Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 872 Wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met het afschaffen van de collectiviteitskorting
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Met dit wetsvoorstel wordt de collectiviteitskorting op zorgverzekeringen afgeschaft.
Zorgverzekeraars moeten voor dezelfde zorgverzekering dezelfde premie in rekening
brengen. Thans mogen zij een korting op de premie geven aan deelnemers van een collectiviteit.
Gebleken is dat de doelstelling van de collectiviteitskorting niet wordt gerealiseerd.
De doelstelling is het teruggeven van besparingen op de (zorg)kosten verkregen door
het maken van (zorg)inhoudelijke afspraken ten behoeve van een collectiviteit van
verzekerden, bijvoorbeeld op het gebied van een doelmatige zorginkoop, leefstijl,
preventie of beheerslasten. Het blijkt dat bij verreweg de meeste collectiviteiten
de korting niet gelegitimeerd kan worden door (zorg)inhoudelijke afspraken. In plaats
daarvan wordt de korting bekostigd door een opslag op de premie en vindt er kruissubsidiëring tussen verzekerden binnen en buiten het collectief plaats. Bovendien
draagt het grote aantal collectiviteiten niet bij aan een overzichtelijk polisaanbod
voor verzekerden. Eerdere maatregelen om de collectiviteitskorting te legitimeren
waaronder de organisatie van een werkconferentie, de ontwikkeling van zorginhoudelijke
criteria door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), het stellen van transparantievereisten
en het verlagen van de collectiviteitskorting naar 5 procent, hebben niet gewerkt.
Daarom wordt de collectiviteitskorting afgeschaft. De afschaffing kan per 2023 geëffectueerd
worden.
2. Doel collectiviteitskorting
Een zorgverzekeraar kan met een werkgever overeenkomen een geldelijk voordeel te verstrekken
indien diens werknemers, voormalige werknemers of hun gezinsleden bij hem een bepaalde
zorgverzekering afsluiten. Het voordeel mag per persoon niet meer bedragen dan 5 procent
van de premiegrondslag1. Voor zover het voordeel wordt doorgegeven aan de verzekeringnemer, geschiedt dat
in de vorm van een korting op de premie. De zorgverzekeraar kan een dergelijke overeenkomst
ook aangaan met een rechtspersoon, niet zijnde een werkgever, met betrekking tot de
zorgverzekering voor degenen wier belangen die rechtspersoon behartigt. Dit is geregeld
in artikel 18 van de Zorgverzekeringswet (Zvw). In deze memorie van toelichting wordt
kortheidshalve gesproken over collectiviteit, deelnemer en collectiviteitskorting.
De mogelijkheid tot het bieden van een collectiviteitskorting is gecreëerd zodat,
rekening houdend met de kenmerken en omvang van de verschillende collectiviteiten,
het geldelijk voordeel dat met een collectiviteit behaald kan worden via bijvoorbeeld
doelmatige zorginkoop, serviceverlening, administratie en beheerslasten ten goede
komt aan de verzekeringnemer via een korting op de premie en/of aan de collectiviteit.
Ook zouden afspraken tussen de zorgverzekeraar en de collectiviteit gemaakt kunnen
worden die zijn gericht op preventie. Daarmee kan de schadelast voor de zorgverzekering
beperkt worden. Verder zou een collectiviteit tegenwicht bieden aan zorgverzekeraars.
Een groep staat immers sterker dan het individu.
Kruissubsidiëring werd als onwenselijk beschouwd.2 Bij kruissubsidiëring wordt de collectiviteitskorting niet gefinancierd op basis
van een besparing op de (zorg)uitgaven, maar via een opslag die de zorgverzekeraar
op de premie vraagt. De premie wordt eerst verhoogd om deze verhoging vervolgens aan
sommigen terug te geven alsof het een korting is. Individueel verzekerden betalen
via de premieopslag mee aan de collectiviteitskorting van collectief verzekerden.
Ook betalen verzekerden met een relatief lage collectiviteitskorting mee aan hoge
collectiviteitskortingen. Dit verstoort de solidariteit tussen verzekerden en vormt
een aantasting van het sociale karakter van de zorgverzekering.
3. De praktijk en eerdere maatregelen
In de afgelopen jaren zijn diverse initiatieven ondernomen om de oorspronkelijke doelstelling
voor collectiviteiten te verwerkelijken en de transparantie van het polisaanbod te
verbeteren.
