daarbij het aanbod van begeleiding aan
inburgeringsplichtigen in de laatste fase van het inburgeringstraject, begeleiding
die bestaat uit maatwerk, gericht op het voldoen aan de inburgeringsplicht. Hiermee
wordt (een grondslag voor de mogelijkheid van) een wettelijke taak voor het college
gecreëerd in het kader van de Wet inburgering, zodat op grond van artikel 47 van de
Wet inburgering de noodzakelijke gegevens kunnen worden verstrekt aan het college
vanuit het Informatiesysteem inburgering. Evenals de onderdelen a en b van het vierde
lid, zal aan deze bepaling onmiddellijke werking worden toegekend.
Artikel 54, zesde lid
Het zesde lid ziet op de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
nadere regels te stellen rond (uitvoerings-)technische onderwerpen die aan de orde
kunnen komen bij de toepassing van de Wi 2007 en de Wi 2013. De begrenzing van deze
delegatiegrondslag is erin gelegen dat de nadere regels enkel kunnen worden getroffen
ten behoeve van een goede uitvoering van het eerste lid, waarin de voortgaande toepassing
van de Wi 2013 is geregeld voor de personen op wie die wet van toepassing was voorafgaande
aan de inwerkingtreding aan de Wi 2021. Het gaat daarbij onder meer om onvoorziene
factoren die er toe leiden dat inburgeraars – buiten hun schuld – niet aan de verplichtingen
kunnen voldoen die op grond van de Wi 2013 aan hen zijn opgelegd. De recente maatregelen
in verband met de bestrijding van Covid-19 zijn hier een voorbeeld van.
Een omstandigheid als het wegvallen van voldoende lesaanbod of het verminderen van
de kwaliteit ervan voor inburgeringsplichtigen onder de Wi 2013 zou een reden kunnen
zijn om noodzakelijke uitvoeringstechnische maatregelen te treffen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.