Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 991 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het zelfstandig strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel misbruik met kinderen
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
1. Inleiding
Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan de in de Tweede Kamer aangenomen motie om het
in bezit hebben van teksten met advies en/of richtlijnen over het seksueel misbruiken
van kinderen expliciet strafbaar te stellen.1 Het circuleren en kennisnemen van instructief materiaal over het seksueel misbruiken
van kinderen is een zeer ernstig verschijnsel met wereldwijde tentakels.
Seksueel misbruik van kinderen is een van de meest verwoestende vormen van criminaliteit
en is maatschappelijk onaanvaardbaar. De afgelopen tijd zijn diverse (preventieve)
trajecten en projecten in gang gezet om (online) seksueel kindermisbruik te bestrijden.2 Inzet van het strafrecht is het sluitstuk in de aanpak van seksueel misbruik van
kinderen. Misbruiksituaties – offline en online – moeten worden gestopt, door degenen
die zich hieraan schuldig maken op te sporen en te vervolgen. Daders verdienen een
stevige straf. Daarnaast moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat kinderen in een
misbruiksituatie terechtkomen.
Gedragingen die ertoe strekken een kind in een situatie te brengen waarin het seksueel
kan worden misbruikt zijn uiterst schadelijk en verwerpelijk. Het benaderen van kinderen
voor seksuele doeleinden is in bepaalde gevallen reeds strafbaar gesteld in het Wetboek
van Strafrecht (Sr). Als voorbeeld kan worden genoemd grooming van minderjarigen (artikel 248e Sr).
In aanvulling hierop wordt in dit wetsvoorstel het treffen van voorbereidingshandelingen
met het oog op het plegen van seksueel kindermisbruik zelfstandig strafbaar gesteld.
Deze gedraging is strafbaar, zonder dat seksueel misbruik zelf hoeft te hebben plaatsgevonden.
Het huidige strafrechtelijk instrumentarium biedt niet in alle gevallen de passende
mogelijkheid om op te treden tegen het bevorderen of vergemakkelijken van seksueel
kindermisbruik, bijvoorbeeld wanneer sprake is van het ter beschikking stellen of
het bezit van instructiemateriaal hierover. Voorts betreft het dermate onacceptabele
en laakbare activiteiten dat het – ook vanuit een normatief oogpunt – wenselijk voorkomt
te voorzien in een afzonderlijke strafbaarstelling.
2. Zelfstandige strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen met het oog op het
plegen van seksueel misbruik met kinderen
Al langer circuleert er op het zogenaamde dark web materiaal dat tot doel heeft geïnteresseerden
met tips en trucs bij te staan bij het seksueel misbruiken van kinderen. Handleidingen
over het seksueel misbruiken van kinderen zijn te vinden in verschillende omgevingen
op het dark web. De handleidingen beschrijven – op bijna pedagogische wijze – hoe
men «op jacht» kan gaan naar kinderen, een kind kan verleiden, het vertrouwen van
een kind kan winnen en een kind geheimen kan laten bewaren. Ook bevatten de handleidingen
beschrijvingen over de wijze waarop met kinderen seksuele handelingen kunnen worden
verricht zonder dat er beschadigingen ontstaan en hoe (dna-)sporen kunnen worden vermeden
bij seksueel contact. Materiaal als dit, dat ook wel wordt aangeduid als «pedohandboek»
of «pedohandleiding», brengt kinderen in gevaar omdat het een voedingsbodem is voor
de kindermisbruiker die zijn slag wil slaan.
Uit Australische persberichten blijkt bijvoorbeeld dat terwijl de wereld zijn pijlen
richt op het bestrijden van de Covid-19 pandemie, kindermisbruikers zich online verdiepen
in mogelijkheden om een kind seksueel te misbruiken door handleidingen hierover te
vervaardigen en op het dark web te delen.3 Recente berichten van kinderbelangenorganisaties indiceren dat er zo’n twaalf handleidingen
online circuleren die circa 100.000 keer zijn uitgewisseld onder (potentiële) kindermisbruikers.4 Deze berichten zijn zorgwekkend en geven voldoende indicaties voor een bestaande
wijdverbreide, in de praktijk veelvoorkomend verschijnsel.
Het verstrekken van adviezen over hoe een kind «handig en veilig» seksueel te (blijven)
misbruiken heeft onmiskenbaar een drempelverlagend effect richting daadwerkelijk seksueel
misbruik van kinderen. Met deze informatie in handen worden zij die een kind kwaad
willen doen gesterkt in de gedachte dat het doenlijk is kinderen seksueel te misbruiken
zonder te worden opgemerkt.
In een recent onderzoek dat is verricht naar de inhoud van zes verschillende handleidingen
die in circulatie zijn, concluderen de onderzoekers dat de inhoud van deze documenten,
in combinatie met het feit dat zij volledig anoniem kunnen worden verkregen, gevaarlijk
is, doordat het seksueel deviant gedrag bemoedigt, het onderling crimineel netwerken
stimuleert en seksueel misbruik van kinderen normaliseert. Het «educatieve» gehalte
in de bestudeerde handleidingen kan volgens de onderzoekers seksuele interactie met
kinderen legitimeren en het doeltreffend handelen daarin verhogen.5 Waarom het gaat – en hier lijkt voornoemd onderzoek ook op te wijzen – is dat de
(online) circulerende instructieve handleidingen een munitie van kennis en kunde vormen
voor de onwetende of onervaren jager die de trekker wil overhalen. Het is vooral dit
gevaar waarvoor de strafbaarstelling behoedt. Hierbij doet het er minder toe dat (nog)
geen wetenschappelijk onderzoek bestaat waaruit aantoonbaar blijkt dat het onder zich
hebben van dergelijke handleidingen de kans vergroot dat de bezitter daadwerkelijk
overgaat tot seksueel misbruik.
