Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 946 Wijziging van wetten op met name het terrein van onderwijs, cultuur en media in verband met hoofdzakelijk wetstechnische en redactionele verbeteringen (Verzamelwet OCW 20..)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Wetten moeten toegankelijk zijn, artikelen leesbaar en verwijzingen kloppend. Wetten
of delen van wetten die materieel geen betekenis meer hebben, behoren te worden ingetrokken
en wetstechnische gebreken moeten worden hersteld. Dat geldt uiteraard ook voor de
wetgeving op de beleidsterreinen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Er is in het belang van de wetgevingskwaliteit continu aandacht nodig voor onderhoud
aan de wetgeving. Een wetswijziging kan er soms toe leiden dat iets van de begrijpelijkheid
en correctheid verloren gaat, soms ook wordt de achterliggende systematiek over het
hoofd gezien of worden wetstechnische of redactionele onvolkomenheden veroorzaakt.
Met de Verzamelwet OCW 2020 (Stb. 2020, 76) is een begin gemaakt met een cyclus van jaarlijkse verzamelwetten voor de wetgeving
op de beleidsterreinen van OCW. Deze wet vormt de derde verzamelwet in deze reeks.
Door de jaarlijkse cyclus van verzamelwetten wordt niet alleen de wetgevingskwaliteit
verhoogd, maar krijgen technische of beperkte wijzigingen van de wetgeving die op
zichzelf geen zelfstandig wetstraject rechtvaardigen, gemakkelijker een «voertuig».
Beleidsmatige wetsvoorstellen worden hierdoor inzichtelijker, omdat deze vrijwel geen
aanpalende wijziging meer hoeven te bevatten.
2. Voorstel
Dit wetsvoorstel beoogt zeventien wetten te verbeteren op het terrein van het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en daarnaast enkele wetten op het terrein van
andere ministeries, voor zover die samenhang hebben met de voorgestelde technische
aanpassingen van de OCW-wetgeving.
De wijzigingen in dit wetsvoorstel zijn niet omvangrijk of complex en zijn naar verwachting
politiek niet omstreden.1 Het gaat om correcties van verschrijvingen, verwijzingen en andere wetstechnische
omissies, wetstechnische verbetering en herformuleringen, alsmede het schrappen van
«dode letters». Dat het gaat om kleine, louter technische wijzigingen blijkt hieruit
dat de wijzigingen slechts beperkte financiële gevolgen hebben, geen gevolgen hebben
voor de regeldruk, geen of alleen positieve gevolgen hebben voor de doelgroep, en
geen grote gevolgen voor de uitvoering. Verder bevat het voorstel noodzakelijke wijzigingen
die aantoonbaar draagvlak hebben (no regret) of codificatie van een bestaande onomstreden (uitvoerings-)praktijk.
Bij het draagvlak kan gedacht worden aan artikel XXI (bibliotheekvoorzieningen) en
aan artikel XVIII, onderdeel F (inkorting stichtingsprocedure nevenvestiging primair
onderwijs). Het draagvlak inzake bibliotheekvoorzieningen is toegelicht in paragraaf
2.1, en inzake de stichtingsprocedure voor de nevenvestiging in paragraaf 2.2.
Bij codificatie gaat het om artikel XVIII, onderdeel E (stichtingsprocedure primair
onderwijs), artikel XIX, onderdelen C (stichting nevenvestiging vbo) en F (stichting
van nevenvestiging bij scholengemeenschap) en om artikel XXIV, onderdelen E t/m I
(examenreglementering).
Het gros van de wijzigingen wordt in de artikelsgewijze toelichting beschreven. Hierna
worden enkele onderwerpen beschreven die afzonderlijk vermeldenswaardig zijn (klein
beleid) of die veelvuldig voorkomen en omwille van de beknoptheid slechts één keer
worden toegelicht in het algemeen deel.
2.1. Wetgeving openbare bibliotheekvoorziening
Met dit voorstel wordt artikel 13 van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen
(Wsob) gewijzigd. Dit artikel 13 bepaalt nu dat jeugd onder de 18 jaar gratis lid
kan worden van de openbare bibliotheek, tenzij het college van burgemeester en wethouders
besluit een bijdrage te vragen. De contributie voor de jeugd mag dan maximaal de helft
van het tarief voor volwassenen bedragen. De gedachte hierachter is dat de kosten
voor de jeugd in principe geen drempel mogen zijn om van de bibliotheek gebruik te
maken. Volgens een inventarisatie van de Koninklijke Bibliotheek uit januari 2021
maken twaalf gemeenten gebruik van de mogelijkheid jeugdcontributie te vragen. Het
laagste tarief is € 12,50 en het hoogste € 42. In totaal gaat het om bijna 19.000
jeugdleden, die in totaal ruim € 290.000 aan contributie opbrengen.
Uit de evaluatie van de Wsob blijkt dat bibliotheken die jeugdcontributie heffen,
een lager bereik onder de jeugd hebben dan bibliotheken die dat niet doen.2 Het heffen van jeugdcontributie verhoudt zich volgens de regering niet met de brede
maatschappelijke wens en noodzaak het lezen onder de jeugd te stimuleren.3 De Tweede Kamer heeft bij motie van de leden Asscher en Ellemeet verzocht te onderzoeken
of het mogelijk is jeugd in alle gevallen gratis toegang tot de bibliotheek te geven.4 Door het schrappen van de grondslag in artikel 13 van de Wsob om een jeugdtarief
te heffen, krijgt jeugd voortaan altijd gratis toegang tot de collecties van de openbare
bibliotheek, inclusief de digitale bibliotheek. Met de VNG is overeenstemming bereikt
over het afschaffen van de mogelijkheid voor colleges van burgemeester en wethouders
om jeugdcontributie te heffen, en over compensatie via het Gemeentefonds ten laste
van de begroting van het Ministerie van OCW (zie hierna onder 3.2 Financiële gevolgen).
2.2. Wetgeving primair onderwijs
Met de toevoeging aan het zevende lid van artikel 75 van de Wet op het primair onderwijs
– «Indien Onze Minister daartoe besluit, vervalt de aanspraak op bekostiging, indien
uiterlijk op de eerste schooldag na 1 augustus in het tweede kalenderjaar na het in
het zesde lid bedoelde besluit, geen onderwijs wordt gegeven» – wordt de procedure
vanaf het besluit tot bekostiging aan de start van de school verhelderd in de wet.
Vanaf het besluit van de Minister om de nieuwe school voor bekostiging in aanmerking
te brengen, is voor de voorbereiding van het onderwijs een jaar en twee maanden beschikbaar,
dus tot 1 augustus van het daaropvolgende schooljaar (zie ook de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen).5 Mocht het niet lukken om binnen een jaar en twee maanden de school te starten, dan
kan de initiatiefnemer in bijzondere gevallen een aanvraag indienen om de start nog
een jaar uit te stellen. Dit geldt ook voor de gemeente. Slaagt het bevoegd gezag
er niet in om in het tweede jaar na het besluit tot bekostiging met de nieuwe school
van start te gaan, dan vervalt de aanspraak op bekostiging. Echter, in het huidige
artikel 75 zijn deze stappen onvoldoende helder omschreven, waardoor de indruk kan
ontstaan dat er ook aanspraak gemaakt kan worden op een start in het derde jaar na
het besluit tot bekostiging. Dit is niet de bedoeling van de wetgever geweest, gezien
de hierboven genoemde toelichting bij dat artikel.
Met de wijziging van artikel 84a van de Wet op het primair onderwijs wordt beoogd
de procedure van verzelfstandiging van een dislocatie of nevenvestiging in het basisonderwijs
in te korten, opdat de bekostiging van de dislocatie of nevenvestiging kan aanvangen
in hetzelfde jaar als de stichtingsaanvraag. In de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen
(Stb. 2020, 160) is de procedure voor verzelfstandiging van een dislocatie of nevenvestiging gelijkgesteld
met de aanvraag voor een nieuwe school. Dit heeft tot gevolg dat de bekostiging van
de dislocatie of nevenvestiging ruim een jaar na het besluit tot bekostiging door
de Minister aanvangt. Deze tijdspanne, passend bij de voorbereidingen voor het stichten
van een nieuwe school, is bij nader inzien niet nodig voor een te verzelfstandigen
dislocatie of nevenvestiging, waar reeds onderwijs wordt verzorgd. Deze wijziging
wordt voorgesteld op verzoek van de gezamenlijke besturenorganisaties daartoe.
2.3. Wetgeving voortgezet onderwijs
In de Wet voortgezet onderwijs 2020 wordt een deel van de bepalingen van het Eindexamenbesluit
VO en het Eindexamenbesluit VO BES opgenomen. Deze eindexamenbesluiten zijn echter
inmiddels gewijzigd met ingang van 1 augustus 2021 met de inwerkingtreding van het
«Besluit tot wijziging van het Eindexamenbesluit VO en het Eindexamenbesluit VO BES
in verband met versterking van de kwaliteit van de schoolexaminering in het voortgezet
onderwijs en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs».
De wijziging van 1 augustus 2021 zag op de invoering van een viertal maatregelen in
de eindexamenbesluiten ter versterking van de schoolexaminering op scholen in het
voortgezet onderwijs (vo), namelijk:
a. het verduidelijken van de taken van de examensecretaris en het versterken van zijn
positie,
b. het aanvullen van de procedure van totstandkoming en van het examenreglement en het
aanscherpen en aanvullen van de procedure van totstandkoming en van de vereisten van
de inhoud van het programma van toetsing en afsluiting (pta),
c. het aanscherpen van de eisen rondom het uitreiken van de schoolexamenresultaten door
de school aan leerlingen ter afsluiting van het schoolexamen,
d. het verplichten van een examencommissie voor vo-scholen voor de borging van de kwaliteit
van de schoolexaminering.
Deze maatregelen zien op vo-scholen, het volwassenenonderwijs (vavo), op scholen voor
voortgezet speciaal onderwijs met een examenlicentie en op onbekostigde instellingen
met een examenlicentie. Deze maatregelen zien ook op de vo-scholen in Caribisch Nederland.6
In het vavo zijn overigens slechts de voorgestelde maatregelen (b) en (c) van toepassing.
Omdat in het vavo er al sprake is van een examencommissie, en de examenorganisatie
anders is ingericht dan in het reguliere vo zijn de maatregelen (a) en (d) niet van
toepassing in het vavo.
Deze wijziging van deze eindexamenbesluiten van 1 augustus 2021 moeten nog in de nieuwe
WVO worden verwerkt. In dit voorstel wordt daartoe een wijziging van de Wet voortgezet
onderwijs 2020 voorgesteld. Deze wijziging bevat geen nieuwe regels, maar ziet op
het «omhoog halen» van de nieuwe bepalingen in de eindexamenbesluiten naar wetsniveau.
