Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg inzake het ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 houdende de invoering van bepalingen omtrent de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands en de meerwaarde van een andere taal dan het Nederlands in het hoger onderwijs (Kamerstuk 31288-897)
2022D12485 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 januari 2021 inzake het Ontwerpbesluit
tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 houdende de invoering van bepalingen
omtrent de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands en de meerwaarde van een andere
taal dan het Nederlands in het hoger onderwijs (Kamerstuk 31 288, nr. 897).
De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, De Jong-van de Graaf
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
7
•
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
10
•
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
11
II
Reactie van Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
12
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Ontwerpbesluit
tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie vinden internationalisering een groot goed. Tegelijk vinden
zij het nuttig om te bepalen dat de keuze voor een andere taal dan de Nederlandse
alleen gerechtvaardigd is als dat inhoudelijk meerwaarde heeft. De leden zien dat
gepoogd is een balans te vinden tussen het aantonen van meerwaarde en het behoud van
het goede. De leden van de VVD-fractie vragen na het lezen van het ontwerpbesluit
of het aantal zeer breed uit te leggen bepalingen er niet voor zorgt dat een enorm
aantal opleidingen getoetst moeten worden, waarna ze vervolgens waarschijnlijk voor
het grootste deel goedkeuring zullen krijgen. Heeft de Minister met het oog hierop
overwogen om alleen nieuw op te richten opleidingen te laten toetsen op deze wijze,
om zo de financiële en organisatorische last voor instellingen te beperken, zo vragen
de leden.
Opleidingen die minstens twee derde van het totaal aan studiepunten in een andere
taal verzorgen, moeten de toets anderstalig onderwijs doorlopen. De leden van de VVD-fractie
vragen hoe de Minister aankijkt tegen de mogelijkheid om voor de bepaling of een meerwaardetoets
nodig is, de studiepunten uit de vrije keuzeruimte niet mee te laten tellen.
UNL1 brengt in dat faciliteiten voor uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands zich vaak
op instellingsniveau bevinden en dat de toets daarop daarom ook plaats zou moeten
vinden op instellingsniveau via de ITK2. De leden van de VVD-fractie kunnen zich hierin vinden. Zij vragen hoe de Minister
hiertegen aankijkt.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit om regels
omtrent de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands en de meerwaarde van een andere
taal in het hoger onderwijs toe te voegen aan het Uitvoeringsbesluit WHW 2008. Zij
hebben enkele vragen die zij aan de Minister wensen te stellen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister om toe te lichten of de AMvB3 al is vastgesteld en of de Raad van State reeds een advies heeft uitgebracht. Zo
ja, kan de Minister het advies van de Raad van State aan de Kamer doen toekomen? Tevens
vragen deze leden of het Adviescollege toetsing regeldruk over dit besluit of deze
delen van de Wet taal en toegankelijkheid advies heeft uitgebracht, en zo ja, wat
de belangrijkste overwegingen van het Adviescollege zijn. Ook vragen deze leden of
er een uitvoeringstoets is uitgevoerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
en de onderwijsinstellingen.
De leden van de D66-fractie lezen dat in artikel 3.12 van het ontwerpbesluit regels
worden gesteld over hoe onderwijsinstellingen de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands
dienen te bevorderen. Zij vragen de Minister te bevestigen dat Nederlandstalige studenten
niet verplicht zijn om van het aanbod gebruik te maken, maar dat het gebruik van het
aanbod naar eigen inzicht van de student is.
De leden van de D66-fractie lezen in artikel 3.13 van het ontwerpbesluit dat opleidingen
vrijgesteld kunnen worden van instemming om onderwijs in een andere taal aan te bieden.
Deze leden vragen de Minister nader toe te lichten wat «specifieke regionale of economische
omstandigheden» kunnen zijn waardoor een vrijstelling gerechtvaardigd is. Zij geven
tevens in overweging dat onderwijsinstellingen op basis van hun profiel kunnen kiezen
voor een sterke internationale oriëntatie. Voor deze onderwijsinstellingen staan de
administratieve lasten om telkens de meerwaarde te onderbouwen of een vrijstelling
aan te vragen niet meer in verhouding met het doel van de wet. Deze leden vragen de
Minister of hij onderkent dat te rigide regels deze onderwijsinstellingen onnodig
kunnen beknellen. Zij vragen of het ook mogelijk is om in bijzondere gevallen een
instellingsbrede vrijstelling te geven voor de toets anderstalig onderwijs.
