Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 880 Regels tot invoering van een toets betreffende verwervingsactiviteiten die een risico kunnen vormen voor de nationale veiligheid gezien het effect hiervan op vitale aanbieders of ondernemingen die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie (Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames)
HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN
Artikel 1
HOOFDSTUK 2. TOEPASSINGSBEREIK
HOOFDSTUK 3. TOELAATBAARHEID VERWERVINGSACTIVITEITEN
HOOFDSTUK 4. GEVOLGEN UITVOERING NIET-TOEGESTANE VERWERVINGSACTIVITEITEN
HOOFDSTUK 5 GEGEVENSVERWERKING
Artikel 34
Artikel 35
HOOFDSTUK 6. AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN VOOR VERWERVINGSACTIVITEIT WAARBIJ EEN BEURSGENOTEERDE
(DOEL)ONDERNEMING BETROKKEN IS
HOOFDSTUK 7. TOEZICHT EN HANDHAVING
Artikel 46
Artikel 47
Artikel 48
Artikel 49
Artikel 50
Artikel 51
HOOFDSTUK 8. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN
Artikel 52
Artikel 53
Artikel 54
Artikel 55
Artikel 56
Artikel 57
HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN
Artikel 58
Artikel 59
Artikel 60
Artikel 61
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een toets in te richten
betreffende verwervingsactiviteiten die een risico kunnen vormen voor de nationale
veiligheid gezien het effect hiervan op vitale aanbieders of ondernemingen die actief
zijn op het gebied van sensitieve technologie;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
aandeel:
aandeel als bedoeld in:
a. artikel 5:33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het financieel toezicht, in geval
van een beursgenoteerde onderneming; of
b. artikel 82, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in geval van een naamloze
vennootschap, niet zijnde een beursgenoteerde onderneming als bedoeld in onderdeel
a, of
c. artikel 175 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in geval van een besloten vennootschap,
niet zijnde een beursgenoteerde onderneming als bedoeld in onderdeel a;
aandelenbelang:
bepaalde hoeveelheid aandelen, waaronder tevens begrepen een tegoed ter zake van een
hoeveelheid van aandelen dat wordt aangehouden bij een partij in de bewaarketen;
beursgenoteerde doelonderneming:
een doelonderneming die tevens beursgenoteerde onderneming is;
beursgenoteerde onderneming:
onderneming waarvan de aandelen worden verhandeld met gebruikmaking van een effectenafwikkelingssysteem;
centraal instituut:
een centrale effectenbewaarinstelling als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU)
nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de
verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen
en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012
(PbEU 2014, L 257);
doelonderneming:
a. de in Nederland gevestigde onderneming waarin een verwerver een investering doet,
die partij is bij een fusie of splitsing als bedoeld in de onderdelen b en d, of die
betrokken is bij de totstandkoming van een gemeenschappelijke onderneming;
b. de onderneming die ontstaat na een fusie tussen twee of meer voorheen van elkaar onafhankelijke
ondernemingen waarvan er ten minste een in Nederland gevestigd is;
c. de tot stand gebrachte gemeenschappelijke onderneming die in Nederland is gevestigd;
d. de onderneming die na een splitsing als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, of artikel 3,
onderdeel b, een in Nederland gevestigde onderneming is;
e. de in Nederland gevestigde onderneming of de persoon handelend voor de in Nederland
gevestigde onderneming die is opgehouden te bestaan, waarvan vermogensbestanddelen
worden vervreemd; of
f. de in Nederland gevestigde onderneming die, geheel of gedeeltelijk, voorwerp is van
een verkrijging onder algemene titel;
effectenafwikkelingssysteem:
een effectenafwikkelingssysteem als bedoeld in punt 3 van afdeling A van de bijlage
van de Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli
2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende
centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU
en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PbEU 2014, L 257) of een daarmee vergelijkbaar systeem
dat wordt geëxploiteerd door een instelling buiten de Europese Economische Ruimte
met een functie vergelijkbaar met die van een centrale effectenbewaarinstelling als
bedoeld in artikel 2 van die verordening;
investering:
verwerving van participaties in het kapitaal of vermogensbestanddelen, door een of
meer personen, bij overeenkomst of op elke andere wijze, rechtstreeks of middellijk,
over een of meer ondernemingen of delen daarvan;
meldingsplichtige:
a. verwerver;
b. doelonderneming;
nationale veiligheid:
de nationale veiligheid als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van het Verdrag betreffende
de Europese Unie, openbare veiligheid als bedoeld in de artikelen 45, derde lid, 52,
eerste lid, en 65, eerste lid, onderdeel b, van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie, of de wezenlijke belangen van de veiligheid van de staat als
bedoeld in artikel 346, eerste lid, onderdeel a, van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie, die strekken tot bescherming van de belangen die binnen Nederland
wezenlijk zijn voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, voor de veiligheid
of voor andere gewichtige belangen van de staat, of voor de instandhouding van de
maatschappelijke stabiliteit, voor zover die zien op het raakvlak tussen economie
en veiligheid, te weten:
i. de instandhouding van de continuïteit van vitale processen;
ii. het behoud van de integriteit en exclusiviteit van kennis en informatie met kritieke
of strategische betekenis voor Nederland; of
iii. het voorkomen van ongewenste strategische afhankelijkheden van Nederland van andere
landen.
onderneming:
een onderneming in de zin van artikel 101, eerste lid, van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie;
Onze Minister:
Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat;
stemmen:
a. bij een beursgenoteerde onderneming, niet toebehorende aan een besloten vennootschap
als bedoeld in onderdeel b: stemmen als bedoeld in artikel 5:33, eerste lid, onderdeel
d, van de Wet op het financieel toezicht, met inbegrip van stemmen waarover een persoon
beschikt of geacht wordt te beschikken op grond van artikel 5:45, eerste tot en met
elfde lid, van de Wet op het financieel toezicht;
b. bij een besloten vennootschap waarop artikel 187 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
van toepassing is: stemmen die op aandelen kunnen worden uitgebracht, waarbij de artikelen 5:33,
eerste lid, onderdeel d, en 5:45, eerste tot en met elfde lid, van de Wet op het financieel
toezicht van overeenkomstige toepassing zijn;
c. bij een niet-beursgenoteerde onderneming: stemmen die op aandelen kunnen worden uitgebracht,
waarbij de artikelen 5:33, eerste lid, onderdeel d, en 5:45, eerste tot en met elfde
lid, van de Wet op het financieel toezicht van overeenkomstige toepassing zijn;
d. bij een vereniging of coöperatie: stemmen die kunnen worden uitgebracht in de algemene
vergadering, waarbij de artikelen 5:45, vijfde, zesde en negende lid, van de Wet op
het financieel toezicht van overeenkomstige toepassing zijn;
sensitieve technologie:
sensitieve technologie als bedoeld in artikel 8;
significante invloed:
significante invloed als bedoeld in artikel 4, eerste tot en met derde lid;
toetsingsbesluit:
besluit waarin wordt bepaald dat:
a. een verwervingsactiviteit wordt:
1°. toegelaten op voorwaarde dat aan bepaalde eisen of nadere voorschriften als bedoeld
in artikel 23 of artikel 24 wordt voldaan; of
2°. verboden; of
b. wordt verboden dat de zeggenschap of significante invloed wordt gehouden, indien er
sprake is van een verwervingsactiviteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel g, of
artikel 3, onderdeel d;
verwerver:
a. de investeerder of investeerders die met een investering in de doelonderneming zeggenschap
of significante invloed willen verwerven of vergroten;
b. de partijen die willen fuseren waardoor de doelonderneming ontstaat;
c. de partijen die een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies van
een zelfstandige economische eenheid vervult, tot stand willen brengen;
d. de partij of partijen die willen splitsen waardoor na de splitsing een doelonderneming
zal ontstaan;
e. de partij of partijen die de vermogensbestanddelen van een doelonderneming willen
verwerven, indien deze essentieel zijn voor de doelonderneming om te kunnen functioneren
als vitale aanbieder of op het gebied van sensitieve technologie;
f. de partij of partijen die met andere rechtshandelingen dan die als bedoeld onder a
tot en met e, zeggenschap of significante invloed in de doelonderneming willen verwerven
of vergroten;
g. de partij die onder algemene titel als bedoeld in artikel 80, tweede lid, van boek
3 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van een fusie of splitsing, in de doelonderneming
goederen als bedoeld in artikel 1 van dat wetboek wil verkrijgen om zeggenschap te
verkrijgen of significante invloed op de doelonderneming te verkrijgen of te vergroten;
verwervingsactiviteit:
activiteit als omschreven in artikel 2 of artikel 3, waarbij een verwerver betrokken
is;
vitale aanbieder:
onderneming die een dienst exploiteert, beheert of beschikbaar stelt waarvan de continuïteit
van vitaal belang is voor de Nederlandse samenleving;
zeggenschap:
zeggenschap als bedoeld in artikel 26 van de Mededingingswet.
HOOFDSTUK 2. TOEPASSINGSBEREIK
§ 2.1. Verwervingsactiviteiten
Artikel 2
Deze wet is van toepassing op de volgende verwervingsactiviteiten, indien zij betrekking
hebben op een doelonderneming die een vitale aanbieder is of een onderneming is die
actief is op het gebied van sensitieve technologie:
a. investeringen in een doelonderneming door een verwerver die leiden tot het wijzigen
van zeggenschap in die onderneming;
b. het fuseren van twee of meer voorheen van elkaar onafhankelijke ondernemingen tot
een doelonderneming;
c. het tot stand brengen van een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies
van een zelfstandige economische eenheid vervult, indien deze onderneming een doelonderneming
zal zijn;
d. de splitsing van een onderneming, indien:
1°. de onderneming die gesplitst wordt een onderneming is die een vitale aanbieder is
of op het gebied van sensitieve technologie actief is; en
2°. de splitsing gepaard gaat met een wijziging van de zeggenschap in de onderneming die
na de splitsing een doelonderneming is;
e. het verwerven van een deel van de vermogensbestanddelen van een doelonderneming, indien
deze essentieel zijn voor het kunnen functioneren als vitale aanbieder of als onderneming
op het gebied van sensitieve technologie;
f. andere rechtshandelingen dan die als bedoeld onder a tot en met e, die tot gevolg
hebben dat een of meer personen, of een of meer ondernemingen, zeggenschap verwerven
in een doelonderneming; en
g. de verkrijging van goederen als bedoeld in artikel 1 van boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek onder algemene titel als bedoeld in artikel 80, tweede lid, van boek 3 van
dat wetboek, met uitzondering van een fusie of splitsing, van een doelonderneming.
Artikel 3
Deze wet is tevens van toepassing op de volgende verwervingsactiviteiten, indien zij
betrekking hebben op een doelonderneming die actief is op het gebied van sensitieve
technologie:
a. investeringen tot het verkrijgen of vergroten van significante invloed door een verwerver
op een doelonderneming;
b. de splitsing van een onderneming, indien:
1°. de onderneming die gesplitst wordt een doelonderneming is; en
2°. de splitsing gepaard gaat met een verkrijging of vergroting van significante invloed
op een onderneming die na de splitsing op het gebied van sensitieve technologie actief
is;
c. andere rechtshandelingen dan die als bedoeld onder a en b, die tot gevolg hebben dat
een of meer personen, of een of meer ondernemingen, significante invloed verkrijgen
of vergroten op een doelonderneming;
d. de verkrijging van goederen als bedoeld in artikel 1 van boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek onder algemene titel als bedoeld in artikel 80, tweede lid, van boek 3 van
dat wetboek, met uitzondering van een fusie of splitsing, waardoor significante invloed
op een doelonderneming wordt verkregen.
Artikel 4
1. Het verkrijgen of vergroten van significante invloed in een doelonderneming op het
gebied van sensitieve technologie kan zich voordoen, indien:
a. een persoon ten minste een tiende van de stemmen van de algemene vergadering in een
doelonderneming kan uitbrengen of kan laten uitbrengen;
b. een persoon ten minste een vijfde van de stemmen van de algemene vergadering in een
doelonderneming kan uitbrengen of kan laten uitbrengen;
c. een persoon ten minste een vierde van de stemmen van de algemene vergadering in een
doelonderneming kan uitbrengen of kan laten uitbrengen;
d. de onderneming zich jegens een derde verbindt of heeft verbonden om te bevorderen
dat de daartoe bevoegde organen van een doelonderneming een of meer bestuurders die
zijn voorgedragen door deze derde, benoemen of ontslaan; of
e. tussen aandeelhouders is overeengekomen dat een aandeelhouder de significante invloed
via een van de mogelijkheden genoemd in onderdelen a tot en met c, verkrijgt of vergroot.