De Wet meer ruimte voor nieuwe scholen heeft in artikel 64a van de Wet op het voortgezet
onderwijs stichtingsnormen voor nevenvestigingen geïntroduceerd, om een gelijk speelveld
te creëren voor bestaande scholen en nieuwe initiatieven. De wijziging in dit voorstel
strekt ertoe de stichtingsnorm voor nevenvestigingen in het voorbereidend beroepsonderwijs
(vbo) te verduidelijken. Omdat de nevenvestiging primair de onderbouw betreft, en
de onderbouw van het vbo niet is ingericht volgens profielen, zijn die profielen dan
ook niet van belang voor het bepalen van de belangstellingsmeting. Deze wijziging
stelt de stichtingsnorm vast op twee vierde (oftewel de helft, omdat de onderbouw
twee van de vier jaar van het vbo vormt) van de stichtingsnorm voor een categorale
school voor vbo: 130 leerlingen voor een nevenvestiging in het vbo. Verder wordt een
subonderdeel toegevoegd aan artikel 64a van de Wet op het voortgezet onderwijs «120 leerlingen
voor praktijkonderwijs». Het uitgangspunt bij de vastgestelde stichtingsnormen is
dat de nevenvestiging betrekking heeft op de onderbouw van de school. De stichtingsnorm
voor het praktijkonderwijs (hierna: pro) is in deze lijn vastgesteld op de helft van
de stichtingsnorm voor een categorale school: 60 leerlingen. Echter, het praktijkonderwijs
kent geen onderbouw. De situatie kan zich daarom voordoen dat scholen op grond van
deze verlaagde stichtingsnorm een nevenvestiging stichten met een compleet aanbod
voor het pro, terwijl de stichtingsnorm voor een zelfstandige school voor het pro
het dubbele bedraagt. De stichtingsnorm voor een nevenvestiging pro wordt daarom met
deze wijziging gelijkgesteld aan de stichtingsnorm voor een zelfstandige school voor
het pro. Voor het pro ontstaat hiermee de mogelijkheid tot het stichten van een nevenvestiging;
dit is de enige mogelijkheid om een nieuwe nevenvestiging te stichten. Voor andere
schoolsoorten bestaat de mogelijkheid om een nevenvestiging onderbouw te stichten
en daarna met een regionaal plan onderwijsvoorzieningen (artikel 74b) de bovenbouw
toe te voegen, indien de partners daarmee instemmen.
De voorgestelde wijziging van artikel 73b, vierde lid, van de Wet op het voortgezet
onderwijs beoogt een omissie te herstellen ten aanzien van de stichting van nevenvestigingen.
Ingevolge artikel 73b, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs kan op een
nevenvestiging onderwijs worden verzorgd voor de onderbouw van alle schoolsoorten
die de scholengemeenschap al omvat. Dit zou betekenen dat een scholengemeenschap een
nevenvestiging kan stichten op grond van de stichtingsnorm van één schoolsoort en
daarna ook onderwijs zou kunnen verzorgen in de andere schoolsoorten, zonder aan de
stichtingsnormen voor die schoolsoorten te voldoen. Artikel 64a, tweede lid, onderdeel a,
bepaalt al dat bij een scholengemeenschap geldt «dat het aantal leerlingen van elk
van de samenstellende scholen ten minste drie kwart zal bedragen van het daarvoor
in het eerste lid, onder a, genoemde aantal». Het gewijzigde artikel 73b, vierde lid,
sluit daar nu volledig bij aan. De voorgestelde wijziging maakt een einde aan deze
ongewenste mogelijkheid en brengt de aanvraagprocedure van een nevenvestiging in lijn
met de aanvraagprocedure van een nieuwe school, bedoeld in de artikelen 67 en 67a
van de Wet op het voortgezet onderwijs. Een nevenvestiging wordt in deze systematiek
per schoolsoort aangevraagd, waarbij per schoolsoort voldoende belangstelling wordt
aangetoond.
De voorgestelde wijziging van artikel 108, vierde lid, van de Wet op het voortgezet
onderwijs regelt dat slechts de bekostiging eindigt van de school die niet aan de
«halverwegenorm» voldoet. Het huidige artikel 108, vierde lid bepaalt dat de bekostiging
voor alle schoolsoorten van de scholengemeenschap eindigt, als een van de schoolsoorten
niet aan de «halverwegenorm» voldoet. Deze situatie is onwenselijk, aangezien de belangstelling
wordt aangetoond per schoolsoort. Deze wijziging regelt daarom dat slechts de bekostiging
eindigt van de schoolsoort die niet aan de «halverwegenorm» voldoet. De bekostiging
voor de andere schoolsoorten, die wel aan de «halverwegenorm» voldoen, blijft in stand.
Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat van een scholengemeenschap van twee schoolsoorten,
waarbij één van de schoolsoorten niet aan de «halverwegenorm» voldoet, er één schoolsoort
overblijft.
De voorgestelde wijziging van artikel 118ff, tweede lid, dient als aanvulling op de
overgangsregeling in artikel 118ff van de Wet op het voortgezet onderwijs.
De wijziging regelt dat besluiten tot bekostiging die zijn genomen voor inwerkingtreding
van de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen (Stb. 2020, 160) worden getoetst op basis van de geldende criteria op het moment van het besluit
tot bekostiging. Met de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen is namelijk een nieuwe
systematiek van schoolstichting geïntroduceerd. In deze nieuwe systematiek kan de
bekostiging van een pas opgerichte school eerder worden beëindigd als blijkt dat die
niet levensvatbaar is. Het criterium daarvoor is of de school halverwege de groei
naar het vereiste minimumaantal leerlingen al de helft van dat aantal heeft bereikt;
dit is de «halverwegetoets». Voor scholen die onder de oude systematiek zijn gesticht
en die niet hadden te rekenen met zo’n «halverwegetoets», kan de plotselinge invoering
daarvan als strijdig met de rechtszekerheid worden ervaren. Daarom wordt deze overgangsbepaling
voorgesteld, die het oude systeem van beoordeling of een school wordt opgeheven, voor
de oude gevallen in stand houdt. De «halverwegetoets», geïntroduceerd in artikel 108
van de Wet op het voortgezet onderwijs, geldt daardoor niet voor deze scholen.
2.4. Wetgeving middelbaar beroepsonderwijs
Artikel 1.1.1 van de WEB wordt in dit voorstel gewijzigd. Met deze voorgestelde wijziging
worden de in dit artikel opgenomen begrippen in alfabetische volgorde geplaatst. Op
deze manier is het in de toekomst mogelijk om begrippen toe te voegen zonder dat daardoor
verlettering van de opsommingstekens nodig is. Dit betekent wel dat verwijzingen naar
de specifieke onderdelen van artikel 1.1.1 van de WEB in de wet zelf en in andere
wetten moeten worden aangepast. Deze wijziging werkt door in de volgende wetten: Algemene
Kinderbijslagwet, Ambtenarenwet 2017, Burgerlijk Wetboek, Elektriciteitswet 1998,
Gaswet, Leerplichtwet 1969, Les- en cursusgeldwet, Mededingingswet, Wet kinderopvang,
Wet normering topinkomens, Wet op de expertisecentra, Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek, Wet op het onderwijstoezicht, Wet op het voortgezet onderwijs,
Wet publieke gezondheid, Wet studiefinanciering 2000 en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage
en schoolkosten.
2.5. Studiefinanciering
De Wet op de studiefinanciering wordt in dit voorstel ingetrokken. In artikel 14.1
van de Wet studiefinanciering 2000 is de voorloper – de Wet op de studiefinanciering –
grotendeels ingetrokken met uitzondering van enkele artikelen van die wet. Voor onderhavig
wetsvoorstel is onderzocht welke bepalingen van de oude Wet op de studiefinanciering
nog altijd relevant zouden (kunnen) zijn, en is geconcludeerd dat die wet inmiddels
volledig kan worden ingetrokken. Voor zover bepalingen uit die wet nog van belang
kunnen zijn voor de afwikkeling van overgangsregimes, zijn die overgeheveld naar de
Wet studiefinanciering 2000. Dit komt de overzichtelijkheid van het wetgevingslandschap
ten goede. Het is immers overzichtelijker om een oude wet die in onbruik is geraakt
in te trekken en alleen dat wat nog wel van belang is over te hevelen naar de wet
die al sinds 2000 de studiefinanciering regelt. Afwachten tot de Wet op de studiefinanciering
zou zijn uitgewerkt, kan nog vele jaren duren. Inhoudelijke wijzigingen zijn hiermee
niet beoogd. Verwezen wordt verder naar de toelichting bij de voorgestelde paragraaf
12.0 van de Wet studiefinanciering 2000.
3. Gevolgen
Het gros van de wijzigingen is puur wetstechnisch. Waar het wetsvoorstel gevolgen
heeft voor de verschillende doelgroepen, is dat in de artikelsgewijze toelichting
beschreven.
3.1. Gevolgen voor het doenvermogen
Door de gekozen afbakening – er worden met deze wetswijzigingen geen nieuwe handelingen
beoogd – heeft geen van de onderhavige wijzigingsvoorstellen impact op het doen vermogen
van burgers.
3.2. Financiële gevolgen
Het wetsvoorstel heeft slechts beperkte financiële gevolgen voor de rijksbegroting.
In verband met de afschaffing van de jeugdcontributie voor de openbare bibliotheekvoorzieningen,
zoals hierboven toegelicht onder 2.1 (wetgeving openbare bibliotheekvoorziening) zal
€ 300.000 worden overgeheveld van de begroting van het Ministerie van OCW naar het
Gemeentefonds.
3.3. Gevolgen voor de regeldruk
Het onderhavige wetsvoorstel heeft geen kwantificeerbare gevolgen voor de regeldruk,
aangezien het primair wetstechnische wijzigingen betreft. Wel kunnen verschillende
wijzigingen bijdragen aan een vermindering van de ervaren regeldruk. Zo kunnen het
helderder formuleren van voorschriften, maar vooral ook het intrekken van oude bepalingen
daaraan een bijdrage leveren.
Advies ATR
Het Adviescollege regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel
advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
3.4. Gevolgen voor de uitvoering
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), de Auditdienst (ADR) en de Inspectie van het
Onderwijs hebben het voorstel getoetst op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Daarbij
is niet gebleken van bezwaren. De gemaakte opmerkingen zijn verwerkt in het voorstel.
3.5. Gevolgen voor Caribisch Nederland
De gevolgen van dit wetsvoorstel voor Caribisch Nederland betreffen klein beleid en
enkele wetstechnische wijzigingen van een aantal wetten die alleen van toepassing
zijn in Caribisch Nederland. Het gaat om de Wet educatie en beroepsonderwijs BES,
de Wet primair onderwijs BES en de Wet voortgezet onderwijs BES, de Wet voortgezet
onderwijs 2020 en de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen. Het wetsvoorstel
heeft geen gevolgen voor de openbare lichamen in de BES. Met toepassing van artikel 208
van de Wet openbare lichamen BES zijn de overheden geconsulteerd (niet-verplichte
consultatie).
4. Internetconsultatie
Op de internetconsultatie, die is gehouden van 19 april tot en met 17 mei 2021, zijn
twee reacties ingekomen. Deze hebben niet geleid tot aanpassing van het voorstel.
De eerste reactie was van een belangstellende, met enkele feitelijke opmerkingen en
vragen over het wetsvoorstel. De tweede reactie kwam van Verus. De gemaakte opmerkingen
en vragen betroffen de wijzing van de Wet op het voortgezet onderwijs, voor zover
het ging om aanpassingen in de artikelen die zijn gewijzigd met de wet Meer ruimte
voor nieuwe scholen.7 Wijzigingen van lagere regelgeving naar aanleiding van de inbreng van Verus liggen
in de rede.
5. Communicatie
Waar nodig worden instellingen, leerlingen en studenten geïnformeerd over de beleidsmatige
wijzigingen. Over de vooral wetstechnische wijzigingen wordt niet nadrukkelijk gecommuniceerd.
6. Inwerkingtredingsdatum
Het oogmerk is het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk na vaststelling in werking te
laten treden. Uitgangspunt bij de inwerkingtreding is het rijksbeleid inzake de vaste
verandermomenten.