De leden van de D66-fractie lezen in artikel 3.14 van het ontwerpbesluit dat er sprake
is van meerwaarde van een andere taal dan het Nederlands in het onderwijs als er ten
minste wordt voldaan aan twee van de vijf onderdelen. Zij vragen de Minister de eis
te motiveren dat er aan ten minste twee onderdelen voldaan moet worden. Is er bij
een van de vijf onderdelen niet al sprake van meerwaarde?
De leden van de D66-fractie maken uit de aanbiedingsbrief op dat het voornemen was
om de AMvB per 1 september 2020 vast te stellen. Deze leden vragen de Minister te
bevestigen dat de AMvB niet met terugwerkende kracht ingevoerd wordt en op welke termijn
de inwerkingtreding wordt verwacht.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging
van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 houdende de invoering van bepalingen omtrent de
uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands en de meerwaarde van een andere taal dan
het Nederlands in het hoger onderwijs. De voornoemde leden herhalen de conclusie die
de Minister op pagina 6 van de nota van toelichting4 trekt (pagina 6): «De toegenomen internationale oriëntatie van een deel van de hoger
opgeleiden leidt ertoe dat zij minder aandacht hebben voor de Nederlandse taal en
context.» Het is derhalve van belang dat het uitvoeringsbesluit op heldere en effectieve
wijze bijdraagt aan het verbeteren van de situatie. In dit kader hebben zij enkele
vragen.
Uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands
De Minister geeft in het besluit aan dat er een onderscheid zit tussen het op peil
houden van het taalniveau dat bereikt is aan het eind van de middelbare school en
het werken aan het taalniveau dat studenten dienen te beheersen bij het voltooien
van de opleiding in het hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs. Als
het gaat over het niveau dat studenten dienen te beheersen bij het voltooien van de
opleiding kiest de Minister ervoor om geen specifiek niveau voor te schrijven. Aan
de andere kant krijgt de Taalunie de opdracht om te werken aan een referentieniveau
5F. De leden van de CDA-fractie vernemen graag wat de Minister met het referentieniveau
5F in de praktijk voornemens is te gaan doen als dit vastgesteld is.
Tevens vernemen zij graag van de Minister, mede aangezien deze brief al op 15 januari
2021 naar de Tweede Kamer is gestuurd, wat de huidige stand van zaken is van het verzoek
aan de Taalunie om een referentieniveau uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands
te ontwikkelen. Op welke termijn dient de totstandkoming van dit referentieniveau
te zijn afgerond? De voorgenoemde leden vernemen graag of het niveau 5F alleen bedoeld
is voor gebruik in het wetenschappelijk onderwijs, aangezien het uitgangspunt voor
het vwo5 4F lijkt te zijn en voor het havo6 3F. Zo ja, geldt dan het huidige referentieniveau 4F als streven voor het hoger beroepsonderwijs,
zo vragen zij.
De Minister geeft aan dat dat de NVAO7 vanaf nu tijdens heraccreditaties dient te kijken naar het niveau van het Nederlands.
De leden van de CDA-fractie vernemen graag hoe de NVAO dit vormgeeft bij opleidingen
waarbij het merendeel van de door studenten opgeleverde (eind-)producten in het Engels is. Ook ontvangen ze graag een toelichting van de Minister hoe
deze beoordeling eruit zou zien indien er sprake zou zijn van instellingsaccreditatie.
Tevens vernemen zij graag, mede aangezien dit besluit al 15 januari 2021 naar de Tweede
Kamer is gestuurd, wat de huidige stand van zaken is rondom het aanpassen van het
accreditatiekader waarin het nieuwe artikel 3.12 van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008
verwerkt wordt. Wordt dit accreditatiekader aan de Tweede Kamer aangeboden? Zo ja,
wanneer kan de Kamer dit verwachten, zo vragen de voornoemde leden.
Instellingen hebben al langere tijd een inspanningsverplichting om het taalniveau
van Nederlandse studenten op peil te houden. De leden van de CDA-fractie vernemen
graag van de Minister wat hij verstaat onder deze inspanningsverplichting. Zo zijn
er universiteiten, bijvoorbeeld de Radboud Universiteit, de Universiteit van Amsterdam,
de Vrije Universiteit en de Universiteit van Utrecht, die bij aanvang van de opleiding
een taaltoets afnemen. Hoort dit volgens de Minister bij een (minimale) inspanningsplicht,
zo willen de voorgenoemde leden weten. Wat zou de Minister vinden van een systeem
waarbij ook aan het einde van een opleiding een taaltoets afgenomen zou worden? Zij
ontvangen in dit kader graag een reflectie van de Minister op het systeem in Vlaanderen,
waar het beleid is dat iedere docent verantwoordelijk is voor de taalontwikkeling
van de student en daarom (werk)stukken op taalfouten moet beoordelen en de student
waar nodig doorverwijst naar (facultatief) taalonderwijsaanbod.