Het dark web is voor iedereen toegankelijk en een ieder die dit wil kan hier materiaal
uploaden, downloaden, overnemen naar een andere plaats of inzien. Het gevaar bestaat
dat mensen die belangstelling hebben voor seks met kinderen en op zoek zijn naar «tips
en trucs» die zij kunnen gebruiken, zich via (open) internetbronnen eenvoudig de toegang
kunnen verschaffen tot instructief materiaal hierover. Het dark web biedt een zodanige
mate van anonimiteit aan gebruikers, dat het bekend staat – echter ten onrechte –
als een «vrijplaats» om kinderpornografisch materiaal te up- en downloaden, alsook
instructief materiaal en ervaringen over het seksueel misbruiken van kinderen te delen.
Dit onrechtmatige gebruik van het darkweb moet, met preventieve en repressieve middelen,
zoveel mogelijk worden aangepakt. Het circuleren en kennisnemen van instructief materiaal
met het oog op het plegen van seksueel kindermisbruik moet zoveel mogelijk worden
ingedamd.
Voorgesteld wordt daarom een nieuw artikel 240c aan het Wetboek van Strafrecht toe
te voegen waarin zelfstandig strafbaar wordt gesteld het zich of een ander (opzettelijk)
middelen, gelegenheid of inlichtingen verschaffen of trachten te verschaffen, dan
wel het zich kennis en vaardigheden verwerven of een ander bijbrengen, tot het plegen
van – kort gezegd – seksueel kindermisbruik. Onder het bereik van deze strafbaarstelling
valt het in bezit hebben van teksten met advies en/of richtlijnen over het seksueel
misbruiken van kinderen. Voorts kan op grond van de nieuwe bepaling strafrechtelijk
worden opgetreden tegen het verstrekken, verwerven of bezitten van zowel schriftelijk
als mondeling «instructief kindermisbruik materiaal», dan wel het anderszins vergaren
of bijbrengen van kennis of vaardigheden voor het seksueel misbruiken van kinderen.
Deze gedragingen vallen nu niet altijd onder het bereik van het Wetboek van Strafrecht
(zie paragraaf 3).
Op het misdrijf omschreven in artikel 240c komt een maximumstraf van vier jaren gevangenisstraf
of geldboete van de vijfde categorie te staan. Van een zelfstandige strafbaarstelling
van het bevorderen en vergemakkelijken van seksueel kindermisbruik gaat het onmiskenbare
signaal uit dat dit gedrag uiterst verwerpelijk en strafwaardig is.
Het Wetboek van Strafrecht kent – naast de algemene strafbare voorbereidingshandelingen
van artikel 46 Sr – reeds specifieke strafbaarstellingen van gedragingen die in de
fase van voorbereiding worden gepleegd. Een voorbeeld is artikel 134a Sr, dat strafbaar
stelt het zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen
of trachten te verschaffen tot het plegen van een terroristisch misdrijf dan wel een
misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, dan
wel zich kennis of vaardigheden daartoe verwerven of een ander bijbrengen. De delictsomschrijving
van het nieuwe artikel 240c Sr is geënt op dit artikel. Net als artikel 134a Sr betreft
artikel 240c Sr een specifiek voorbereidingsdelict. Het motief voor de strafbaarstelling
is erin gelegen dat gedragingen die opzettelijk ertoe strekken seksueel misbruik van
kinderen te bevorderen of te vergemakkelijken, een groot gevaar opleveren voor het
toebrengen van lichamelijke en psychische schade aan kinderen en een drempelverlagend
effect hebben. Ook voor artikel 240c Sr geldt, net als artikel 134a Sr6, dat dit specifieke voorbereidingsdelict niet bijzonder exclusief werkt ten opzichte
van de algemene strafbare voorbereidingshandelingen van artikel 46 Sr. Dit betekent
dat gedragingen die onder het bereik van artikel 240c Sr vallen – indien de aard van
die gedragingen in het concrete geval zich daarvoor lenen –, tevens kunnen worden
aangemerkt als voorbereidingshandelingen conform artikel 46 Sr.
Seksuele misdrijven waarbij gedragingen in de voorfase van daadwerkelijk seksueel
misbruik strafbaar zijn gesteld komen nu ook al voor in de zedentitel van het Wetboek
van Strafrecht. Voorbeelden zijn verleiding van een minderjarige of van een persoon
of een virtuele creatie die zich voordoet als een kind (artikel 248a Sr) en grooming
(artikel 248e Sr). Deze delicten hebben net als de hier voorgestelde strafbaarstelling
als doel het vroegtijdig afwenden van gevaar op inbreuken op de seksuele integriteit
van kinderen.
Daarnaast biedt het wetboek strafrechtelijke bescherming tegen gedragingen die een
markt voor seksueel misbruik van kinderen in stand houden en of stimuleren, zoals
bezit van (virtuele) kinderpornografie (artikel 240b Sr). Dit gevaar gaat ook schuil
achter de gedragingen die in het voorgestelde artikel 240c Sr strafbaar worden gesteld,
waarvan een drempelverlagend en stimulerend effect op het plegen van seksueel misbruik
van kinderen uitgaat.
Parallel aan dit wetsvoorstel wordt een wetsvoorstel tot modernisering van de huidige
wetgeving inzake seksuele misdrijven voorbereid. Dit wetsvoorstel zal voor het einde
van dit jaar bij de Afdeling advisering van de Raad van State voor advies aanhangig
worden gemaakt. Te zijner tijd zal de voorgestelde strafbaarstelling in lijn worden
gebracht met de nieuwe wetgeving.