2. Geen significante invloed als bedoeld in het eerste lid is aanwezig, indien er sprake
is van zeggenschap.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen specifieke categorieën van doelondernemingen
worden aangewezen waarvoor per aangewezen categorie op basis van de aard van de activiteiten
of inrichting van doelondernemingen die onder een categorie vallen, wordt bepaald
welke van de onderdelen, genoemd in het eerste lid, daarop van toepassing is of zijn.
Op andere dan deze bij algemene maatregel van bestuur aangewezen specifieke categorieën
is het eerste lid niet van toepassing.
4. Bij de bepaling van het percentage van de stemmen in de algemene vergadering van
een doelonderneming waarover een verwerver na de uitvoering van een verwervingsactiviteit
zal beschikken, worden de stemmen meegerekend van natuurlijke personen, rechtspersonen
of vennootschappen met wie, onderscheidenlijk waarmee wordt samengewerkt op grond
van een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging.
Artikel 5
In afwijking van de artikelen 2 en 3 is deze wet niet van toepassing indien:
a. het bij een bepaalde verwervingsactiviteit, op grond van een wettelijk voorschrift,
slechts mogelijk is voor de Staat der Nederlanden, provincies, gemeenten of andere
openbare lichamen om verwerver te zijn, onmiddellijk, dan wel middellijk;
b. er op de verwervingsactiviteit op grond van een andere wet een specifieke toets uit
hoofde van nationale veiligheid van toepassing is, ongeacht de inhoud van die specifieke
toets;
c. er een andere wet van toepassing is die voorziet in een specifieke toets uit hoofde
van nationale veiligheid, maar die toets enkel niet op een doelonderneming van toepassing
is doordat de verwervingsactiviteit niet voldoet aan een in de andere wet gestelde
minimale omvang van de verwervingsactiviteit of van een andere aard is dan in de andere
wet voor toetsing is voorgeschreven.
d. de verwerver een rechtspersoon is die onafhankelijk is van een beursgenoteerde doelonderneming,
indien deze verwerver ten doel heeft het behartigen van de belangen van deze doelonderneming,
en een met haar verbonden onderneming, die de zeggenschap of significante invloed
na aankondiging van een openbaar bod voor de duur van maximaal twee jaar verkrijgt
ter bescherming van deze doelonderneming; of
e. de verwerver de Staat der Nederlanden, een provincie of een gemeente gelegen in Nederland
of een ander openbaar lichaam naar Nederlands recht is.
Artikel 6
Voor de toepassing van deze wet wordt onder een doelonderneming die een vitale aanbieder
is tevens verstaan een doelonderneming die zeggenschap heeft over een in Nederland
gevestigde vitale aanbieder en onder een doelonderneming die actief is op het gebied
van sensitieve technologie wordt tevens een doelonderneming verstaan die zeggenschap
heeft over of significante invloed heeft op een in Nederland gevestigde onderneming
die actief is op het gebied van sensitieve technologie.
§ 2.2. Vitale aanbieders en sensitieve technologie
Artikel 7
1. Als vitale aanbieder op het gebied van transport van warmte wordt een onderneming
aangemerkt die geheel van tot elkaar behorende en met elkaar verbonden leidingen,
bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen ten behoeve van het transport van
warmte dat van belang is voor de regionale warmtevoorziening vanaf de aansluiting
op het warmtetransportnet van een warmtebron naar de aansluitingen op het warmtetransportnet
van afnemers van warmte van een warmtetransportnet en de warmtetransportaansluitingen
van warmtenetten, verzorgt.
2. Als vitale aanbieder op het gebied van kernenergie wordt een onderneming aangemerkt
die:
a. houder is van een vergunning als bedoeld in artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet;
of
b. op wie het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet of het Toepassingsbesluit 24 september
1971/nr. 671/524 (Stcrt. 1971, nr. 187 en Stcrt. 1989, nr. 52) van toepassing is.
3. Als vitale aanbieder op het gebied van luchtvervoer wordt aangemerkt:
a. de exploitant van de luchthaven Schiphol, bedoeld in artikel 8.1b, van de Wet luchtvaart;
b. een gebruiker als bedoeld in artikel 8.1b van de Wet luchtvaart, voor zover het betreft
de Luchthaven Schiphol, die beschikt over:
1°. een door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat afgegeven exploitatievergunning
als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees
Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de
exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (PbEU 2008, L 293), en artikel 16a
van de Luchtvaartwet, en
2°. ten minste één derde van de jaarlijks beschikbare slots, bedoeld in artikel 2, onderdeel
a, van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende gemeenschappelijke
regels voor de toewijzing van «slots» op communautaire luchthavens (PbEG 1993, L 14);
of
c. een verlener van grondafhandelingsdiensten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d,
van de Regeling grondafhandeling luchtvaartterreinen die op de Luchthaven Schiphol:
1°. verantwoordelijk is voor de inrichting voor de opslag, de overslag en het tanken van
vliegtuigbrandstof,
2°. bedrijfsbrandweerplichtig is als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s,
en
3°. beschikt over een inrichting als bedoeld in artikel 1 van het Besluit risico's zware
ongevallen 2015.
4. Als vitale aanbieder in het havengebied wordt een onderneming aangemerkt waarvan
de havenmeester gemandateerd is voor de nautische veiligheid in de haven Rotterdam
op basis van onder meer de Scheepvaartverkeerswet.
5. Als vitale aanbieder op het gebied van het bankwezen wordt een onderneming aangemerkt
die een bank is als bedoeld in artikel 17d, onderdeel a, van het Besluit prudentiële
regels Wft.
6. Als vitale aanbieder op het gebied van infrastructuur voor de financiële markt wordt
een onderneming aangemerkt die een exploitant is van een handelsplatform in Nederland,
waarop ten minste de helft van de eerste toelating of verhandeling van effecten als
bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht plaatsvindt, gerekend
naar de totale nominale waarde van de eerste toelating of verhandeling van effecten
in Nederland over de afgelopen twaalf maanden.
7. Voor de toepassing van het zesde lid wordt verstaan onder:
a. een handelsplatform in Nederland:
een handelsplatform als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht
dat in Nederland wordt beheerd of geëxploiteerd door een persoon met zetel in Nederland
die het op grond van die wet is toegestaan in Nederland een georganiseerde handelsfaciliteit
of een multilaterale handelsfaciliteit als bedoeld in artikel 1:1 van die wet te exploiteren
of die het op grond van de artikelen 5:26 en 5:27 van die wet is toegestaan in Nederland
een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van die wet, te exploiteren
of te beheren;
b. eerste toelating of verhandeling:
de eerste maal dat een effect wordt toegelaten tot de handel op een gereglementeerde
markt of multilaterale handelsfaciliteit als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op
het financieel toezicht of een daarmee vergelijkbaar systeem of de eerste maal dat
een effect wordt verhandeld op een handelsplatform als bedoeld in artikel 1:1 van
de Wet op het financieel toezicht of een daarmee vergelijkbaar systeem.
8. Als vitale aanbieder op het gebied van infrastructuur voor de financiële markt wordt
verder aangemerkt:
a. een centrale tegenpartij als bedoeld in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012
van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale
tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201), met zetel in Nederland;
b. een clearinginstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht,
die over een vergunning als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, van de Wet op het
financieel toezicht beschikt en die binnen Nederland en grensoverschrijdend in totaliteit
meer dan 1 miljard transacties per jaar afwikkelt;
c. een financiële onderneming als bedoeld in artikel 1:1, van de Wet op het financieel
toezicht, die over een door de Europese Centrale Bank of De Nederlandsche Bank verleende
vergunning als bedoeld in artikel 2:4, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht,
beschikt en die bij de uitoefening van het bedrijf van clearinginstelling binnen Nederland
en grensoverschrijdend in totaliteit meer dan 1 miljard transacties per jaar afwikkelt;
d. een afwikkelonderneming als bedoeld in artikel 1:1 juncto art. 2:3.0b van de Wet op
het financieel toezicht;
e. een centraal instituut met zetel in Nederland.
9. Als vitale aanbieder op het gebied van winbare energie wordt een onderneming aangemerkt
die:
a. de houder is van de winningsvergunning Groningenveld, bedoeld in artikel 52a van de
Mijnbouwwet; of
b. is aangewezen krachtens artikel 10a, vijftiende lid, van de Gaswet.
10. Als vitale aanbieder op het gebied van gasopslag wordt een onderneming aangemerkt
die:
a. de houder is van een vergunning, bedoeld in artikel 25 van de Mijnbouwwet;
b. op grond van artikel 9a van de Gaswet is aangewezen als beheerder van een gasopslaginstallatie.
11. Andere categorieën vitale aanbieders dan die als bedoeld in de voorgaande leden kunnen
bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen.
12. Na de plaatsing in het Staatsblad van een krachtens het elfde lid vastgestelde algemene
maatregel van bestuur wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp
zo spoedig mogelijk bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend. Indien het
voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers der Staten-Generaal besluit
het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld
ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel
van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.
Artikel 8
1. Sensitieve technologie omvat, tenzij anders bepaald op grond van het tweede of derde
lid:
a. producten voor tweeërlei gebruik waarvan de uitvoer vergunningplichtig is op grond
van artikel 3, eerste lid, van verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei
2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de
overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik
(PbEU 2009, L 134) en
b. militaire goederen als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling strategische
goederen 2012.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen producten voor tweeërlei gebruik en militaire
goederen worden uitgezonderd als sensitieve technologie.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere technologieën worden aangewezen
als sensitieve technologie, indien:
a. deze van essentieel belang kunnen zijn voor het functioneren van defensie, opsporings-,
inlichtingen- en veiligheidsdiensten bij de uitoefening van hun taken;
b. de beschikbaarheid en aanwezigheid van deze technologieën binnen Nederland of haar
bondgenoten essentieel is om onaanvaardbare risico’s voor de verkrijgbaarheid van
bepaalde essentiële producten of voorzieningen te voorkomen; of
c. deze worden gekenmerkt door een breed toepassingsbereik binnen verschillende vitale
processen of processen die raken aan de nationale veiligheid.
Artikel 9
1. Onze Minister verstrekt op verzoek informatie over de toepassing van dit hoofdstuk
in de praktijk.
2. De informatie, bedoeld in het eerste lid, wordt zo spoedig mogelijk verstrekt. Waar
passend wordt informatie verstrekt in de vorm van een handleiding.
HOOFDSTUK 3. TOELAATBAARHEID VERWERVINGSACTIVITEITEN
§ 3.1. Vereiste van mededeling of toetsingsbesluit voorafgaand aan verwervingsactiviteit
Artikel 10
1. Een verwervingsactiviteit, uitgezonderd een verwervingsactiviteit als bedoeld in
artikel 2, onderdeel g, of artikel 3, onderdeel d, vindt niet plaats voordat:
a. Onze Minister een mededeling heeft gedaan aan een meldingsplichtige dat geen toetsingsbesluit
vereist is; of
b. een toetsingsbesluit is genomen.
2. Onze Minister neemt een toetsingsbesluit in overeenstemming met Onze Minister van
Justitie en Veiligheid, en, indien van toepassing, Onze Minister of Ministers die
het mede aangaat.
3. Onze Minister kan, indien nodig, andere ministers dan bedoeld in het tweede lid raadplegen,
alvorens een toetsingsbesluit wordt genomen of mededeling wordt gedaan.
§ 3.2. Meldplicht voorafgaand aan plaatsvinden verwervingsactiviteit
Artikel 11
1. Ieder voornemen een verwervingsactiviteit uit te voeren, wordt door een van de meldingsplichtigen
gemeld aan Onze Minister.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke informatie een
melding bevat, op welke wijze de melding wordt gedaan en kunnen voorschriften worden
gesteld met betrekking tot de melding.
3. Een meldingsplichtige die voorafgaand aan een melding op grond van een wettelijke
plicht informatie aan een bestuursorgaan, dienst, toezichthouder of andere persoon
als bedoeld bij of krachtens artikel 34, vierde lid, heeft verstrekt, die hetzelfde
is als de informatie die een melding dient te bevatten, kan ten aanzien van die informatie
in de melding volstaan met te vermelden dat die eerder is verstrekt, indien bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur onder daarin vast te stellen voorwaarden
is bepaald dat dit is toegestaan.
4. De informatie die bij de melding wordt verstrekt of waarnaar op grond van het derde
lid bij de melding wordt verwezen, is waarheidsgetrouw en zo volledig als redelijkerwijs
van de meldingsplichtige verwacht kan worden.