Onderzoeken Zorgweb en de NZa (2016)
In 2016 vonden twee onderzoeken naar collectiviteiten plaats: een onderzoek door Zorgweb
naar de feiten rondom collectiviteiten3 en een monitor uitgevoerd door de NZa.4 Hieruit bleek dat er meer dan 60.000 collectiviteiten waren, waarvan het merendeel
zeer klein (93 procent had minder dan 250 verzekerden). Zorgverzekeraars bleken niet
specifiek zorg in te kopen voor collectiviteiten. Voor een derde van de collectiviteiten
werden wel aanvullende afspraken gemaakt, maar deze richtten zich meestal niet op
de zorgverzekering maar op bijvoorbeeld extra dekkingen vanuit de aanvullende verzekering.
De collectiviteitskorting bleek niet te worden gefinancierd uit besparingen voor de
collectiviteit, maar via een opslag die de zorgverzekeraar op de premie legt. De premie
op de zorgverzekering wordt eerst verhoogd om deze verhoging vervolgens aan sommige
verzekerden terug te geven alsof het een korting is. Individueel verzekerden betalen
dan via de premieopslag mee aan de collectiviteitskorting van collectief verzekerden.
Ook betalen verzekerden met een relatief lage collectiviteitskorting mee aan hoge
collectiviteitskor tingen van andere verzekerden.
Verzekerden hebben de mogelijkheid om jaarlijks de zorgverzekering te kiezen die het
beste bij hun voorkeuren en zorgbehoefte past. Hiervoor is het belangrijk dat zij
op basis van beschikbare informatie een weloverwogen keuze kunnen maken. Het grote
aantal collectiviteiten bleek een negatief effect te hebben op de overzichtelijkheid
van de zorgverzekeringsmarkt. Een onoverzichtelijke zorgverzekeringsmarkt bemoeilijkt
het keuzeproces voor verzekerden.
Op basis van de resultaten van de onderzoeken zijn zorgverzekeraars gevraagd om collectiviteiten
te heroverwegen op basis van hun bijdrage aan de zorg en de zorgverzekeringsmarkt.
Betrokken partijen zijn opgeroepen meer werk te maken van specifieke, zorginhoudelijke
afspraken waardoor voor collectiviteiten besparingen worden gegenereerd die de collectiviteitskorting
kunnen legitimeren.
Werkconferentie (2017)
Vervolgens is in 2017 een werkconferentie georganiseerd om de best practices met betrekking
tot collectiviteiten uit te wisselen. De best practices die zijn uitgewisseld, hadden
voornamelijk betrekking op verzuimpreventie en duurzame inzetbaarheid, met name bij
werkgeverscollectiviteiten. De mogelijke besparingen die hiermee gepaard gaan, leveren
geen (directe) verlaging op van de kosten voor de zorgverzekering. Bovendien konden
de best practices geen financiële onderbouwing van de besparing laten zien.5
Verkenning Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) naar zorginhoudelijke criteria (2017)
De NZa heeft in 2017 in kaart gebracht hoe zorginhoudelijke afspraken meer onderdeel
kunnen gaan uitmaken van de collectiviteiten.6 De analyse van de NZa laat zien dat zorginhoudelijke afspraken niet eenvoudig te
realiseren zijn. Inhoud en omvang van het basispakket zijn immers bij of krachtens
de Zvw vastgelegd. Wel is het voor een zorgverzekeraar mogelijk om bij de zorginkoop
voor de uitvoering van het basispakket rekening te houden met de verzekerdenpopulatie
van een collectiviteit.
De NZa heeft drie cumulatieve criteria geformuleerd waaraan zorginhoudelijke afspraken
moeten voldoen om een collectiviteitskorting te legitimeren: (1) verlichting van de
schadelast voor de zorgverzekering, (2) toegespitst op de populatie van de collectiviteit
en (3) bovenop bestaande wettelijke verplichtingen. Wat betreft de eerste norm heeft
de NZa opgemerkt dat zorgverzekeraars aannemelijk moeten kunnen maken dat de zorginhoudelijke
afspraak – op korte en/of lange termijn – tot een verlichting van de schadelast voor
de zorgverzekering leidt. Wat betreft de tweede norm moeten zorgverzekeraars en collectiviteiten
kunnen motiveren waarom een afspraak juist voor deze collectiviteit relevant en daardoor
effectief is. Het derde criterium stelt dat zaken die al op basis van andere wet-
en regelgeving verplicht zijn, niet kunnen worden opgevoerd als zorginhoudelijke afspraak
die een collectiviteitskorting legitimeert. Naar het oordeel van de NZa betreft het
open normen die zich niet lenen om opgenomen te worden in een AMvB. Opname in een
AMvB zou leiden tot regelgeving die lastig uitvoerbaar is en een grote mate van rechtsonzekerheid
kent.