3. Verhouding tot huidig recht
Het huidige wettelijke kader biedt in een aantal gevallen, verspreid over verschillende
bepalingen, grondslagen om strafrechtelijk te kunnen optreden tegen het ter beschikking
stellen of het bezit van instructiemateriaal voor seksueel kindermisbruik. Gewezen
kan worden op de algemene strafbaarstelling van medeplichtigheid, in de vorm van het
verschaffen van middelen, gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van een misdrijf
(artikel 48, onderdeel 2, Sr) of van het aanbieden van medeplichtigheid aan enig strafbaar
feit (artikel 133 Sr). Een ander voorbeeld betreft de reeds gememoreerde algemene
strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen, door bijvoorbeeld informatiedragers
te verwerven of voorhanden te hebben (artikel 46, eerste lid, Sr). Afhankelijk van
de specifieke gedraging kan onder omstandigheden ook worden opgetreden op grond van
de artikelen 131 Sr (opruiing), 132 Sr (verspreidingsmisdrijven met betrekking tot
opruiend geschrift), 134 Sr (verspreidingsmisdrijven met betrekking tot het aanbieden
van medeplichtigheid) en 240b Sr (kinderpornografie).
De huidige algemene strafbepalingen zijn evenwel niet in alle daarvoor in aanmerking
komende gevallen toereikend voor strafrechtelijk optreden. Artikel 46 Sr zal bijvoorbeeld
niet van toepassing kunnen zijn, indien gedragingen die wel als «voorbereiding» kunnen
worden aangemerkt betrekking hebben op een seksueel misdrijf waarvoor het wettelijk
strafmaximum lager is dan acht jaren gevangenisstraf. En artikel 48 Sr schiet tekort
indien bijvoorbeeld wel middelen, gelegenheid of inlichtingen zijn aangeboden, maar
geen misdrijf is gepleegd of een strafbare poging daartoe of voorbereiding daarvan
is gevolgd.7 Bovendien vereist artikel 48 Sr niet alleen opzet op de medeplichtigheid, maar ook
op opzet op het misdrijf waartoe betrokkene behulpzaam is. Verder biedt artikel 131 Sr
geen grondslag om het verspreiden van aanhitsend of aansporend instructief materiaal
dat niet «in het openbaar» plaatsvindt te vervolgen. Ook artikel 133 Sr stelt als
eis dat een aanbod tot medeplichtigheid «in het openbaar» plaatsvindt. Louter bezit
of verwerven van instructief materiaal over het seksueel misbruiken van kinderen valt
daarom niet onder het bereik van deze strafbepalingen. Deze gedragingen kunnen ook
niet altijd onder het bereik van de artikelen 132 en 134 Sr worden gebracht, omdat
«het in voorraad hebben» alleen strafbaar is op grond van deze bepalingen, indien
men in voorraad heeft om te verspreiden of openlijk tentoon te stellen. Artikel 240b Sr
kan van toepassing zijn als instructiemateriaal ook kinderpornografisch beeldmateriaal
bevat. Materiaal dat uitsluitend bestaat uit tekst valt niet onder het bereik van
artikel 240b Sr.
Het nieuwe artikel 240c Sr heeft betrekking op zowel geschreven als mondeling instructief
materiaal voor het plegen van seksueel kindermisbruik en bestrijkt alle daarmee samenhangende
gedragingen, waaronder het in bezit hebben of het verwerven van dergelijk materiaal.
Ook het niet in het openbaar verspreiden hiervan valt onder het bereik van deze strafbepaling.
Voor strafbaarheid op grond van artikel 240c Sr is voldoende dat de gedragingen in
het concrete geval kunnen worden aangemerkt als zich of een ander opzettelijk inlichtingen
(trachten te) verschaffen, dan wel zich kennis of vaardigheden verwerven of een ander
bijbrengen tot het plegen van seksueel kindermisbruik.
4. Verhouding tot hoger recht
De internationale dimensie van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen
maakt dat voor een effectieve preventie en bestrijding intensieve internationale samenwerking,
op basis van internationaal bindende instrumenten, noodzakelijk is. Artikel 34 van
het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK)8 roept staten op passende bilaterale, multilaterale en nationale, maatregelen te nemen
om kinderen te beschermen tegen alle vormen van seksuele exploitatie en seksueel misbruik.
Het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele
uitbuiting en seksueel misbruik (Verdrag van Lanzarote)9 verplicht lidstaten tot het strafbaar stellen van seksueel misbruik van kinderen
en tot het nemen van preventieve maatregelen tegen seksueel misbruik en seksuele exploitatie
van kinderen. Artikel 8 van dit verdrag bepaalt dat lidstaten wetgevende of andere
maatregelen dienen te nemen die nodig zijn om de verspreiding van materiaal waarin
seksueel kindermisbruik wordt gepromoot, te voorkomen of te verbieden. De strafbaarstellingen
in het Verdrag van Lanzarote zijn reeds geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.10
Zoals reeds gememoreerd, worden er ook diverse preventieve maatregelen ingezet om
(online) seksueel misbruik te bestrijden. Dit wetsvoorstel bevat, aanvullend op deze
maatregelen, een specifieke wetgevende maatregel om bezit en verspreiding te voorkomen
van materiaal dat seksueel misbruik van kinderen stimuleert. De huidige realiteit
is dat er sinds jaren een (online) vraag en aanbod omgeving is ontstaan naar instructief
materiaal over het seksueel misbruiken van kinderen. Specifieke wetgevende maatregelen
kunnen eraan bijdragen dit verschijnsel de kop in te drukken.
