Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het onderzoek naar de effecten van verschillende prostitutiemodellen
35 484 Burgerinitiatief «Ik ben onbetaalbaar»
Nr. 6 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 26 maart 2021
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de brief van 17 december
2020 over onderzoek naar de effecten van verschillende prostitutiemodellen (Kamerstuk
35 484, nr. 5).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 februari 2021 aan de Staatssecretaris van Justitie
en Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 24 maart 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De adjunct-griffier van de commissie, Burger
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Staatssecretaris
1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie
Ten aanzien van onderzoeksvraag 1 zouden de leden van de VVD-fractie in aanvulling
op deze onderzoeksvragen willen weten op welke wijze de verschillende prostitutiemodellen
tot stand zijn gekomen.
Dit aspect wordt meegenomen in het onderzoek.
Voornoemde leden zouden daarnaast graag expliciet een vergelijking zien van de formulering
van strafbaarstelling van mensenhandel in de onderzochte landen met het Nederlandse
artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Dit valt buiten de reikwijdte van dit onderzoek en zou een apart onderzoek vergen.
Overigens is dit vraagstuk onderdeel van een promotieonderzoek dat op dit moment loopt
bij het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) en
de Open Universiteit.
De aan het woord zijnde leden zouden graag een overzicht krijgen van de toepasbaarheid
van de privacywetgeving in de bestudeerde landen voor zover deze betrekking heeft
op de registratie van prostituees door de overheid en bovendien van de gevolgen die
deze privacywetgeving heeft voor de opsporing en vervolging van misstanden in de prostitutie.
Dit valt, in deze mate van gedetailleerdheid, buiten de reikwijdte van het onderzoek.
Wel kan het onderzoek meer licht werpen op landen die sekswerkers registreren. Dat
biedt aanknopingspunten om na te gaan hoe dat zich in het betreffende land verhoudt
tot privacy-aspecten. Indien in een land registratie plaatsvindt van sekswerkers,
mag verondersteld worden dat het in dat land niet strijdig is met daar geldende privacy
wet- en regelgeving. Duitsland is een van de landen die meegenomen zal worden in het
onderzoek en waarvan bekend is dat het gegevens van sekswerkers registreert. Er wordt
in het onderzoek wel gekeken naar de effecten van deze registratie.
Ten aanzien van onderzoeksvraag 2 zouden de leden van de VVD-fractie in het onderzoek
graag expliciete nadruk willen zien op de gevolgen voor de veiligheid en het welbevinden
van sekswerkers, ook wanneer deze mogelijk niet het (kennelijke) (hoofd)doel waren
voor het betreffende land om te kiezen voor een bepaald prostitutiemodel. Met name
zouden deze leden graag de vraag beantwoord willen zien in hoeverre de illegaliteit
van prostituees, van hun werk, van hun exploitant of van hun klanten de veiligheid
en rechtspositie van prostituees aantast.
Deze aspecten worden in het onderzoek meegenomen.
Voorts zouden deze leden graag als deel van het onderzoek een overzicht willen zien
van de informatie die in elk van de bestudeerde landen beschikbaar is over de omvang
van de prostitutiesector, de achtergrond van sekswerkers en exploitanten en van de
mate van misbruik van sekswerkers.
Aard en omvang van de prostitutiesector worden in het onderzoek meegenomen voor zover
hier gegevens over beschikbaar zijn. Hoe uitgebreid de beschikbare informatie is,
zal van land tot land verschillen.
Ten aanzien van onderzoeksvraag 3 merken de leden van de VVD-fractie op dat zij graag
zouden zien dat sekswerkers en (professioneel) betrokkenen vanaf het begin mede sturing
kunnen geven aan de uitvoering van dit onderzoek.
Doel is hiermee de aandacht van het onderzoek te richten op beleid en wetgeving in
landen die met de situatie in Nederland vergelijkbaar zijn en waarvan implementatie
in Nederland zou kunnen rekenen op draagvlak bij deze partijen.
Deze partijen, evenals mensen die ervaring hebben seksueel te zijn uitgebuit en ex-sekswerkers,
worden bij van het onderzoek betrokken. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat
draagvlak creëren geen doel is van het onderzoek. Doel van het onderzoek is wel de
discussie over prostitutiebeleid te voeden met juiste, feitelijke informatie.
2. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie constateren dat in de onderzoeksopzet gekeken wordt naar
welke prostitutiemodellen internationaal te onderscheiden zijn. Zij vragen in hoeverre
op dit punt wordt onderzocht welke rol de huidige positie van het Nederlandse beleid
speelt in Europa op vraag en aanbod hier?
In het onderzoek wordt gekeken naar buitenlandse prostitutiemodellen en de effecten
daarvan in het betreffende land. Het Nederlandse beleid maakt geen onderdeel uit van
het onderzoek.