5. De meldplicht op grond van het eerste lid geldt niet ten aanzien van een verwerver
die wegens een geheimhoudingsplicht van de doelonderneming niet kan weten dat een
verwervingsactiviteit binnen de reikwijdte valt van deze wet. De doelonderneming waarvoor
deze geheimhoudingsplicht geldt, meldt het voornemen een verwervingsactiviteit uit
te voeren in dat geval aan Onze Minister zodra zij daar kennis van heeft.
6. In afwijking van het eerste lid, wordt een verwervingsactiviteit als bedoeld in artikel 2,
onderdeel g, of artikel 3, onderdeel d, door de verwerver gemeld aan Onze Minister
binnen twee weken nadat deze heeft plaatsgevonden.
Artikel 12
1. Onze Minister deelt binnen acht weken na ontvangst van een melding als bedoeld in
artikel 11 mede of een toetsingsbesluit vereist is.
2. Onze Minister bepaalt dat een toetsingsbesluit vereist is, indien een verwervingsactiviteit
kan leiden tot een risico voor de nationale veiligheid.
3. Indien nader onderzoek nodig is voor het doen van een mededeling als bedoeld in het
eerste lid, kan Onze Minister de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen met
een redelijke termijn, doch uiterlijk met zes maanden.
4. Indien binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, of binnen een termijn van verlenging
als bedoeld in het derde of achtste lid geen mededeling is gedaan dan is geen toetsingsbesluit
vereist.
5. Indien een aanvraag voor een toetsingsbesluit is ingediend die volgt op een mededeling
als bedoeld in het eerste lid inhoudende dat een toetsingsbesluit vereist is, neemt
Onze Minister binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een toetsingsbesluit.
6. Onze Minister kan de termijn voor het nemen van een toetsingsbesluit als bedoeld
in het vijfde lid verlengen met een redelijke termijn, doch uiterlijk met zes maanden,
verminderd met de termijn die is verstreken tussen de ontvangst van een melding tot
het doen van een mededeling of een toetsingsbesluit vereist is.
7. Onverminderd de toepasselijkheid van artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht
op het nemen van een toetsingsbesluit op aanvraag, wordt de termijn voor het doen
van een mededeling als bedoeld in het eerste lid, opgeschort met ingang van de dag
waarop Onze Minister op grond van artikel 34, zevende lid, verzoekt om aanvullende
informatie, tot de dag waarop de verzochte informatie is verstrekt.
8. Indien na een melding blijkt dat er sprake is van een buitenlandse directe investering
die valt binnen de reikwijdte van Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement
en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van
buitenlandse directe investeringen in de Unie (PbEU 2019, L 79), kan de termijn, bedoeld
in het derde of zesde lid, met nog ten hoogste drie maanden verlengd worden.
9. Op een aanvraag voor een toetsingsbesluit is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet
bestuursrecht van toepassing.
10. Onze Minister neemt een aanvraag voor een toetsingsbesluit niet eerder in behandeling
dan nadat naar aanleiding van een melding over het voornemen een verwervingsactiviteit
uit te voeren Onze Minister een mededeling als bedoeld in het eerste lid heeft gedaan.
§ 3.3. Ontheffing
Artikel 13
1. Onze Minister kan op verzoek van de meldingsplichtige ontheffing verlenen van het
in artikel 10, eerste lid, gestelde verbod nadat de meldingsplichtige aan Onze Minister
melding heeft gedaan van het voornemen de verwervingsactiviteit te willen uitvoeren.
2. Ontheffing kan alleen worden verleend indien het algemeen belang in het geding is,
met een risico op economische, fysieke of sociaalmaatschappelijke schade aan de samenleving of delen daarvan, indien de ontheffing niet
wordt verleend.
3. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend; aan een ontheffing kunnen voorschriften
worden verbonden.
4. Het is verboden in strijd te handelen met op grond van dit artikel opgelegde beperkingen
of voorschriften.
5. Een verleende ontheffing vervalt, zodra Onze Minister:
a. naar aanleiding van een melding als bedoeld in het eerste lid schriftelijk mededeelt
dat geen toetsingsbesluit vereist is of niet binnen de termijnen waarnaar in artikel 12,
vierde lid, wordt verwezen, mededeelt dat een toetsingsbesluit vereist is;
b. schriftelijk mededeelt dat een toetsingsbesluit vereist is en niet binnen een in die
mededeling door Onze Minister gestelde redelijke termijn een aanvraag voor een toetsingsbesluit
is ingediend;
c. een tijdig ingediende aanvraag als bedoeld onder b niet in behandeling neemt;
d. een toetsingsbesluit neemt.
Artikel 14
1. Indien ontheffing is verleend, kan Onze Minister een of meer personen aanwijzen met
kennis van bedrijfsvoering waarbij het algemeen belang een rol speelt, die opdrachten
kunnen verstrekken aan de doelonderneming of de verwerver.
2. Onze Minister maakt een besluit tot benoeming van een aangewezen persoon bekend in
de Staatscourant.
3. De aangewezen persoon verstrekt uitsluitend opdrachten die tot doel hebben te voorkomen
dat er risico’s ontstaan voor de nationale veiligheid en indien de persoon is aangewezen
om opdrachten te verstrekken aan de verwerver, kunnen deze opdrachten enkel betrekking
hebben op de bedrijfsvoering, kennis of vermogensbestanddelen waarover de verwerver
het bezit, de zeggenschap of significante invloed heeft verworven met de verwervingsactiviteit
waarvoor de ontheffing is verleend.
4. Alle bestuurders, commissarissen, personen die feitelijke leiding geven en andere
werknemers binnen de doelonderneming of verwerver, verstrekken de aangewezen persoon
alle informatie die benodigd is in verband met het doel, bedoeld in het derde lid,
volgen de opdrachten verstrekt door de aangewezen persoon op en verlenen de aangewezen
persoon alle medewerking. Degene die op grond van de vorige volzin verplicht is tot
medewerking of informatieverstrekking aan de aangewezen persoon of het opvolgen van
een opdracht verstrekt door de aangewezen persoon, is niet aansprakelijk voor schade
ten gevolge van het nakomen van die verplichting.
5. Rechtshandelingen in strijd met een opdracht van een aangewezen persoon zijn vernietigbaar.
De vernietigingsgrond kan enkel worden ingeroepen door de aangewezen persoon of Onze
Minister.
6. Tegen een opdracht van een aangewezen persoon kan administratief beroep worden ingesteld
bij Onze Minister.
7. Onze Minister kan de aangewezen persoon vervangen door een andere persoon.
8. Een aanwijzing vervalt zodra een ontheffing vervalt en indien een ontheffing nog
niet is vervallen, trekt Onze Minister een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid
in zodra deze niet meer nodig is.
9. Onverminderd de aansprakelijkheid van de staat, is een aangewezen persoon niet aansprakelijk
voor schade ten gevolge van door hem verstrekte opdrachten.
§ 3.4 Mededeling of toetsingsbesluit eerst na verwervingsactiviteit of gebaseerd op
onjuiste of onvolledige informatie
Artikel 15
1. Indien naar aanleiding van een melding van een voorgenomen verwervingsactiviteit
Onze Minister heeft medegedeeld dat een toetsingsbesluit vereist is en niettemin een
verwervingsactiviteit heeft plaatsgevonden zonder dat er een voorafgaand toetsingsbesluit
op aanvraag is genomen, neemt Onze Minister, wanneer hij bekend is met deze plaatsgevonden
verwervingsactiviteit, ambtshalve een toetsingsbesluit op basis van een beoordeling
van de verwervingsactiviteit op risico’s voor de nationale veiligheid.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, is niet van invloed of de verwervingsactiviteit
heeft plaatsgevonden voorafgaand aan of na het doen door Onze Minister van de mededeling
dat een toetsingsbesluit vereist is.
3. Onze Minister neemt een ambtshalve toetsingsbesluit als bedoeld in het eerste lid
binnen acht weken nadat hij bekend is geworden met de plaatsgevonden verwervingsactiviteit
of binnen acht weken na het doen van de mededeling dat een toetsingsbesluit vereist
is, indien die mededeling nog niet was gedaan op het tijdstip waarop hij bekend werd
met de plaatsgevonden verwervingsactiviteit.
4. Het eerste lid is niet van toepassing indien voor de verwervingsactiviteit die met
inachtneming van een ontheffing heeft plaatsgevonden, een aanvraag voor een toetsingsbesluit
is ingediend op een tijdstip waarop de ontheffing werking heeft en op de aanvraag
een toetsingsbesluit wordt genomen. De termijn voor een toetsingsbesluit op aanvraag,
genoemd in artikel 12, vijfde lid, is van toepassing en artikel 12, zesde tot en met
negende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16
1. Indien een verwervingsactiviteit heeft plaatsgevonden zonder voorafgaande melding
van het voornemen daarvan aan Onze Minister, dan wel niet voldaan is aan de verplichting,
bedoeld in artikel 11, zesde lid, en bij Onze Minister ondanks het ontbreken van de
melding of het niet voldoen aan die verplichting de verwervingsactiviteit bekend is
geworden, deelt Onze Ministerop basis van een beoordeling op risico’s voor de nationale
veiligheid aan een meldingsplichtige schriftelijk mede dat geen toetsingsbesluit vereist
is of neemt hij ambtshalve een toetsingsbesluit.
2. Alvorens een schriftelijke mededeling te doen of een ambtshalve toetsingsbesluit
te nemen als bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister binnen drie maanden nadat
de verwervingsactiviteit bij hem bekend werd, een meldingsplichtige gelasten binnen
een redelijke termijn alsnog van de verwervingsactiviteit melding te doen. Een meldingsplichtige
geeft uitvoering aan de last en op het doen van de melding is artikel 11, tweede tot
en met vijfde lid, eerste volzin, van overeenkomstige toepassing.
3. Onze Minister doet een schriftelijke mededeling als bedoeld in het eerste lid of
neemt ambtshalve een toetsingsbesluit binnen acht weken:
a. nadat Onze Minister met de uitvoering van de verwervingsactiviteit bekend werd; of
b. na het verstrijken van een redelijke termijn als bedoeld in het tweede lid indien
een last tot het alsnog doen van een melding als bedoeld in dat lid is opgelegd en
ongeacht of aan die last uitvoering is gegeven.
Artikel 17
1. Indien het voornemen van een verwervingsactiviteit is gemeld aan Onze Minister of
als is voldaan aan artikel 11, zesde lid, en bij hem bekend is geworden of een redelijk
vermoeden is ontstaan dat door een meldingsplichtige onjuiste of onvolledige informatie
is verstrekt, bevestigt Onze Minister op basis van een beoordeling op risico’s voor
de nationale veiligheid schriftelijk dat een eerdere gedane mededeling als bedoeld
in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, of een eerder genomen toetsingsbesluit in
stand blijft of neemt hij ambtshalve een toetsingsbesluit dat de eerdere gedane mededeling
vervangt of het eerder genomen toetsingsbesluit vervangt of aanvult.
2. Alvorens een schriftelijke bevestiging te geven of een ambtshalve toetsingsbesluit
te nemen als bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister binnen drie maanden nadat
bij Onze Minister bekend is geworden of een redelijk vermoeden is ontstaan dat door
een meldingsplichtige onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt, de meldingsplichtige
gelasten binnen een redelijke termijn aan Onze Minister een hernieuwde melding van
de voorgenomen of inmiddels uitgevoerde verwervingsactiviteit te doen. De meldingsplichtige
geeft uitvoering aan de last en op het doen van de melding is artikel 11, tweede tot
en met vijfde lid, eerste volzin, van overeenkomstige toepassing.
3. Onze Minister geeft een schriftelijke bevestiging als bedoeld in het eerste lid of
neemt ambtshalve een toetsingsbesluit ter vervanging of aanvulling van het eerder
genomen toetsingsbesluit binnen acht weken na:
a. het bekend worden of ontstaan van het redelijk vermoeden bij Onze Minister van de
verstrekking van onjuiste of onvolledige informatie; of
b. het verstrijken van een gestelde redelijke termijn als bedoeld in tweede lid, indien
een last tot het doen van een hernieuwde melding als bedoeld in dat lid is opgelegd
en ongeacht of aan die last uitvoering is gegeven.
Artikel 18
1. De termijn van acht weken, bedoeld voor het nemen van een ambtshalve toetsingsbesluit
als bedoeld in deze paragraaf, het doen van een schriftelijke mededeling als bedoeld
in artikel 16, eerste lid, of het afgeven van een schriftelijke bevestiging als bedoeld
in artikel 17, eerste lid, kan Onze Minister verlengen met een redelijke termijn,
doch uiterlijk met zes maanden. De verlengde termijn, bedoeld in de vorige volzin,
kan met nog ten hoogste drie maanden verlengd worden als blijkt dat er sprake is van
een buitenlandse directe investering als bedoeld in artikel 12, achtste lid.