De richtlijn 2011/93/EU11 brengt de EU-wetgeving op het terrein van de bescherming van kinderen tegen seksueel
misbruik en seksuele uitbuiting op het niveau van het Verdrag van Lanzarote en verplicht
alle lidstaten hun nationale strafwetgeving daarop aan te passen. De richtlijn vindt
haar grondslag in de artikelen 82, tweede lid, en 83, eerste lid, van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In artikel 83, eerste lid, VWEU
wordt seksuele uitbuiting van kinderen expliciet genoemd als een vorm van criminaliteit
waarvoor bij richtlijn minimumvoorschriften kunnen worden vastgesteld. De richtlijn
is op zorgvuldige wijze in de Nederlandse rechtsorde geïmplementeerd. Met het – in
aanvulling daarop – zelfstandig strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen met
het oog op het plegen van seksueel misbruik met kinderen voorziet het wetsvoorstel
in een hoger beschermingsniveau dan de richtlijn 2011/93/EU voorschrijft. Nu het VWEU
een grondslag voor het stellen van minimumvoorschriften bevat en de richtlijn 2011/93/EU
het karakter van minimumharmonisatie heeft, is het de lidstaten toegestaan om een
hoger niveau van bescherming tegen seksueel misbruik van kinderen te bieden.
5. Uitvoering en handhaving
Instructief materiaal over het seksueel misbruiken van kinderen wordt veelal geplaatst
op het dark web. Geïnteresseerden bezoeken de websites of de omgevingen waar zij de
handleidingen bijvoorbeeld kunnen downloaden of delen. De verwachting is dat de nieuwe
strafbaarstelling met name een beroep zal doen op de vaardigheden en capaciteit die
de politie en het OM hebben voor het online opsporen van strafbare feiten. De toepassing
van opsporingsactiviteiten op het dark web is ingewikkeld, maar niet onmogelijk. Nieuwe
technieken en unieke opsporingsvaardigheden maken het mogelijk om, als een webadres
in het dark web is veiliggesteld, daar toch binnen te dringen en de content ontoegankelijk
te maken. Het is op deze manier dus wel mogelijk om slagvaardig te zijn, hoewel er
een grote kans is dat de inhoud van een ontoegankelijk gemaakte content nog steeds
op een of meerdere niet bekende plaatsen op het internet staat.
De politie en het OM zijn voldoende toegerust met kennis, vaardigheden en bevoegdheden,
en zeker in staat om verdachten op het dark web op te sporen en te vervolgen, of informatie
hierover te delen met buitenlandse opsporingsinstanties. Bij verdenking van overtreding
van artikel 240c Sr is sprake van een geval waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten
(artikel 67, eerste lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering), waardoor
de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen mogelijk is.
Het College van procureurs-generaal (OM) en de Nationale Politie (NP) wijzen in hun
adviezen12 erop dat de praktische mogelijkheden om verdachten op het dark web te identificeren,
op te sporen en te vervolgen beperkt zijn. Ook merken zij op dat, mede gelet op de
capaciteit die zij beschikbaar hebben, geprioriteerd wordt op zaken waarbij een vermoeden
van actueel seksueel misbruik van minderjarigen een rol speelt. De verwachting van
de NP is dat deze strafbaarstelling slechts zeer sporadisch aan de orde zal komen.
Mogelijk zullen de hier bedoelde voorbereidingshandelingen als «bijvangst» naar boven
komen in onderzoeken of tijdens verklaringen van verdachten, als zogenaamde restinformatie.
In dat geval zal de politie onderzoeken waar deze informatie vandaan komt. Voor zelfstandige
onderzoeken uitsluitend gericht op dit strafbaar feit bestaat er volgens de NP weinig
ruimte en prioriteit.
De nieuwe strafbaarstelling biedt de mogelijkheid om in een vroeg stadium op te treden
tegen potentiële kindermisbruikers die op internet een bijzondere belangstelling tonen
voor instructieve informatie over het seksueel misbruiken van kinderen. Aldus verruimt
zij het instrumentarium in preventieve zin: daadwerkelijk seksueel misbruik wordt
voorkomen.
Onderschreven wordt dat de politie en het OM onverminderd voorrang zullen geven aan
het ontzetten van slachtoffers uit acute misbruiksituaties en aan het identificeren
van misbruikers en sleutelfiguren. Dat neemt niet weg dat, zoals de NP aangeeft, dit
strafbaar feit als onderdeel van een lopend onderzoek kan worden meegenomen in het
geheel. Zelfstandig opsporen zal moeten plaatsvinden waar dat mogelijk en opportuun
is.
Daarnaast blijft het van belang dat voortvarend wordt opgetreden bij het verwijderen
van het materiaal op internet en het aanpakken en oprollen van de websites waarop
deze informatie is geplaatst, door bijvoorbeeld het doen verwijderen daarvan door
een tussenpersoon op grond van de Gedragscode Notice-and-Take-Down.13 Zo kan direct worden bereikt dat handleidingen voor het seksueel misbruiken van kinderen
niet kunnen worden geraadpleegd en of gedownload.
6. Financiële gevolgen
De financiële consequenties van dit wetsvoorstel zijn naar verwachting beperkt. Het
betreft een strafbaar feit dat zeer waarschijnlijk zal worden meegenomen in een lopend
onderzoek en waarvan zelfstandige opsporing in een beperkt aantal gevallen plaats
zal vinden.
Ook de strafprocedure wijzigt door de voorgestelde wetswijziging niet, waardoor er
naar verwachting beperkte gevolgen zijn voor bijvoorbeeld de werkprocessen en automatisering
bij de politie, het OM en de rechtspraak. Wel zullen deze organisaties hun opleidingen,
beleidsregels en oriëntatiepunten opnieuw moeten bezien in het licht van de voorgestelde
specifieke strafbaarstelling.