Taal waarin het onderwijs wordt verzorgd
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan concretiseren wat er bedoeld
wordt met de definitiebepaling «het onderwijs is in het bijzonder internationaal georiënteerd
indien het onderwijs overduidelijk een internationaal karakter heeft». Wordt hiermee
bedoeld dat als de opleiding nu al als «internationaal» staat aangemerkt, dit voldoende
grond vormt om ook in de toekomst aan dit criterium te voldoen? Kan de Minister scherper
omschrijven wat dient te worden verstaan onder «internationaal karakter»? Kan de Minister,
aan de hand van enkele concrete voorbeelden, ingaan op de kritiek dat het onderscheidend
karakter van de definitiebepaling gering is? De leden van de CDA-fractie willen graag
tevens weten hoeveel procent van de studenten na de opleiding werkzaam moet raken
in een internationale arbeidsmarkt, wil er sprake zijn van «grotendeels». Aan de hand
van welke (type) bronnen kunnen instellingen dit onderbouwen?
Hoe gaat de NVAO, namens de Minister, beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van
onvoldoende beschikbare Nederlandstalige docenten om onderwijs van voldoende niveau
te kunnen verzorgen? Kan de voertaal op een opleiding automatisch gewijzigd worden
als de meerderheid van de aanwezige docenten momenteel al de Nederlandse taal niet
machtig is? Hoe kijkt de Minister aan tegen de wenselijkheid van niet-Nederlandssprekende
docenten om de Nederlandse taal te leren?
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister voornemens is om gebruik te maken
van de mogelijkheid om opleidingen of groepen opleidingen uit te zonderen van de toets
anderstalig onderwijs vanwege specifieke regionale of economische omstandigheden.
Zo nee, kan de Minister toelichten waarom dit niet nodig is? Zo ja welke opleidingen
of groepen van opleidingen heeft de Minister in gedachten? Welke criteria wenst de
Minister te gebruiken om tot de selectie te komen?
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat het verschil is
tussen gezamenlijk onderwijs, dat een grondslag is om uitgezonderd te worden van de
toets anderstalig onderwijs, en onderwijs dat gezamenlijk met een anderstalige buitenlandse
onderwijsinstellingen wordt verzorgd, dat valt onder element d? Is het mogelijk om
bij de beantwoording van de vragen een lijst met opleidingen die een joint degree/double
degree/ multiple degree samen met een buitenlandse instelling voor hoger onderwijs
verzorgen aan de Kamer aan te bieden, zo vragen zij.
Is de Minister voornemens om onderzoeksmasters uit te zonderen van de toets anderstalig
onderwijs? Zo nee waarom niet? Zo ja welke onderzoeksmasters komen hier bij benadering
voor in aanmerking? Is de Minister voornemens om University Colleges uit te zonderen
van de toets anderstalig onderwijs? Is de Minister voornemens om opleidingen aan te
wijzen waarbij de internationale focus op voorhand vaststaat, waardoor zij geen toets
anderstalig onderwijs hoeven te doen? Zo nee waarom niet? Zo ja welke opleidingen
komen hiervoor bij benadering in aanmerking, zo vragen de leden.
Gevolgen – de taal waarin het onderwijs wordt verzorgd
De leden van de CDA-fractie vragen waar de registratie van de taal waarin het onderwijs
aan een opleiding wordt verzorgd plaatsvindt. Zij vragen tevens of de Minister kan
aangeven of, en zo ja, welke situaties zich kunnen voordoen waardoor het toch noodzakelijk
is om het meerwaardecriterium nogmaals te toetsen.
Uitvoering, toezicht en handhaving – uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands
De leden van de CDA-fractie willen graag weten in hoeverre in de nadere uitwerking
die door de NVAO wordt verzorgd een koppeling gemaakt wordt tussen de twee elementen
waar de NVAO naar gaat kijken, namelijk: 1) het niveau van uitdrukkingsvaardigheid
in het Nederlands dat kan worden gebruikt als referentie, en 2) aan de hand van welke
elementen de commissie kan bepalen of de instelling ondersteuning en begeleiding aanbiedt.
Oftewel, gaat de NVAO ook kijken of het niveau van uitdrukkingsvaardigheid behaald
wordt met de instrumenten die voorhanden zijn?