2. De termijn voor het afgeven van een schriftelijke bevestiging of het doen van een
schriftelijke mededeling, of de verlenging daarvan, wordt opgeschort met ingang van
de dag waarop Onze Minister op grond van artikel 34, zevende lid, verzoekt om aanvullende
informatie, tot de dag waarop de verzochte informatie is verstrekt.
3. De gronden tot en duur van de opschorting, bedoeld in artikel 4:15, eerste lid, onderdeel
b, en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zijn van overeenkomstige toepassing
op het door Onze Minister opschorten van de termijn tot het nemen van een ambtshalve
toetsingsbesluit.
§ 3.5. Beoordeling risico’s voor de nationale veiligheid
Artikel 19
Bij de beoordeling van Onze Minister of een verwervingsactiviteit kan leiden tot een
risico voor de nationale veiligheid wordt rekening gehouden met de volgende factoren,
in onderlinge samenhang bezien:
a. de eigendomsstructuur en -verhoudingen van een verwerver zijn onvoldoende transparant;
b. een verwerver is, of staat onder invloed van, een natuurlijke persoon, rechtspersoon
of een niet-statelijke entiteit die onderworpen is aan beperkende maatregelen krachtens:
1°. hoofdstuk 7 van het Handvest van de Verenigde Naties;
2°. artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
3°. de Sanctiewet 1977;
c. de veiligheidssituatie in het land waarvan een verwerver ingezetene is, in het land
waarin het hoofdbestuur van een verwerver gevestigd is of in de landen van de omliggende
regio is onzeker of slecht doordat de stabiliteit van dat land of van de landen in
die regio onder grote druk staat of ernstig is aangetast als gevolg van ongewenste
buitenlandse inmenging of ondermijning of dreiging daarvan, militaire dreigingen,
cyberdreigingen, terroristische dreigingen, dreigingen door gewapende niet-statelijke
actoren of toenemende proliferatie van massavernietigingswapens of risico daarop binnen
de regio, dan wel als gevolg van intern gewapende conflicten of het uitroepen van
de staat van beleg of de noodtoestand wegens een poging tot omverwerping van de internationaal
erkende regering;
d. de verwerver heeft een strafbaar feit begaan dat overeenkomt met een voor de toepassing
van dit onderdeel bij ministeriële regeling vastgesteld strafbaar feit, of staat onder
invloed van een persoon of rechtspersoon die een dergelijk strafbaar feit heeft begaan;
e. een verwerver heeft niet of onvoldoende meegewerkt aan het onderzoek naar de factoren
onder a tot en met d en, voor zover van toepassing, de factoren genoemd in de artikelen 20
en 21;
f. indien de beoordeling betrekking heeft op een melding op grond van artikel 17, tweede
lid: de aard van de onjuist aangeleverde informatie en het motief voor het fout aanleveren
van die informatie.
Artikel 20
In aanvulling op de toepasselijkheid van artikel 19, houdt Onze Minister bij de beoordeling
of een verwervingsactiviteit die betrekking heeft op een vitale aanbieder kan leiden
tot een risico voor de nationale veiligheid, voorts rekening met de volgende factoren:
a. een verwerver heeft geen goede staat van dienst inzake de exploitatie of het beheer
van het relevante proces waarvan de continuïteit van vitaal belang is voor de Nederlandse
samenleving of de naleving van wettelijke voorschriften ten aanzien hiervan;
b. een verwerver is ingezetene van, het hoofdbestuur van de verwerver is gevestigd in,
of de verwerver staat onder invloed van een staat waarvan bekend is dat het een of
meer offensieve programma’s heeft, gericht op het verstoren of aantasten van de integriteit,
beveiliging, veiligheid of beschikbaarheid van een proces als bedoeld onder a;
c. de financiële solvabiliteit of anderszins financiële stabiliteit van de verwerver
in relatie tot de noodzakelijke financiële slagkracht voor het verrichten van de noodzakelijke
investeringen ten bate van continuïteit en weerbaarheid van een proces als bedoeld
onder a van de vitale aanbieder is onzeker;
d. de staat waarvan de verwerver ingezetene is, waarin het hoofdbestuur van de verwerver
gevestigd is, of onder wiens invloed de verwerver staat, is niet gebonden aan voor
een proces als bedoeld onder a relevante verdragen en besluiten van volkenrechtelijke
organisaties of heeft geen goede staat van dienst in de naleving van deze verdragen.
Artikel 21
In aanvulling op de toepasselijkheid van artikel 19, houdt Onze Minister bij de beoordeling
of een verwervingsactiviteit die betrekking heeft op een onderneming die actief is
op het gebied van sensitieve technologie kan leiden tot een risico voor de nationale
veiligheid, voorts rekening met de volgende factoren:
a. een verwerver heeft geen goede staat van dienst inzake de beveiliging, de verhandeling
of het gebruik van sensitieve technologie en de naleving van de toepasselijke wettelijke
voorschriften inzake beveiliging, rubricering of exportcontrole;
b. in een staat waarvan de verwerver ingezetene is, waarin het hoofdbestuur van de verwerver
gevestigd is, of onder wiens invloed de verwerver staat, is geen exportcontrolebeleid
aanwezig, of deze heeft geen goede staat van dienst inzake exportcontrole, of is niet
gebonden aan relevante verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties inzake
beveiliging, rubricering of exportcontrole of heeft geen goede staat van dienst in
de naleving van deze verdragen;
c. de verwerver is ingezetene van, het hoofdbestuur van de verwerver is gevestigd in,
of een verwerver staat onder invloed van een staat waarvan bekend is of waarvoor gronden
zijn te vermoeden dat deze geen of een ontoereikende of niet-transparante scheiding
heeft tussen civiele en militaire onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s;
d. de verwerver heeft motieven voor het uitvoeren van de verwervingsactiviteit, die niet
behoren tot gebruikelijke bedrijfseconomische motieven, waarbij een dergelijk motief
in ieder geval is het verkrijgen van toegang tot de sensitieve technologie voor andere
doeleinden dan enkel commerciële exploitatie;
e. de verwerver is ingezetene van, het hoofdbestuur van de verwerver is gevestigd in,
of de verwerver staat onder invloed van een staat waarvan bekend is of waarvoor gronden
zijn te vermoeden dat deze een offensief programma heeft, gericht op het verwerven
van sensitieve technologie om een technologische of strategische machtspositie te
verwerven;
f. de verwerver heeft een staat van dienst of voert een programma waardoor het aannemelijk
is dat hij, na het verkrijgen van toegang tot of beheersmacht over de sensitieve technologie
en de daarvoor benodigde productiemiddelen, een strategische machtspositie zal uitoefenen
ten aanzien van de beschikbaarheid, beprijzing of doorontwikkeling van deze technologie
die niet behoort tot gebruikelijke bedrijfseconomische motieven en praktijken.
Artikel 22
Onze Minister stelt bij ministeriële regeling de strafbare feiten vast die op grond
van artikel 19, onderdeel d, van invloed kunnen zijn op de beoordeling van een risico
voor de nationale veiligheid.
§ 3.6. In het toetsingsbesluit op te nemen eisen en voorschriften of verbod
Artikel 23
1. Aan een verwervingsactiviteit die naar het oordeel van Onze Minister op basis van
de beoordeling, bedoeld in paragraaf 3.5, leidt tot een risico voor de nationale veiligheid,
kan Onze Minister, voor zover toepasbaar, in het toetsingsbesluit de volgende eisen
stellen of de volgende nadere voorschriften verbinden, indien dit noodzakelijk is
om hieraan verbonden risico’s voor de nationale veiligheid te voorkomen of tot een
aanvaardbaar niveau te beperken:
a. de naleving van, ten opzichte van de geldende wet- en regelgeving, aanvullende veiligheids-
en gebruiksvoorschriften met betrekking tot de omgang met gevoelige informatie van
afnemers van goederen en diensten die door de doelonderneming worden verstrekt;
b. de vaststelling en toepassing van een veiligheids- en integriteitsbeleid door de verwerver
en doelonderneming ten aanzien van de werving en aanstelling van bestuurders en medewerkers
voor sleutelfuncties die toegang geven tot gevoelige informatie of bedrijfsprocessen;
c. de instelling van een veiligheidscommissie of het aanstellen van een beveiligingsfunctionaris
tot bescherming van gevoelige informatie en bedrijfsprocessen, die bevoegd is om:
1°. de toegang tot of overdracht van informatie en de toegang tot bedrijfsprocessen te
beperken of te verbieden;
2°. advies te geven over de veiligheids- en integriteitsrisico’s of afwezigheid daarvan
bij de werving en aanstelling van bestuurders en medewerkers voor sleutelfuncties
die toegang geven tot gevoelige informatie of bedrijfsprocessen; en
3°. inbreuken of dreigende inbreuken op beperkingen of verboden betreffende toegang tot
of overdracht van informatie of toegang tot bedrijfsprocessen, te rapporteren aan
Onze Minister zonder voorafgaande toestemming van enige leidinggevende of bestuurder
en, indien nodig, te doen vergezellen van een handhavingsverzoek dat gericht is aan
de toezichthoudende ambtenaren, bedoeld in artikel 46, ter bescherming tegen inbreuken;
d. het in een aparte in Nederland gevestigde dochtermaatschappij bundelen en onderbrengen
van bepaalde delen van de onderneming die deel uitmaken van vitale processen in Nederland
of met behulp waarvan voor de nationale veiligheid gevoelige dienstverlening aan de
Nederlandse overheid wordt verzorgd.
e. het verbieden van het aangaan van bepaalde vormen van dienstverlening of de verkoop
van bepaalde goederen vanuit de Nederlandse vestiging van de onderneming aan bepaalde
andere ondernemingen of bepaalde landen;
f. het instellen van een aparte raad van commissarissen voor een Nederlandse dochtermaatschappij;
g. het verbieden dat bepaalde vermogensbestanddelen, onderdelen of dochtermaatschappijen
van de doelonderneming onderdeel uitmaken van de transactie;
h. het opleggen van een maximum aandelenbelang dat lager ligt dan de voorgenomen investering;
i. het verplichten tot certificering van alle of een deel van de aandelen van de verwerver
via een stichting. Deze certificaten worden niet geacht te zijn uitgegeven met medewerking
van de vennootschap.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden over de wijze
waarop moet worden voldaan aan de eisen of nadere voorschriften die in een toetsingsbesluit
aan een verwervingsactiviteit kunnen worden gesteld of verbonden.
3. Indien Onze Minister voorschriften als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en
c gezamenlijk oplegt, wordt aan het voorschrift tot het vaststellen van een integriteitsbeleid
de voorwaarde verbonden dat die vaststelling met instemming van de veiligheidscommissie
of de aangestelde beveiligingsfunctionaris plaatsvindt.
4. Indien Onze Minister het voorschrift, bedoeld in het eerste lid, onderdeel i, oplegt,
wordt geen volmacht gegeven aan de certificaathouder op grond van artikel 118a van
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 24
In aanvulling op de toepasselijkheid van artikel 23 kan Onze Minister in het toetsingsbesluit
de volgende eisen stellen of de volgende nadere voorschriften verbinden aan een verwervingsactiviteit
die betrekking heeft op een onderneming die actief is op het gebied van sensitieve
technologie, indien dit noodzakelijk is om hieraan verbonden risico’s voor de nationale
veiligheid te voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau te beperken:
a. de verplichting bepaalde technologie, broncode, genetische code, of kennis bij de
staat of een derde partij in Nederland in bewaring te geven en toe te staan dat deze
ter beschikking kan worden gesteld door de staat of een derde partij voor niet-commerciële
doeleinden bij acute risico’s voor bepaalde vitale processen of veiligheidsbelangen
voor de duur dat die risico’s zich voordoen;
b. verplichten tot het delen van informatie jegens Onze Minister voordat wordt overgegaan
tot beëindiging of verplaatsing van een ondernemingsactiviteit naar een derde land
en daarbij het in de gelegenheid stellen van Onze Minister om binnen een redelijke
termijn voorafgaand aan deze beëindiging of verplaatsing:
1°. aanvullende eisen te stellen of voorschriften op te leggen als bedoeld in dit artikel
of artikel 23;
2°. de onderneming, delen van de onderneming of bepaalde vermogensbestanddelen, met inbegrip
van intellectuele eigendomsrechten, te verwerven voor een redelijke en op dat moment
marktconforme prijs;
c. het eisen dat op eerlijke, redelijke en non-discriminatoire voorwaarden een licentie
wordt aangeboden op bepaalde kennis, beschermd door octrooien of andere intellectuele
eigendomsrechten, aan of een of meer derde partijen die gevestigd zijn in de Europese
Unie om kennis of technologie beschikbaar te houden voor Nederland of de Europese
Unie.