De verwachting is dat de gevolgen van deze wetswijziging voor de verschillende partners
in de strafrechtketen kunnen worden opgevangen binnen de bestaande financiële kaders
van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
7. Advisering14
Algemeen
Het wetsvoorstel is ter consultatie voorgelegd aan de volgende organisaties: het OM,
de NP, de NOvA, de Raad voor de Rechtspraak (RvdR, op grond van artikel 95 van de
Wet op de rechterlijke organisatie), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR),
het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel
Seksueel Geweld tegen Kinderen (NRM).15
Het EOKM heeft geen advies uitgebracht en de RvdR heeft in het advies aangegeven dat
het wetsvoorstel geen aanleiding geeft tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.
De NRM juicht het wetsvoorstel toe. Volgens de NVvR voorziet het wetsvoorstel terecht
in een hoger beschermingsniveau dan waarin de richtlijn 2011/93/EU voorziet. Ook de
NP en de NOvA onderschrijven de doelstelling van het wetsvoorstel. De NOvA geeft bijvoorbeeld
aan op zichzelf het nut en de noodzaak in te zien van het strafrechtelijk kunnen optreden
tegen de gedragingen die het wetsvoorstel beoogt strafbaar te stellen. Echter mist
de NOvA een feitelijke onderbouwing van de noodzaak van strafbaarstelling.
Het OM merkt in het advies op dat het eerder heeft aangegeven en bij het oordeel blijft
dat het Wetboek van Strafrecht al strafbepalingen bevat om bezit en verspreiding van
handboeken voor het seksueel misbruiken van kinderen op te sporen en te vervolgen.
Het wetsvoorstel voegt volgens het OM niet veel toe aan het bestaande strafrechtelijke
instrumentarium, maar is voornamelijk een krachtig en ondubbelzinnig signaal dat het
bezitten en verspreiden van pedohandboeken uiterst verwerpelijk en strafwaardig is.
Het OM adviseert om juist dit aspect duidelijker naar voren te laten komen in de memorie
van toelichting.
Het wetsvoorstel is ook opengesteld voor internetconsultatie. Naar aanleiding hiervan
zijn circa 142 reacties ontvangen. Het betreft grotendeels reacties van particulieren.
Enkele reacties zijn afkomstig van belangenorganisaties. De ontvangen reacties op
de voorgestelde strafbepaling zijn overwegend instemmend.
Hieronder worden de hoofdlijnen uit de ontvangen adviezen en reacties besproken. Aan
de overige opmerkingen uit de consultatieronde wordt op de daartoe geëigende plaatsen
in (het artikelsgewijze deel van) deze memorie van toelichting aandacht besteed.
Specifiekere strafbepaling
Het OM en de NOvA geven in overweging om de strafbaarstelling specifieker te omschrijven.
Het OM wijst erop dat de motie waaraan het wetsvoorstel uitvoering geeft het in bezit
hebben van teksten met advies en/of richtlijnen over het seksueel misbruiken van kinderen
expliciet strafbaar wenst te stellen. Het OM merkt op dat «verschaffen en verwerven»
gedragingen zijn die een dynamisch karakter hebben en vraagt zich dan ook af of de
delictsomschrijving niet expliciet moet bevatten het statische «in bezit hebben».
Volgens de NOvA is de strafbaarstelling onnodig ruim en dreigt het zijn doel voorbij
te schieten. De NOvA ziet het gevaar op de loer liggen dat de strafbepaling in de
praktijk kan leiden tot bestraffing van louter gedachten in plaats van daden. Bovendien
vraagt de NOvA zich af of met de voorgestelde strafbepaling het daarmee beoogde doel
kan worden bereikt. In dit verband merkt de NOvA op dat de bepaling inhoudt dat daadwerkelijk
een misdrijf wordt voorbereid. De Hoge Raad heeft in het kader van artikel 46 Sr geoordeeld
dat met voldoende bepaaldheid moet blijken welk misdadig doel de verdachte voor ogen
stond. Er is volgens de NOvA geen reden om aan te nemen dat de Hoge Raad anders zal
oordelen ten aanzien van artikel 240c Sr. Het enkele bezit van een handleiding betekent
volgens de NOvA niet zonder meer dat de bezitter de daarmee verworven kennis ook in
de praktijk wil brengen. De NOvA adviseert dan ook om specifiek strafbaar te stellen
het maken, bezitten en verspreiden van materiaal dat ertoe strekt zichzelf of anderen
vaardigheden bij te brengen ten aanzien van het seksueel misbruik van kinderen.
In reactie op het bovenstaande wordt het volgende opgemerkt. In de adviezen en de
reacties die op de internetconsulatie zijn ontvangen, wordt het wetsvoorstel overwegend
positief gewaardeerd. Deze waardering bevestigt nut en noodzaak van de voorgestelde
strafbaarstelling. Voor een reactie op de relativerende kanttekeningen die de NOvA
in het advies heeft geplaatst bij de (omvang) van de bestaande problematiek wordt
verwezen naar paragraaf 2. De opvatting van de NOvA dat de strafbepaling mogelijk
aan zijn doel voorbijschiet, wordt voorts niet gedeeld. Het nieuwe artikel 240c Sr
bevat, net als artikel 134a Sr, een zelfstandig strafbaar gestelde bijzondere voorbereidingshandeling.
Voor strafbaarheid op grond van artikel 240c Sr is niet vereist dat daadwerkelijk
een concreet seksueel misdrijf wordt voorbereid. Strafbaar is het, op grond van artikel 240c Sr,
om zich of een ander middelen, gelegenheid of inlichtingen te verschaffen of trachten
te verschaffen tot het plegen van een van de seksuele misdrijven bedoeld in de bepaling,
dan wel om zich kennis of vaardigheden daartoe te verwerven of een ander bij te brengen.
Deze gedragingen kunnen in een verder verwijderd verband staan tot de daadwerkelijke
uitvoering van een concreet misdrijf en zullen niet in alle gevallen leiden tot strafbaarheid
op grond van artikel 46 Sr.