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit omtrent
de uitdrukkingsvaardigheden en meerwaarde van anderstalig onderwijs. Deze leden plaatsen
enkele vraagtekens bij de voorgestelde wijzigingen.
Anderstalig onderwijs
De leden van de PvdA-fractie willen ten eerste ingaan op het voorgenomen besluit om
de meerwaarde te toetsen van onderwijs in een andere taal dan het Nederlands. Kan
de Minister aangeven wat het probleem is dat met deze toets wordt opgelost? Kan hij
aangeven wat er volgens hem mis is met studies die minstens twee derde in een andere
taal gedoceerd worden? Deelt hij de mening dat het bijzonder leerzaam en van toegevoegde
waarde kan zijn om in een andere voertaal, bijvoorbeeld Engels, onderwijs te ontvangen,
zeker gezien het internationale karakter van veel wetenschappelijke velden? Deelt
hij de mening dat het Nederlandse onderwijs en Nederlandse studenten baat hebben bij
dit internationale karakter?
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de Minister kijkt naar de vrijheid van instellingen
zelf om onderwijs aan te bieden zoals hun goeddunkt. Hecht de Minister aan deze vrijheid
van instellingen? Is het doel van deze wijziging om de onderwijskwaliteit voor studenten
te verbeteren of om de instroom van internationale studenten wellicht te temperen?
Ziet de Minister andere mogelijkheden als alternatief ingeval dat laatste het doel
van deze wijziging is? De leden vragen of de Minister van mening is dat instellingen
en docenten zelf het beste kunnen inschatten wat hun studenten ten goede komt. Is
de Minister van mening dat de keuze voor een voertaal een op zichzelf staand besluit
is? Of is dit een integraal deel van de curriculumsamenstelling? Is een inperking
van deze autonomie door de voorgestelde toets wel gewenst, zo vragen zij.
De leden van de PvdA-fractie hebben ook enkele vragen over de administratieve lasten
van de voorgenomen meerwaardetoets. Hoeveel bureaucratie en regeldruk gaat deze toets
betekenen in de praktijk? Is de Minister van mening dat dit een logische toevoeging
is aan regeldruk en werkbelasting terwijl hij recent juist andere voorstellen, zoals
dat omtrent de instellingsaccreditatie, heeft gedaan met als beoogd doel om de regeldruk
verminderen?
Voorts hebben deze leden nog enkele praktische vragen. Kan de Minister nader uitweiden
over de manier waarop studiepunten binnen de individuele keuzeruimte wel of niet zullen
worden meegeteld in het principe van twee derde studiepunten als criterium voor toetsing?
Kan de Minister uitleggen waarom moet worden voldaan aan twee criteria die de meerwaarde
van onderwijs in een andere taal dan het Nederlands? Waarom niet drie criteria? Waarom
niet vier criteria? Waarom niet alle vijf criteria? Waarom niet maar één criterium,
gezien het feit dat alle vijf onderdelen op zich al sluitende argumenten zijn die
de meerwaarde bewijzen?
Uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands
De leden van de PvdA-fractie hechten waarde aan zowel de vrijheid te studeren in de
taal die men zelf goeddunkt, als aan de uitdrukkingsvaardigheid van studenten in het
Nederlands. Wat waren de afwegingen om hier alleen Nederlandse studenten bij te betrekken?
Deelt de Minister de mening dat het ook voor internationale studenten van toegevoegde
waarde kan zijn hun uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands te verbeteren, bijvoorbeeld
met oog op integratie in de samenleving en het perspectief op in Nederland blijven
na de studie?
Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie of de Minister kan reflecteren op de
keuze om de uitdrukkingsvaardigheidstoets uit te voeren op opleidingsniveau terwijl
de faciliteiten om deze te bevorderen zich bevinden op instellingsniveau. Hoe kijkt
de Minister naar de mogelijkheid dit te betrekken bij de instellingstoets kwaliteitszorg,
zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met bijzondere belangstelling kennisgenomen
van het onderhavig ontwerpbesluit. Deze leden zijn blij dat studenten en wetenschappers
van over de hele wereld Nederland goed weten te vinden en zijn van mening dat internationalisering
een verrijking kan zijn voor de student en de wetenschap. Tegelijkertijd pleiten deze
leden voor verstandige internationalisering, wars van perverse prikkels. Voorts zijn
de leden van de GroenLinks-fractie van mening dat de keuze voor een andere taal dan
de Nederlandse een meerwaarde voor het onderwijs moet hebben en dat het uitgangspunt
is dat het onderwijs in het Nederlands moet worden verzorgd. Derhalve hebben deze
leden vragen over het ontwerpbesluit.