II. Artikelsgewijze toelichting
ARTIKEL I. ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET
(wijziging van artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
ARTIKEL II. AMBTENARENWET 2017
(wijziging van artikel 2 van de Ambtenarenwet 2017)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
ARTIKEL III. BURGERLIJK WETBOEK
(wijziging van artikel 7:274d van het Burgerlijk Wetboek)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
ARTIKEL IV. ELEKTRICITEITSWET 1998
(wijziging van artikel 1 van de Elektriciteitswet 1998)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
ARTIKEL V. GASWET
(wijziging van artikel 1 van de Gaswet)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
ARTIKEL VI. INVOERINGS- EN AANPASSINGSWET WVO 2020
A
(Wijziging van artikel 7.25 van de WHW)
In artikel LVII, onderdeel E, van de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 was nog
geen rekening gehouden met de wijziging die door artikel I, onderdeel Ma, van de Wet
van 7 april 2021 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet op het onderwijstoezicht in verband
met een verbeterde regeling voor diverse onderwerpen op het terrein van het hoger
onderwijs en de studiefinanciering (Variawet hoger onderwijs) (Stb. 2021, 263) wordt aangebracht in artikel 7.25, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het betreft hier een wijziging die bij amendement
van de leden Van der Molen en Paternotte in de Variawet hoger onderwijs is opgenomen
(Kamerstukken II 2020/2021, 35 582, nr. 9). In het amendement was echter nog geen rekening gehouden met samenloop met de Wet
voortgezet onderwijs 2020. Aangezien de Variawet hoger onderwijs eerder in werking
zal treden (1 januari 2022) dan de Wet voortgezet onderwijs 2020 en de Invoerings-
en aanpassingswet WVO 2020 (beoogd: 1 augustus 2022), wordt voorgesteld om deze onvolkomenheid
te herstellen met een wijziging van laatstgenoemde wet. Zou dat niet gebeuren, dan
wordt met de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 onbedoeld de inhoudelijke wijziging
die de Variawet hoger onderwijs heeft aangebracht in artikel 7.25, eerste lid, WHW
weer teruggedraaid. Met de wijziging van artikel LVII, onderdeel E, van de Invoerings-
en aanpassingswet WVO 2020 wordt uiteindelijk in artikel 7.25, eerste lid, WHW naar
de juiste bepalingen in de Wet voortgezet onderwijs 2020 verwezen.
B
(Wijziging van artikel LXXXIa Tabaks- en rookwarenwet)
Bij Wet van 26 april 2016 tot wijziging van de Tabakswet ter implementatie van Richtlijn
2014/40/EU, inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante
producten (Stb. 2016, 175) is aan artikel 10 van de Tabaks- en rookwarenwet een lid 2a toegevoegd. Daarin wordt
verwezen naar de Wet op het voortgezet onderwijs. Deze wijziging van de Tabaks- en
rookwarenwet is op 1 januari 2020 in werking getreden, maar is per abuis niet meegenomen
in de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020. Door toevoeging van een artikel LXXXIa
aan de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 wordt de verwijzing naar de Wet op het
voortgezet onderwijs in artikel 10, lid 2a, van de Tabaks- en rookwarenwet alsnog
omgezet in een verwijzing naar de Wet voortgezet onderwijs 2020.
Door de wijziging in de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 op te nemen, wordt
het moment van inwerkingtreding geregeld. De Verzamelwet zal volgens planning immers
eerder in werking treden dan de WVO 2020. Een wijziging van de Tabaks- en rookwarenwet
zelf zou betekenen dat bij de inwerkingtreding van dit artikel in de Verzamelwet expliciet
de wijziging op het juiste moment moet worden doorgevoerd.
ARTIKEL VII. LEERPLICHTWET 1969
(wijziging van artikel 1 van de Leerplichtwet 1969)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
ARTIKEL VIII. LES- EN CURSUSGELDWET
A
(wijziging van artikel 1 van de Les- en cursusgeldwet)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
B
(wijziging van artikel 5 van de LCW)
In het huidige artikel 5, eerste lid, staat dat niet tot inschrijving wordt overgegaan
dan nadat het bewijs is overgelegd dat het lesgeld wordt voldaan aan Onze Minister.
Dit klopt niet meer, nu de inschrijving bij de onderwijsinstelling en de betalingsverplichting
al geruime tijd zijn losgekoppeld.
ARTIKEL IX. MEDEDINGINGSWET
(wijziging van artikel 25h van de Mededingingswet)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
ARTIKEL X. MEDIAWET 2008
A, C
(wijziging van artikelen 2.65 en 9.14f Mediawet 2008)
De wijzigingen van de artikelen 2.65 en 9.14f betreffen het herstel van een kennelijke
fout. Bij de wet van 9 december 2020 tot wijziging van de Mediawet 2008 met het oog
op de versterking van het toekomstperspectief van de publieke omroep (Stb. 2020, 517) is onder meer geregeld dat de concessie van de RPO en de aanwijzingen als regionale
publieke media-instelling synchroon gaan lopen.8 Bij de desbetreffende wijziging van artikel 2.65, eerste lid, Mediawet 2008 zijn
hierbij kennelijk onbedoeld ook de aanwijzingen als lokale publieke media-instelling
betrokken; dit werkt door in de overgangsbepaling artikel 9.14f. Deze misslag wordt
hier hersteld. Ook is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een grammaticale ongerechtigheid
in artikel 2.65, eerste lid, te verbeteren.
B
(wijziging artikel 3.29c Mediawet 2008)
Met deze wijziging wordt de foutieve verwijzing naar het derde lid van artikel 3.29c
vervangen door de beoogde verwijzing naar het eerste en tweede lid. Deze wijziging
is nodig voor het correct functioneren van de uitzonderingsmogelijkheid van het vierde
lid, ten aanzien van het opnemen en onder de aandacht brengen van Europese producties.
Het artikel is door deze wijziging in lijn met artikel 2.115, vijfde lid, waarin eenzelfde
uitzonderingsmogelijkheid voor de publieke mediadienst is opgenomen.
ARTIKEL XI. WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS
A
(wijziging van artikel 1.1.1 van de WEB)
Met de wijziging van artikel 1.1.1 van de WEB worden de in dit artikel opgenomen begrippen
in alfabetische volgorde geplaatst. Verwezen wordt naar paragraaf 2.4 van het algemeen
deel van deze toelichting (alfabetische volgorde begripsbepalingen WEB).
Daarnaast worden enkele begripsbepalingen technisch/redactioneel aangepast. Aan de
begripsbepaling van «educatie» is ter verduidelijking toegevoegd dat educatie is gericht
op volwassenen. De begripsbepaling van «examinering» is verkort, omdat uit de wet
al duidelijk wordt dat examinering betrekking heeft op examens van een beroepsopleiding
of een opleiding educatie. In de begripsbepaling van «centraal examen» vervalt het
laatste deel van de zin. De verwijzing naar eisen gesteld bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur staat al in artikel 7.4.3a van de wet en hoeft daarom niet in
de begripsbepaling te worden opgenomen. De begripsbepaling van «instelling» is tevens
verkort. Het begrip «instelling» is inhoudelijk hetzelfde gebleven, maar de verschillende
soorten instellingen (agrarisch opleidingencentrum, regionaal opleidingencentrum en
vakinstelling) zijn nu ook apart opgenomen in artikel 1.1.1.
B
(wijziging van artikel 1.4.1 van de WEB)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
(wijziging van artikel 1.4.1, lid 1a, van de WEB)
In de tweede volzin van artikel 1.4.1, lid 1a wordt nog gesproken van «elfde lid»,
terwijl dit moet zijn «tiende lid». Het elfde lid is met de invoering van de Wet register
onderwijsdeelnemers9 vervallen.
C
(wijziging van artikel 1.4.2 van de WEB)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
D
(wijziging van artikel 1.4a.1, eerste lid van de WEB)
In artikel 7.4.5 van de WEB zijn eisen aan de samenstelling van de examencommissie
van beroepsopleidingen opgenomen. Dit artikel geldt op grond van artikel 1.4a.1, eerste
lid, van de WEB ook voor opleidingen educatie. Dat zijn opleidingen als bedoeld in
artikel 7.3.1, eerste lid, van de WEB, gericht op de bevordering van de zelfredzaamheid
van volwassenen. De betreffende samenstellingsvereisten zijn voor de examencommissies
van opleidingen educatie niet alle nodig. Voor opleidingen voortgezet algemeen volwassenonderwijs
(vavo), bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder a, van de WEB, is reeds een deel
van deze samenstellingsvereisten uitgesloten met artikel 7.4.11, tweede lid, van de
WEB.10 Voor de opleidingen educatie, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en
met f van de WEB, is een dergelijke selectie echter niet gemaakt. Voor deze opleidingen
educatie geldt dat het vereiste dat ten minste een lid afkomstig moet zijn uit de
beroepspraktijk, niet relevant is. Dat samenstellingsvereiste is namelijk oorspronkelijk
bedoeld voor beroepsopleidingen11; bedoelde opleidingen educatie hangen niet of minder samen met (specifieke) beroepen.
Gezien bovenstaande wordt in artikel 1.4a.1, eerste lid, van de WEB opgenomen dat
instellingen die opleidingen educatie verzorgen zich niet aan artikel 7.4.5, achtste
lid, WEB hoeven te houden. Hetzelfde geldt voor de artikelen 1.4.2, derde lid, onder
b, van de WEB BES en artikel 7.4.7, achtste lid, WEB BES (dat nog niet in werking
is getreden)12. Overigens neemt dit niet weg dat het bevoegd gezag van een instelling die opleidingen
educatie verzorgt op grond van artikel 7.4.5, derde en vierde lid, van de WEB altijd
moet zorgen voor een deskundige examencommissie die onafhankelijk en deskundig kan
functioneren.
(wijziging van artikel 1.4a.1, tweede, derde en vierde lid van de WEB)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
E
(wijziging van artikel 1.5.1 van de WEB)
In artikel 1.5.1 vervalt de begripsbepaling van Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs
bedrijfsleven, omdat deze begripsbepaling ook al in artikel 1.1.1 van de wet staat.
F, G
(wijziging van artikel 2.1.2 en artikel 6.1.1. van de WEB)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
H
(wijziging van artikel 6.2.2 van de WEB)
In artikel 6.2.2, eerste lid, onderdeel b, wordt verwezen naar artikel 1.4.1, zesde
lid, onderdelen a tot en met c, maar het zesde lid bevat geen onderdelen meer. Bij
een eerdere vernummering van de leden van artikel 1.4.1, is deze verwijzing abusievelijk
blijven staan.13
I
(wijziging van artikel 7.4.4a van de WEB)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
J
(Wijziging van artikel 7.4.6a van de WEB)
In de wet van 1 juli 2020 tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en
een aantal andere wetten in verband met diverse maatregelen gericht op het versterken
van de positie van mbo-studenten (Wet versterken positie mbo-studenten)14 is de mbo-verklaring geïntroduceerd. Het gaat om de artikelen 7.4.6a WEB en 7.4.8a
WEB BES die per 1 augustus 2021 in werking zullen treden. Verduidelijkt wordt, conform
de bedoeling van het huidige artikel, dat naast een mbo-certificaat een mbo-verklaring
kan worden uitgereikt. Deze mogelijkheid bestaat als de student niet alleen in aanmerking
komt voor een mbo-certificaat, maar daarnaast ten minste één waardering voor een onderdeel
of voor een deel daarvan van de opleiding heeft behaald die niet valt onder het mbo-certificaat.
