Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over voortgang Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het Caribisch deel van het Koninkrijk (Kamerstuk 31288-919)
2021D36844 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brieven van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 7 september 2021 respectievelijk 8 juli
2021 inzake Studiesucces en studie-aansluiting van studenten met een vooropleiding
in het Caribisch deel van het Koninkrijk en Voortgang Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
in het Caribisch deel van het Koninkrijk (Kamerstuk 31 288, nr. 919 en Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 278).
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, De Jong-van de Graaf
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
4
•
Inbreng van het lid van de BIJ1-fractie
6
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
9
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Studiesucces en studie-aansluiting van studenten met een vooropleiding in het Caribisch
deel van het Koninkrijk
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de brief is samengevat welke overleggen
de Minister heeft gehad en welke onderzoeken ze heeft gedaan naar de studieprestaties
van studenten met een vooropleiding in het Caribisch deel van het Koninkrijk die kiezen
voor een vervolgopleiding in het (hoger) onderwijs in het Europese deel van Nederland.
De leden missen bij deze brief echter concreet welke stappen de Minister nu gaat nemen
om de verschillende problemen, die uit de onderzoeken kwamen, weg te werken. Wat gaat
de Minister nu concreet doen, zo vragen zij.
In de conclusie lezen de leden dat de Minister ervoor kiest om «knelpunten gezamenlijk
en gestructureerd» met haar onderwijscollega’s van Aruba, Curaçao en Sint-Maarten
op te pakken, maar wat betekent dat nu concreet? Wanneer worden er nu daadwerkelijk
verbeterstappen genomen, in plaats van weer te kiezen voor een overleg, zo vragen
de leden.
Voortgang Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het Caribisch deel van het Koninkrijk
Gezond financieel beheer, een sluitende administratie en meerjarig financieel beleid
De leden van de VVD-fractie lezen dat vrijwel alle schoolbesturen voldoende grip hebben
op hun financiën. Zij vragen hoeveel schoolbesturen dit nog niet hebben. Welke gevolgen
heeft dit voor de doorgang van het onderwijs voor leerlingen op deze scholen?
Daarnaast lezen de leden dat de financiële verantwoording via de jaarrekening voor
een aantal schoolbesturen nog niet goed verloopt. Om hoeveel scholen gaat dit? In
hoeveel gevallen heeft dit in de afgelopen jaren geleid tot tijdelijke opschorting
van de bekostiging? De leden vragen welke acties de Minister gaat ondernemen om dit
in de toekomst te voorkomen, aangezien zowel opschorting van een deel als van de gehele
bekostiging grote nadelige gevolgen heeft voor leerlingen van deze scholen.
Effectiever taalonderwijs
De leden lezen dat op veel scholen belangrijke stappen zijn gezet op het gebied van
taalonderwijs, maar dat er nog veel moet gebeuren. Welke concrete stappen gaat de
Minister zetten om hier verbetering in te brengen? Welke concrete doelen stelt de
Minister zichzelf en deze scholen hierbij, zo vragen de voornoemde leden.
De leden lezen dat de Minister concludeert uit de evaluatie dat de onderwijsinstellingen
belangrijke stappen hebben gezet, maar dat er ook nog veel moet gebeuren. Welke concrete
doelen stelt de Minister zichzelf en de scholen in de periode tot en met 2026? De
leden vragen met welke gevolgen deze scholen te maken krijgen wanneer bijvoorbeeld
het financieel beheer of taalonderwijs niet op orde is.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
De leden van de D66-fractie lezen dat de overheden van Aruba en Curaçao willen stimuleren
dat vmbo1-leerlingen voor een mbo2-opleiding op het eiland kiezen en daardoor derhalve geen studiefinancieringsfaciliteiten
bieden (vaak met optie van begeleiding) aan hun studenten die naar het mbo in Nederland
gaan. De voornoemde leden begrijpen dat deze landen de studenten graag in het land
houden. Zij vragen echter wel of deze financiële prikkel op het behouden van studenten
past in het idee dat studenten vrij moeten zijn om een eigen opleiding te kiezen en
de wens om studenten van Aruba en Curaçao ook te laten profiteren van de uitwisselingsmogelijkheden
met Europees Nederland.