Artikel 46 Sr ziet op situaties waarin de voorbereiding al verder is gevorderd. Voor
strafbare voorbereiding op grond van artikel 46 moet er sprake zijn van een voldoende
bepaald (ernstig) misdrijf16. Voorts moet het voorbereidingsmiddel (bijv. het voorwerp of de informatiedrager)
waarop een in artikel 46 Sr genoemde gedraging (bijv. het voorhanden hebben of vervaardigen)
betrekking heeft, bestemd zijn tot het begaan van dat misdrijf. Met «dat misdrijf»
in artikel 46 Sr wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid en niet op de voorbereiding
zelf.17 Wordt tijdens de voorbereiding van een misdrijf feitelijk gebruik gemaakt van een
voorwerp en kan dit voorwerp dus worden aangemerkt als te zijn bestemd om dit misdrijf
voor te bereiden, dan betekent dit dus nog niet dat het voorwerp zonder meer een voorbereidingsmiddel
is in de zin van artikel 46 Sr. Eerst als het betreffende voorwerp daadwerkelijk is
bestemd tot het begaan van het (uiteindelijke) delict, is de gedraging (bijv. het
voorhanden hebben van het voorwerp) strafbaar als voorbereidingshandeling.18
Het voorhanden hebben van bijvoorbeeld een informatiedrager, zoals een usb-stick,
met instructief materiaal over hoe een kind seksueel binnen te dringen, zal niet onder
de reikwijdte van artikel 46 Sr vallen, indien deze usb stick wordt gebruikt om zichzelf
vaardigheden aan te leren hieromtrent, maar voor de daadwerkelijke uitvoering van
een (voldoende bepaald) seksueel misdrijf met een kind niet van betekenis lijkt te
zijn geweest.
Het opdoen of overbrengen van kennis of zich of een ander bekwamen in vaardigheden
of technieken zijn gedragingen die op grond van artikel 240c Sr wel tot strafbaarheid
leiden. Het nieuwe artikel 240c Sr heeft in die zin dan ook een ruimer bereik dan
artikel 46 Sr.
Onder het bereik van artikel 240c Sr vallen gedragingen als het verspreiden, aanbieden,
verstrekken of verwerven van instructief materiaal over het plegen van, kort gezegd,
seksueel kindermisbruik. De toelichting op de strafbaarstelling laat er geen twijfel
over bestaan dat ook het in het bezit hebben van instructief materiaal onder de reikwijdte
van artikel 240c Sr valt. Het zich verschaffen van inlichtingen omvat immers het voorhanden
hebben. En zodra vaststaat dat betrokkene dit instructieve materiaal heeft (gehad),
kan het niet anders, gelet op de aard van het materiaal, dat hij minst genomen zichzelf
of een ander tot het plegen van seksueel misbruik van kinderen wilde instrueren. De
huidige strafbepalingen waaraan het OM refereert kunnen een grondslag bieden voor
strafrechtelijk optreden tegen deze gedragingen, maar niet altijd. Benadrukt wordt
dat artikel 240c Sr een ruimer bereik heeft dan deze strafbepalingen. In aanvulling
op hetgeen in paragraaf 3 is besproken, wordt nog opgemerkt dat het in artikel 240c Sr
strafbaar gestelde bijbrengen van kennis en vaardigheden, gedragingen zijn die niet
altijd vallen onder het bereik van de artikelen 131 Sr (opruiing), 132 Sr (verspreidingsmisdrijven
met betrekking tot opruiend geschrift), 133 Sr (het aanbieden van medeplichtigheid
aan enig strafbaar feit) en 134 Sr (verspreidingsmisdrijven met betrekking tot het
aanbieden van medeplichtigheid). Daarbij komt dat deze strafbepalingen alleen betrekking
hebben gedragingen gericht op een ander. Gedragingen die op de dader zelf zijn gericht
vallen niet onder het bereik van deze bepalingen. Artikel 240c Sr stelt ook strafbaar
het ten behoeve van zichzelf verrichten van de gedragingen bedoeld in de bepaling.
Niet strafbaar materiaal
Door de NVvR en ook in andere reacties wordt opgemerkt dat op grond van de voorgestelde
wettekst niet evident is dat het in bezit hebben van bepaalde werken, bijv. literatuur
als «De 120 dagen van Sodom» of academisch materiaal voor onderzoek, niet onder de
bepaling zou vallen. De NVvR adviseert het wetsvoorstel op dit punt aan te scherpen,
door bijvoorbeeld uitzonderingscategorieën te formuleren of een ontheffingsmogelijkheid
te introduceren.
Terecht wordt in enkele reacties opgemerkt dat niet alle geschriften waarin seksueel
kindermisbruik wordt omschreven onder de reikwijdte van artikel 240c Sr moeten vallen.
Ter verduidelijking wordt daarom opgemerkt dat journalistische rapportages, wetenschappelijke
bijdragen, (auto)biografieën of andere literaire werken naar hun aard niet gelijk
zijn te stellen met tekstuele handleidingen of richtlijnen voor het seksueel misbruiken
van kinderen. Het in bezit hebben van (onderdelen uit) deze geschriften valt niet
zonder meer onder het bereik van artikel 240c Sr, als daarin seksuele handelingen
bij of met een kind worden beschreven die door de lezer als inspiratiebron zouden
kunnen worden opgevat.