K
(wijziging van artikel 7.4.8a van de WEB)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
L
(wijziging van artikel 8.1.1, tweede lid, van de WEB)
Op grond van de Wet versterken positie mbo-studenten15 is artikel 8.1.1, eerste lid, in die zin gewijzigd dat de inschrijving voor onderwijsvoorzieningen
en examenvoorzieningen is beperkt tot studenten aan een beroepsopleiding of vavo-studenten.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 9 juli 201416 geldt artikel 8.1.1 niet meer voor deelnemers aan een opleiding educatie anders dan
vavo. Het tweede lid van artikel 8.1.1 spreekt echter nog wel over inschrijving voor
«een opleiding educatie». In onderhavig wijzigingsonderdeel wordt dit vervangen door
inschrijving voor «een opleiding voortgezet algemeen volwassenen onderwijs».
M
(wijziging van artikel 8.1.1c van de WEB)
Tijdens de wetbehandeling van het wetsvoorstel «Vroegtijdige aanmelddatum voor en
toelatingsrecht tot het mbo» is een amendement van de heer Duisenberg17 aangenomen waarmee artikel 8.1.1c, leden 3 en 4 zijn gewijzigd. De indiener is van
mening dat rechten en plichten voor de student in evenwicht dienen te zijn. Met dit
amendement wordt geregeld dat een niet-kwalificatieplichtige zich alleen kan beroepen
op het toelatingsrecht, als hij of zij zich heeft aangemeld voor of op de wettelijke
aanmelddatum. Ook mag een niet-kwalificatieplichtige student worden geweigerd als
deze niet heeft deelgenomen aan de door de mbo-instelling verplicht gestelde intakeactiviteiten.
Het vervallen van het recht op toelating betekent niet dat de instelling de inschrijving
moet weigeren, maar dat de instelling dit wel mag doen. Voor kwalificatieplichtigen vervalt
het toelatingsrecht niet, maar kan de instelling wel een andere opleiding toewijzen
dan de eerste voorkeur, wanneer hij of zij zich na de aanmelddatum heeft aangemeld
of niet heeft deelgenomen aan verplicht gestelde intakeactiviteiten.
Door de invoeging van het amendement is het vierde lid van artikel 8.1.1c minder goed
leesbaar geworden. Daarover worden veel vragen gesteld. De aanpassing die wordt voorgesteld
is een tekstuele verbetering gericht op het vergroten van de leesbaarheid. Er is geen
inhoudelijke wijziging beoogd.
N
(wijziging van artikel 8.1.7 van de WEB)
In artikel 8.1.7, tweede lid, van de WEB is in de laatste volzin een verwijzing naar
artikel 8.1.8a, eerste lid, van de WEB opgenomen. Met de Wet register onderwijsdeelnemers
is artikel 8.1.8a van de WEB gewijzigd, waardoor deze verwijzing niet langer klopt.
Het eerste lid is namelijk het enige lid van artikel 8.1.8a van de WEB geworden.
Artikel 8.1.7 van de WEB heeft betrekking op studenten en vavo-studenten die recht
hebben op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Bij langdurige afwezigheid zonder geldige reden kunnen zij dat recht verliezen. In
het tweede lid is geregeld dat het bevoegd gezag na vier weken afwezigheid een aantekening
in de administratie maakt, dit aan de student meldt en hem/haar daarbij verzoekt om
de reden voor de afwezigheid op te geven. Deze termijn van vier weken is gelijk aan
die in artikel 8.1.8a van de WEB. Artikel 8.1.8a van de WEB maakt onderdeel uit van
de RMC-wetgeving en heeft als doel om voortijdig schoolverlaten door – kort gezegd –
jongeren van 18 tot 23 jaar zonder startkwalificatie te voorkomen. Op grond van dat
artikel moet het bevoegd gezag een melding aan de Minister doen, als een jongere ten
minste vier weken zonder geldige reden geen onderwijs meer volgt.
Met de laatste volzin van artikel 8.1.7, tweede lid, van de WEB is beoogd te regelen
dat het bevoegd gezag in één bericht aan de student meldt dat er een aantekening in
de administratie is gemaakt in verband met (mogelijk verlies van) het recht op studiefinanciering
of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten én – indien van toepassing –
de afwezigheid is gemeld in het kader van de RMC-wetgeving.18 Aangezien het vroegere eerste lid van artikel 8.1.8a van de WEB inmiddels het enige
lid is geworden, wordt nu verwezen naar artikel 8.1.8a WEB als geheel. De bedoeling
van artikel 8.1.7, tweede lid, laatste volzin, van de WEB blijft hetzelfde.
ARTIKEL XII. WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS BES
A
(wijziging van artikel 1.4.1 van de WEB BES)
Per 1 januari 201219 is artikel 7.4.8 WEB BES over bewijsstukken opgesplitst in twee nieuwe artikelen
7.4.8 en 7.2.3, waarin respectievelijk de diploma’s en de certificaten zijn geregeld.
Hierbij zijn abusievelijk de verwijzingen niet aangepast, waardoor op meerdere plekken
in de WEB BES wordt verwezen naar diploma’s en certificaten als bedoeld in artikel 7.4.8.
Met deze wijzigingen worden deze verwijzingen gecorrigeerd en wordt voor de diploma’s
verwezen naar artikel 7.4.8 en voor de certificaten naar artikel 7.2.3.
(wijziging artikel 1.4.1, tweede lid, van de WEB BES)
Zie de toelichting op de wijziging van artikel 1.4.1.
B
(wijziging van artikel 1.4.2, derde lid, WEB BES)
Zie de toelichting op artikel XI, onderdeel D (wijziging van artikel 1.4a.1, eerste
lid, van de WEB; samenstelling examencommissie).
C, D
(wijziging van de artikelen 6.2.1 en 6.2.2 van de WEB BES)
Zie de toelichting op de wijziging van artikel 1.4.1 (diploma’s en certificaten).
E
(wijziging van artikel 7.4.8a van de WEB BES)
Zie de toelichting op artikel XI, onderdeel J (artikel 7.4.6a, eerste lid, van de
WEB; verklaring van de examencommissie).
ARTIKEL XIII. WET NORMERING TOPINKOMENS
(wijziging van bijlage 1 van de Wet normering topinkomens)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
ARTIKEL XIV. WET OP DE EXPERTISECENTRA
A
(wijziging van artikel 1 van de Wet op de expertisecentra)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
B
(wijziging van artikel 114 van de Wet op de expertisecentra)
Abusievelijk is een zinsdeel in artikel 116, zesde lid, van de WPO, in artikel 114,
zesde lid, van de WEC en in artikel 100, vijfde lid, van de WPO BES, bij de Wet vereenvoudiging
bekostiging po20 niet correct in de wetstekst opgenomen. Hier wordt alsnog voorzien in dit zinsdeel,
waardoor een wettelijke grondslag wordt gecreëerd om nadere regels over het betaalritme
van de bekostiging bij ministeriële regeling te stellen. In de nieuwe systematiek
wordt in de kalenderjaarbekostiging uitgegaan van een betaalritme in twaalf gelijke
maandelijkse termijnen. Bij uitzondering kan daarvan worden afgeweken.
ARTIKEL XV. WET OP DE STUDIEFINANCIERING
(Intrekking Wet op de studiefinanciering)
Zie paragraaf 2.5. van het algemeen deel van de toelichting.
ARTIKEL XVI. WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
A
(wijziging van artikel 1.7a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
B
(wijziging van artikel 1.8 van de WHW)
In het tweede lid van artikel 1.8 wordt verwezen naar verschillende onderdelen van
de Bijlage. Voorgesteld wordt om de verwijzing naar onderdeel c van de Bijlage te
laten vervallen, nu dit onderdeel met de Wet van 12 februari 2020 tot wijziging van
de verschillende wetten op met name het terrein van onderwijs, cultuur en media in
verband met voornamelijk wetstechnische en redactionele verbeteringen (Verzamelwet
OCW 2020) (Stb. 2020, 76) vacant is geworden.
C
(wijziging van artikel 2.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
D
(wijziging van artikel 6.5 van de WHW)
In artikel 6.5 werd vóór de inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat verwezen
naar het eerste lid van artikel 5a.12. Met de Wet accreditatie op maat is hetgeen
was geregeld in artikel 5a.12, eerste lid, opgenomen in artikel 5.21, eerste tot en
met derde lid. Artikel 6.5 is hiertoe aangepast. Abusievelijk is echter niet naar
het derde lid van artikel 5.21 verwezen. Met de voorgestelde wijziging wordt deze
omissie hersteld.
E
(wijziging van artikel 7.8a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
F
(wijziging van artikel 7.25 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
G
(wijziging van artikel 7.34 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
H
(wijziging van artikel 9.40 van de WHW)
De in artikel 9.40, eerste lid, onderdeel b, genoemde artikelenreeks wordt met deze
voorgestelde wijziging op volgorde geplaatst.
I
(wijziging artikel 9.46 van de WHW)
De tweede volzin van artikel 9.46, eerste lid, stelt dat de eerste volzin niet van
toepassing is ten aanzien van artikel 9.40, zevende lid. Artikel 9.40 heeft nu echter
geen zevende lid meer. Met de voorgestelde wijziging komt deze verwijzing dan ook
te vervallen.
J
(wijziging van artikel 10.17 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
ARTIKEL XVII. WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT
(wijziging van artikel 1 van de Wet op het onderwijstoezicht)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
ARTIKEL XVIII. WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS
A
(wijziging van artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs)
De verwijzing naar artikel 8, eerste lid, tweede volzin, van de Wet op de expertisecentra
wordt door deze aanpassing aangevuld met de verwijzing naar de derde volzin. De tweede
volzin betreft instellingen voor speciaal onderwijs (so) en voortgezet speciaal onderwijs
(vso) aan visueel gehandicapte kinderen, en de derde volzin ziet op instellingen voor
so en vso aan auditief of communicatief gehandicapte kinderen. De toevoeging van deze
derde volzin aan de begripsomschrijving voorkomt op diverse plekken in de Wpo onbedoelde
rechtsongelijkheid.
B
(wijziging van artikel 9 van de Wet op het primair onderwijs)
In de Wet actualisering deugdelijkheidseisen funderend onderwijs (Stb. 2020, 235) vindt een correctie plaats van een verkeerde verwijzing in artikel 9 van de Wet
op het primair onderwijs. Op het voorstel van wet Actualisering deugdelijkheidseisen
funderend onderwijs is een amendement ingediend, waarbij het onderdeel dat de correctie
in artikel 9 van de Wpo beoogde aan te brengen, werd aangevuld.21 In datzelfde amendement werd de inwerkingtreding van dat hele onderdeel, dus inclusief
de al door de regering voorgestelde correctie, op drie jaar na de uitgifte van het
Staatsblad gesteld. Door nu die wijziging van artikel 9 in de Verzamelwet op te nemen,
kan deze noodzakelijke correctie eerder in werking treden dan na drie jaar. Met dit
voorstel wordt de beoogde correctie van artikel 9 dus naar voren gehaald.
C
(wijziging van artikel 10a van de Wet op het primair onderwijs)
Artikel 10a bevat enkele interne verwijzingen die niet langer correct zijn na de invoering
van de wijziging door de Wet van 8 april 2016 tot wijziging van de Wet op het primair
onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het
voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht
in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht (Stb. 2016, 179). Door het voorstel wordt dit hersteld.
D
(Wijziging van artikel 74 van de Wet op het primair onderwijs)
Door de aanneming van een amendement in de Wet actualisering deugdelijkheidseisen22 is artikel 8 van de Wet op het primair onderwijs gewijzigd. Daardoor behoeft de verwijzing
in artikel 74, dat inmiddels is gewijzigd door de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen,
aanpassing.