2. Achtergrond en wettelijk kader
2.2 Taal waarin het onderwijs wordt verzorgd
Docenten zijn de belangrijkste factor voor de kwaliteit van het onderwijs. Goede beheersing
van het Engels is dan ook cruciaal voor kwalitatief goed Engelstalig onderwijs. In
de afgelopen jaren zijn er goede vorderingen gemaakt op het gebied van taalbeheersing,
maar de LSVb8 stelt dat er ook vaak verhalen binnenkomen van studenten over docenten die zich minder
goed in het Engels kunnen uitdrukken. In zulke gevallen heeft het geen enkele meerwaarde
om Engelstalig onderwijs te geven en zou het zelfs beter zijn om Nederlands onderwijs
te geven, aldus de LSVb. Ontvangt de Minister deze signalen ook? Hoe kan de Minister
instellingen stimuleren in het bevorderen van de uitdrukkingsvaardigheden van docenten
die onderwijzen in een andere taal dan het Nederlands? Moet de instelling in het taalbeleid
ook opnemen hoe de kwaliteit van het onderwijs op dit vlak wordt gewaarborgd? Hoe
wordt hierbij ook rekening gehouden met de werkdruk van docenten, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat dit betekent voor medezeggenschapsorganen.
Wat betekent dit voor hen, voor de voertaal die zij hanteren en voor de informatievoorziening?
Hoe zorgt de Minister ervoor dat ook leden van opleidingscommissies, facultaire/instituutsraden
en de centrale raad voldoende in staat worden gesteld hun taak goed uit te voeren,
ook als de voertaal Engels is? Is er bijvoorbeeld een vertaling van de WHW9? Worden trainingen en instructiemateriaal voor (aankomende) medezeggenschappers ook
in het Engels aangeboden? Meer generiek: betekent dit wetsvoorstel dat voortaan alle
informatie in hogeronderwijsinstellingen minimaal tweetalig wordt aangeboden?
2.3 Toets anderstalig onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat indien de gehele opleiding of een gedeelte
van de opleiding dat overeenkomt met ten minste twee derde deel van het totale aantal
studiepunten van de opleiding in een andere taal dan het Nederlands wordt verzorgd,
instemming gevraagd dient te worden aan de NVAO. Heeft dit ook betrekking op de individuele
keuzeruimte van de studenten? De leden vragen hoe de Minister aankijkt tegen het voorstel
van UNL om vast te leggen dat de studiepunten in de individuele keuzeruimte niet worden
meegenomen in de toets.
3. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3.1 Uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands
De regering stelt in de nota van toelichting dat vanwege de genoemde inspanningsplicht
die een onderwijsinstelling heeft, de studenten erop kunnen rekenen dat de instelling
hen voldoende ondersteuning aanbiedt. De leden van de GroenLinks-fractie vinden deze
formulering te algemeen. Hoe worden studenten geïnformeerd over deze mogelijkheden?
Hoe kijkt de Minister aan tegen een verantwoording op dit punt in het taalbeleid van
de instelling? Zij vragen hoe wordt beoordeeld of de voorzieningen voldoende toegankelijk
zijn en voldoende kwaliteit hebben.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn wel van mening dat studenten nog steeds volledig
anderstalig onderwijs moeten kunnen volgen. De leden vragen of de Minister kan waarborgen
dat onderhavig wetsvoorstel tot het bevorderen van de Nederlandse uitdrukkingsvaardigheid
er nooit toe zal leiden dat er gedwongen Nederlandse vakken gegeven worden binnen
nu nog volledig anderstalige tracks.
3.2 Taal waarin het onderwijs wordt verzorgd
3.2.1 Meerwaardecriterium
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat enkele meerwaarde-elementen bijzonder
dicht tegen elkaar aan liggen, waarbij zelfs gesproken kan worden van een causaal
verband. Zo vragen deze leden of er in de praktijk een groot verschil bestaat tussen
het element a) het onderwijs is in het bijzonder internationaal georiënteerd, en element
d) het onderwijs wordt verzorgd in nauwe samenwerking met bedrijven, instanties of
onderwijsinstellingen die internationaal georiënteerd en overwegend anderstalig zijn.
Is de constatering van de leden van de GroenLinks-fractie correct dat een internationale
oriëntatie van een opleiding in de praktijk ook zal betekenen dat de opleiding nauw
samenwerkt met internationale bedrijven, instanties of onderwijsinstellingen? Zo nee,
waarom niet? Zijn er voorbeelden van opleidingen die internationaal georiënteerd zijn,
maar die geen nauwe samenwerking hebben met internationale bedrijven, instanties of
onderwijsinstellingen? Kan de Minister nader specifiëren wat hij verstaat onder «internationaal
georiënteerd»?