Stigmatiserend taalgebruik
In meerdere reacties wordt opgemerkt dat de termen «pedohandboek», «pedohandleiding»
en «pedomateriaal» stigmatiserend zijn. In deze reacties wordt in overweging gegeven
om te blijven bij ongekleurde bewoordingen als instructief materiaal voor misbruik
van kinderen. Aan deze reacties is zoveel mogelijk gehoor gegeven.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I (artikel 240c Sr)
Het voorgestelde artikel 240c stelt strafbaar het zich of een ander middelen, gelegenheid
of inlichtingen (trachten te) verschaffen tot het plegen van een seksueel misdrijf
waarbij een kind dat de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt wordt betrokken.
Het is ook strafbaar om zich kennis of vaardigheden daartoe te verwerven of dit aan
een ander bij te brengen. Voor strafbaar gedrag op grond van artikel 240c Sr moeten
de volgende bestanddelen worden vervuld: 1) zich of een ander, 2) opzettelijk middelen,
gelegenheid, of inlichtingen verschaffen, of trachten te verschaffen, 3) tot het plegen
van een misdrijf als omschreven in de artikelen 244 en 245 of in de artikelen 242,
243, 246, 247 of 249 Sr waarbij een persoon is betrokken die de leeftijd van zestien
jaren nog niet heeft bereikt, 4) dan wel zich kennis of vaardigheden daartoe verwerven
of een ander bijbrengen.
Onder zich of een ander opzettelijk middelen, gelegenheid of inlichtingen verschaffen
of trachten te verschaffen valt zowel mondeling als schriftelijk verstrekte informatie.
De middelen, gelegenheid of inlichtingen kunnen informatie, aanwijzingen of adviezen
betreffen die betrekking hebben op het begaan van een seksueel misdrijf tegen een
kind. Een aanwijzing of advies is bijvoorbeeld informatie over wat voor seksuele handelingen
vanaf welke leeftijd kunnen worden verricht met een kind, over welke beschadigingen
daarbij kunnen ontstaan, of over hoe voorkomen kan worden dat een kind bij deze handelingen
pijn of ongemak ondervindt. Gedacht kan ook worden aan adviezen over plaatsen en of
tijdstippen die «geschikt» zijn om kinderen te benaderen, over hoe een kind uit te
lokken of te selecteren als slachtoffer, die worden verstrekt in samenhang met bijvoorbeeld
instructies voor het verrichten van bepaalde seksuele handelingen bij een kind. Het
mag duidelijk zijn dat het aanbieden van dergelijk materiaal voor kennisneming, maar
ook het in bezit hebben hiervan steeds valt onder de voorgestelde strafbaarstelling.
De NP heeft verzocht om een nadere toelichting op de term «mondeling» en wijst daarbij
op de moeilijke opsporing van informatie die mondeling is verstrekt (bijv. in gesprekken
tussen fysieke deelnemers), maar niet auditief vastgelegd. Met mondeling wordt bedoeld
op verbale wijze verstrekte informatie. Erkend wordt dat in een geval waarin bijv.
de instructies die de verdachte mondeling zou hebben verstrekt verder niet zijn vastgelegd,
de opsporing van het strafbaar feit gecompliceerder ligt. Het is niet ondenkbaar dat
ook fysieke bijeenkomsten worden georganiseerd voor de uitwisseling van informatie
en instructies voor het seksueel misbruiken van kinderen. Hoewel zich dus gevallen
laten bedenken waarin de opsporing van louter mondeling verstrekte informatie gecompliceerd
zal zijn, is het op voorhand uitsluiten van deze gevallen niet wenselijk.
Van «zich opzettelijk inlichtingen verschaffen of trachten te verschaffen» is bijvoorbeeld
sprake wanneer men welbewust deelneemt aan een groepsgesprek (bijv. een online chatsessie)
waarin instructies of adviezen voor het verrichten van seksuele handelingen bij een
kind worden uitgewisseld. Onder «zich opzettelijk inlichtingen verschaffen of trachten
te verschaffen» valt ook het downloaden en bewaren van een internetpagina met instructief
materiaal over het plegen van seksuele handelingen met een kind, door dit bijvoorbeeld
in een smartphone op te slaan of een uitgeprinte versie onder zich te houden.
Van «een ander opzettelijk middelen, gelegenheid of inlichtingen verschaffen of trachten
te verschaffen» kan ook sprake zijn wanneer iemand aanwijzingen of adviezen voor het
plegen van seksuele handelingen met een kind op een (openbare) internetpagina plaatst
of via WhatsApp of e- mail deelt met een ander. De strafwaardigheid van de gedragingen
die onder artikel 240c Sr vallen, wordt gevormd door het bevorderend of vergemakkelijkend
effect dat zij hebben op het plegen van seksueel misbruik van kinderen. Van «trachten»
een ander middelen, gelegenheid of inlichtingen te verschaffen is bijvoorbeeld sprake
wanneer de dader door het versturen van een hyperlink, of door het verschaffen van
gebruikersnaam en wachtwoord aan een ander, die ander leidt naar een locatie om instructief
materiaal te downloaden of te bekijken.
Voor strafbaarheid op grond van artikel 240c Sr is vereist dat degene die middelen,
gelegenheid of inlichtingen verschaft (of tracht te verschaffen) opzettelijk handelt.
De dader moet opzet hebben op het inzetten van de middelen, gelegenheid of inlichtingen
die hij welbewust (tracht te) verschaffen voor het plegen van een seksueel misdrijf
tegen een kind. Opzet op het (trachten te) verschaffen impliceert dat de aard en de
strekking van de middelen, gelegenheid of inlichtingen bij de dader bekend is, te
weten dat zij erop gericht zijn tot het plegen van seksueel misbruik van kinderen
te instrueren.