Aanpassing informatieverplichting zorgverzekeraars (2017)
De NZa heeft zorgverzekeraars in 2017, op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg
(Wmg), verplicht om op hun websites duidelijk te vermelden welke modelovereenkomst
ten grondslag ligt aan de collectiviteit.7 De verschillende collectiviteiten zijn daarmee herleidbaar tot één van de modelovereenkomsten
van zorgverzekeraars. Het is daarmee voor (potentiële) verzekerden duidelijk welke
zorgverzekering het betreft, zodat hij eenvoudiger alternatieven kan vergelijken.
De NZa ziet toe op de naleving van deze informatieverplichting door zorgverzekeraars.
Onderzoek Zorgweb (2018) en verlaging collectiviteitskorting per 1 januari 2020
In 2018 heeft Zorgweb een nulmeting naar het polisaanbod uitgevoerd. Dit onderzoek
liet zien dat het aantal collectiviteiten in 2018 circa 51.500 bedroeg. Daarbij bleek
de collectiviteitskorting nog steeds gefinancierd te worden op basis van een opslag
op de premie. Er is toen nog niet gekozen voor de verdergaande maatregel tot afschaffing
van de collectiviteitskorting. In plaats daarvan werd de maximale collectiviteitskorting
in eerste instantie gehalveerd. Op die manier werd enerzijds ingegrepen om aantasting
van het sociale karakter van de zorgverzekering tegen te gaan en anderzijds de gelegenheid
geboden aan zorgverzekeraars, werkgevers en belangenorganisaties om gevolg te geven
aan de geïnitieerde maatregelen om het gebruik van de collectiviteitskorting alsnog
in overeenstemming te brengen met de oorspronkelijke doelstelling. Zorgverzekeraars
kregen dus een laatste kans om echt werk te maken van (zorg)inhoudelijke afspraken
die de collectiviteitskorting legitimeren. Voor een collectiviteitskorting van 5 procent
is dat realistischer dan voor een korting van 10 procent. Hierbij werd aangekondigd
dat in 2020 het effect gemeten zou worden om te bepalen of verdergaande maatregelen
nodig zijn.8
Onderzoek Equalis (2020)
Een monitor van het polisaanbod, uitgevoerd door Equalis, laat zien dat het aantal
modeleenovereenkomsten van zorgverzekeringen is gedaald van 72 in 2015 naar 55 in
2020. Het aantal collectiviteiten blijft echter groot, namelijk 47.000 in 2020. De
daling ten opzichte van 2016 kan verklaard worden door een afname van kleine collectiviteiten
die zijn samengevoegd tot een grote en het beëindigen van zogenoemde gelegenheidscollectiviteiten.9 De gemiddelde omvang per collectiviteit is nog steeds (zeer) klein, namelijk 232
verzekerden. In totaal heeft 91 procent van de collectiviteiten minder dan 250 verzekerden.
De meeste collectiviteiten worden via de werkgever afgesloten. Deze collectiviteiten
zijn met gemiddeld 139 verzekerden relatief klein.
De monitor laat verder zien dat bij 89 procent van de collectiviteiten aanvullende
afspraken worden gemaakt, zoals gezondheidsprogramma’s, stoppen met roken interventies
en leefstijlprogramma’s.10 Voor de beoordeling van de afspraken heeft onderzoeksbureau Equalis zich gebaseerd
op de 3 eerder geformuleerde criteria door de NZa (zie paragraaf «Verkenning Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) naar zorginhoudelijke criteria (2017)»). Equalis heeft een effect
als aannemelijk gekwantificeerd indien: 1) er overtuigend bewijs was aangeleverd dat
de ingezette interventie effectief is (op de korte en/of lange termijn) en 2) er aannemelijk
was gemaakt dat de interventie relevant is voor de betreffende collectiviteit en ook
daadwerkelijk kan worden ingezet.
Bij slechts 18 procent van de collectiviteiten van de grote zorgverzekeraars is aannemelijk
gemaakt dat de afspraken leiden tot een besparing. De hoogte van de besparing is hierbij
niet bekend. En bij geen enkele van de collectiviteiten van de kleine zorgverzekeraars
is aannemelijk gemaakt dat sprake is van een besparing op de kosten van het uitvoeren
van de zorgverzekering. Dit betekent voor de gehele zorgverzekeringsmarkt dat bij
een zeer groot deel van de collectiviteiten de collectiviteitskorting nog steeds niet
gelegitimeerd wordt door (zorg)inhoudelijke afspraken en dat hier dus nog altijd sprake
is van kruissubsidiëring.11
Als besparingen door collectiviteiten in een ander domein terecht komen, blijft er
sprake van kruissubsidiëring van de individueel verzekerden of verzekerden met een
lage korting naar collectief verzekerden met een hoge korting. Dat collectiviteiten
baten kunnen hebben buiten het domein van de basisverzekering is zonder twijfel positief.