Artikel 25
1. Indien een verwerver of doelonderneming niet voldoet aan een eis of nader voorschrift
uit een toetsingsbesluit dat verbonden is aan een verwervingsactiviteit, gelast Onze
Minister de relevante partijen om binnen een redelijke termijn alsnog hieraan te voldoen.
2. Indien de verwerver na verloop van de termijn, bedoeld in het eerste lid, niet heeft
voldaan aan de opgelegde last, kan Onze Minister:
a. andere eisen of andere nadere voorschriften dan die als bedoeld in het eerste lid
verbinden aan de verwervingsactiviteit; of
b. de verwervingsactiviteit verbieden.
3. Indien een verwervingsactiviteit naar het oordeel van Onze Minister leidt tot een
risico voor de nationale veiligheid, dat niet in voldoende mate beperkt kan worden
door eisen of voorschriften als bedoeld in artikel 23, eerste lid, of artikel 24,
verbiedt Onze Minister:
a. de verwervingsactiviteit; of
b. de zeggenschap of significante invloed te houden, indien er sprake is van een verwervingsactiviteit
als bedoeld in artikel 2, onderdeel g, of artikel 3, onderdeel d.
Artikel 26
1. Het is verboden in strijd te handelen met een op grond van de artikelen 23 tot en
met 25 opgelegde eis of ander nader voorschrift, last of verbod.
2. Onze Minister is bevoegd, voor zover eisen worden gesteld of nadere voorschriften
worden verbonden aan een verwervingsactiviteit, een uitvoeringsovereenkomst te sluiten
met een doelonderneming over de aanwijzing door de doelonderneming van een onafhankelijke
persoon die informatie verzamelt over de eerbiediging van bepaalde gestelde eisen
of nadere voorschriften en die hierover periodiek rapporteert aan de toezichthoudende
ambtenaren, bedoeld in artikel 46.
§ 3.7 Toetsingsbesluit op basis van hernieuwde beoordeling
Artikel 27
1. Onze Minister kan een verwervingsactiviteit waarvoor eerder een mededeling als bedoeld
in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, of artikel 16, eerste lid, is gedaan of, al
dan niet ambtshalve, een toetsingsbesluit is genomen, opnieuw beoordelen op risico’s
voor de nationale veiligheid als feiten die zich voordoen nadat een toetsingsbesluit
is genomen, leiden tot:
a. een potentiële maatschappelijke ontwrichting met economische, sociale of fysieke gevolgen;
of
b. een directe toegenomen reële bedreiging van de Nederlandse soevereiniteit.
2. Een nieuwe beoordeling als bedoeld in het eerste lid wordt uitgevoerd binnen zes
maanden nadat dit risico bij Onze Minister bekend is geworden en op basis daarvan
bevestigt Onze Minister een eerder gedane mededeling dat geen toetsingsbesluit vereist
is of neemt hij ambtshalve een toetsingsbesluit, ondanks de eerdere mededeling dat
een dergelijk besluit niet vereist is, of ter vervanging van het eerder genomen toetsingsbesluit.
3. Onze Minister neemt het besluit tot herbeoordeling in overeenstemming met het gevoelen
van de ministerraad.
4. Indien Onze Minister op grond van artikel 34, achtste lid, onderdeel b, verzoekt
om informatie, wordt de termijn, bedoeld in het eerste lid, opgeschort met ingang
van de dag waarop Onze Minister het verzoek om informatie heeft gedaan tot de dag
waarop de verzochte informatie is verstrekt.
5. Onze Minister kent de verwerver of doelonderneming op aanvraag een vergoeding toe
voor schade die is veroorzaakt als gevolg van een ambtshalve toetsingsbesluit als
bedoeld in het eerste lid, die uitgaat boven het normale maatschappelijke risico en
die een benadeelde in vergelijking met andere vitale aanbieders als bedoeld in artikel 7
of ondernemingen actief op het gebied van sensitieve technologie als bedoeld bij of
krachtens artikel 8, onevenredig zwaar treft.
HOOFDSTUK 4. GEVOLGEN UITVOERING NIET-TOEGESTANE VERWERVINGSACTIVITEITEN
§ 4.1. Nietigheid, vernietigbaarheid, opleggen en uitvoeren van een last
Artikel 28
1. Het uitvoeren van een verwervingsactiviteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel a,
in strijd met een verbod op grond van artikel 25, derde lid, onderdeel a, is nietig,
tenzij de afwikkeling van deze activiteit plaatsvindt met gebruikmaking van een effectenafwikkelingssysteem.
2. Indien de uitvoering van een verwervingsactiviteit niet met gebruikmaking van een
effectenafwikkelingssysteem is afgewikkeld, terwijl er ten tijde van of na de uitvoering
sprake is van een verbod op grond van artikel 25, tweede lid, onderdeel b, of van
artikel 25, derde lid, onderdeel a, kan Onze Minister de verwerver of doelonderneming
gelasten, binnen een door Onze Minister vast te stellen redelijke termijn, de noodzakelijke
handelingen te verrichten om de ongewenste effecten van de verwervingsactiviteit te
voorkomen of de verwervingsactiviteit ongedaan te maken.
3. Onverminderd de toepasselijkheid van het tweede lid, zijn door een rechterlijke uitspraak
vernietigbaar:
a. fusies, met uitzondering van grensoverschrijdende fusies als bedoeld in artikel 333b,
eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
b. andere verwervingsactiviteiten als bedoeld in het tweede lid, die niet nietig zijn
op grond van het eerste lid.
4. Indien Onze Minister een verbod heeft opgelegd als bedoeld in 25, derde lid, onderdeel
b, gelast Onze Minister de verwerver, binnen een door Onze Minister vast te stellen
redelijke termijn de zeggenschap of significante invloed die met deze verwervingsactiviteit
is verkregen terug te brengen of te beëindigen, zodat niet meer wordt gehandeld in
strijd met het opgelegde verbod.
5. De verwerver of doelonderneming geeft uitvoering aan de last, opgelegd op grond van
tweede of vierde lid.
6. De verwerver of doelonderneming stelt Onze Minister onverwijld op de hoogte van de
wijze waarop aan de last is voldaan.
7. Onze Minister doet mededeling aan de andere bij de verwervingsactiviteit betrokken
meldingsplichtigen van een opgelegde last als bedoeld in het tweede of vierde lid.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de wijze waarop en de periode waarbinnen een last als bedoeld in het tweede of vierde
lid ten uitvoer wordt gelegd.
Artikel 29
1. Indien na verloop van de termijn, bedoeld in artikel 28, tweede of vierde lid, de
zeggenschap of significante invloed niet overeenkomstig de last is teruggebracht,
is Onze Minister bij uitsluiting onherroepelijk gemachtigd om namens en voor rekening
van de verwerver of doelonderneming, diens aandelen overeenkomstig de last te vervreemden
of anderszins uitvoering te geven aan de opgelegde last.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over:
a. de termijn waarbinnen uitvoering wordt gegeven aan het eerste lid, en
b. de wijze waarop, voor zover van toepassing, opbrengst wordt verstrekt aan of ten bate
komt van de verwerver.
§ 4.2. Schorsing uitoefening verworven rechten
Artikel 30
De door een verwerver of doelonderneming met een verwervingsactiviteit verworven rechten
worden niet uitgeoefend, met uitzondering van, voor zo ver van toepassing, het recht
op de opbrengsten van een onderneming, dividend en de ontvangst van uitkeringen uit
de reserves, indien:
a. een verwervingsactiviteit is uitgevoerd in strijd met artikel 10, eerste lid;
b. de op grond van artikel 23, eerste lid, 24 of 25, tweede lid, onderdeel a, aan een
verwervingsactiviteit verbonden eisen of nadere voorschriften niet of niet naar behoren
worden uitgevoerd;
c. er sprake is van een verbod op grond van artikel 25, tweede lid, onderdeel b, of 25,
derde lid, onderdeel a, en de strijdigheid met het verbod nog niet is opgeheven;
d. er sprake is van een verbod op grond van artikel 25, derde lid, onderdeel b, en de
strijdigheid met het verbod nog niet is opgeheven;
e. Onze Minister een last heeft opgelegd als bedoeld in artikel 16, tweede lid, en er
nog geen schriftelijke mededeling of toetsingsbesluit als bedoeld in dat lid is gedaan
respectievelijk genomen of een last heeft opgelegd als bedoeld in artikel 17, tweede
lid, en er nog geen schriftelijke bevestiging of toetsingsbesluit als bedoeld in dat
lid is gedaan respectievelijk genomen;
f. Onze Minister gebruik maakt van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 27, eerste lid,
vanaf het moment dat in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad is vastgesteld
dat een van de omstandigheden, bedoeld in dat lid, zich voordoet, totdat is medegedeeld
dat geen toetsingsbesluit nodig is, een toetsingsbesluit in stand blijft of een nieuw
toetsingsbesluit is genomen.
Artikel 31
Een doelonderneming die zelf geen rechten heeft verworven als bedoeld in artikel 30
geeft, voor zover mogelijk, gevolg aan de schorsing, bedoeld in dat artikel.
Artikel 32
1. Indien dat naar het oordeel van Onze Minister nodig is om de effectiviteit van de
schorsing, bedoeld in artikel 30 te verzekeren, kan Onze Minister een of meer personen
aanwijzen met in ieder geval kennis en ervaring op het gebied van controle op naleving
van wettelijke voorschriften, die opdrachten kan of kunnen verstrekken aan de doelonderneming
die uitsluitend ertoe strekken om de medewerking van de verwerver of doelonderneming
aan de effectiviteit van de schorsing te verzekeren.
2. Onze Minister maakt een besluit tot benoeming van een aangewezen persoon bekend in
de Staatscourant.
3. Alle bestuurders, commissarissen, personen die feitelijke leidinggeven en andere
werknemers binnen de doelonderneming, verstrekken de aangewezen persoon alle informatie
die benodigd is in verband met het doel, bedoeld in het eerste lid, volgen de opdrachten
verstrekt door de aangewezen persoon op en verlenen de aangewezen persoon alle medewerking.
Degene die op grond van de vorige volzin verplicht is tot medewerking of informatieverstrekking
aan de aangewezen persoon of het opvolgen van een opdracht verstrekt door de aangewezen
persoon, is niet aansprakelijk voor schade ten gevolge van het nakomen van die verplichting.
4. Rechtshandelingen in strijd met een opdracht van een aangewezen persoon zijn vernietigbaar.
De vernietigingsgrond kan enkel worden ingeroepen door de aangewezen persoon of Onze
Minister.
5. Tegen een opdracht van een aangewezen persoon kan administratief beroep worden ingesteld
bij Onze Minister.
6. Onze Minister kan de aangewezen persoon vervangen door een andere persoon.
7. Onze Minister trekt een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid in zodra deze niet
meer nodig is, maar in ieder geval niet later dan het moment waarop de schorsing van
rechten als bedoeld in artikel 30, niet meer van toepassing is.
8. Onverminderd de aansprakelijkheid van de staat, is een aangewezen persoon niet aansprakelijk
voor schade ten gevolge van door hem verstrekte opdrachten.
Artikel 33
1. Onze Minister kan een of meer personen aanwijzen die het bestuur of de leiding van
een doelonderneming die een vitale aanbieder is, vervangt dan wel vervangen, indien
er:
a. sprake is van een schorsing van rechten als bedoeld in artikel 30; en
b. sprake is van een risico op misbruik of uitval van de doelonderneming.
2. Onze Minister maakt een besluit tot benoeming van een aangewezen persoon bekend in
de Staatscourant.
3. De werkzaamheden van de aangewezen vervanger hebben tot doel:
a. te verzekeren dat de onderneming handelt overeenkomstig deze wet; en
b. te voorkomen dat de continuïteit van het vitale proces in het geding komt.
4. Voor zover dit verenigbaar is met de doelen, genoemd in het derde lid, richt de aangewezen
vervanger zich naar het belang van de doelonderneming.
5. Artikel 32, derde en zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande
dat onder het doel, bedoeld in artikel 32, derde lid, wordt verstaan: het doel van
de werkzaamheden van de aangewezen vervanger, bedoeld in het derde lid.