E
(Wijziging van artikel 75 van de Wet op het primair onderwijs)
Zie paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting (aanvang bekostiging nieuwe
school).
F
(Wijziging van artikel 84a van de Wet op het primair onderwijs)
Zie paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting (aanvang bekostiging nevenvestiging).
G
(Wijziging van artikel 116 van de Wet op het primair onderwijs)
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel XIV, onderdeel B (artikel 114 WEC; wettelijke
grondslag voor nadere regels over het betaalritme van de bekostiging).
ARTIKEL XIX. WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS
A
(Wijziging van artikel 27a1 van de Wet op het voortgezet onderwijs)
Artikel II, onderdeel H, van de Wet actualisering deugdelijkheidseisen funderend onderwijs
beoogde artikel 27a van de Wet op het voortgezet onderwijs aan te passen, te weten
het schrappen van een dode letter in het eerste lid. Dit lid bevat een grondslag voor
een ministeriële regeling, die nooit tot stand is gekomen. Deze grondslag was opgenomen
met het oog op de deeltijdopleiding MBO, maar deze is inmiddels niet meer in de Wet
op het voortgezet onderwijs geregeld. Echter, ingevolge artikel I, onderdeel B, van
de Wet gelijke kans op doorstroom naar havo en vwo (Stb. 2020, 121), die op 1 augustus 2020 in werking is getreden, is artikel 27a hernummerd tot 27a1,
waardoor de wijziging in genoemd artikel II, onderdeel H, niet meer kan worden doorgevoerd.
De beoogde wijziging van artikel 27a1 (nieuw) is daarom in dit wetsvoorstel opgenomen.
B
(Wijziging van artikel 64 van de Wet op het voortgezet onderwijs)
In de huidige tekst hangt de zinsnede over het geldende aantal leerlingen taalkundig
en inhoudelijk in de lucht. De toevoeging van de verwijzing naar het eerste lid herstelt
dit.
C
(Wijziging van artikel 64a van de Wet op het voortgezet onderwijs)
Subonderdelen 4 en 5 (oud)
Zie paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting (minimaal aantal leerlingen
voor praktijkonderwijs).
Artikel 64a is gewijzigd bij de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen (Stb. 2020, 160), maar deze wijziging is niet in werking getreden (artikel 3 van het koninklijk besluit
van 9 september 2020, Stb. 2020, 336).
Subonderdeel 5 (nieuw)
Zie paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting (minimaal aantal leerlingen
voor praktijkonderwijs).
D
(Wijziging van artikel 68 van de Wet op het voortgezet onderwijs)
De toevoeging verduidelijkt dat het hier gaat om het gemiddelde van het aantal leerlingen
van 12 jaar en van het aantal leerlingen van 13 jaar.
E
(Wijziging van artikel 69 van de Wet op het voortgezet onderwijs)
Deze wijziging is de tegenhanger van de wijziging van artikel 75 van de Wet op het
primair onderwijs (aanvang bekostiging nieuwe school).
F
(Wijziging van artikel 73b van de Wet op het voortgezet onderwijs)
Zie paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting (nevenvestiging bij een
scholengemeenschap).
G
(Wijziging van artikel 108 van de Wet op het voortgezet onderwijs)
Zie paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting (beëindiging bekostiging
bij niet voldoen aan de «halverwegenorm»).
Artikel 108 is gewijzigd bij de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen (Stb. 2020, 160), maar deze wijziging is nog niet in werking getreden (artikel 3 van het koninklijk
besluit van 9 september 2020, Stb. 2020, 336). Dit zal op een later moment gebeuren.
H
(Wijziging van artikel 118ff van de Wet op het voortgezet onderwijs)
Zie paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting («halverwegetoets» geldt
niet voor scholen gesticht onder het oude regime).
ARTIKEL XX. WET PRIMAIR ONDERWIJS BES
A
(Wijziging van artikel 72 van de Wet primair onderwijs BES)
Subonderdeel 1
Abusievelijk wordt hier verwezen naar de Wet medezeggenschap op scholen. Deze wet
is echter in de BES niet van toepassing. De regeling van de medezeggenschap is opgenomen
in de Wet primair onderwijs BES.
Subonderdeel 2
Het schrappen van dit tekstgedeelte uit artikel 72 was al opgenomen in de Wet meer
ruimte voor nieuwe scholen, maar kon niet worden doorgevoerd, omdat het citaat van
de te verwijderen tekst niet correct was. Dat wordt met dit voorstel alsnog hersteld.
De achtergrond van deze wijziging is dat voor de stichting van een school richting
niet langer een rol speelt. In artikel 72 van de WPO BES worden de mogelijkheden voor
omzetting beperkt tot omzetting van een openbare school in een bijzondere school en
andersom. De regels met betrekking tot het uitbreiden met of wijzigen van een richting
en de daarbij behorende voorwaarden vervallen.
B
(Wijziging van artikel 73 van de Wet primair onderwijs BES)
Abusievelijk wordt in de genoemde leden van het artikel de term «burgemeester en wethouders»
gebruikt.
C
(Wijziging van artikel 75 van de Wet primair onderwijs BES)
Deze wijziging is de tegenhanger van de wijziging van artikel 75 van de Wet op het
primair onderwijs (aanvang bekostiging nieuwe school).
D
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel XIV, onderdeel B (artikel 114 WEC; wettelijke
grondslag voor nadere regels over het betaalritme van de bekostiging).
ARTIKEL XXI. WET STELSEL OPENBARE BIBLIOTHEEKVOORZIENINGEN
(Wijziging van artikel 13 van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen)
Verwezen wordt naar paragraaf 2.1 van het algemene deel van deze toelichting.
ARTIKEL XXII. WET STUDIEFINANCIERING 2000
A
(wijziging van artikel 1.1 van de WSF 2000)
Onderdeel 1: Voorgesteld wordt om een begripsbepaling van «ouder zonder partner» in
de alfabetische rangschikking op te nemen, zodat in de wet niet telkens naar de Wet
op het kindgebonden budget hoeft te worden verwezen.
Onderdeel 2 tot en met 5: Aangezien in de begrippenlijst een begripsbepaling van het
begrip WEB en WHW is opgenomen, kan worden volstaan met het verwijzen naar de afgekorte
titel van deze wetten. Als van een dergelijke verkorte aanduiding gebruik wordt gemaakt,
is het niet nodig om bij verwijzing naar specifieke artikelen uit die regelingen de
woorden «van de» of «van het» te gebruiken. Er worden in dit kader een aantal wijzigingen
voorgesteld. Dit komt ook de leesbaarheid ten goede.
B
(wijziging van artikel 1.7 van de WSF 2000)
Voorgesteld wordt om artikel 1.7 redactioneel te wijzigen om de leesbaarheid te vergroten.
C
(wijziging van artikel 2.4 van de Wet studiefinanciering 2000)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
D
(wijziging van artikel 2.4 van de WSF 2000)
Zie de hierboven de toelichting bij onderdeel A (wijziging van artikel 1.1 WSF 2000).
E
(wijziging van artikel 2.7a van de WSF 2000)
Voorgesteld wordt om de opbouw van dit artikel te wijzigen. De oude onderdelen c en
d zijn vervangen door een tweede en derde lid. Hiermee wordt aangesloten bij de opbouw
van artikel 2.13. Daarnaast wordt het artikel ook taalkundig verbeterd.
F
(wijziging van artikel 2.8 van de WSF 2000)
Onderdeel 1: voorgesteld wordt om het opschrift van artikel 2.8 te wijzigen. Door
de toevoeging «in Nederland», wordt consistentie aangebracht met artikel 2.4, waarvan
het opschrift luidt: «Beroepsonderwijs in Nederland». Daarmee zijn deze bepalingen
duidelijker onderscheiden van de artikelen die gaan over studiefinanciering voor opleidingen
buiten Nederland.
Onderdeel 2: zie de toelichting bij de wijziging van artikel 1.1 WSF 2000.
Onderdeel 3: voorgesteld wordt het tweede lid te herformuleren met als doel de betekenis
van dit lid te verduidelijken. Daarbij wordt ook een verbetering aangebracht in de
verwijzingen naar de verschillende accreditatiebepalingen uit de WHW.
G
(wijziging van artikel 2.12 van de WSF 2000)
Zie hierboven de toelichting bij onderdeel A (wijziging van artikel 1.1 WSF 2000).
H
(wijziging van artikel 2.13a van de WSF 2000)
In het derde lid (oud) stond oorspronkelijk opgenomen dat dit artikel niet van toepassing
is op mbo-studenten die op grond van artikel 2.2, tweede lid, slechts een tegemoetkoming
in de kosten van de toegang tot het onderwijs ontvangen. Het eerste lid (oud) bevatte
daarbij een uitzondering voor het levenlanglerenkrediet. Met de voorgestelde wijziging
worden beide uitzonderingen samengevoegd in het nieuwe eerste lid. Dit komt de leesbaarheid
ten goede en zo wordt ook aangesloten bij de in artikel 2.14 gehanteerde systematiek.
I
(wijziging van artikel 2.16 van de WSF 2000)
Voorgesteld wordt om artikel 2.16, tweede lid, redactioneel te verbeteren.
J
(wijziging van artikel 2.17 van de WSF 2000)
Voorgesteld wordt om artikel 2.17, eerste lid, redactioneel te wijzigen om de leesbaarheid
te vergroten.
K
(wijziging van artikel 3.2 van de WSF 2000)
Met de voorgestelde wijziging van artikel 3.2, derde lid, wordt een taalkundige verbetering
voorgesteld en wordt beoogd de leesbaarheid te vergroten.
L
(wijziging van artikel 3.7 van de WSF 2000)
Met de voorgestelde wijzigingen van artikel 3.7 wordt beoogd de leesbaarheid te vergroten.
M
(wijziging van artikel 3.8 van de WSF 2000)
Voorgesteld wordt om artikel 3.8 te wijzigen om de leesbaarheid te vergroten en het
artikel betekenisvoller te maken in die zin dat nu in de wet niet expliciet is opgenomen
dat de aanvullende beurs die een student ontvangt, het resultaat is van het maximumbedrag
minus de veronderstelde ouderlijke bijdrage.
N
(wijziging van artikel 3.9 van de WSF 2000)
Voorgesteld wordt om een begripsbepaling van «ouder zonder partner» in de alfabetische
rangschikking op te nemen. Hierdoor kan de verwijzing naar de Wet op het kindgebonden
budget in dit artikel komen te vervallen.
O
(wijziging van artikel 3.12 van de WSF 2000)
Voorgesteld wordt om artikel 3.12 te wijzigen om de leesbaarheid te vergroten. Ook
wordt voorgesteld om de verwijzing naar de Wet op het kindgebonden budget te laten
vervallen (zie de toelichting bij de wijziging van artikel 3.9 WSF 2000).
P
(wijziging van artikel 3.13 van de WSF 2000)
Onderdeel 1: aangezien in onderhavig voorstel wordt voorgesteld om artikel 3.8 te
wijzigen en hierin de berekeningswijze van de aanvullende beurs te expliciteren, worden
ook in het tweede lid van artikel 3.13 wetstechnische wijzigingen voorgesteld. Deze
wijziging heeft geen inhoudelijke gevolgen.
Onderdeel 2: voorgesteld wordt om het derde lid van artikel 3.13 te wijzigen en splitsen
in twee leden. Daarmee wordt de leesbaarheid van het artikel verbeterd.