Alleen is een korting gefinancierd uit een opslag op de premie van de basisverzekering
daarvoor moeilijk te rechtvaardigen. Om een compleet beeld te krijgen rondom collectiviteiten
heeft Equalis wel gekeken naar de baten in aanpalende domeinen (zoals verzuimreductie,
duurzame inzetbaarheid en schuldenproblematiek). Bij slechts 15 procent van de collectiviteiten
van de grote zorgverzekeraars is aannemelijk gemaakt dat er baten zijn in aanpalende
domeinen. Kleine zorgverzekeraars hebben dit bij geen enkele collectiviteit aannemelijk
kunnen maken.
Bij kruissubsidiëring betalen niet alleen verzekerden zonder korting op de premie
mee aan de collectiviteitskorting. Ook verzekerden met een relatief lage collectiviteitskorting
betalen mee aan hoge collectiviteitskortingen van andere verzekerden. De gemiddelde
collectiviteitskorting bedraagt in 2020 4,0 procent. De korting verschilt sterk tussen
verschillende soorten collectiviteiten. Zo ontvangen werkgevers- en studentencollectiviteiten
respectievelijk gemiddeld 4,1 procent en 4,0 procent korting, terwijl de gemiddelde
korting voor patiëntenverenigingen 2,1 procent bedraagt en voor gemeentecollectiviteiten
voor sociale minima 2,8 procent. Aangezien het voorkomt dat de ene collectiviteit
voor hetzelfde product een hogere korting krijgt dan de andere collectiviteit, leidt
dit ertoe dat bijvoorbeeld patiënten en sociale minima meebetalen aan de hoge collectiviteitskortingen
voor studenten en werknemers. Deze aantasting van de risicosolidariteit via de collectiviteitskorting
was zeker niet de bedoeling.
Samenvattend
Zorgverzekeraars en collectiviteiten hebben de afgelopen jaren ruimschoots de kans
gekregen om de collectiviteitskorting te legitimeren zoals bedoeld in de Zvw. Het
aangrijpen van deze kansen is uiteindelijk als voorwaarde gesteld voor het laten voortbestaan
van de collectiviteitskorting. Hoewel er meer werk is gemaakt van collectieve afspraken,
heeft dit niet het gewenste effect gehad. Er blijft sprake van ongewenste kruissubsidiëring
die de solidariteit tussen verzekerden verstoort en een aantasting vormt van het sociale
karakter van de zorgverzekering.
Daarbij blijft het aantal collectiviteiten zeer groot. Onderzoeken laten zien dat
verzekerden het moeilijk vinden om een zorgverzekering te kiezen: er is een te groot
aanbod dat te weinig onderscheidend is.12 Een verzekerde zal niet tot iedere collectiviteit toegang hebben, maar er kan wel
gesteld worden dat het grote aantal collectiviteiten niet bijdraagt aan een overzichtelijk
polisaanbod en een eenvoudig keuzeproces voor verzekerden.
4. Afschaffing van de collectiviteitskorting
Om de ongewenste kruissubsidiëring, en de hiermee gepaarde aantasting van het sociale
karakter van de zorgverzekering, te voorkomen en de overzichtelijkheid op de polismarkt
te vergroten, wordt de collectiviteitskorting afgeschaft. Dit geldt voor alle type
collectiviteiten, dus bijvoorbeeld ook bij werkgeverscollectiviteiten of gemeentepolissen
vindt kruissubsidiëring plaats. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat een
lager kortingspercentage wel onderbouwd kan worden. Bovendien acht de NZa de ruimte
begrensd voor het maken van zorginhoudelijke afspraken met betrekking tot de zorgverzekering.
Na de afschaffing van de collectiviteitskorting13 verdwijnt de opslag waarmee zorgverzekeraars de premie verhogen om de collectiviteitskorting
te verstrekken. Dit betekent dat verzekerden zonder collectiviteit of degenen met
een relatief lage collectiviteitskorting niet langer meebetalen aan (hogere) collectiviteitskortingen
van andere verzekerden.
Zorgverzekeraars en collectiviteiten kunnen nog steeds (zorg)inhoudelijk afspraken
maken over bijvoorbeeld verzuimreductie, re-integratie en duurzame inzetbaarheid.