HOOFDSTUK 5 GEGEVENSVERWERKING
Artikel 34
1. Onze op grond van artikel 10, tweede en derde lid, betrokken Ministers en de partijen,
bedoeld in het derde tot en met zesde lid, verwerken slechts persoonsgegevens voor
zover dit noodzakelijk is voor het overeenkomstig deze wet beoordelen van, vaststellen
van en beschermen tegen risico’s voor de nationale veiligheid die door de uitvoering
van een verwervingsactiviteit ten aanzien van een doelonderneming waarop deze wet
van toepassing is, kunnen ontstaan.
2. De verwerking van persoonsgegevens, bedoeld in het eerste lid, is toegestaan voor
zover dit noodzakelijk is voor het:
a. doen van een mededeling of een toetsingsbesluit vereist is, het nemen van een, al
dan niet ambtshalve, toetsingsbesluit, het afgeven van een schriftelijke bevestiging
als bedoeld in artikel 17, eerste lid, of het verbinden van andere eisen of voorschriften
als bedoeld in artikel 25, tweede lid, aan een toetsingsbesluit;
b. verlenen van een ontheffing;
c. aanwijzen van een of meer personen die opdrachten kunnen verstrekken aan de doelonderneming
of de verwerver respectievelijk van een of meer personen die het bestuur of de leiding
vervangen van een doelonderneming die een vitale aanbieder is, de kennisgeving daarvan
in de Staatscourant en de intrekking van een aanwijzing;
d. vervangen van een aangewezen persoon als bedoeld onder c;
e. opleggen van een last en het doen van de mededeling daarvan;
f. machtigen krachtens artikel 29 of artikel 43, eerste lid, onderdeel a;
g. verstrekken van een opdracht als bedoeld in artikel 44, tweede lid;
h. verrichten van werkzaamheden die noodzakelijk zijn ter uitvoering van de onderdelen
a tot en met g, waaronder de beoordeling van een verwervingsactiviteit op risico’s
voor de nationale veiligheid.
i. kunnen identificeren van personen op basis van gegevens verkregen bij of krachtens
paragraaf 3.6 tot uitvoering van deze wet;
en
j. toepassen van hoofdstuk 7 en artikel 56 van deze wet.
3. Onze Minister maakt voor de uitvoering van deze wet, naast gegevens die door de meldingsplichtige
op grond van artikel 11 worden aangeleverd of waarnaar wordt verwezen, gebruik van
gegevens die afkomstig zijn uit:
a. het handelsregister;
b. de basisregistratie kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 1, eerste
lid, van de Kadasterwet;
c. overige openbare registers bij de wet ingesteld; en
d. openbare informatie.
4. De volgende bestuursorganen, diensten, toezichthouders of andere personen, verstrekken
desgevraagd alle informatie aan Onze Minister die noodzakelijk is voor de uitvoering
van deze wet:
a. Onze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, voor zover het
gegevens betreft die verwerkt worden in het kader van de Wet strategische diensten
en het Besluit strategische goederen;
b. Onze Minister van Financiën, voor zover het gegevens betreft die verwerkt worden door
de Belastingdienst;
c. Onze Minister van Justitie en Veiligheid, met inachtneming van de Wet justitiële en
strafvorderlijke gegevens, voor zover het justitiële gegevens in relatie tot de verwerver,
of bestuurders, leidinggevenden of sleutelfunctionarissen binnen de verwerver betreft;
d. de Autoriteit Consument en Markt, voor zover het gegevens betreft die worden verwerkt
in het kader van hoofdstuk 5 van de Mededingingswet;
e. de veiligheidscommissie of beveiligingsfunctionaris, bedoeld in artikel 23, voor zover
het gegevens betreft inzake inbreuken of dreigende inbreuken op beperkingen of verboden
ten aanzien van toegang tot gevoelige informatie of bedrijfsprocessen;
f. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bestuursorganen, diensten, toezichthouders
of andere personen.
5. Onze Minister kan voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet,
voorts de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzoeken mededeling
als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel f, van de Wet op de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten 2017 te doen of de Minister van Defensie verzoeken mededeling
als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van die wet te doen.
6. Een notaris geeft van tot zijn protocol behorende verklaringen van erfrecht desgevraagd
afschriften uit aan Onze Minister, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering
van deze wet. Artikel 49b van de Wet op het notarisambt is van overeenkomstige toepassing.
7. Voor zover de gegevens die de meldingsplichtige bij een melding heeft aangeleverd
en de verzameling of verstrekking, bedoeld in het derde tot en met zesde lid, niet
de benodigde gegevens heeft opgeleverd, verstrekken de meldingsplichtigen desgevraagd
alle informatie aan Onze Minister die noodzakelijk is voor de uitvoering van deze
wet.
8. Onze Minister verzoekt ingeval van:
a. een beoordeling of op grond van artikel 17, tweede lid, een nieuwe melding gedaan
moet worden slechts om informatie, indien er bij Onze Minister een op redelijke gronden
gebaseerd vermoeden is ontstaan dat sprake kan zijn van de verstrekking van onjuiste
of onvolledige informatie door de meldingsplichtige;
b. een beoordeling of er sprake is van feiten als bedoeld in artikel 27, eerste lid,
slechts om informatie, indien er overeenstemming met de ministerraad, bedoeld in artikel 27,
derde lid, is bereikt over het uitvoeren van die beoordeling.
9. Ten behoeve van de naleving van de verplichting, bedoeld in het zesde lid, zijn de
notaris en de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen niet gehouden aan
de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 22 van de Wet op het notarisambt.
10. De gegevensverstrekking ingevolge het derde lid, onder c, en het vierde tot en met
achtste lid, geschiedt kosteloos.
11. Onze Minister is verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens
in het kader van deze wet.
12. Onze Minister deelt gegevens die op grond van deze wet zijn verkregen met de Minister
van Justitie en Veiligheid en, indien van toepassing, Onze Minister of Ministers die
het mede aangaat als bedoeld in artikel 10, tweede lid, en andere ministers als bedoeld
in artikel 10, derde lid, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van deze
wet.
13. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de gegevens
die op grond van het derde lid, onderdelen c en d, gebruikt worden.
14. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met
betrekking tot de informatie die op grond van het vierde lid verstrekt wordt en over
de bewaartermijnen van de op grond van deze wet verkregen persoonsgegevens.
Artikel 35
1. Indien bij Onze Minister, al dan niet na een melding op grond van deze wet, onduidelijkheid
bestaat over de eigendomsstructuur en -verhoudingen binnen de verwerver, voor zover
deze een onderneming is, of binnen de doelonderneming verstrekt de onderneming aan
Onze Minister op verzoek om niet een uittreksel uit het door de onderneming gehouden
register met betrekking tot een recht op een aandeel, als bedoeld in artikel 85 en
194 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing op een verwerver, voor zover deze geen
beursgenoteerde onderneming is, of de doelonderneming, voor zover deze geen beursgenoteerde
doelonderneming is.
HOOFDSTUK 6. AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN VOOR VERWERVINGSACTIVITEIT WAARBIJ EEN BEURSGENOTEERDE
(DOEL)ONDERNEMING BETROKKEN IS
§ 6.1. Algemeen
Artikel 36
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
bewaarder:
bewaarder als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
depot:
rekening met een aandelenbelang of rekening waarin een aandelenbelang tot uitdrukking
komt die beroepsmatig en anders dan als aandeelhouder wordt geadministreerd of aangehouden,
waaronder een verzameldepot of een girodepot in de zin van de Wet giraal effectenverkeer,
een depot van een instelling in het buitenland of een depot van een buitenlandse instelling
met een functie vergelijkbaar met die van centraal instituut;
effecten met een aandelenkarakter:
1°. verhandelbare aandelen als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek of aandelen van de besloten vennootschap als bedoeld in artikel 187 van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. verhandelbare aandelen die zijn uitgegeven door een rechtspersoon, opgericht naar
het recht van een andere lidstaat als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel
toezicht dan Nederland, die gelijk te stellen zijn met aandelen als bedoeld onder
1°;
3°. certificaten van aandelen of andere met certificaten van aandelen gelijk te stellen
verhandelbare waardebewijzen;
instelling in het buitenland:
een instelling met zetel in het buitenland waaraan het op grond van het op die instelling
van toepassing zijnde recht is toegestaan ten name van cliënten rekeningen in effecten
te administreren of aan te houden;
partij in de bewaarketen:
centraal instituut, rechtspersoon die als aangesloten instelling door een centraal
instituut is toegelaten, beleggingsonderneming of bank in de zin van artikel 1:1 van
de Wet op het financieel toezicht waaraan het op grond van die wet is toegestaan beleggingsdiensten
te verlenen respectievelijk het bedrijf van bank uit te oefenen, bewaarder of instelling
in het buitenland of instelling buiten de Europese Economische Ruimte met een functie
vergelijkbaar met die van centraal instituut;
§ 6.2. Meldplicht en openbaar bod
Artikel 37
1. Indien de meldplicht op grond van artikel 11, eerste lid, betrekking heeft op een
openbaar bod op een beursgenoteerde doelonderneming wordt de melding gelijktijdig
gedaan met een aankondiging van het openbaar bod als bedoeld in artikel 5:70, eerste
lid, van de Wet op het financieel toezicht of een aankondiging als bedoeld in artikel 5,
eerste tot en met derde lid, van het Besluit openbare biedingen Wft.
2. Een verplicht bod als bedoeld in artikel 5:70, eerste lid, van de Wet op het financieel
toezicht wordt niet gestand gedaan overeenkomstig artikel 16 van het Besluit Openbare
Biedingen Wft, voordat Onze Minister een mededeling heeft gedaan aan een meldingsplichtige
dat geen toetsingsbesluit vereist is, een toetsingsbesluit is genomen of als een toetsingsbesluit
is vastgesteld overeenkomstig artikel 25, derde lid, onderdeel a.
§ 6.3. Identiteitsonderzoek en -vaststelling
Artikel 38
1. Indien bij Onze Minister, al dan niet na een melding op grond van deze wet, onduidelijkheid
bestaat over de eigendomsstructuur en -verhoudingen binnen de verwerver, voor zover
deze een beursgenoteerde onderneming is, of binnen de beursgenoteerde doelonderneming
stelt de verwerver of doelonderneming, op verzoek van Onze Minister om niet een onderzoek
in naar de identiteit van een houder van zeggenschap of significante invloed en de
banden die deze heeft met derden.
2. Indien de identiteit van de houder of houders van een aandelenbelang niet met zekerheid
is vast te stellen, wordt geacht verwerver te zijn en de daaraan verbonden zeggenschap
of significante invloed in een beursgenoteerde doelonderneming uit te oefenen, de
natuurlijke persoon of rechtspersoon die op grond van het onderzoek, bedoeld in het
eerste lid, of op een andere wijze, als laatste is geïdentificeerd als deelgenoot
in een depot of als cliënt waarvoor een aandelenbelang wordt bewaard, geadministreerd
of aangehouden. Het bepaalde in de eerste volzin betreft het volledige aandelenbelang
dat de betreffende natuurlijke persoon of rechtspersoon houdt in de betrokken partij.
3. Een partij in de bewaarketenverleent medewerking aan een beursgenoteerde doelonderneming
bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.
4. De medewerking, bedoeld in het derde lid, wordt door een partij als bedoeld in het
derde lid die een instelling in het buitenland met een zetel buiten de Europese Economische
Ruimte is of die een instelling met een zetel buiten de Europese Economische Ruimte
met een functie vergelijkbaar met die van centraal instituut is, uitsluitend verleend
voor zover de wetgeving van dat land zich daartegen niet verzet.
5. Indien, ondanks het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, de identiteit van de houder
of houders van een aandelenbelang niet met zekerheid is vast te stellen, wordt voor
de toepassing van deze wet ingeval van een beursgenoteerde doelonderneming onder verwerver
telkens verstaan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op grond van het tweede
lid, geacht is verwerver te zijn. De toepassing van dit artikellid wordt actief kenbaar
gemaakt bij de toepassing van de artikelen 12, 23, 24, 25, 30, 31 en 42 aan de alsdan
vastgestelde verwerver.
Artikel 39
1. Het onderzoek, bedoeld in artikel 38, eerste lid, omvat het inwinnen van informatie
bij partijen in de bewaarketen.