Q
(wijziging van artikel 3.16a, 3.16b, 3.16c en 3.16d van de WSF 2000)
Zie hierboven de toelichting bij onderdeel A (wijziging van artikel 1.1 WSF 2000).
R
(wijziging van artikel 3.17 van de WSF 2000)
Voorgesteld wordt om het achtste lid van artikel 3.17 te wijzigen om de leesbaarheid
te vergroten.
S
(wijziging van artikel 3.20 van de WSF 2000)
Door «indien» te vervangen door «zolang» komt beter tot uitdrukking dat alsnog een
aanvullende beurs wordt toegekend of afgewezen zodra het ouderlijk inkomen wel bekend
is.
T
(wijziging van artikel 4.3 en 4.5 van de WSF 2000)
Zie hierboven de toelichting bij onderdeel A (wijziging van artikel 1.1 WSF 2000).
U
(wijziging van artikel 4.11 van de WSF 2000)
Voorgesteld wordt om artikel 4.11 te wijzigen om de leesbaarheid te vergroten.
V
(wijziging van artikel 4.21 van de WSF 2000)
Met de voorgestelde wijziging wordt een taalkundige verbetering doorgevoerd.
W
(wijziging van artikel 5.2, 5.2c, 5.7, 5.9 van de WSF 2000)
Zie hierboven de toelichting bij onderdeel A (wijziging van artikel 1.1 WSF 2000).
X
(wijziging van artikel 6.10 en 6.13 van de WSF 2000)
Zie de toelichting bij de wijziging van artikel 3.9 WSF 2000.
Y
(wijziging van artikel 9.5 van de WSF 2000)
Zie hierboven de toelichting bij onderdeel A (wijziging van artikel 1.1 WSF 2000).
Z
(wijziging van artikel 10a.3 van de WSF 2000)
Bij de toevoeging van artikel 6.9a aan de Wsf 2000 – een explicitering van de mogelijkheid
dat oud-studenten vrijwillig versneld hun studieschuld aflossen – is verzuimd dat
artikel ook van toepassing te verklaren voor debiteuren met een schuld die wordt afgelost
op grond van hoofdstuk 10a. Met deze wijzigingen wordt deze omissie hersteld.
AA
(wijziging van artikel 10a.8 en 10a.9 van de WSF 2000)
Zie de toelichting bij de wijziging van artikel 3.9 WSF 2000.
BB
(nieuwe paragraaf 12.0 van de WSF 2000)
Voorgesteld wordt om de Wet op de studiefinanciering in te trekken. Volledigheidshalve
wordt ook verwezen naar paragraaf 2.5 van het algemeen deel. Het overgangsrecht dat
nu in de Wet op de studiefinanciering is opgenomen, wordt daarom overgeheveld naar
de WSF 2000. Dit overgangsrecht wordt opgenomen in de nieuwe paragraaf 12.0. In afwijking
van artikel 1.1 van de WSF 2000, wordt volgens het voorgestelde artikel 12.0a, voor
de in deze paragraaf gehanteerde begrippen, de begripsomschrijving als genoemd in
artikel 1 van de Wet op de studiefinanciering, zoals die luidde op 31 augustus 2000,
gelezen. Voor de kenbaarheid is deze begripsbepaling hieronder opgenomen. Voor de
toelichting op de overige in paragraaf 12.0 opgenomen bepalingen, wordt verwezen naar
de daarop betrekking hebbende Kamerstukken.
CC
(wijziging van artikel 12.1 van de WSF 2000)
Onderdeel 1: het eerste tot en met vijfde lid van artikel 12.1 zijn vervallen. Daarom
wordt voorgesteld het huidige zesde en zevende lid te vernummeren tot het eerste en
tweede lid.
Onderdeel 2: zie hierboven de toelichting bij onderdeel A (wijziging van artikel 1.1
WSF 2000).
DD
(vervallen van artikel 12.1a van de WSF 2000)
Dit artikel bevat overgangsrecht dat inmiddels is uitgewerkt. Voorgesteld wordt dan
ook om dit artikel te laten vervallen.
EE
(vervallen van artikel 12.1a0 van de WSF 2000)
Dit artikel bevat overgangsrecht dat inmiddels is uitgewerkt. Voorgesteld wordt dan
ook om dit artikel te laten vervallen.
FF
(wijziging van artikel 12.1b van de WSF 2000)
Zie hierboven de toelichting bij onderdeel A (wijziging van artikel 1.1 WSF 2000).
GG
(vervallen van artikel 12.1ba van de WSF 2000)
Dit artikel bevat overgangsrecht dat inmiddels is uitgewerkt. Voorgesteld wordt dan
ook om dit artikel te laten vervallen.
HH
(wijziging van artikel 12.10 van de WSF 2000)
Zie hierboven de toelichting bij onderdeel A (wijziging van artikel 1.1 WSF 2000).
II
(wijziging van artikel 12.10a1 van de WSF 2000)
Zie hierboven de toelichting bij onderdeel A (wijziging van artikel 1.1 WSF 2000).
JJ
(vervallen van artikel 12.11 en 12.13 van de WSF 2000)
Deze artikelen bevatten overgangsrecht dat inmiddels is uitgewerkt. Voorgesteld wordt
dan ook om deze artikelen te laten vervallen.
KK
(wijziging van artikel 2.14 van de WSF 2000)
Onderdeel 1: zie hierboven de toelichting bij onderdeel A (wijziging van artikel 1.1
WSF 2000).
Onderdeel 2: in het vierde lid van artikel 12.14 werd abusievelijk naar het verkeerde
lid van artikel 6.1 verwezen. Met deze wijziging wordt dat hersteld.
LL
(wijziging van artikel 12.15 van de WSF 2000)
Voorgesteld wordt om artikel 12.15 te wijzigen om de leesbaarheid te vergroten.
MM
(wijziging van artikel 12.23 van de WSF 2000)
Artikel 12.23 bevat overgangsrecht, waarbij wordt gerefereerd aan de dag voor de inwerkingtreding
van de Wet invoering associate degree-opleiding. Voorgesteld wordt om deze verwijzing
te vervangen door een daadwerkelijke datum, te weten: 31 december 2017. Daarnaast
wordt voorgesteld om de verwijzing naar de WHW te verkorten (zie hierboven de toelichting
bij onderdeel A; wijziging van artikel 1.1 WSF 2000)).
NN
(wijziging van artikel 12.24 van de WSF 2000)
Onderdeel 1. In artikel 12.24 is geregeld dat voor een associate degree-gediplomeerde
de omzetting van de prestatiebeurs in een gift tot een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, alleen op aanvraag kan en niet automatisch. Met deze wijziging wordt voorgesteld
om de verwijzing naar het koninklijk besluit te vervangen door het daadwerkelijk bij
koninklijk besluit bepaalde tijdstip.
Onderdeel 2. Zie de toelichting bij artikel 12.23.
OO
(wijziging van artikel 12.25 van de WSF 2000)
In artikel 6.2a, derde lid, WSF 2000 is geregeld dat studenten met een handicap of
chronische ziekte een kwijtschelding kunnen krijgen van een bepaald bedrag van de
studielening. In artikel 12.25 is omwille van de uitvoerbaarheid bepaald dat die kwijtschelding
opgeschort zou worden tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Met deze
wijziging wordt voorgesteld om de verwijzing naar het koninklijk besluit te vervangen
door het daadwerkelijk bij koninklijk besluit bepaalde tijdstip.
PP
(wijziging van artikel 12.26 van de WSF 2000)
Artikel 12.26 bevat overgangsrecht. Studenten kunnen op grond van dit artikel tijdelijk
– tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip – het volledige leenmaximum voor
collegegeldkrediet en levenlanglerenkrediet benutten, ook als geen volledig, maar
verlaagd wettelijk collegegeld is verschuldigd. Voorgesteld wordt om de verwijzing
naar het koninklijk besluit te vervangen door het daadwerkelijk bij koninklijk besluit
bepaalde tijdstip. Daarnaast wordt voorgesteld om de verwijzing naar de WHW te verkorten
(zie hierboven de toelichting bij onderdeel A; wijziging van artikel 1.1 WSF 2000).
(wijziging van artikel 12.27 van de WSF 2000)
Artikel 12.27 bevat overgangsrecht, waarbij wordt gerefereerd aan de inwerkingtreding
van de Wet tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op het verminderen
van het aantal OV-boetes. Voorgesteld wordt om deze verwijzing te vervangen door de
daadwerkelijke datum voorafgaand aan of van inwerkingtreding, te weten: 31 december
2018 respectievelijk 1 januari 2019.
RR
(wijziging van artikel 12.28 van de WSF 2000)
Artikel 12.28 bevat overgangsrecht, waarbij wordt gerefereerd aan de inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel A, van de Wet houdende wijziging van de Wet studiefinanciering
2000 met het oog op het wijzigen van de criteria voor de toekenning van meeneembare
studiefinanciering (Stb. 2019, 20). Voorgesteld wordt om deze verwijzing te vervangen
door een daadwerkelijke datum voorafgaand aan de inwerkingtreding, te weten: 23 juli
2019.
SS
(wijziging van artikel 12.29 van de WSF 2000)
Artikel 12.29 bevat overgangsrecht, waarbij wordt gerefereerd aan de inwerkingtreding
van artikel XXX, onderdeel E, van de Wet tot wijziging van de verschillende wetten
op met name het terrein van onderwijs, cultuur en media in verband met voornamelijk
wetstechnische en redactionele verbeteringen (Verzamelwet OCW 2020) (Stb. 2020, 76). Voorgesteld wordt om deze verwijzing te vervangen door een daadwerkelijke datum.
ARTIKEL XXIII. WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN
A
(wijziging van artikel 2.9 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten)
Op grond van de hardheidsclausule wordt al een tegemoetkoming toegekend aan leerlingen
aan de Europese School. Met deze voorgestelde wijziging wordt dat gecodificeerd, zonder
de Europese School als zodanig in de wet vast te leggen. Omdat dat niet wenselijk
wordt geacht, wordt de mogelijkheid gecreëerd om bij ministeriële regelingen ander
onderwijs dan het al genoemde onderwijs aan te wijzen, met de beperking dat het moet
gaan om onderwijs dat vergelijkbaar is met het onderwijs waarvoor ook nu reeds tegemoetkoming
kan worden toegekend.
B
(wijziging van artikel 2.10 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
C
(wijziging van artikel 2.13 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
ARTIKEL XXIV. WET VOORTGEZET ONDERWIJS 2020
De thans vigerende WVO regelt weinig over de examens. Het overgrote deel van de examenregels
is te vinden in lagere regelgeving, te weten het Eindexamenbesluit VO, het Eindexamenbesluit
VO BES, het Staatsexamenbesluit VO, het Staatsexamenbesluit VO BES, en ministeriële
uitvoeringsregelingen daarvan.
In de WVO 2020 is ervoor gekozen om de hoofdelementen van de regeling van de eindexamens
en staatsexamens in de wet op te nemen. Hierbij moet gedacht worden aan onderwerpen
die als hoofdelementen moeten worden getypeerd, zoals de afnamemomenten van het schoolexamen
en het centraal examen, vaststelling en inhoud van het programma van toetsing en afsluiting
van de school en de handelwijze bij onregelmatigheden of onvoorziene omstandigheden.
Deze hoofdelementen zijn in de WVO 2020 naar het niveau van de wet zelf verplaatst.