Dat is zelfs wenselijk omdat dergelijke initiatieven een positief effect kunnen hebben
op de gezondheid en het welzijn van deelnemers. Zorgverzekeraars mogen nog een collectiviteitskorting
verstrekken op de aanvullende verzekering14. Zij kunnen verder bijvoorbeeld de aanvullende verzekering toespitsen op de zorgbehoefte
en voorkeuren van de doelgroep van de collectiviteit. Dit maakt de collectiviteit
tot een interessante optie voor hen. Een zorgverzekeraar kan ook nog steeds met een
collectiviteit overeenkomen dat hij een geldelijk voordeel verstrekt aan de collectiviteit
indien deelnemers aan de collectiviteit een specifieke zorgverzekering afsluiten.
Afspraken tussen zorgverzekeraars en collectiviteiten zullen echter voor een verzekerde
niet meer mogen leiden tot een premiekorting van de zorgverzekeraar. Evenmin is toegestaan
dat de zorgverzekeraar bij de collectiviteit bedingt of de collectiviteit er anderszins
toe aanzet om het geldelijk voordeel geheel of gedeeltelijk door te geven aan de verzekeringnemer
voor het betalen van de premie voor de zorgverzekering, omdat op die manier de zorgverzekeraar
indirect toch een korting geeft. Het is voor een collectiviteit wel nog steeds mogelijk
om een bijdrage te verstrekken aan de premie voor de zorgverzekering.
Het blijft voor gemeenten mogelijk om hun sociale minima tegemoet te komen door het
aanbieden van een gemeentepolis. Zij kunnen nog steeds met zorgverzekeraars afspraken
maken over bijvoorbeeld het voorkomen van schuldenproblematiek en regelingen ten aanzien
van het eigen risico en de inning van de premie. Ook kunnen zij nog een premiebijdrage
ten aanzien van de aanvullende verzekering verstrekken.
Het is de verwachting dat het aantal collectiviteiten zal afnemen. Een zorgverzekering
die aan deelnemers van een collectiviteit wordt aangeboden, is voor dezelfde premie
immers ook beschikbaar voor anderen. In ieder geval de collectiviteiten zonder aanvullende
afspraken – in 2020 11 procent van het totaal aantal collectiviteiten – zullen minder
aantrekkelijk zijn voor verzekerden. Dit zal ook gelden voor de collectiviteiten waarbij
de meerwaarde van de (zorginhoudelijke) afspraken beperkt is. De te verwachten afname
van het aantal collectiviteiten leidt tot een overzichtelijker polisaanbod voor verzekerden.
5. Verhouding tot het Europees recht
Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) laat de lidstaten van
de Europese Unie een grote mate van vrijheid om hun stelsel van sociale zekerheid
na ar eigen inzicht in te richten. Het Nederlandse zorgverzekeringsstelsel is met
de Zvw privaatrechtelijk vorm gegeven, onder publieke randvoorwaarden. De dekking
van het verzekeringsrisico wordt geboden door private verzekeringsondernemingen. Daarom
is de Solvabiliteit II richtlijn (Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement
en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het
verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf) van toepassing op de zorgverzekeringen.
Ter bescherming van de kopers van verzekeringsproducten enerzijds, en anderzijds ter
bevordering van een «level playing field» bij de grensoverschrijdende mededinging
tussen verzekeringsondernemingen, verbiedt deze richtlijn het ten algemene om verzekeringsondernemingen
te onderwerpen aan wettelijke voorschriften over acceptatie, verzekeringsdekking en
premiestelling. Solvabiliteit II kent een uitzondering ten behoeve van lidstaten,
zoals Nederland, waarin de particuliere of op vrijwillige basis gesloten ziekteverzekering
de door de sociale zekerheidsstelsels verleende dekking vervangt (overwegingen 84
en 85 en artikel 206). In het algemeen belang kunnen daartoe wettelijke bepalingen
worden vastgesteld of gehandhaafd, voor zover de vrijheid van vestiging of van dienstverrichting
daardoor niet nodeloos wordt beperkt, met dien verstande dat deze bepalingen van gelijke
toepassing dienen te zijn. De aard van deze wettelijke bepalingen kan verschillen
naar gelang van de situatie in elke lidstaat, maar ze moeten noodzakelijk en proportioneel
zijn.
Europeesrechtelijk is het uitgangspunt dus dat zorgverzekeraars vrij zijn hun premie
te bepalen. Het afschaffen van de maximale collectiviteitskorting is een maatregel
die de beleidsvrijheid van de zorgverzekeraars wat betreft de premiestelling inperkt
ten opzichte van de situatie waarin deze korting ten hoogste 5 procent mag bedragen.