Voornoemde leden lezen dat bij onderdeel 2 van de onderzoeksopzet gekeken wordt naar
de aard en omvang van seksuele dienstverlening, de werksituatie en maatschappelijke
positie van sekswerkers en de aard en omvang van mensenhandel. Deze leden willen hieraan
toevoegen dat ook gekeken dient te worden naar welke sociaal-maatschappelijke gevolgen
een bepaald prostitutiemodel heeft, of heeft gehad. Daarbij is het van belang, aldus
voornoemde leden, dat in bredere zin gekeken wordt naar de gelijkheid tussen man en
vrouw en de mate van bescherming die een land biedt tegen seksueel geweld jegens vrouwen.
In het onderzoek wordt gekeken naar meer rechtstreeks aan het beleid toe te schrijven
effecten. Daar waar dat sociaal maatschappelijke effecten zijn, zullen deze ook meegenomen
worden.
Tevens vragen de aan het woord zijnde leden aan de opzet toe te voegen welke gevolgen
de verschillende prostitutiemodellen hebben gehad voor de mate van geweld tegen prostituees
en tegen vrouwen in het algemeen in de verschillende landen.
Indien sprake is van effecten van de modellen op dat gebied zal dit in het onderzoek
meegenomen worden.
De leden van de CDA-fractie menen dat het van belang is dat in het onderzoek ook aandacht
is voor de achtergrond van de vrouwen die werkzaam zijn, of zijn geweest, in de prostitutie.
Kan dit onderdeel worden van de onderzoeksopzet? Daar waar het benoemd is als onderdeel van bijvoorbeeld een evaluatie en relevant
is voor het beleid of de wetgeving, zal het meegenomen worden. Het zal echter niet
apart onderzocht worden.
De leden vragen ten aanzien van punt 3 van de onderzoeksopzet hoe het perspectief
en de ervaringen van de vrouwen die uit de sector zijn gestapt, worden meegenomen
in het onderzoek. Ook vragen zij hoe diegenen die nu gedwongen in de prostitutie zitten
worden meegenomen in het onderzoek.
Sekswerkers die gestopt zijn worden in het kader van het onderzoek bevraagd. In het
geval van slachtoffers mensenhandel wordt gesproken met ex-slachtoffers.
De leden vragen tot slot in welke vorm de initiatiefnemers van het burgerinitiatief
worden betrokken bij het onderzoek.
De initiatiefnemers worden zowel aan de start (input leveren voor het vervolg) als
aan het eind van het onderzoek (reflecteren op de resultaten) betrokken.
3. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie
De leden van de D66-fractie zien graag terug in het onderzoek wat Nederland kan leren
van het beleid ten aanzien van sekswerk in Nieuw-Zeeland om de situatie van sekswerkers
in Nederland te verbeteren. Deze leden zien graag terug hoe de legalisering van de
seksindustrie ervoor kan zorgen dat de rechten van sekswerkers verbeterd kunnen worden
en hoe mistanden zoals uitbuiting kunnen worden voorkomen. Graag horen de aan het
woord zijnde leden ook welke negatieve effecten er bij een registratieplicht komen
kijken en welk effect dit heeft op stigma, rechtspositie en veiligheid van sekswerkers.
Nieuw-Zeeland wordt meegenomen in het onderzoek. Daarnaast zal/zullen ook een of meerdere
landen onderzocht worden waar sprake is van een vorm van registratie. Of de effecten
van het beleid in Nieuw-Zeeland en in landen waar sprake is van registratie voor sekswerkers
en slachtoffers mensenhandel positief, negatief of beide zijn, zal moeten blijken
uit het onderzoek.
4. Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat een drietal effecten specifiek
wordt genoemd waarnaar moet worden gekeken. Waarom is tot deze drie effecten gekomen?
Is ook overwogen de effecten op de vraag naar prostitutie, bescherming van minderjarigen,
mentale gezondheidseffecten mee te nemen?
De zaken die genoemd zijn, zijn niet limitatief. Afhankelijk van de onderzoeken en
evaluaties en de resultaten daarvan in de te onderzoeken landen, kunnen zeker nog
meer aspecten, zoals bijvoorbeeld de bovengenoemde, aan het licht komen.
Voornoemde leden vragen of ook wordt onderzocht in hoeverre verschillende modellen
voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen. Daarbij
gaat het hen specifiek om de verplichting om de vraag naar mensenhandel te ontmoedigen
en daarmee ook vrouwenhandel tegen te gaan.
Met het onderzoek wordt beoogd om zicht te krijgen op de doelen, uitvoering en effecten
van varianten van prostitutiebeleid. Dit kan een basis zijn om vervolgens – los van/in
vervolg op dit onderzoek – na te gaan in hoeverre dit strookt met internationale verdragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken tevens op dat het onderzoek de gevolgen
voor de werksituatie en de maatschappelijke positie van sekswerkers wil meten. Bent
u zich ervan bewust dat niet iedereen die in de prostitutie zit, zichzelf associeert
met de term sekswerker? Hoe wordt voorkomen dat slechts voor een bepaald deel van
de mensen in de prostitutie de gevolgen worden onderzocht?