Meer in het algemeen vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de vijf elementen
zodanig op elkaar aansluiten dat het in de praktijk voldoen aan een van de elementen
automatisch betekent dat een opleiding voldoet aan twee of meer elementen. Zij krijgen
graag een reflectie van de Minister op dit punt.
3.2.2 Uitzondering toets anderstalig onderwijs
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de meerwaardecriteria tot anderstalig
onderwijs en de criteria tot uitzondering van de toets anderstalig onderwijs wel bijzonder
dicht tegen elkaar aanliggen. Zo is een van de meerwaarde-elementen het element dat
het onderwijs in nauwe samenwerking is met een onderwijsinstelling die internationaal
georiënteerd is en overwegend anderstalig is.10 Tegelijkertijd lezen deze leden dat de toets niet hoeft worden afgelegd indien een
Nederlandse onderwijsinstelling met een of meer buitenlandse onderwijsinstellingen
een opleiding of afstudeerrichting verzorgt. Hetzelfde geldt voor de uitzonderingsgrond
«opleidingen waarvan de internationale focus op voorhand vast staat» en het meerwaarde-element
«het onderwijs is in het bijzonder internationaal georiënteerd». Wat is de toegevoegde
waarde van dit wetsvoorstel als in de praktijk de meerwaarde-elementen die worden
meegenomen in de toets anderstalig onderwijs en de uitzonderingronden van de toets
vergelijkbaar zijn, zo vragen deze leden. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan? Is
de Minister voornemens om in de evaluatie mee te nemen hoeveel procent van de opleidingen
die wel voldoen aan het meerwaardecriterium de toets anderstalig onderwijs niet hoeft
te doorlopen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het in bepaalde gevallen wenselijk kan
zijn dat opleidingen of groepen opleidingen in verband met specifieke regionale of
economische omstandigheden uitgezonderd worden van de toets anderstalig onderwijs.
Kan de Minister een voorbeeld geven van een opleiding die op grond hiervan geen instemming
hoeft te vragen van de NVAO? De Minister stelt dat in deze bijzondere situatie de
regionale en/of economische belangen zodanig van aard kunnen zijn dat deze zwaarder
kunnen wegen dan de belangen die met de toets anderstalig onderwijs worden beschermd.
Klopt het dat met de toets anderstalig onderwijs de belangen van de student moet beschermen?
Zo ja, kan de Minister uiteenzetten of hij het wenselijk vindt dat economische belangen
daar voorrang op hebben? Kan de Minister een voorbeeld geven van economische belangen
die boven het studentenbelang gaan? Zo nee, welke belangen vallen hier dan wel onder,
zo vragen de voornoemde leden.
5. Uitvoering, toezicht en handhaving
Ten aanzien van de regeldruk willen de leden van de GroenLinks-fractie weten hoe instellingen
(financieel) worden ondersteund om deze nieuwe taken uit te voeren, aangezien de werkdruk
in het hoger onderwijs al zeer hoog is. Ten slotte vragen deze leden hoe de ambitie
van de Minister om over te gaan tot instellingsaccreditatie zich verhoudt tot dit
wetsvoorstel. Zouden er na het invoeren van instellingsaccreditatie veranderingen
zijn ten aanzien van de regeldruk door dit wetsvoorstel, zo vragen zij.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Ontwerpbesluit
tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 houdende de invoering van bepalingen
omtrent de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands en de meerwaarde van een andere
taal dan het Nederlands in het hoger onderwijs. De leden van de ChristenUnie-fractie
vinden het belangrijk dat het gebruik van de Nederlandse taal in het hoger onderwijs
versterkt wordt en dat de keuze voor het aanbieden van het onderwijs in een andere
taal dan het Nederlands enkel gemaakt wordt als dat aantoonbaar een meerwaarde heeft.
Het voorgestelde besluit leidt tot een aantal vragen van de ChristenUnie-fractie.
3.1 Uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands
Studenten moeten uiteindelijk bij het afronden van hun opleiding over een algemene
taalvaardigheid beschikken die ten minste op hetzelfde niveau ligt als referentieniveau
voor de vooropleiding. Vindt de Minister het op peil houden van de taalvaardigheid
voldoende? Kan de Minister nader toelichten waarom er niet voor gekozen wordt om een
hoger vastgesteld referentieniveau te ontwikkelen en voor te schrijven? Onderwijsinstellingen
krijgen de plicht om zich in te zetten voor algemene taalvaardigheid van studenten.