Deze maatregel, die van gelijke werking is voor Nederlandse en buitenlandse zorgverzekeraars,
dient derhalve getoetst te worden op de vraag of deze objectief noodzakelijk is ter
bescherming van het algemeen belang en of er geen minder vergaande middelen zijn om
het nagestreefde doel te bereiken.
De wetgever had al voorzien dat het algemeen belang zodanig in het geding kan komen
dat ingrijpen gerechtvaardigd is wanneer afbreuk wordt gedaan aan het sociale karakter
van de zorgverzekering. Dat komt al in artikel 18, zesde lid, Zvw zelf tot uitdrukking
dat de grondslag bevat voor regeling van de collectiviteitskorting bij algemene maatregel
van bestuur. In de memorie van toelichting is daarover opgemerkt dat wanneer een geconstateerde
uitholling van de beoogde solidariteit noopt tot een algemene maatregel van bestuur
om nadere en zo nodig zelfs van artikel 18 Zvw afwijkende regels te stellen, de regering
daarmee tevens de noodzakelijke Europeesrechtelijke rechtvaardiging aangetoond acht.15 In deze memorie van toelichting is reeds uiteengezet dat bij de overgrote meerderheid
van de collectiviteiten de korting niet wordt gefinancierd uit besparingen voor de
collectiviteit, maar door een opslag op de premie. Dit leidt tot kruissubsidiëring.
Bovendien wordt de transparantie van de zorgverzekeringsmarkt belemmerd door het grote
aantal collectiviteiten. De noodzaak tot ingrijpen is hiermee gegeven.
Aan de vereiste proportionaliteit wordt eveneens voldaan. Om de oorspronkelijke doelstelling
te realiseren zijn van overheidswege eerder initiatieven ontplooid, waaronder de organisatie
van een werkconferentie, de ontwikkeling van zorginhoudelijke criteria door de NZa,
het stellen van transparantievereisten en het verlagen van de collectiviteitskorting
naar 5 procent. Zoals hierboven reeds vermeld, hebben deze minder vergaande maatregelen
echter niet geleid tot rechtvaardiging van de korting op de zorgverzekering16.
6. Invoering
De afschaffing van de collectiviteitskorting is aangekondigd in antwoorden op een
schriftelijk overleg van 21 september 2020.17 Het is de bedoeling de collectiviteitskorting met ingang van 1 januari 2023 af te
schaffen. Daarmee worden zorgverzekeraars en collectiviteiten voldoende tijd geboden
om hun overeenkomsten met betrekking tot de collectiviteitskorting aan te passen,
ook in geval van meerjarige afspraken. Dat geldt temeer wanneer ook de voorgeschiedenis
in ogenschouw wordt genomen. In het bijzonder wordt gewezen op de brief van 28 september
2016 waarin op basis van verrichte onderzoeken wordt geconcludeerd dat collectiviteiten
hun oorspronkelijke verwachting niet waarmaken.18 Dat was de start van het in paragraaf 3 beschreven proces dat heeft geleid tot dit
wetsvoorstel.
Er is voor gekozen de afschaffing van de collectiviteitskorting voor alle collectiviteiten
tegelijk van toepassing te laten zijn. De overeenkomsten van zorgverzekeraars met
collectiviteiten hebben een looptijd van één of enkele jaren. Indien de afschaffing
van de collectiviteitskorting alleen zou gelden voor nieuwe overeenkomsten, zou een
ernstige verstoring van de zorgverzekeringsmarkt optreden. Voor lopende overeenkomsten
zou dan immers nog de collectiviteitskorting van maximaal 5 procent geboden kunnen
worden. Dat zou leiden tot scheve concurrentieverhoudingen.
7. Consultatie
In de periode van 7 december 2020 tot en met 18 januari 2021 heeft een internetconsultatie
plaatsgevonden. De reacties zijn onder andere afkomstig van individuele burgers, zorgverzekeraars,
werkgevers, gemeenten, andere collectiviteiten zoals bonden en verenigingen en intermediairs
en/of assurantietussenpersonen. De reacties op de afschaffing van de collectiviteitskorting
lopen uiteen. Enerzijds zijn er partijen die het eens zijn met de afschaffing van
de collectiviteitskorting en hierbij vragen of de afschaffing eerder dan 1 januari
2023 doorgevoerd kan worden. Zij vinden het zeer ongewenst dat sprake is van kruissubsidiëring. Anderzijds zijn er partijen die vinden dat de collectiviteitskorting,
eventueel onder voorwaarden, gehandhaafd moet blijven. Zij zijn van mening dat zorgverzekeraars
en collectiviteiten onvoldoende mogelijkheden hebben gekregen om aannemelijk te maken
dat (zorg)inhoudelijke afspraken leiden tot kostenbesparingen. Verder hebben zij opmerkingen
bij het analysekader van het Equalis-onderzoek uit 2020. Ook brengen zij naar voren
dat de afschaffing van de collectiviteitskorting de goede initiatieven op het gebied
van gezonde leefstijl, preventie en het vitaliteitsbeleid van werkgevers teniet zou
doen. Zowel voor- als tegenstanders van de afschaffing van de collectiviteitskorting
benoemen dat ook aandacht besteed moet (blijven) worden aan andere instrumenten die
tot kruissubsidiëring kunnen leiden, zoals het polisaanbod en het vrijwillig eigen
risico.