Bepalingen van de WVO die meer een uitvoeringskarakter hebben, zijn juist verplaatst
naar AMvB-niveau.23
De wijzigingen in de WVO 2020 in artikel XXIV, onderdelen A, C tot en met I, L en
Z, zien op het verwerken op de wijzigingen die het «Besluit tot wijziging van het
Eindexamenbesluit VO en het Eindexamenbesluit VO BES in verband met versterking van
de kwaliteit van de schoolexaminering in het voortgezet onderwijs en het voortgezet
algemeen volwassenen onderwijs» op 1 augustus 2021 in het Eindexamenbesluit VO en
het Eindexamenbesluit VO BES heeft aangebracht.
Dit wijzigingsbesluit zag op de invoering van een viertal maatregelen ter versterking
van de schoolexaminering op scholen in het voortgezet onderwijs, namelijk:
a. het verduidelijken van de taken van de examensecretaris en het versterken van zijn
positie,
b. het aanvullen van de procedure van totstandkoming van het examenreglement, het aanscherpen
en aanvullen van de procedure van totstandkoming en van de vereisten van de inhoud
van het programma van toetsing en afsluiting,
c. het aanscherpen van de eisen rondom het uitreiken van de schoolexamenresultaten door
de school aan de leerlingen ter afsluiting van het schoolexamen, en
d. het verplichten van een examencommissie voor vo-scholen voor de borging van de kwaliteit
van de schoolexaminering.
Deze volgende wijzigingen bevatten dus geen nieuwe regels, maar zijn technische omzettingen.
Bij het omzetten van de bepalingen zijn wel de bepalingen over de deeleindexamens
komen te vervallen, omdat de WVO 2020 deze niet meer kent. Ook zijn de bepalingen
over het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs komen te vervallen. Deze zullen
in de WEB worden opgenomen.
Bij het omzetten van de bepalingen zijn overigens de bepalingen uit het wijzigingsbesluit
over de deeleindexamens komen te vervallen, omdat de WVO 2020 deze niet meer kent.
Ook zijn de bepalingen over het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs komen te
vervallen. Deze zullen in de WEB worden opgenomen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de volgende bepalingen gelden voor vo-scholen,
vso-scholen met een examenlicentie of een onbekostigde scholen met een examenlicentie.
Ook gelden zij in Caribisch Nederland.
De toelichting op deze bepalingen zijn te vinden in de nota van toelichting van het
«Besluit tot wijziging van het Eindexamenbesluit VO en het Eindexamenbesluit VO BES
in verband met versterking van de kwaliteit van de schoolexaminering in het voortgezet
onderwijs en het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs» (Staatsblad 2021, 206).
A
(Wijziging van artikel 1.1. van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Met deze aanpassing worden de volgende begrippen uit de Eindexamenbesluiten VO (BES)
opgenomen in de begripsbepalingen van de WVO 2020: examencommissie, examenprogramma
en de examensecretaris.
Zie daarnaast paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische
volgorde begripsbepalingen WEB).
B
(Wijziging van artikel 2.30 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze aanpassing betreft een tekstuele verduidelijking.
C
(Wijziging van artikel 2.43 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze aanpassing betreft een tekstuele verduidelijking.
D
(Wijziging van artikel 2.51 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Door deze aanpassing komen alle bepalingen over de examensecretaris in artikel 2.51a
bij elkaar te staan.
E
(Invoegen van nieuw artikel 2.51a in de Wet voortgezet onderwijs 2020)
In het Eindexamenbesluit VO heeft de examensecretaris een eigen artikel, namelijk
artikel 3a. Hiervoor is destijds gekozen, zodat duidelijk is dat hier sprake is van
een belangrijke actor in het eindexamenproces. Het is dan ook passend dat de taken
van de examensecretaris op wetsniveau wordt geregeld. Met deze aanpassing wordt dit
artikel opgenomen in de WVO 2020.
Voor de toelichting wordt verwezen naar de nota van toelichting van het «Besluit tot
wijziging van het Eindexamenbesluit VO en het Eindexamenbesluit VO BES in verband
met versterking van de kwaliteit van de schoolexaminering in het voortgezet onderwijs
en het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs» (Staatsblad 2021, 206).
In het tweede lid zijn een tweetal taken uit het oorspronkelijke artikel 3a van het
Eindexamenbesluit VO niet opgenomen. Het betreft het gezamenlijk met de directeur
of rector tekenen voor verstrekking van een overzicht van alle onderdelen in het examendossier
en de beoordeling aan de kandidaat. En het betreft verder het met de directeur of
rector vaststellen van de uitslag van een gespreid centraal examen of een gespreid
schoolexamen aan het einde van het eerste schooljaar.
Deze zaken zijn meer op hun plek in een algemene maatregel van bestuur. Daarom is
er een zevende lid toegevoegd dat bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere
regels kunnen worden gesteld over de taken van de examensecretaris.
In het derde lid, onder d, is de tekst aangepast aan de nieuwe formulering van artikel 2.55a,
dat over de verstrekking van de beoordeling van het schoolexamen gaat
F
(Invoegen van nieuw artikel 2.55a. in de Wet voortgezet onderwijs 2020)
In artikel 33 van het Eindexamenbesluit VO is de verstrekking van het overzicht van
de onderdelen en de beoordeling van het schoolexamen gedetailleerd geregeld. Dit artikel
wordt hier deels opgenomen in artikel 2.55a, namelijk voor zover het ziet op het verstrekken
van de beoordeling van het schoolexamen aan de examenkandidaat. Het eerste lid van
artikel 2.55a bepaalt dat de rector of directeur de beoordeling van het schoolexamen
aan de examenkandidaat verstrekt voor aanvang van het eerste tijdvak van het centraal
examen. Daarbij wordt in het tweede lid bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur
nadere regels kunnen worden gesteld over het verstrekken van de beoordeling van het
schoolexamen. Hierbij moet gedacht worden aan een beschrijving van de stukken die
verstrekt moeten worden aan de kandidaat, en ook aan voorschriften over, van, voor
het tekenen van stukken, zoals nu omschreven in artikel 33 van het Eindexamenbesluit
VO.
In de toelichting op artikel 33 van het Eindexamenbesluit wordt nader ingegaan op
het «verstrekken» van de beoordeling van het schoolexamen en ook op de nalatigheid
hiervan. Ook wordt ingegaan op het geval dat bij de verstrekking van de schoolexamenresultaten
blijkt dat het schoolexamen niet volledig is afgerond of dat een deel van de schoolexamenresultaten
niet correct is.
Deze toelichting is te vinden in de nota van toelichting van het «Besluit tot wijziging
van het Eindexamenbesluit VO en het Eindexamenbesluit VO BES in verband met versterking
van de kwaliteit van de schoolexaminering in het voortgezet onderwijs en het voortgezet
algemeen volwassenen onderwijs» (Staatsblad 2021, 206).
G
(Wijziging van artikel 2.57 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
In de praktijk gebruikt men doorgaans de term «examensecretaris». Hierbij wordt aangesloten
door een technische wijziging die regelt dat de examensecretaris in de WVO 2020 wordt
aangeduid als «examensecretaris».
H
(Wijziging van artikel 2.58 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Dit artikel regelt dat de cijferlijsten, diploma’s, getuigschriften en certificaten
van het centraal examen door de rector/directeur en de examensecretaris getekend worden.
Dit was voorheen geregeld in artikel 52, zesde lid, van het Eindexamenbesluit VO.
I
(Wijziging van artikel 2.60 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Met dit artikel wordt – evenals in artikel 31 van het Eindexamenbesluit VO – voorgesteld
dat het bevoegd gezag een examenreglement moet vaststellen. Dat reglement kan voor
een aantal examenjaren gelden. Voor de toelichting wordt verwezen naar de nota van
toelichting van het «Besluit tot wijziging van het Eindexamenbesluit VO en het Eindexamenbesluit
VO BES in verband met versterking van de kwaliteit van de schoolexaminering in het
voortgezet onderwijs en het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs» (Staatsblad 2021, 206).
(Invoegen van artikel 2.60a in de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Artikel 2.60a schrijft de inhoud van het programma van toetsing en afsluiting voor.
Het artikel is ontleend aan artikel 31 van het Eindexamenbesluit VO.
Voor de toelichting wordt verwezen naar de nota van toelichting van het «Besluit tot
wijziging van het Eindexamenbesluit VO en het Eindexamenbesluit VO BES in verband
met versterking van de kwaliteit van de schoolexaminering in het voortgezet onderwijs
en het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs» (Staatsblad 2021, 206).
(Invoegen van artikel 2.60b in de Wet voortgezet onderwijs 2020)
De vaststellingsprocedure van het pta wordt geregeld in artikel 2.60b. Dit artikel
vindt zijn wortels in artikel 31b van het Eindexamenbesluit VO. Voor de toelichting
wordt verwezen naar de nota van toelichting van het «Besluit tot wijziging van het
Eindexamenbesluit VO en het Eindexamenbesluit VO BES in verband met versterking van
de kwaliteit van de schoolexaminering in het voortgezet onderwijs en het voortgezet
algemeen volwassenen onderwijs» (Staatsblad 2021, 206).
(Invoegen van artikel 2.60c in de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Uitgangspunt is dat na 1 oktober wijziging van het pta voor het lopende schooljaar
in beginsel niet mogelijk is. Het opstellen van een pta blijft echter mensenwerk en
het komt voor dat er onjuistheden insluipen. Het is voor de rechtszekerheid van examenkandidaten
van groot belang dat helder is wanneer nog wijzigingen mogen worden aangebracht in
het pta en welke procedure hiervoor geldt.
In artikel 2.60c wordt geregeld dat het bevoegd gezag of de examencommissie vavo het
pta na 1 oktober alleen mag wijzigen onder stringente voorwaarden. Dit artikel is
ontleend aan artikel 31c van het Eindexamenbesluit VO. De toelichting op deze bepaling
is te vinden in de nota van toelichting van het «Besluit tot wijziging van het Eindexamenbesluit
VO en het Eindexamenbesluit VO BES in verband met versterking van de kwaliteit van
de schoolexaminering in het voortgezet onderwijs en het voortgezet algemeen volwassenen
onderwijs» (Staatsblad 2021, 206).
(Invoegen van artikel 2.60d. in de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Dit artikel betreft de benoeming en samenstelling van de examencommissie. Het is identiek
aan artikel 35d van het Eindexamenbesluit VO. De toelichting op deze bepaling is te
vinden in de nota van toelichting van het «Besluit tot wijziging van het Eindexamenbesluit
VO en het Eindexamenbesluit VO BES in verband met versterking van de kwaliteit van
de schoolexaminering in het voortgezet onderwijs en het voortgezet algemeen volwassenen
onderwijs» (Staatsblad 2021, 206).
(Invoegen van artikel 2.60e. in de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Dit artikel gaat over de taken en bevoegdheden van de examencommissie. Het is identiek
aan artikel 35e van het Eindexamenbesluit VO. De toelichting op deze bepaling is te
vinden in de nota van toelichting van het «Besluit tot wijziging van het Eindexamenbesluit
VO en het Eindexamenbesluit VO BES in verband met versterking van de kwaliteit van
de schoolexaminering in het voortgezet onderwijs en het voortgezet algemeen volwassenen
onderwijs» (Staatsblad 2021, 206).
J
(Wijziging van artikel 2.82 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze aanpassing betreft een tekstuele correctie.
K
(Wijziging van artikel 2.107g van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
L
(Wijziging van artikel 2.107j van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
In de praktijk gebruikt men doorgaans de term «examensecretaris», in plaats van de
term «secretaris». Hier wordt bij aangesloten met een technische wijziging waarmee
wordt geregeld dat de examensecretaris in de WVO 2020 voortaan wordt aangeduid als
«examensecretaris.»».