De NRM merkt in het advies op dat het vereiste opzet van de dader op het inzetten
van de verworven of bijgebrachte kennis of vaardigheid voor het begaan van een seksueel
misdrijf tegen een kind niet te rijmen is met het doel van de strafbepaling om het
bezit van materiaal dat ertoe strekt seksueel misbruik van kinderen te bevorderen
of te vergemakkelijken strafbaar te stellen. Deze uitleg van het opzetvereiste leidt
aldus de NRM tot een tegenstrijdige uitleg van de voorgenomen strafbepaling, dan wel
tot ernstige bewijsproblemen, nu blijkbaar moet worden aangetoond dat de dader daadwerkelijk
kwade intenties had met het materiaal.
Het woord «inzetten» heeft kennelijk tot een verkeerde lezing van de strafbepaling
geleid. Het advies tot verduidelijking van het opzetvereiste wordt dan ook gevolgd.
Artikel 240c Sr wordt gekarakteriseerd door de instruerende en faciliterende strekking
die daarin tot uiting is gebracht. Opzet op het daadwerkelijk gebruiken van de kennis
en kunde die men zichzelf of een ander bijbrengt is niet vereist.
Waarom het gaat is dat degene die zich of een ander middelen, gelegenheid of inlichtingen
verschaft of tracht te verschaffen tot het plegen van seksueel kindermisbruik, dit
willens en wetens doet. Niet wordt vereist dat de verdachte daarbij een concreet te
plegen seksueel misdrijf tegen een kind voor ogen heeft. Met «opzet hebben op (trachten
te) verschaffen van middelen, etc. voor het plegen (...)» wordt bedoeld dat de gedragingen
van de verdachte, mede gelet op de feiten en omstandigheden waaronder zij worden begaan,
willens en wetens zijn gericht op het instrueren van zichzelf of een ander in de uitvoering
en of verwezenlijking van een seksueel misdrijf tegen een kind. Te denken valt aan
het onder zich hebben van bijvoorbeeld teksten met gedetailleerde uitleg over methodes
om een kind pijnloos seksueel binnen te dringen. De strafbaarstelling vereist niet
dat de verdachte het plegen van deze feiten ook zelf beoogde; vereist is dat hij zich
daarover wilde (laten) instrueren, hetgeen overigens kan worden afgeleid uit het materiaal
zelf. Enig legitiem doel van materiaal dat strekt tot het aanleren, bekwamen of stimuleren
van het plegen van dit soort weerzinwekkende misdrijven is immers niet of nauwelijks
denkbaar.
Strafbaar is ook degene die kennis of vaardigheden verwerft of een ander bijbrengt
tot het plegen van een seksueel misdrijf genoemd in artikel 240c Sr. Kennis of vaardigheden
verwerven of bijbrengen kan op verschillende manieren plaatsvinden. Strafbaar is de
situatie waarin de dader zichzelf of een ander iets aanleert of tot iets bekwaamt.
Degene die bijvoorbeeld deelneemt aan een online meeting waarin met behulp van een
pop ter instructie expliciete seksuele handelingen worden voorgedaan, is zich kennis
of vaardigheden aan het verwerven tot het plegen van seksuele misdrijven met een kind.
Het kan dus gaan om het «visueel» aanleren van technieken of trucs om een bepaalde
seksuele handeling pijnloos te verrichten. Maar kennis en vaardigheden kunnen bijvoorbeeld
ook in de vorm van mondelinge of schriftelijke instructies worden overgedragen. Het
visueel aanleren van technieken voor seksuele handelingen zou bijvoorbeeld gepaard
kunnen gaan met gedetailleerde mondelinge adviezen over het vermijden van het achterlaten
van dna-sporen bij een kind waarmee seksuele handelingen worden verricht.
Een scherp onderscheid tussen «(zich) verschaffen van middelen, gelegenheid of inlichtingen»
en «bijbrengen (of verwerven) van kennis of vaardigheden» kan niet worden gemaakt,
omdat in de praktijk vaak sprake zal zijn van een zekere overlap in de soort informatie
die wordt verstrekt. Of de verstrekte informatie in een concreet geval is aan te merken
als het verschaffen van middelen, gelegenheid of inlichtingen, dan wel als het bijbrengen
van kennis of vaardigheden, maakt voor de strafwaardigheid niet uit.
Artikel 240c Sr heeft betrekking op instructies verkrijgen of geven met betrekking
tot het plegen van seksuele misdrijven waarbij seksuele handelingen met of aan het
lichaam van een kind beneden de leeftijd van zestien jaren worden verricht. Het verrichten
van dergelijke seksuele handelingen is, in geval de handelingen (mede) bestaan uit
het seksueel binnendringen van het kind, expliciet strafbaar gesteld in de artikelen
244 en 245 Sr. Is er geen sprake van binnendringen, dan is de gedraging strafbaar
op grond van artikel 247 Sr. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval
kan het verrichten van seksuele handelingen met een kind onder de zestien jaar ook
vallen onder de misdrijven omschreven in de artikelen 242 Sr (verkrachting), 243 Sr
(seksuele handelingen met een bewusteloze, onmachtige of bij verminderd bewustzijn
verkerende persoon), 246 Sr (aanranding) of 249 Sr (seksuele handelingen met een afhankelijke
persoon). Ook deze misdrijven ressorteren onder de strafbaarstelling van artikel 240c Sr,
met als voorwaarde dat het is gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd
van zestien jaren nog niet heeft bereikt.
De voorgestelde wettelijke strafbedreiging in artikel 240c Sr bedraagt gevangenisstraf
van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie. Dit strafmaximum
komt overeen met het strafmaximum voor het vergelijkbare delict bezit van kinderpornografie
(artikel 240b Sr).
Artikel II
Inwerkingtreding vindt plaats op de gebruikelijke wijze bij koninklijk besluit. Het
voornemen bestaat om de voorgestelde strafbaarstelling van artikel 240c Sr zo spoedig
mogelijk in werking te laten treden.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Voor |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Voor |
JA21 | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Voor |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gündogan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.