Naar aanleiding van de reacties is in de memorie van toelichting het onderzoek van
Equalis uit 2020 uitgebreider beschreven en is toegelicht welke opties zorgverzekeraars
en collectiviteiten na de afschaffing van de collectiviteitskorting hebben om de collectiviteit
aantrekkelijk te houden voor verzekerden. Er was geen aanleiding om het wetsvoorstel
aan te passen.
8. Toezicht en handhaving
Op grond van artikel 16, onderdeel b, Wmg is de NZa belast met het toezicht op de
rechtmatige uitvoering door de zorgverzekeraars van hetgeen bij of krachtens de Zvw
is geregeld. Indien nodig, kan de NZa handhavend optreden. Het afschaffen van de collectiviteitskorting
brengt een vereenvoudiging mee van de taak van de NZa, aangezien er niet langer toezicht
hoeft te worden gehouden op de geboden collectiviteitskorting voor de zorgverzekering.
Wel zal de NZa er op blijven toezien dat een zorgverzekeraar geen geldelijk voordeel
aan collectiviteiten doet toekomen om daarmee de verzekeringnemer een korting op de
verschuldigde premie te geven. Onder de huidige Zvw is dat ook al niet mogelijk boven
5 procent van de premiegrondslag.
Op 9 februari 2021 heeft de NZa desgevraagd een toezicht- en handhaafbaarheidstoets
uitgebracht. De NZa voorziet geen financiële of personele gevolgen. De Zvw bevat alleen
verplichtingen voor zorgverzekeraars en niet voor collectiviteiten. Collectiviteiten
zijn geen toezichtssubject van de NZa. De NZa merkt daarom terecht op dat zij alleen
kan optreden indien de zorgverzekeraar het doel heeft een geldelijk voordeel aan verzekerden
te verstrekken en dit ook aangetoond kan worden door bijvoorbeeld een schriftelijke
afspraak of een expliciete melding die kan worden geverifieerd. De NZa kan niet optreden
tegen collectiviteiten, bijvoorbeeld als die de bijdrage zelf aanwendt voor de financiering
van de zorgpremie. Dit is een terecht punt en de memorie van toelichting is daarom
op dit punt verduidelijkt.
9. Financiële gevolgen
Na de afschaffing van de collectiviteitskorting verdwijnt de opslag waarmee zorgverzekeraars
de premie verhogen om de collectiviteitskorting te verstrekken. De premie voor verzekerden
in een collectief wordt gelijk aan de premie voor verzekerden met dezelfde polis maar
buiten het collectief. Gemiddeld blijft het bedrag van de premie hetzelfde doordat
de kruissubsidiëring wegvalt. In de huidige premies zijn immers zowel de opslag, als
de collectiviteitskortingen verwerkt. Aangezien de opslag de kortingen financier t
en de zorgkosten niet toe- of afnemen bij afschaffing van de collectiviteitskorting,
zal het gemiddelde bedrag van de premie door deze wijziging niet veranderen. Ook blijft
de standaardpremie gelijk. De standaardpremie is namelijk de geraamde gemiddelde premie
voor de zorgverzekering, verhoogd met het geraamde bedrag dat verzekerden gemiddeld
kwijt zijn aan verplicht eigen risico. De standaardpremie vormt de grondslag voor
de berekening van de zorgtoeslag. Als de standaardpremie niet verandert, zijn er ook
geen gevolgen voor de zorgtoeslag.
10. Regeldruk
De regeldruk die de afschaffing van de collectiviteitskorting met zich meebrengt,
is zeer beperkt. Zorgverzekeraars en collectiviteiten zullen bij het afsluiten van
hun overeenkomst rekening moeten houden met de afschaffing van de collectiviteitskorting.
Dat geldt ook voor de assurantietussenpersonen, die betrokken kunnen zijn bij collectiviteiten.