De voornoemde leden vragen of het hier gaat om opleidingen die zowel in Curaçao en
Aruba als in Nederland worden aangeboden, en of er dus sprake is van een keuzebeperking
voor de studenten. Ook vragen de leden in hoeverre er met andere landen in de Caribische
regio wordt samengewerkt op het gebied van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.
Voortgang Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het Caribisch deel van het Koninkrijk
De leden van de D66-fractie lezen dat studiefinanciering BES3 aan mbo-studenten aan een opleiding niveau 1 en 2 wordt verstrekt in de vorm van
een gift. Aan studenten aan een mbo-opleiding niveau 3 en 4 en ho4-studenten wordt studiefinanciering BES verstrekt in de vorm van een prestatiebeurs.
Deze leden vragen of er signalen zijn dat dit een drempel opwerpt voor studenten om
door te stromen vanuit een niveau 1 en 2 naar niveau 3 en 4.
De leden van de D66-fractie lezen dat het bibliotheekwerk in Caribisch Nederland op
dit moment onvoldoende toegerust is om de wettelijke taken te kunnen vervullen. Daarvoor
zijn financiële inspanningen nodig (incidenteel en structureel), waarvoor op dit moment
geen middelen beschikbaar zijn, lezen zij in de brief. Het Rijk kan tijdelijk stimuleren,
de structurele verantwoordelijkheid ligt bij de openbare lichamen. De ingeschatte
kosten liggen rondom de 1 miljoen voor drie jaar. Allereerst willen deze leden opmerken
dat het Rijk en de eilandsraden een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor
het uitvoeren van de wettelijke taken in de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen.
Zij zijn blij dat de Minister inziet dat er een investering nodig is om de bibliotheekvoorziening
op de BES-eilanden op het juiste niveau te krijgen. Is de Minister bereid om alvast
dekkingsopties te onderzoeken voor de benodigde investeringen en deze voor te leggen
aan de Kamer, zodat een nieuw kabinet hier snel mee aan de slag kan, zo vragen deze
leden.
De leden van de D66-fractie onderschrijven de noodzaak van een betere aansluiting
van opleidingen op de arbeidsmarkt. Kan de Minister inzicht geven in welke opleidingen
momenteel goed aan zouden sluiten op de behoeften van de arbeidsmarkt? In hoeverre
wordt hierbij ook gepoogd om het aanbod aan opleidingen en daarmee ook de economie
te diversifiëren, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat er meer samenwerking wordt gezocht tussen de
onderwijsinstellingen van de vier landen binnen het Koninkrijk. Op welke wijze kunnen
studenten uit het Caribisch deel van het Koninkrijk gebruik maken van het Erasmus+
-programma, zo vragen deze leden.
Onderzoeksrapport «Kopzorgen van Caribische studenten»
De leden van de D66-fractie lezen dat de «work-arounds» voor het ontbreken van een
bsn5 voor de (aanstaande) Caribische studenten voor hun komst naar Nederland naar de mening
van de Minister voorlopig een afdoende alternatief bieden voor respectievelijk het
aanvragen van studiefinanciering bij DUO6 en de aanmelding voor een opleiding in het hoger onderwijs bij Studielink, mits zij
daar tijdig van op de hoogte worden gesteld. Deze leden vragen of ook aan deze voorwaarde
is voldaan. Op welke wijze worden toekomstige studenten hierover benaderd, zo vragen
zij.
De voornoemde leden zijn verheugd om te lezen dat de Ministeries van VWS en SZW een
wetsaanpassing voorbereiden om het Besluit zorgverzekering BES en het BUB7 aan te passen, waardoor alle inwoners van de Caribische delen van het Koninkrijk
tijdens hun studie in Nederland gebruik kunnen maken van een Nederlandse zorgverzekering
en daarmee ook in aanmerking kunnen komen voor zorgtoeslag. Wanneer kan de Kamer dit
wetsvoorstel verwachten, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie en de GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de onderhavige
brieven. Het baart deze leden zorgen dat veel Caribische studenten in het vervolgonderwijs
in Nederland substantieel slechter scoren dan vergelijkingsgroepen van studenten.
De Nationale ombudsman benoemt in zijn onderzoek «Kopzorgen van Caribische studenten»
dat deze studenten nauwelijks studiekeuzebegeleiding krijgen, vooraf geen bsn krijgen,
geen recht hebben op een Nederlandse zorgverzekering en onbekend zijn met belastingen
en toeslagen, moeten wennen aan de Nederlandse cultuur en samenleving en vaak problematische
studieschulden opbouwen. Het onderzoek van ResearchNed wijst erop dat er meer aandacht
moet zijn voor de algemene voorbereiding op het vervolgonderwijs, de meer specifieke
voorbereiding en een betere ontvangst en begeleiding in het vervolgonderwijs in Nederland.
Onderzoek van de vereniging Levende Talen Papiaments heeft als belangrijkste conclusie
dat men bij alle benodigde samenwerking verder moet gaan dan het plegen van conventionele
interventies en conventionele manieren van helpen en interveniëren.
De leden van de PvdA- en de GroenLinks-fractie vinden het ongewenst dat er eerst verbeterstappen,
zoals een regiegroep, worden ondernomen in het hoger onderwijs, maar dat de onderwijsproblematiek
die mbo-studenten uit het Caribische deel van het Koninkrijk ervaren, beperkt is besproken
en dat de Minister slechts spreekt van het «initiëren van het overleg». Graag hadden
de voornoemde leden gezien dat ook de problematiek die mbo-studenten uit het Caribische
deel van het Koninkrijk ervaren direct waren meegenomen. Waarom is in eerste instantie
er niet voor gekozen om bij de door de Minister georganiseerde rondetafelsessies de
mbo-instellingen te betrekken? Kan de Minister uiteenzetten waarom enkel gesproken
is met vertegenwoordigers van hbo- en wo-instellingen? Zijn vergelijkbare rondetafelsessies
gevoerd met Caribische studenten zelf? Zo nee, is de Minister voornemens die te organiseren,
zo vragen de leden.
De voornoemde leden begrijpen dat de problematiek weerbarstig en complex is, maar
zij vinden ook dat de vier onderwijsministers van het Koninkrijk in het belang van
de Caribische studenten spoedig stappen moeten zetten om het studiesucces te vergroten.
In het voorjaar 2022 zal de Kamer nu worden geïnformeerd over de voorstellen en de
eerste resultaten van de aanpak. De leden vragen of zij erop kunnen rekenen dat de
voorstellen straks gestalte krijgen in afrekenbare doelen.
De soepele aanname bij hbo- en mbo-instellingen zou worden bevorderd wanneer het werkingsgebied
van het diplomaregister zich ook uitstrekt tot en met Caribisch Nederland, maar dat
is nog niet het geval. Het gemis aan een bsn (en daarmee ook het gemis aan een DigiD
en een Europees Nederlandse bankrekening) vormt echter een zorgpunt. Hierdoor wordt
een soepele inschrijving bij onderwijsinstellingen, alsook bij DUO (ten behoeve van
de studiefinanciering) «gehinderd». De leden vragen wat de regering kan en wil doen
aan deze problemen.
Het valt de voornoemde leden op dat studenten uit Caribisch Nederland soms Nederlanders
heten en soms juist niet. Huisvesting voor Caribisch-Nederlandse studenten in Europees
Nederland is niet gemakkelijk. Door onderwijsinstellingen wordt de student gezien
als «Nederlands» en deze verkrijgt daarom niet dezelfde ondersteuning die de buitenlandse
student ervaart, terwijl juist in dit opzicht – met een onderlinge afstand van circa
7.000 km – de Caribisch-Nederlandse student eerder zou moeten worden gelijkgeschakeld
aan de buitenlandse student, en bijgevolg meer hulp moeten krijgen bij het vinden
van geschikte studentenhuisvesting. De zorgverzekering voor studenten in Europees
Nederland wordt echter door toedoen van het ZVK8 ondergebracht bij een maatschappij die is gespecialiseerd in expats, terwijl hier
juist sprake is van Nederlanders die in Nederland studeren. Hoe beziet de Minister
deze merkwaardige situaties? Wat wil zij daaraan doen? Zouden bijvoorbeeld alle partijen
niet beter af zijn wanneer het ZVK zich afzijdig zou houden bij deze (aanstaande)
studenten? De aanstaande student is immers het best af met een gewone Nederlandse
zorgverzekering, waarbij gebruik wordt gemaakt van de zorgtoeslag.