2. Op het onderzoek, bedoeld in eerste lid, zijn de artikelen 49a, 49b, eerste, tweede,
vierde, vijfde lid, 49d en 49e van de Wet giraal effectenverkeer van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat:
a. in aanvulling op artikel 49a, onderdeel d, van de Wet giraal effectenverkeer onder
een uitgevende instelling tevens wordt verstaan: een beursgenoteerde onderneming;
b. in aanvulling op artikel 49b, eerste lid, onderdeel d, van de Wet giraal effectenverkeer
een uitgevende instelling tevens een bewaarder kan verzoeken informatie te verstrekken
over de beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet
op het financieel toezicht of van een icbe als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet op
het financieel toezicht;
c. in afwijking van artikel 49d van de Wet giraal effectenverkeer een beursgenoteerde
onderneming de resultaten van het onderzoek meldt aan Onze Minister.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze
waarop het inwinnen van informatie, bedoeld in het eerste lid, op grond van artikel 49b,
eerste lid, van de Wet giraal effectenverkeer gelezen in samenhang met het vorige
lid, wordt gedaan en beantwoord.
Artikel 40
1. Een beursgenoteerde onderneming stelt bij de uitvoering van een onderzoek als bedoeld
in artikel 38, eerste lid, telkens de tot dusver als laatste geïdentificeerde natuurlijke
persoon of rechtspersoon die niet de verwerver is er van op de hoogte dat hij wordt
geacht verwerver te zijn als bedoeld in artikel 38, tweede lid, en welke gevolgen
daarvan op grond van deze wet verbonden kunnen zijn.
2. De tijdens het onderzoek, bedoeld in artikel 38, eerste lid, tot dusver als laatste
geïdentificeerde natuurlijke persoon of rechtspersoon die een partij in de bewaarketen
is en die aan de beursgenoteerde onderneming de identiteit niet kenbaar maakt van
een deelgenoot in een door die partij gehouden depot of van een cliënt voor wie die
partij de door de beursgenoteerde onderneming uitgegeven effecten met een aandelenkarakter
bewaart, administreert of aanhoudt, geleidt een van de beursgenoteerde onderneming
afkomstig schriftelijk bericht met een verzoek tot identiteitsvaststelling onverwijld
door naar de deelgenoten of cliënten voor wie die partij direct of indirect een aandelenbelang
houdt respectievelijk bewaart, administreert of aanhoudt.
3. De informatie die in een door te geleiden bericht als bedoeld in het tweede lid wordt
verzocht, is:
a. voor een deelgenoot in een depot van een centraal instituut, de informatie, bedoeld
in artikel 49b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet giraal effectenverkeer;
b. voor een deelgenoot in een depot van een intermediair als bedoeld in artikel 1 van
de Wet giraal effectenverkeer, de informatie, bedoeld in artikel 49b, eerste lid,
onderdeel b, van de Wet giraal effectenverkeer;
c. voor een client voor wie een instelling in het buitenland, en met inbegrip van een
instelling buiten de Europese Economische Ruimte met een functie vergelijkbaar met
die van centraal instituut, de door de beursgenoteerde onderneming uitgegeven effecten
met een aandelenkarakter bewaart, administreert of aanhoudt, de informatie, bedoeld
in artikel 49b, eerste lid, onderdeel c, van de Wet giraal effectenverkeer.
4. Een door te geleiden bericht als bedoeld in het tweede lid, vermeldt:
a. de adresgegevens van de beursgenoteerde onderneming en het e-mailadres waaronder deze
onderneming bereikbaar is;
b. dat het verzoek ertoe strekt degene voor wie het bericht beoogd is in de gelegenheid
te stellen de in het bericht verzochte informatie onverwijld aan de beursgenoteerde
onderneming te verstrekken;
c. de gevolgen die het niet onverwijld overgaan tot verstrekking van de verzochte informatie
kan hebben voor door de ontvanger van het bericht direct of indirect gehouden, bewaarde,
geadministreerde of aangehouden door de beursgenoteerde onderneming uitgegeven effecten
met een aandelenkarakter;
d. dat ontvangen informatie uitsluitend wordt gebruikt ter uitvoering van deze wet en
op de verkregen informatie de geheimhouding krachtens deze wet van toepassing is.
5. De beursgenoteerde onderneming informeert de tot dusver als laatste geïdentificeerde
natuurlijke persoon of rechtspersoon die tevens partij in een bewaarketen, bedoeld
in het tweede lid, is, indien de hoedanigheid als laatste geïdentificeerde op een
ander is overgegaan als resultaat van de informatie-uitwisseling op grond van het
tweede tot en met vierde lid.
6. Bij het beëindigen van het onderzoek, bedoeld in artikel 38, eerste lid, stelt de
beursgenoteerde onderneming de als laatste geïdentificeerde natuurlijke persoon of
rechtspersoon hiervan op de hoogte.
7. De beursgenoteerde onderneming verstrekt krachtens dit artikel verkregen gegevens
onverwijld aan Onze Minister en deelt aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon,
bedoeld in het tweede lid, die het bericht, bedoeld in het tweede lid, heeft doorgeleid
of aan een door deze natuurlijke persoon of rechtspersoon aangewezen derde, mede dat
de verzochte gegevens zijn verkregen.
Artikel 41
1. Een beursgenoteerde onderneming:
a. is verplicht tot geheimhouding van de gegevens, bedoeld in artikel 40, derde lid,
waarvan zij kennis neemt;
b. verleent geen volmacht om namens haar gegevens, bedoeld in artikel 40, derde lid,
te ontvangen;
c. verwerkt de gegevens, bedoeld in artikel 40, derde lid, uitsluitend voor zover dit
noodzakelijk is ter uitvoering van deze wet.
2. Rechtspersonen hebben het recht om gegevens betreffende hun identiteit die door de
beursgenoteerde onderneming verkregen zijn na doorgeleiding van een bericht als bedoeld
in artikel 40, tweede lid, te corrigeren wanneer deze onvolledig of onjuist zijn gebleken.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze
van verwerking van de gegevens, bedoeld in artikel 40, derde lid, en over de bewaartermijnen
daarvan door de doelonderneming en door Onze Minister die deze gegevens ter uitvoering
van deze wet heeft verkregen.
§ 6.4. Terugbrengen verboden zeggenschap of significante invloed
Artikel 42
1. Indien een verwervingsactiviteit is uitgevoerd, terwijl er ten tijde van of na de
uitvoering sprake is van een verbod op grond van artikel 25, tweede lid, onderdeel
b, of artikel 25, derde lid, onderdeel a, en de afwikkeling van de verwervingsactiviteit
heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van een effectenafwikkelingssysteem, gelast
Onze Minister de verwerver, binnen een door Onze Minister vast te stellen redelijke
termijn de zeggenschap of significante invloed die met deze verwervingsactiviteit
is verkregen terug te brengen of te beëindigen zodat niet meer wordt gehandeld in
strijd met het opgelegde verbod.
2. De verwerver of doelonderneming geeft uitvoering aan de last, opgelegd op grond van
het eerste lid.
3. De verwerver of doelonderneming stelt Onze Minister onverwijld op de hoogte van de
wijze waarop aan de last is voldaan.
4. Onze Minister doet mededeling aan de andere bij de verwervingsactiviteit betrokken
meldingsplichtigen van een opgelegde last als bedoeld in het eerste lid. De beursgenoteerde
doelonderneming informeert, indien van toepassing, de beheerder van een depot.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de wijze waarop en de periode waarbinnen een last als bedoeld in eerste lid ten uitvoer
wordt gelegd.
Artikel 43
1. Indien na verloop van de termijn, bedoeld in artikel 42, eerste lid, de zeggenschap
of significante invloed in een beursgenoteerde doelonderneming niet overeenkomstig
de last, bedoeld in artikel 42, eerste lid, is teruggebracht:
a. is de beursgenoteerde doelonderneming bij uitsluiting onherroepelijk gemachtigd tot
gehele vervreemding of tot terugbrenging namens en voor rekening van de verwerver
van de zeggenschap of het aandelenbelang; en
b. is de beursgenoteerde doelonderneming verplicht een aandeel of zeggenschap te vervreemden
of een aandelenbelang te vervreemden of terug te brengen namens en voor rekening van
de verwerver.
2. Indien de verwerver deelgenoot is in een depot dan wel cliënt is van een bewaarder,
verstrekt de beursgenoteerde doelonderneming ter uitvoering van de verplichting, bedoeld
in het eerste lid, onderdeel b, aan de houder van dat depot respectievelijk aan die
bewaarder, de opdracht het aandelenbelang te vervreemden of terug te brengen namens
en voor rekening van de verwerver.
3. Indien een partij als houder van een depot of als bewaarder geen medewerking verleent
aan de uitvoering van een opdracht tot vervreemding of terugbrenging van een tot de
naar een doelonderneming te herleiden aandelenbelang, verstrekt de beursgenoteerde
doelonderneming ter uitvoering van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
b, de opdracht tot het vervreemden of terugbrengen van het aandelenbelang aan de eerstvolgende:
a. depothouder die voor deze partij een aandelenbelang in een depot houdt dat te herleiden
is tot de beursgenoteerde doelonderneming, of
b. bewaarder die voor deze partij een aandelenbelang bewaart, administreert of aanhoudt.
De toepassing van de vorige volzin wordt herhaald totdat aan de opdracht uitvoering
is gegeven door een partij in de bewaarketen.
4. Een houder van een depot of bewaarder waaraan een opdracht tot vervreemding of terugbrenging
als bedoeld in het tweede of derde lid, is verstrekt, vermindert bij de uitvoering
daarvan het tegoed in het desbetreffende depot met een hoeveelheid waarvoor de verwerver
met zijn aandelenbelang direct of indirect deelgenoot is in dat depot. De vermindering
vindt alleen plaats ten laste van de verwerver die direct of indirect deelgenoot is
in het depot of cliënt is van een bewaarder.
5. Degene tot wie een opdracht van een beursgenoteerde doelonderneming als bedoeld in
het tweede of derde lid zich richt, verleent zoveel mogelijk medewerking aan de tenuitvoerlegging
daarvan.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over:
a. de termijn waarbinnen uitvoering wordt gegeven aan het eerste lid, en
b. de wijze waarop, voor zover van toepassing, opbrengst wordt verstrekt aan of ten bate
komt van de verwerver.
Artikel 44
1. Indien ondanks een door de beursgenoteerde doelonderneming verstrekte opdracht als
bedoeld in artikel 43, tweede en derde lid, geen enkele partij daaraan uitvoering
geeft of kan geven, meldt de beursgenoteerde doelonderneming dit aan Onze Minister.
2. Na een melding als bedoeld in het eerste lid te hebben gedaan, draagt Onze Minister
de beursgenoteerde doelonderneming op om het aandelenbelang waarvoor de verwerver
direct of indirect deelgenoot in een depot is dat door een centraal instituut of instelling
wordt gehouden met uitsluiting van anderen te leveren aan de verwerver door de volgende
handelingen te verrichten:
a. dit aandelenbelang in het aandeelhoudersregister, bedoeld in artikel 85, van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek op naam van de verwerver in te schrijven;
b. het aandelenbelang dat in dit aandeelhoudersregister geregistreerd staat op naam van
een centraal instituut of instelling buiten de Europese Economische Ruimte met een
functie vergelijkbaar met die van centraal instituut in dat register evenredig te
verminderen met het aandelenbelang dat op naam van de verwerver is ingeschreven; en
c. een centraal instituut of instelling buiten de Europese Economische Ruimte met een
functie vergelijkbaar met die van centraal instituut te verzoeken het door dat instituut
of die instelling gehouden depot evenredig te verminderen met het tegoed dat overeenkomt
met het aandelenbelang dat op naam van de verwerver is ingeschreven.
3. Bij het verzoek, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, deelt de beursgenoteerde
doelonderneming de identiteit van de verwerver mede en zover beschikbaar de gegevens
van de eerstvolgende partij in de bewaarketen.
4. Een centraal instituut of instelling buiten de Europese Unie met een functie vergelijkbaar
met die van centraal instituut verleent medewerking aan de uitvoering van de door
een beursgenoteerde doelonderneming gegeven opdracht tot levering, bedoeld in het
tweede lid.
5. Een partij in de bewaarketen die direct of indirect een aandelenbelang in een depot
voor de verwerver houdt dan wel degene die een aandelenbelang bewaart, administreert
of aanhoudt voor de verwerver als direct of indirect deelgenoot, vermindert het voor
de verwerver in het depot aanwezige of bewaarde, geadministreerde of aangehouden aandelenbelang
met de hoeveelheid aandelen die op naam van de verwerver is gesteld als bedoeld in
het tweede lid.
6. Het vijfde lid is niet van toepassing op de partij in de bewaarketen voor wie een
wijziging in tenaamstelling als bedoeld in het tweede lid, heeft plaatsgevonden.