De looptijd van een overeenkomst varieert doorgaans van één tot drie jaar. Afschaffing
van de collectiviteitskorting is in september 2020 reeds aangekondigd.19 Dit betekent dat partijen sindsdien rekening hebben kunnen houden met de afschaffing
van de collectiviteitskorting per 2023. Het tussentijds moeten herzien van een overeenkomst
geldt alleen voor die overeenkomsten die per 1 januari 2020 zijn ingegaan en een looptijd
hebben die langer is dan drie jaar.
Het ontwerp van dit wetsvoorstel is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk
(ATR). Op 18 november 2020 heeft het ATR advies uitgebracht. De ATR kan zich vinden
in de conclusie dat er – behoudens de gebruikelijke kennisnemingskosten bij nieuwe
wetgeving – nauwelijks gevolgen voor de regeldruk zijn, aangezien de collectiviteitskorting
pas per 1 januari 2023 wordt afgeschaft en hierdoor aanpassingen van lopende contracten
vrijwel niet aan de orde zijn.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I
Onderdeel A
De uiterste maatregel gericht op verzekering van onverzekerde verzekeringsplichtigen
is het afsluiten van een zorgverzekering door het CAK namens de verzekeringsplichtige.
Bij de keuze uit de verschillende varianten van zorgverzekeringen van een zorgverzekeraar
selecteert het CAK de variant met de laagste premie. Daarbij blijven de collectiviteitskorting
en de korting in verband met een vrijwillig eigen risico buiten beschouwing (artikel 9d,
derde lid, Zvw). Wanneer de collectiviteitskorting wordt afgeschaft, is het niet nodig
te regelen dat de collectiviteitskorting buiten beschouwing blijft. Daarom wordt de
verwijzing naar artikel 18 Zvw uit artikel 9d, derde lid, Zvw geschrapt.
Onderdeel B
Wanneer de collectiviteitskorting wordt afgeschaft, is het niet nodig te regelen dat
de collectiviteitskorting in mindering gebracht wordt op de grondslag van de premie.
Daarom worden de verwijzingen naar artikel 18 Zvw uit artikel 17, vierde en vijfde
lid, Zvw geschrapt.
Onderdeel C
De collectiviteitskorting is geregeld in artikel 18, eerste tot en met zesde lid,
Zvw. Voor het afschaffen van de collectiviteitskorting dienen deze bepalingen te worden
geschrapt. Dit laat onverlet de mogelijkheid dat een zorgverzekeraar met een collectiviteit
een overeenkomst aangaat over het afsluiten van zorgverzekeringen door deelnemers
aan de collectiviteit en daaraan een geldelijk voordeel verbindt. Het geldelijk voordeel
kan echter niet meer vertaald worden in een korting op de premie die de verzekeringnemer
verschuldigd is.
Behouden blijft de bepaling omtrent het gebruik van het burgerservicenummer (BSN)
in geval de werkgever de premie voor een werknemer betaalt. Vanwege het vervallen
van artikel 18, eerste tot en met zesde lid, is dit lid opnieuw geformuleerd. De werkgever
verhaalt in de regel de aan de zorgverzekeraar betaalde premie op het loon van de
werknemer. Het gebruik van het BSN van de verzekerde waarborgt dan dat de tussen werkgever
en zorgverzekeraar uit te wisselen gegevens op de betrokken werknemer betrekking hebben.
Deze bepaling is toegevoegd bij wet van 27 maart 2019 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet,
de Wet langdurige zorg en enige andere wetten in verband met het controleren van de
verzekeringsplicht voor de zorgverzekering en het regelen van de verwerking van gepseudonimiseerde
persoonsgegevens door Onze Minister voor Medische Zorg, het Zorginstituut Nederland
en het RIVM.20 Voor een verdere toelichting wordt hier kortheidshalve wordt hier verwezen naar de
parlementaire behandeling van die wetswijziging.21
Artikel II
Bij koninklijk besluit wordt bepaald wanneer de wet in werking treedt. Het streven
is gericht op invoering per 1 januari 2023. Er is geen aanleiding voor het regelen
van overgangsrecht. Zoals uiteengezet in het algemeen deel van de memorie van toelichting,
hebben zorgverzekeraars en collectiviteiten voldoende tijd gekregen om zich voor te
bereiden op het afschaffen van de collectiviteitskorting met ingang van het jaar 2023.
De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, minister voor Medische Zorg
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 17 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Tegen | |
DENK | 3 | Tegen | |
Groep Van Haga | 3 | Voor | |
JA21 | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | |
BBB | 1 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Tegen | |
Gündogan | 1 | Niet deelgenomen | |
Omtzigt | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.