De Minister schrijft dat op Saba en Sint-Eustatius de omslag van het Nederlandse stelsel
naar het CXC9-stelsel nu volledig is gerealiseerd. De CXC-diploma's en -cijferlijsten komen echter
structureel later beschikbaar, waardoor inschrijving op hbo-/mbo-instellingen in Europees
Nederland moeizaam verloopt. Een noodwet hieromtrent kwam pas in juli 2021 van de
grond, waardoor verschillende potentieel in Europees Nederland studerende kandidaten
hun reis vooralsnog hebben uitgesteld of in sommige gevallen zelfs afgesteld. Wat
kan de Minister van OCW dit studiejaar nog voor de betreffende studenten betekenen,
zo vragen de leden.
De leden van de PvdA- en de GroenLinks-fractie signaleren een discrepantie in het
Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES. In artikel 24,
eerste lid, sub b, staat «zes vakken voor CSEC» terwijl dat volgens de artikelsgewijze
toelichting bij artikel 24 «vijf vakken voor CSEC» zou zijn. De voornoemde leden vragen
of de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media in dezen helderheid kan
verschaffen.
Inbreng van het lid van de BIJ1-fractie
Studiesucces en studie-aansluiting van studenten met een vooropleiding in het Caribisch
deel van het Koninkrijk
Het lid van de BIJ1-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief waarin
de Minister een beeld geeft van nieuwe analyses, inzichten en beleidsontwikkeling
met betrekking tot de studieprestaties van studenten met een vooropleiding in het
Caribisch deel van het Koninkrijk die kiezen voor een vervolgopleiding in het (hoger)
onderwijs in het Europese deel van Nederland.
De Nationale ombudsman heeft in zijn rapport «Kopzorgen van Caribische studenten»
onderzoek gedaan naar moeilijkheden die deze studenten ondervinden en heeft aanbevelingen
gedaan. Toch heeft de Minister in samenspraak met de overige Ministers van Onderwijs
in het Koninkrijk dit onderzoek in 2020 nog eens over laten doen. Het lid van de BIJ1-fractie
vraagt waarom dit onderzoek noodzakelijk was.
In eerste instantie geeft de Minister aan dat Caribische studenten substantieel slechter
scoren dan andere studenten, ondanks het feit dat een veelheid aan betrokkenen aan
beide zijden van de oceaan grote moeite doen om de studenten te ondersteunen. Ondanks
die grote moeite schiet de ondersteuning tekort doordat zij de studenten niet bereikt
en niet in samenhang wordt aangeboden. Het voornoemde lid vraagt hoe laagdrempelig
deze ondersteuning tot nu toe is geweest, welke organisaties daar tot nu toe bij werden
betrokken en hoeveel geld ermee gemoeid ging.
Als oplossing geeft de Minister aan dat er een regiegroep in het leven is geroepen,
waarin onderwijspartijen en overheden van de zes eilanden en Nederland participeren.
Het lid van de BIJ1-fractie is er niet gerust op dat deze regiegroep de problemen
op zal lossen als er niet nauw wordt samengewerkt met studenten en studentenorganisaties.
Zij vraagt de Minister of zij kan aangeven of die ook bij de regiegroep worden betrokken.
Het lid van de BIJ1-fractie onderschrijft de drie fasen in de loopbaan van studenten:
– betere voorbereiding in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
– betere opvang en begeleiding in de fase van transitie naar Nederland.
– betere begeleiding en samenwerking in het vervolgonderwijs in Nederland.
Op welke wijze zal de voorbereiding in het Caribisch deel precies plaatsvinden? Hoe
worden de studenten voorbereid op hun verblijf in Nederland? Worden ervaringsdeskundigen
(voormalige Caribische studenten) ingezet om de toekomstige studenten voor te lichten,
zo vraagt zij.
In het kader van de voorbereiding geven de rapporten ook aan dat het ontbreken van
een bsn een groot obstakel is in de voorbereiding. Immers, zonder bsn kun je je niet
inschrijven en veel niet regelen. Sommige organisaties die normaliter een bsn hanteren
als essentieel onderdeel van hun processen, hebben voor Caribische studenten een «work-around»-optie
gecreëerd. De Minister geeft aan dat dit naar haar mening voorlopig voldoende is.