Het onderzoek kijkt vanuit het perspectief van verschillende doelgroepen. Er is dus
bijvoorbeeld niet uitsluitend aandacht voor slachtoffers mensenhandel of uitsluitend
aandacht voor sekswerkers die zelf voor het werk hebben gekozen. Er wordt ook binnen
de groep sekswerkers gezocht naar een zo divers mogelijke afspiegeling.
De leden vinden het van belang dat verschillende groepen die in de prostitutie zitten
aan bod komen bij dit onderwerp. Wilt u daarom aan de onderzoekers meegeven dat het
van belang is diversiteit op basis van land van herkomst, etniciteit, beginleeftijd,
al dan niet hebben van een uitstapwens, branche, geslacht en slachtofferschap van
(seksueel) geweld na te streven in de te ondervragen groep?
Ja, het belang hiervan heb ik benadrukt en wordt ook onderkend, en er wordt, zoals
hierboven aangegeven, gestreefd naar een zo divers mogelijke vertegenwoordiging.
Daarnaast achten voornoemde leden het randvoorwaardelijk dat ook met survivors van
mensenhandel en reeds uitgestapte mensen wordt gesproken. Zij merken op dat, zeker
de groep survivors, absoluut niet als sekswerker behoort te worden betiteld. Erkent
u dat verschillende groepen mensen in de prostitutie verschillende percepties zullen
hebben van de modellen en dat het daarom noodzakelijk is die gemêleerdheid ook in
het onderzoek terug te laten komen?
Ja, dat onderken ik. Ook deze groep wordt betrokken bij het onderzoek. Het gebruiken
van de juiste formuleringen en terminologie is als aandachtspunt meegegeven aan de
onderzoekers.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aan welke professioneel betrokkenen worden
gedacht. Zullen Openbaar Ministerie (OM), politie, en hulpverlening hier in elk geval
deel van uitmaken? Wordt, gezien de grote diversiteit van hulpverleningsorganisaties,
ook hier gekozen voor representatie?
Ja, alle genoemde partners worden betrokken en vanuit de hulpverlening zal ook gezocht
worden naar representatie vanuit diverse invalshoeken.
De aan het woord zijnde leden vragen hoe de verschillende landkenmerken worden meegenomen
bij de beoordeling van verschillende modellen. Zo heeft Nieuw-Zeeland geen landsgrenzen,
en is het geen onderdeel van de Europese Unie.
Ja, dergelijke kenmerken worden meegenomen in het onderzoek.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn zich ervan bewust dat er veel verschillende
opvattingen leven over prostitutie, ook onder experts. Zij vragen ervoor zorg te dragen
dat deze verschillende opvattingen ook onder experts die worden benaderd voor de begeleidingscommissie
vertegenwoordigd zijn. Kunt u aangeven hoe u dit doet?
De samenstelling van de begeleidingscommissie is aan het WODC. Het doel van de begeleidingscommissie
is toe te zien op de onafhankelijkheid en de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek.
Hiertoe worden (wetenschappelijke) deskundigen uitgenodigd en is het niet aan de orde
dat «opvattingen» hierin een plek krijgen. Van belang is wel dat alle opvattingen
via respondenten, literatuur en dergelijke in voldoende mate in het onderzoek worden
betrokken. Dit laatste zal gebeuren.
5. Vragen en opmerkingen vanuit de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie vragen of het onderzoek voldoende rekening houdt met het
feit dat het overgrote deel van de sekswerkers in de illegaliteit werkt? Wordt er
in de aanbevelingen rekening mee gehouden dat de cijfers mogelijk geen volledig beeld
laten zien?
Er wordt op allerlei manieren getracht een breed/representatief scala aan sekswerkers
te betrekken. Dat neemt niet weg dat er binnen de branche veel diversiteit bestaat
en het daarom mogelijk niet lukt elk type sekswerker te betrekken. In het onderzoek
zal in elk geval inzichtelijk worden gemaakt in hoeverre dit gelukt is. Ook bij het
analyseren van stukken uit andere landen wordt rekening gehouden met het bestaan van
een illegale prostitutiesector en zal het onderzoek inzichtelijk maken in hoeverre
het in die landen gelukt is om deze (zover mogelijk) in kaart te brengen. Overigens
is vaak niet bekend welk omvang de illegale sector heeft en zal dit bovendien van
land tot land verschillen.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de sekswerkers die bij het onderzoek worden
betrokken, geselecteerd worden? Wordt voldoende gekeken naar organisaties die uitstappen
bevorderen?
Zie ook eerdere antwoorden. Er wordt gestreefd naar een zo breed/representatief mogelijke
vertegenwoordiging van zowel (ex)sekswerkers, mensen die ervaring hebben seksueel
te zijn uitgebuit en professionals. Ook uitstappende sekswerkers en organisaties die
uitstapprogramma’s verzorgen, komen aan bod.
Tot slot kan ik u meedelen dat het onderzoek inmiddels van start is gegaan en uitgevoerd
wordt door Regioplan, een onderzoeksbureau dat ruime ervaring heeft met onderzoeken
op zowel het terrein van prostitutie en uitstapprogramma’s, als het terrein van mensenhandel.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier