Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
35 756 Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (grondslag voor maatregelen inzake het (particulier) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
Nr. 4
ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 13 januari 2021 en het nader rapport d.d. 26 februari 2021, aangeboden aan de
Koning door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Het advies van de
Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 24 november 2020, nr. 2020002398,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan
mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 13 januari 2021, nr. W17.20.0430/IV, bied ik U hierbij aan.
Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling)
aanleiding tot het maken van een aantal opmerkingen. De Afdeling adviseert daarmee
rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt
ingediend.
In het navolgende ga ik op deze opmerkingen in. De tekst van het advies treft u hieronder
in cursieve tekst aan, met tussengevoegd de reactie daarop.
Bij Kabinetsmissive van 24 november 2020, no. 2020002398, heeft Uwe Majesteit, op
voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, bij de Afdeling
advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van
wet tot wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (grondslag voor
maatregelen inzake het (particulier) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, met memorie
van toelichting.
Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat nadere regels worden gesteld over het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen. Die regels kunnen een gebruiksverbod inhouden. Verder
bevat het voorstel vooral verduidelijkingen van de wet.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over de voorgestelde
bevoegdheid om regels over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door particulieren
te stellen. Verder maakt de Afdeling ter zake van een van de voorgestelde verduidelijkingen
een opmerking in verband met het Europeesrechtelijke overschrijfverbod. In verband
daarmee is aanpassing wenselijk van het wetsvoorstel.
1. Inleiding
De toelating tot de markt en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zijn in belangrijke
mate geregeld door het recht van de Europese Unie. De toelating van gewasbeschermingsmiddelen
wordt geregeld door verordening (EG) 1107/2OO9.1 Het duurzaam gebruik van toegelaten middelen wordt gereguleerd door richtlijn 2009/128/EG.2 Verordening en richtlijn zijn geïmplementeerd in onder meer de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (hierna: Wgb) en het daarop gebaseerde Besluit gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (hierna: Bgb).
Artikel 80a van de Wgb bevat reeds de bevoegdheid om bij of krachtens amvb regels
te stellen over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen of biociden in specifieke
gebieden als bedoeld in artikel 12 van richtlijn 2009/128/EG. Deze regels kunnen een
verbod inhouden dan wel zijn gericht op een vermindering van het gebruik van alle
of een bepaald type gewasbeschermingsmiddelen of biociden in bij die maatregel aangewezen
gebieden. Het voorgestelde nieuwe eerste lid van artikel 80a breidt de werkingssfeer
van deze bevoegdheid uit tot uiterwaarden en buitendijkse gebieden.
Daarnaast wordt aan dit artikel een nieuw tweede lid toegevoegd dat bepaalt dat ook
buiten de in het eerste lid bedoelde gebieden regels kunnen worden gesteld over het
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, met uitzondering van professioneel gebruik
in de landbouwsector. Deze wijzigingen in samenhang bezien bieden dus een grondslag
voor een eventueel gebruiksverbod voor particulieren, maar ook voor een gebruiksverbod
voor professionals (buiten de landbouw).
Het Bgb bevat reeds een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door professionele
gebruikers buiten de landbouw.3 Dat verbod is echter onverbindend verklaard vanwege het ontbreken van een wettelijke
grondslag.4 Het voorstel voorziet dit verbod dus alsnog van een wettelijke grondslag.
2. Regels voor particulier gebruik
In de toelichting staat dat de voorgestelde wijziging van artikel 80a van de Wgb voortvloeit
uit de wens van de Tweede Kamer tot introductie van een verbod op het niet-professioneel
(particulier) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.5 Ook is vermeld dat het nog onzeker is of een dergelijk verbod of maatregel daadwerkelijk
zal worden geïntroduceerd. Dat is – zo stelt de toelichting – mede afhankelijk van
de resultaten van de eindevaluatie van niet-wettelijke maatregelen die zijn overeengekomen
in de zogenoemde Green Deal «Verantwoord particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen»
tussen de overheid en brancheorganisaties. Daarop is niet verder ingegaan. De toelichting
maakt dus niet inzichtelijk of, en zo ja in welke gevallen het noodzakelijk kan zijn
om gebruik te maken van de voorgestelde bevoegdheid om een verbod of andere maatregelen
voor particulier gebruik te introduceren.
De resultaten van de eindevaluatie zijn inmiddels beschikbaar. In een recente kamerbrief
gaat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in op de resultaten van
de eindevaluatie tegen de achtergrond van het beleid inzake particulier gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen.6 Uit de brief blijkt dat een twee-sporenaanpak wordt gevolgd waarbij is ingezet op
niet-wettelijke maatregelen tegelijkertijd een bevoegdheid wordt voorbereid om zo
nodig wettelijke maatregelen te treffen.
Volgens de kamerbrief is de Green Deal «Verantwoord particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen»
succesvol geweest. Zo blijkt uit de eindevaluatie dat de beleidsdoelstelling om het
gebruik van glyfosaathoudende onkruidbestrijdingsmiddelen door particulieren met ten
minste 50% te reduceren, ruimschoots is gehaald. Tegelijkertijd vraagt gedragsverandering
rond het gebruik van dit soort middelen om blijvende aandacht.
Daarnaast is volgens de kamerbrief een wettelijke grondslag wenselijk zodat de huidige
resultaten ook in de toekomst geborgd kunnen worden. Van de nieuwe bevoegdheid kan
volgens de kamerbrief gebruik worden gemaakt indien het nodig is de gedragsverandering
bij particulieren met wettelijke voorschriften te ondersteunen of als zich relevante
nieuwe wetenschappelijke inzichten zullen voordoen. Een dergelijke uiteenzetting ontbreekt
in de toelichting.
De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.
De paragraaf «Hoofdlijnen van het wetsvoorstel» is in overeenstemming met het advies
aangevuld.
3. Europeesrechtelijk overschrijfverbod
Artikel 72 van de Wgb verbiedt het aanbevelen en aanprijzen van een niet-toegelaten
biocide en van een gebruik in strijd met de gebruiksvoorschriften van een biocide.
Het voorstel regelt dat aan deze verboden gewasbeschermingsmiddelen worden toegevoegd.
Artikel 66 van de verordening (EG) 1107/2OO9 bevat echter al regels over het maken
van reclame voor gewasbeschermingsmiddelen die op hetzelfde neerkomen. Gelet op de
rechtstreekse toepasselijkheid van de verordening, maakt deze automatisch deel uit
van de nationale rechtsorde. Het voorgestelde artikel 72 is daarom in strijd met het
«overschrijfverbod».7 Hieronder valt het letterlijk overnemen van bepalingen van een verordening in nationale
wetgeving en het parafraseren ervan.
Het betoog in de toelichting dat in het voorstel is opgenomen dat de verboden in artikel
72 van de Wgb ook betrekking hebben op gewasbeschermingsmiddelen om de strafrechtelijke
vervolgbaarheid buiten twijfel te stellen, is in dit verband niet goed te begrijpen.
Artikel 20 van de Wgb verbiedt te handelen in strijd met artikel 66 van de verordening,
en overtreding van artikel 20 van de Wgb is in de Wet op de economische delicten als
economisch delict aangemerkt. Over strafrechtelijke vervolgbaarheid kan derhalve geen
misverstand bestaan.
Naar aanleiding van het advies is het betreffende onderdeel uit het wetsvoorstel geschrapt.
De Afdeling adviseert het voorstel met inachtneming van het vorenstaande aan te passen.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th. C. de Graaf
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.