Het eerdergenoemde lid vindt het merkwaardig dat in Caribisch Nederland het hebben
van een bsn niet is ingevoerd. Waarom heeft men hier niet voor gekozen toen het nieuwe
Statuut werd vastgelegd, zo vraagt zij.
Om het bsn in te voeren ter vervanging van het huidige ID-nummer dat in Caribisch
Nederland in gebruik is, moeten diverse wetten worden aangepast, waarvan de Wet algemene
bepalingen bsn, de Wet basisregistratie personen, de Wet basisadministratie persoonsgegevens
BES en de Wet identiteitskaarten BES de belangrijkste zijn. Nadat een dergelijk wetsvoorstel
aanhangig wordt gemaakt, is de inwerkingtreding afhankelijk van het te doorlopen wetstraject.
Kan de Minister laten weten wanneer dit traject van start zal gaan, zo vraagt het
lid van de BIJ1-fractie.
Bij de opvang en begeleiding in de fase van transitie kunnen studenten gebruikmaken
van een opstarttoelage, waarmee de eerste kosten kunnen worden voldaan. Ook kunnen
zij begeleiding aanvragen. Het lid van de BIJ1-fractie vraagt of de opstartkosten
en begeleiding niet standaard kunnen worden aangeboden. Zij heeft begrepen dat voor
de begeleiding iedere drie jaar een aanbesteding wordt uitgeschreven. Is dat correct?
Is het zo dat in 2019 bij de aanbesteding gestuurd is op prijs in plaats van ervaring
en kwaliteit, zo vraagt zij.
Zij ziet bij de opvang een groot probleem op het gebied van huisvesting. Vanwege een
tekort aan studentenhuisvesting zijn Caribische studenten vaak in een positie waarbij
zij bij familie/vrienden moeten intrekken, maar zich vanwege allerlei redenen daar
niet in kunnen schrijven. Dat betekent geen bsn. Het lid van de BIJ1-fractie vraagt
of de Minister bekend is met dit fenomeen en wat zij van plan is hieraan te doen.
Het lid heeft ook nog een vraag met betrekking tot de ziektekostenverzekering. Als
studenten uit Curaçao, Aruba of Sint-Maarten studeren zonder daarbij te werken, kunnen
zij geen basisverzekering nemen. In het verleden was er sprake van een studentenverzekering,
die gratis was. Zij vraagt of de Minister kan vertellen of deze verzekering is afgeschaft.
Wat betreft de begeleiding en samenwerking in het vervolgonderwijs geeft de Minister
aan dat de studenten overal in Nederland in onderwijsinstellingen zitten en niet met
iedere onderwijsinstelling afspraken kunnen worden gemaakt. Het lid van de BIJ1-fractie
vraagt of het niet een idee is om coaches aan te stellen die de studenten begeleiden
in het eerste jaar van hun studie en die daarbij ook culturele obstakels helpen oplossen.
Zoals de studenten aangeven, is het immers niet alleen hun taak om te integreren,
maar verwachten zij ook meer betrokkenheid en inzet van Nederlandse studenten en docenten.
De Ombudsman geeft ook aan dat er een probleem is bij het terugbetalen van de studiefinanciering.
Hij geeft aan dat oud-studenten klagen dat het totaaloverzicht ontbreekt van de studieschulden
die uitstaan bij lokale instanties en bij DUO en dat de verklaring ontbreekt waarom
lokale studieschulden van oud-studenten uit Bonaire, Sint-Eustatius en Saba wel worden
betrokken bij de aflossing van de studieschuld bij DUO, en lokale studieschulden van
oud-studenten uit Curaçao, Aruba en Sint-Maarten niet. De Ombudsman pleit ervoor een
lijn te trekken, zodat alle studenten op gelijke wijze hun studieschuld kunnen aflossen.
De Minister geeft aan dat de voorschotten en leningen die verstrekt worden onder de
noemer van de studiefinancieringsfaciliteiten voor alle in Europees Nederland studerende
ingezetenen van het Koninkrijk10 en voor ingezetenen van Caribisch Nederland11 vallen onder haar verantwoordelijkheid als Nederlandse Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap. De studiefinancieringsfaciliteiten van de autonome landen Aruba, Curaçao
en Sint-Maarten ressorteren onder de verantwoordelijkheid van de respectievelijke
onderwijsministers van die landen binnen het Koninkrijk. Deze verschillende verantwoordelijkheden
betekenen ook een gescheiden administratieve vastlegging en een los van elkaar staande
beleids- en comptabiliteitsverantwoordelijkheid en verantwoordingsplicht.