7. De inschrijving en wijziging van tenaamstelling in het aandeelhoudersregister kan
worden tegengeworpen aan een ieder die na de datum van opdracht tot tenaamstelling,
bedoeld in het tweede lid, deelgenoot is geworden in een depot of voor wie na deze
datum een aandelenbelang wordt bewaard, geadministreerd of aangehouden.
8. Nadat de beursgenoteerde doelonderneming het aandelenregister heeft gewijzigd, bedoeld
in het tweede lid, geeft de beursgenoteerde doelonderneming uitvoering aan de verplichting,
bedoeld in artikel 43, eerste lid.
§ 6.5. Kennisgeving verwerver van schorsing uitoefening rechten
Artikel 45
1. Een partij in de bewaarketen onthoudt zich van gedragingen waarvan hij weet of redelijkerwijs
behoort te weten dat de verwerver of beursgenoteerde doelonderneming, daardoor in
strijd met het bepaalde in artikel 30 kan handelen.
2. In geval van een schorsing als bedoeld in artikel 30, verzoekt de beursgenoteerde
doelonderneming een partij in de bewaarketen, een bericht door te geleiden aan de
verwerver waarin het volgende wordt vermeld:
a. de adresgegevens van de beursgenoteerde doelonderneming en het e-mailadres waaronder
deze onderneming bereikbaar is;
b. de mededeling dat de verwerver ingevolge het besluit van Onze Minister is geschorst
in al zijn rechten met uitzondering van het recht op de opbrengsten van een onderneming,
dividend en de ontvangst van uitkeringen uit de reserves van het recht op dividend
en recht op uitkering uit de reserves;
c. de adresgegevens van Onze Minister.
3. Een partij in de bewaarketen verleent medewerking aan een beursgenoteerde doelonderneming
bij het gevolg geven aan het verzoek, bedoeld in het tweede lid.
4. Indien de medewerking niet wordt verleend, meldt een beursgenoteerde doelonderneming
dit aan Onze Minister.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de wijze waarop aan de verplichting, bedoeld in artikel 31, gevolg wordt gegeven door
de doelonderneming. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de wijze waarop:
a. deelname van de verwerver aan de algemene vergadering wordt verhinderd;
b. het verstrekken van relevante informatie aan de verwerver wordt beperkt zonder afbreuk
te doen aan de informatieverplichtingen aan overige belanghebbenden;
c. het bestuur van de beursgenoteerde doelonderneming geen gevolg geeft aan de aanwijzingen
of instructies van de verwerver voor zover deze statutair mogelijk zijn gemaakt; en
d. de beursgenoteerde doelonderneming andere maatregelen treft om toegang tot informatiesystemen
en vestigingen van de doelonderneming en daarin aanwezige data en productiemiddelen
door de verwerver te verhinderen.
HOOFDSTUK 7. TOEZICHT EN HANDHAVING
Artikel 46
Met het toezicht op de naleving van deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister
aangewezen ambtenaren.
Artikel 47
1. De op grond van artikel 46 aangewezen ambtenaren zijn in afwijking van artikel 5:15,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd een woning zonder toestemming
van de bewoner binnen te treden en te doorzoeken, voor zover:
a. dat voor de uitoefening van de in artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde
bevoegdheden redelijkerwijs noodzakelijk is; en
b. het betreft:
1°. een woning van de verwerver, bestuurder, leidinggevende of sleutelfunctionaris van
de verwerver of de doelonderneming; of
2°. een woning waarin de verwerver of doelonderneming gevestigd is.
2. Zo nodig oefenen zij de bevoegdheid tot binnentreding en doorzoeken uit met behulp
van de sterke arm.
Artikel 48
1. Voor het binnentreden en doorzoeken, bedoeld in artikel 47, eerste lid, is een voorafgaande
machtiging vereist van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken
bij de rechtbank Rotterdam, waaraan een verzoek van een op grond van artikel 46 aangewezen
ambtenaar ten grondslag ligt. De vereiste machtiging kan bij wijze van voorzorgsmaatregel
worden gevraagd. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.
2. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen.
3. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris staat voor zover het verzoek om een
machtiging niet is toegewezen, voor de op grond van artikel 46 aangewezen ambtenaren
binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank Rotterdam.
4. Het binnentreden en doorzoeken vindt plaats onder toezicht van de rechter-commissaris.
5. De rechter-commissaris die de machtiging heeft gegeven, kan degene die bevoegd is
binnen te treden en tot doorzoeking gemachtigd is, vergezellen.
6. Dit artikel geldt in afwijking van de artikelen 2, 3 en 8 van de Algemene wet op
het binnentreden.
Artikel 49
1. Een machtiging als bedoeld in artikel 48, eerste lid, is met redenen omkleed en ondertekend
en vermeldt:
a. de naam van de rechter-commissaris die de machtiging heeft gegeven;
b. de naam of het nummer en de hoedanigheid van degene aan wie de machtiging is gegeven;
c. de wettelijke bepaling waarop de doorzoeking berust en het doel waartoe wordt doorzocht;
d. de dagtekening.
2. Indien het doorzoeken dermate spoedeisend is dat de machtiging niet tevoren op schrift
kan worden gesteld, zorgt de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling.
3. De machtiging blijft ten hoogste van kracht tot en met de derde dag na die waarop
zij is gegeven.
4. Dit artikel geldt in afwijking van artikel 6 van de Algemene wet op het binnentreden.
Artikel 50
1. De ambtenaar die een doorzoeking als bedoeld in artikel 47, eerste lid, heeft verricht,
maakt op zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag op omtrent de doorzoeking.
2. In het verslag vermeldt hij:
a. zijn naam of nummer en zijn hoedanigheid;
b. de dagtekening van de machtiging en de naam van de rechter-commissaris die de machtiging
heeft gegeven;
c. de wettelijke bepaling waarop de doorzoeking berust;
d. de plaats waar is doorzocht en de naam van degene bij wie de doorzoeking is verricht;
e. het tijdstip waarop de doorzoeking is begonnen en is beëindigd;
f. hetgeen tijdens het doorzoeken is verricht en overigens is voorgevallen;
g. de namen of nummers en de hoedanigheid van de overige personen die aan de doorzoeking
hebben deelgenomen.
3. Het verslag wordt uiterlijk op de vierde dag na die waarop de doorzoeking is beëindigd,
toegezonden aan de rechter-commissaris die de machtiging heeft gegeven.
4. Een afschrift van het verslag wordt uiterlijk op de vierde dag na die waarop de doorzoeking
is beëindigd, aan degene bij wie de doorzoeking is verricht, uitgereikt of toegezonden.
Indien het doel waartoe is doorzocht daartoe noodzaakt, kan deze uitreiking of toezending
worden uitgesteld. Uitreiking of toezending geschiedt in dat geval, zodra het belang
van dit doel het toestaat. Indien het niet mogelijk is het afschrift uit te reiken
of toe te zenden, houdt de rechter-commissaris of de ambtenaar die de doorzoeking
heeft verricht, het afschrift gedurende zes maanden beschikbaar voor degene bij wie
de doorzoeking is verricht.
Artikel 51
1. Onze Minister kan in geval van overtreding van de artikelen 13, vierde lid, 14, vierde
lid, eerste volzin, 16, tweede lid, tweede volzin, 17, tweede lid, tweede volzin,
28, zesde lid, 31, 32, derde lid, eerste volzin, 34, zesde lid, zevende lid en achtste
lid, 35, eerste lid, 38, derde lid, 40, eerste lid, tweede lid, vijfde lid, 42, tweede
lid, 43, eerste lid, onderdeel b, tweede lid, derde lid, vierde lid, vijfde lid, 44,
vierde lid, vijfde lid, achtste lid, 45, eerste lid, tweede lid en derde lid de overtreder:
a. een last onder bestuursdwang opleggen; en
b. een bestuurlijke boete opleggen.
2. Onze Minister kan in geval van overtreding van de artikelen, 10, eerste lid, 26,
eerste lid, 28, vijfde lid, 30, 37, tweede lid, 40, zesde lid en zevende lid, 41 eerste
lid en tweede lid, 42, derde lid, 44, eerste lid, 45, vierde lid, 58, tweede lid,
de overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
3. De bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt ten hoogste
een geldboete van het bedrag van de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde
lid, van het Wetboek van Strafrecht of, indien de zesde categorie geen passende bestraffing
toelaat, ten hoogste 10% van de omzet van de desbetreffende onderneming.
4. Onze Minister kan in het geval van een overtreding van de artikelen 38, derde lid,
40, tweede lid, 43, vierde lid, 44, vierde lid en vijfde lid, 45, eerste lid en 45,
derde lid, de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 10% van de
omzet van de groep waarvan de desbetreffende partij in de bewaarketen, deel uitmaakt.
HOOFDSTUK 8. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN
Artikel 52
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 7 van bijlage 2 wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:
Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames.
B
In artikel 11 van bijlage 2 wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:
Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames.
Artikel 53
Bij de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de Wet nadeelcompensatie en
schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, vervalt artikel 27, vijfde lid, van
deze wet.
Artikel 54
Aan artikel 28, vierde lid, van de Handelsregisterwet 2007 wordt, onder vervanging
van de punt aan het slot van dat lid door een puntkomma, een onderdeel n toegevoegd,
luidende:
n. Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat, voor de uitvoering van de Wet veiligheidstoets
investeringen, fusies en overnames.
Artikel 55
Na artikel 14a.15 van de Telecommunicatiewet wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 14a.16
Artikel 34, eerste lid, derde tot en met zevende lid, negende tot en met elfde lid
en dertiende en veertiende lid, van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies
en overnames, is van overeenkomstige toepassing op dit hoofdstuk.
Artikel 56
Artikel 4, vierde lid, van de Uitvoeringswet screeningsverordening buitenlandse directe
investeringen komt te luiden:
4. Onze verantwoordelijke Minister kan, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering
van deze wet, voorts de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzoeken
mededeling als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel f, van de Wet op de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten 2017 te doen of de Minister van Defensie verzoeken mededeling
als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van die wet te doen.
Artikel 57
In artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten wordt in de alfabetische
volgorde ingevoegd:
de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, de artikelen 10, eerste
lid, 13, vierde lid, 14, vierde lid, eerste volzin, 16, tweede lid, tweede volzin,
17, tweede lid, tweede volzin, 26, eerste lid, 28, vijfde lid, zesde lid, 30, 31,
32, derde lid, eerste volzin, 34, zesde lid, zevende lid en achtste lid, 35, eerste
lid, 37, tweede lid, 38, derde lid, 40, eerste lid, tweede lid, vijfde lid, zesde
lid en zevende lid, 41, eerste en tweede lid, 42, tweede lid en derde lid, 43, eerste
lid, onderdeel b, tweede lid, derde lid, vierde lid, vijfde lid, 44, eerste lid en
vierde lid, vijfde lid, achtste lid, 45, eerste lid, tweede lid, derde en vierde lid,
58, tweede lid;.
HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN
Artikel 58
1. Indien bij Onze Minister een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden is ontstaan
dat een verwervingsactiviteit die heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de inwerkingtreding
van deze wet, maar na 8 september 2020, een risico voor de nationale veiligheid zou
kunnen opleveren, kan Onze Minister de betrokkenen bij de verwervingsactiviteit binnen
acht maanden na de inwerkingtreding van deze wet gelasten alsnog een melding te doen,
waarna Onze Minister de verwervingsactiviteit kan beoordelen op risico’s voor de nationale
veiligheid en op basis van deze beoordeling een mededeling als bedoeld in artikel 10,
eerste lid, onderdeel a, kan doen of een ambtshalve toetsingsbesluit kan nemen.
2. De betrokkenen geven uitvoering aan de last, opgelegd op grond van het eerste lid,
tot het doen van melding, waarop artikel 11, tweede tot en met vijfde lid, eerste
volzin, van overeenkomstige toepassing is.
3. Op het nemen van een ambtshalve toetsingsbesluit is artikel 16, derde lid, en artikel 18,
eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op een verwervingsactiviteit die betrekking
heeft op een doelonderneming:
a. die actief is op het gebied van sensitieve technologie, die is aangewezen op grond
van artikel 8, derde lid; of
b. die dat is door zeggenschap of significante invloed uit te oefenen op een doelonderneming
als bedoeld in onderdeel a.
Artikel 59
Onze Minister zendt vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal
een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Artikel 60
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 61
Deze wet wordt aangehaald als: Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
De Minister van Justitie en Veiligheid,
Ondertekenaars
-
, -
,
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 17 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 3 | Voor | |
JA21 | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | |
BBB | 1 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Niet deelgenomen | |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.