M
(Wijziging van artikel 4.2 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze wijziging is de tegenhanger van de wijziging van artikel 64 Wvo (redactionele
verbetering).
N
(Wijziging van artikel 4.2a van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze wijziging is de tegenhanger van de wijziging van artikel 64a Wvo (minimaal aantal
leerlingen voor praktijkonderwijs).
O
(Wijziging van artikel 4.6 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze wijziging is de tegenhanger van de wijziging van de artikelen 68 Wvo en 124a
Wvo BES (tekstuele verheldering).
P
(Wijziging van artikel 4.7 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze wijziging is de tegenhanger van de wijziging van artikel 75 van de Wet op het
primair onderwijs (aanvang bekostiging nieuwe school).
Q
(Wijziging van artikel 4.14 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze wijziging is de tegenhanger van de wijziging van artikel 73b Wvo (nevenvestiging
bij een scholengemeenschap).
R
(Wijziging van artikel 4.24 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze aanpassing betreft een tekstuele correctie.
S
(Wijziging van artikel 4.25 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze wijziging is de tegenhanger van de wijziging van artikel 108, vierde lid, Wvo
(beëindiging bekostiging bij niet voldoen aan de «halverwegenorm»).
T
(Wijziging van artikel 5.15 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze aanpassing betreft een tekstuele verduidelijking.
U
(Wijziging van 7.14 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze aanpassing betreft een tekstuele correctie.
V
(Wijziging van artikel 7.24 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze aanpassing betreft een tekstuele correctie.
W
(Wijziging van artikel 7.29 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze aanpassing betreft een tekstuele correctie.
X
(Wijziging van artikel 7.43 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze aanpassing betreft een tekstuele correctie.
Y
(Wijziging van artikel 8.24 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Artikel 8.24, eerste lid, Wvo 2020 komt overeen met artikel 118h, vijfde lid, Wvo.
Het doel van de Wvo 2020 is om geen inhoudelijke wijzigingen aan te brengen bij het
wetstechnisch omzetten van de artikelen van de Wvo naar de Wvo 2020. Abusievelijk
is bij het overzetten van de inhoud van artikel 118h, vijfde lid, Wvo, een deel van
dit artikel niet terechtgekomen in artikel 8.24, eerste lid, Wvo 2020. Het gaat om
het deel waarin de grondslag van de algemene maatregel van bestuur wordt geclausuleerd.
Het ontbreken daarvan zou een inhoudelijke wijziging betekenen. Daarom wordt dit artikel 8.24
in lijn gebracht met het bepaalde in artikel 118h, vijfde lid, Wvo.
Z
(Invoegen van artikel 11.24a in de Wet voortgezet onderwijs 2020)
De bepalingen over de betrokkenheid van de medezeggenschapsraad bij het vaststellen
van het examenreglement en het vaststellen of wijzigen van het pta dan wel de schriftelijke
motivering of het afwijken van het voorstel van de examencommissie voor een pta, gelden
niet voor Caribisch Nederland.
De medezeggenschapsraad wordt aldaar op grond van artikel 11.36 WVO 2020 ten minste
tweemaal per jaar in de gelegenheid gesteld om de algemene gang van zaken te bespreken.
AA
(Wijziging van artikel 12.42 van de Wet voortgezet onderwijs 2020)
Deze wijziging is de tegenhanger van de wijziging van artikel 118ff Wvo («halverwegetoets»
geldt niet voor scholen gesticht onder het oude regime).
ARTIKEL XXV. WET VOORTGEZET ONDERWIJS BES
A
(Wijziging van artikel 124 van de Wet voortgezet onderwijs BES)
Abusievelijk wordt hier verwezen naar de Wet medezeggenschap op scholen. Deze wet
is echter in de BES niet van toepassing. De regeling van de medezeggenschap is opgenomen
in de Wet voortgezet onderwijs BES.
B
(Wijziging van artikel 124a van de Wet voortgezet onderwijs BES)
De toevoeging verduidelijkt dat het hier gaat om het gemiddelde van het aantal leerlingen
van 12 jaar en van het aantal leerlingen van 13 jaar.
C
(Wijziging van artikel 125 van de Wet voortgezet onderwijs BES)
Deze wijziging is de tegenhanger van de wijziging van artikel 75 van de Wet op het
primair onderwijs (aanvang bekostiging nieuwe school).
ARTIKEL XXVI. WET KINDEROPVANG
(Wijziging van artikel 1.6 Wet kinderopvang)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
ARTIKEL XXVII. WET PUBLIEKE GEZONDHEID
(Wijziging van artikel 85ra Wet publieke gezondheid)
Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting (alfabetische volgorde
begripsbepalingen WEB).
ARTIKEL XXVIII. WET VEREENVOUDIGING BEKOSTIGING PO (STB. 2021, 171)
Abusievelijk is een aantal wijzigingsopdrachten in de wet van 25 februari 2021 tot
wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra,
de Wet primair onderwijs BES, de Wet op het voortgezet onderwijs en enkele andere
wetten vanwege de vereenvoudiging van de bekostiging van de scholen voor primair onderwijs
en samenwerkingsverbanden (Stb. 2021, 171) niet geheel juist geformuleerd.
Als gevolg van de vernummering van artikelen zijn enkele verwijzingen niet correct
(artikel I, onderdeel N, onder 2, onderdeel LL en de onderdelen AAA, BBB en CCC, artikel II,
onderdeel J, onderdeel WW en onderdeel FF, artikel III, onderdeel C, artikel V, onderdeel A,
en artikel X, onderdeel 1). Deze omissies worden in dit voorstel gecorrigeerd.
Voorts komt artikel I, onderdeel HHH, te vervallen, aangezien dit inmiddels overbodig
is doordat de betreffende bepaling niet meer in de WPO is opgenomen maar in het Besluit
register onderwijsdeelnemers.
Verder wordt het overgangsrecht in de artikelen I, onderdeel TTT (artikel 214 WPO),
II, onderdeel YY (artikel 188 WEC), en XI aangepast. Bij de formulering daarvan was
oorspronkelijk uitgegaan van inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2023. Om de
vereenvoudiging van de bekostiging met ingang van kalenderjaar 2023 door te kunnen
voeren is het echter voor de uitvoerbaarheid bij DUO noodzakelijk om die wet al eerder
in werking te laten treden: op of rond 1 april 2022. Met de voorgestelde wijzigingen
wordt het overgangsrecht zodanig aangepast dat in de betreffende bepalingen naar de
juiste schooljaren respectievelijk kalenderjaren voor en na invoering wordt verwezen.
Voor artikel II, onderdelen S en SS, geldt dat abusievelijk bij de nota van wijziging
op het wetsvoorstel (Kamerstukken 35 605, nr. 7) onderdeel S i.p.v. onderdeel SS van artikel II van het wetsvoorstel opnieuw is vastgesteld.
Met de wijzigingen onder 2 en 4 in onderdeel B wordt dit hersteld.
De wijzigingsopdrachten in artikel II, onderdeel VV en artikel III, onderdeel C zijn
niet meer nodig, omdat de betreffende verwijzing of artikelen zijn vervallen.
Ten slotte wordt in artikel III, onderdeel K, in het voorgestelde artikel 101, WPO
BES het tweede lid geschrapt. In dit lid was bepaald dat nadere regels gesteld moeten
worden over wanneer sprake is van een samenvoeging als bedoeld in het eerste lid.
Voor Caribisch Nederland is echter vanwege de kleinschaligheid van het onderwijs op
de BES in geval van bekostiging bij samenvoeging geen behoefte aan het stellen van
nadere regels over wanneer er sprake is van een dergelijke samenvoeging, of om daarbij
eisen te stellen aan de minimale instroom. Dientengevolge kan dit lid vervallen.
ARTIKEL XXIX. SAMENLOOP WETSVOORSTEL VERBETERING RECHTSBESCHERMING MBO-STUDENTEN (35 625)
Eerste lid
(samenloop artikel 8.1.1c van de WEB)
De wijziging van artikel I, onderdeel W, van de wet tot Wijziging van onder meer de
Wet educatie en beroepsonderwijs met het oog op de verbetering van de rechtsbescherming
van mbo-studenten24 stelt een extra voorwaarde aan de toelating, namelijk dat aspirant-studenten hun
inschrijving ook bevestigen vóór 1 juli, wanneer de mbo-instelling hen daarom heeft
verzocht. Dat wordt geregeld in het door die wet ingevoegde onderdeel d in het derde
lid van artikel 8.1.1c. Regionale opleidingscentra moeten, wanneer dit voor kwalificatieplichtige
studenten geldt, ook een alternatieve opleiding aanbieden. Daarom voegt deze wet ook
dit onderdeel d toe aan het vierde lid. Vanwege de nieuwe vormgeving van het vierde
lid, wordt met deze samenloopbepaling het betreffende wijzigingsonderdeel van die
wet en van onderhavige wet opnieuw vastgesteld, afhankelijk van welke wet eerder in
werking treedt.
Tweede lid
(samenloop artikel 1.4.2, tweede lid, van de WEB BES)
Met de wijziging van artikel III, onderdeel C, van de wet tot wijziging van onder
meer de Wet educatie en beroepsonderwijs met het oog op de verbetering van de rechtsbescherming
van mbo-studenten (35 625) wordt ook een artikel uitgezonderd in artikel 1.4.2, derde lid, onderdeel b, van
de WEB BES. Met deze samenloopbepaling wordt het betreffende wijzigingsonderdeel van
die wet en dat van onderhavige wet opnieuw vastgesteld, afhankelijk van welke wet
eerder in werking treedt.
ARTIKEL XXX. SAMENLOOP WETSVOORSTEL BESTUURLIJKE HARMONISATIE BEROEPSONDERWIJS
(samenloop artikel 8.1.1c van de WEB)
Met de Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs worden agrarische opleidingscentra
(aoc’s) en vakinstellingen vervangen door beroepscolleges. Doordat in het voorgestelde
vierde lid van artikel 8.1.1c WEB (wijziging van artikel 8.1.1c van de WEB) deze instellingen
niet meer worden genoemd als uitzondering, maar direct wordt gesproken van «regionaal
opleidingencentrum» – waarop het lid wél van toepassing is –, is de wijziging van
de Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs niet meer nodig.
ARTIKEL XXXI. INWERKINGTREDING
In verband met de diverse invoerings- en samenloopbepalingen in de Invoerings- en
aanpassingswet WVO 2020 is het van belang om ten tijde van de inwerkingtreding van
dit wetsvoorstel nauwkeurig te kunnen bepalen op welk moment en in welke volgorde
bepalingen in werking kunnen treden. Een voorbeeld is artikel XXIV, onderdeel E van
deze Verzamelwet (wijziging van artikel 4.2a, eerste lid, Wvo 2020), dat in artikel LXXVI,
eerste lid, van de Invoerings- en aanpassingswet WVO 2020 samenloopt met de wet Meer
ruimte voor nieuwe scholen en met de WVO 2020. Eenzelfde opmerking geldt voor artikel XXIV,
onderdeel Q van deze Verzamelwet (wijziging van artikel 12.42 van de WVO 2020).
In ieder geval zullen de wijzigingen van de artikelen 64a en 108 van de Wet op het
voortgezet onderwijs, die in het inwerkingtredingsbesluit bij de Wet Meer ruimte voor
nieuwe scholen van inwerkingtreding waren uitgezonderd (Stb. 2020, 336, artikel 3), ook worden meegenomen, nu deze artikelen door dit wetsvoorstel zullen
worden aangepast.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.