Gelukkig ziet de Minister in dat het feit dat de vier landen van het Koninkrijk gescheiden
administraties aanhouden haar er niet van moet weerhouden om onderling afspraken te
maken om gewenste uitwisseling van gegevens mogelijk te maken, waar dat juridisch
toegestaan is of mogelijk gemaakt kan worden en waar dat technisch mogelijk is. Ook
zegt de Minister dat de mogelijkheid bestaat dat studenten uit de autonome delen aan
kunnen geven wat hun draagkracht is en conform kunnen aflossen, maar van die mogelijkheid
bijna nooit gebruikmaken. Het lid van de BIJ-fractie wil de Minister daarom vragen
om studenten uit deze autonome landen proactief op deze mogelijkheid te wijzen.
Voorts wil het voornoemde lid nog de nadruk leggen op psychische nood waarin deze
studenten komen te verkeren. In zijn onderzoek presenteert de Ombudsman voorbeelden
van Caribische studenten die door allerlei omstandigheden in psychische nood kwamen
te verkeren en niet de juiste weg wisten te vinden, al of niet met begeleiding, om
een hulpvraag tot iemand te richten dan wel gerichte hulp in te roepen. Sociaal-emotionele
en psychische problemen leiden bij deze groep studenten vaak tot studie-uitval en
studievertraging. Ook omgekeerd kunnen studievertraging en -uitval tot psychische
problemen leiden. Ook tal van andere redenen als discriminatie, vervreemding en onmachtgevoelens
vanwege de diverse andere knelpunten kunnen een verklaring vormen voor psychische
problemen en het ontbreken van een hecht netwerk helpt dan niet. Hoe gaat de Minister
deze studenten bijstaan, zo vraag het lid.
Voortgang Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het Caribisch deel van het Koninkrijk
Het lid van de BIJ1-fractie heeft de brief van de Minister met belangstelling gelezen
en is verheugd dat de Minister een aantal maatregelen neemt om de positie van het
onderwijs in Caribisch Nederland te verbeteren.
Invloed van corona op het onderwijs in Caribisch Nederland
De Minister geeft aan dat na een beginperiode met papieren huiswerkpakketten te hebben
gewerkt, scholen hebben ingezet op digitaal onderwijs. Daarvoor zijn 1.000 apparaten
ingezet en nog eens 400 apparaten aangevraagd. Het voornoemde lid vraagt of deze 400 apparaten
ook zijn toegekend. Zij wil ook weten hoe het zit met internettoegang bij de leerlingen
thuis.
Instroom van onderwijspersoneel
De Minister geeft aan dat er in de afgelopen jaren in het primair onderwijs een tekort
was aan onderwijspersoneel. Op Sint-Eustatius en Saba in het bijzonder hebben het
personeelstekort en de termijn van de IND-aanvraagprocedures voor tewerkstellingsvergunningen
de uitvoering beïnvloed. Het lid van de BIJ1-fractie vraagt om uitleg hieromtrent.
Voor wie waren de tewerkstellingsvergunningen nodig en hoe heeft de Minister dat opgelost,
zo vraagt zij.
Opleiding tot leraar
De Minister geeft aan ter plekke lerarenopleidingen te verzorgen. Deze toekomstige
leraren worden voor een groot deel op de werkplek (dus school) opgeleid. Het voornoemde
lid vraagt welke consequenties dat heeft voor de leerlingen en de kwaliteit van het
onderwijs.
BES (t) 4 kids
Het programma BES (t) 4 kids wil alle kinderen in Caribisch Nederland goede, veilige
en betaalbare kinderopvang bieden. Verschillende ministeries werken hierin samen.
Dit moet leiden tot een wetsvoorstel waarin kwaliteitseisen op wetsniveau worden verankerd.
Het lid van de BIJ1-fractie vraagt in hoeverre ook lokale kinderopvangorganisaties
(zowel formele als informele) hierbij worden betrokken en of er bij de vaststelling
van de kwaliteitseisen voldoende rekening wordt gehouden met culturele en situationele
verschillen.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
D. de Jong-van de Graaf, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.