Studenten mogen erop rekenen dat de instelling hen voldoende ondersteuning aanbiedt
en hen hier ook op wijst. Hoe wordt ervoor gezorgd dat studenten ook daadwerkelijk
op de hoogte worden gebracht van de beschikbare ondersteuning, zo vragen de leden.
Een aantal organisaties, waaronder de projectgroep Uitdrukkingsvaardigheid, vindt
de voorgestelde voorschriften te vrijblijvend. Is volgens de Minister voldoende geborgd
dat onderwijsinstellingen hier ook daadwerkelijk mee aan de slag gaan? De leden vragen
op welke manier onderwijsinstellingen ook kunnen worden beoordeeld op of ze voldoende
voorzieningen aanbieden, of dat de juiste zijn en of die voldoende kwaliteit hebben.
3.2.2 Uitzondering toets anderstalig onderwijs
Universiteiten vrezen de administratieve lasten die deze regeling met zich mee zou
brengen. Dit geldt te meer voor universiteiten met een bijzondere regionale functie.
In de regeling is een uitzonderingsbepaling opgenomen voor situaties waarin de toets
anderstalig onderwijs ongewenste effecten heeft voor bepaalde regio’s waar gezien
de demografische ontwikkeling of specifieke samenstelling van de regionale arbeidsmarkt
een relatief grote instroom van internationale studenten gewenst is. Ook kunnen opleidingen
of groepen van opleidingen worden aangewezen indien sprake is van een tekort aan personeel
binnen een bepaalde sector op de arbeidsmarkt. Op welke wijze is de Minister van plan
hier invulling aan te geven? Heeft de Minister overwogen om de mogelijkheid tot vrijstelling
te verbreden tot instellingsniveau? Welke argumenten pleiten hiervoor en welke bezwaren
ziet de Minister op dit punt, zo vragen de voornoemde leden.
5.2 Taal waarin het onderwijs wordt verzorgd
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben bij de wetsbehandeling aandacht gevraagd
voor het belang van medezeggenschap. Medezeggenschapsorganen staan het dichtst bij
de opleiding en het is belangrijk dat zij kunnen meepraten over de taal van de opleiding.
Bieden de wet en dit uitvoeringsbesluit volgens de Minister voldoende zekerheid dat
medezeggenschapsorganen ook daadwerkelijk invloed hebben op de taal van de opleiding?
De Minister schrijft dat indien minder dan twee derde van een opleiding of een traject
in een andere taal wordt verzorgd, er een belangrijke rol is voor de medezeggenschap.
Welke rol ziet de Minister hier precies voor de medezeggenschapsorganen? Hoe is hun
betrokkenheid geborgd? Hoe worden medezeggenschapsorganen betrokken wanneer meer dan
twee derde van een opleiding of een traject in een andere taal wordt verzorgd? Wat
kan de Minister doen om ervoor te zorgen dat opleidingscommissies ook daadwerkelijk
op de hoogte zijn van de rol die hier voor hen ligt?
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het conceptbesluit. Deze leden
ontvangen graag nadere toelichting op onder meer de punten die na de consultatie nog
onduidelijk blijken.
3.1 Uitdrukkingsvaardigheid Nederlands
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister toe te lichten welke aanspraken studenten
kunnen ontlenen aan de nieuwe wettelijke normen. Deze leden lezen in de toelichting
onder meer dat studenten op bepaalde inspanningen mogen rekenen. Kan de Minister bevestigen
dat studenten aan de normen in het voorgestelde artikel 3.12, eerste lid, een recht
kunnen ontlenen op ondersteuning en begeleiding? Hoe wordt voorkomen dat enerzijds
te veel vrijblijvendheid bij instellingen bestaat en anderzijds te weinig recht gedaan
wordt aan de eigen verantwoordelijkheid die van studenten verwacht mag worden, zo
vragen zij.
3.2.1 Meerwaardecriterium
De leden van de SGP-fractie constateren dat de internationale oriëntatie die in de
verschillende elementen aan bod komt ook op een rekkelijke manier geïnterpreteerd
kan worden. Het is immers zo dat vrijwel elke opleiding een zekere internationale
oriëntatie heeft, dat het internationaal recht en EU-recht op heel veel vakgebieden
merkbaar is en dat buitenlandse stages en uitwisselingsprojecten voor vrijwel alle
studenten als nuttig worden gezien. Deze leden vragen of de Minister kan bevestigen
dat die algemene constateringen verre van toereikend zijn om te voldoen aan de kenmerken
die worden beschreven.
3.2.2 Uitzondering toets anderstalig onderwijs
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de Minister veronderstelt dat de wettelijke
geregelde uitzondering op grond van artikel 7.2, zesde lid, WHW ook toepasbaar is
in het kader van de toets anderstalig onderwijs. Deze leden menen dat deze uitzonderingsgrond
minder stringent geformuleerd is dan de meerwaardecriteria en daarmee veel ruimte
biedt de toets op anderstaligheid te vermijden. Zij vragen een reactie.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom onderzoeksmasters generiek worden uitgezonderd
van de toets anderstalig onderwijs. Wil de Minister toelichten waarom het bijvoorbeeld
voor een onderzoeksmaster Nederlandse cultuur en geschiedenis niet nuttig zou zijn
om de toets te verrichten? Hoe verdisconteert de Minister in de afwegingen dat in
2019 nog 14% van de wo-masteropleidingen in het Nederlands werd verzorgd?
De leden van de SGP-fractie vragen waarom in het voorgestelde artikel 3.13, naast
onderdeel e, ook onderdeel d als een afzonderlijke vrijstelling wordt gepositioneerd.
Naar de inschatting van deze leden zijn de university colleges volgens de beschrijving
van de Minister namelijk een voorbeeld van wat onder onderdeel e wordt verstaan. Ligt
het dan niet voor de hand onderdeel d te schrappen, zo vragen zij.
5.3 Uitvoeringstoets
De leden van de SGP-fractie tonen zich bezorgd over de uiterst kritische reacties
die in het kader van de consultatie zijn ontvangen en het feit dat het conceptbesluit
op een aantal punten nog geen inhoudelijk antwoord biedt. Vooruitlopend op meer concrete
vragen stellen zij de vraag hoe de voorhangprocedure verder doorlopen kan worden zolang
op wezenlijke punten geen duidelijkheid bestaat over de uitvoerbaarheid. Eveneens
vragen zij in hoeverre de in de toelichting benoemde punten reeds tijdens de behandeling
bekend waren, en zo ja, wat daarmee is gedaan.
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister een schets kan geven van de mate
waarin de uitdrukkingsvaardigheid in de instellingstoets meegenomen kan worden. Deze
leden vragen eveneens hoe de beschreven pragmatische aanpak samenhangt met de plannen
tot herziening van het accreditatiestelsel.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister voorbeelden te geven van de vergelijking
van andere kwaliteitsaspecten met de voorgestelde verplichting inzake de uitdrukkingsvaardigheid.
Op welke aspecten doelt de Minister en in hoeverre zijn die vergelijkbaar? Deze leden
kunnen zich voorstellen dat het beoordelen van de inspanningen inzake uitdrukkingsvaardigheid
vanwege de sterkere differentiatie onder studenten lastiger kan zijn dan de vraag
of het onderwijsaanbod of de ICT-voorzieningen toereikend zijn. De beschikbaarheid
van een bepaald aanbod van ondersteuningsvoorzieningen hoeft dan nog niets te zeggen
over de mate waarin de instelling studenten daadwerkelijk ondersteunt om zich in het
Nederlands te kunnen uitdrukken. Deze leden vragen een reactie van de Minister. Is
de instelling bijvoorbeeld gehouden om per opleiding inzichtelijk te maken in hoeverre
bepaalde voorzieningen met het oog op de specifieke studentenpopulatie toereikend
zijn?
De leden van de SGP-fractie kunnen de Minister volgen in de opvatting dat juist het
accreditatiestelsel bedoeld is om te bepalen in hoeverre aan wettelijke criteria is
voldaan, bijvoorbeeld inzake meerwaarde. Deze leden vragen of de verwachting is dat
de NVAO nadere regels in het accreditatiekader zal formuleren om de criteria uit het
uitvoeringsbesluit te operationaliseren, dan wel dat dit aan de panels wordt overgelaten.
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor de inbreng van UNL, waarin onder
meer de berekening van het aandeel van twee derde van een opleiding of traject aan
de orde wordt gesteld. Zij vragen in hoeverre de individuele keuzeruimte van studenten
wordt meegerekend. Eveneens vragen zij of de Minister wil aangeven wat de kaders zijn
voor de definitie van een traject en of er reden is om te twijfelen aan de duidelijkheid
van de wettelijke definitie in de praktijk van onderwijs en accreditatie.
II Reactie van Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
D. de Jong-van de Graaf, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.