Overig : Algeheel herziene Reglement van Orde (herdruk)
35 322 Voorstel tot algehele herziening van het Reglement van Orde
Nr. 50 HERDRUK1 ALGEHEEL HERZIENE REGLEMENT VAN ORDE2
REGLEMENT VAN ORDE VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In dit Reglement en de daarop berustende regelingen wordt, tenzij anders bepaald,
verstaan onder:
– bijzondere gedelegeerde:
een door de Staten van Aruba, Curaçao of Sint Maarten afgevaardigde bijzondere gedelegeerde;
– commissiegriffier:
de door de Griffier aangewezen plaatsvervangende griffier die een commissie bijstaat;
– commissie(onder)voorzitter:
de (onder)voorzitter van een commissie;
– gevolmachtigde minister:
de Gevolmachtigde Minister van Aruba, Curaçao of Sint Maarten;
– Griffier:
de Griffier van de Kamer;
– minister:
een bij koninklijk besluit benoemde minister of staatssecretaris;
– Ondervoorzitter:
een Ondervoorzitter van de Kamer;
– openbaar maken:
het voor een ieder beschikbaar stellen op een openbare website;
– oude samenstelling:
de samenstelling van de Kamer, onmiddellijk voorafgaand aan de eerste vergadering
van een nieuw gekozen Kamer;
– stukken:
archiefbescheiden als bedoeld in de Archiefwet 1995;
– Voorzitter:
de Voorzitter van de Kamer;
– zitting:
de periode waarin een gekozen Kamer werkzaam is, welke duurt vanaf de eerste vergadering
van een nieuw gekozen Kamer tot aan de eerste vergadering van de daaropvolgende nieuw
gekozen Kamer.
HOOFDSTUK 2. BEGIN EN EINDE VAN HET LIDMAATSCHAP
Artikel 2.1 Toelating leden
1. De Kamer beslist met inachtneming van de bij de wet gestelde regels of een nieuwbenoemd
lid als lid van de Kamer wordt toegelaten.
2. De commissie, genoemd in artikel 7.6, is ten behoeve van de beslissing van de Kamer
belast met het onderzoek van de geloofsbrief van elk nieuwbenoemd lid.
3. De geloofsbrief en de stukken die een nieuwbenoemd lid op grond van de wet dient
over te leggen aan de Kamer, worden bij de griffie ter inzage gelegd van de leden.
4. De Kamer beslist, voor zover mogelijk, in oude samenstelling over de toelating
van leden die meteen na verkiezingen voor de Kamer zijn benoemd.
Artikel 2.2 Verlies lidmaatschap
1. De Voorzitter waarschuwt een lid schriftelijk, indien hij van oordeel is dat dit
lid een van de vereisten voor het lidmaatschap niet meer bezit of een met het lidmaatschap
onverenigbare betrekking vervult, en het lid de Kamer daarvan kennis had moeten geven.
2. Het lid kan de zaak binnen acht dagen na de waarschuwing aan het oordeel van de
Kamer onderwerpen.
3. De Kamer oordeelt slechts over de zaak, nadat daarover verslag is uitgebracht door
een daartoe in te stellen tijdelijke commissie.
4. De tijdelijke commissie hoort het lid, indien dat de wens daartoe te kennen geeft.
HOOFDSTUK 3. DE VOORZITTER, DE ONDERVOORZITTERS EN HET PRESIDIUM
§ 3.1 De Voorzitter
Artikel 3.1 Benoeming Voorzitter
1. In de laatste vergadering van elke zitting stelt de Kamer in oude samenstelling
een ontwerp vast voor een profielschets van de nieuw te benoemen Voorzitter.
2. De nieuw gekozen Kamer stelt in de eerste vergadering van een zitting de profielschets
vast.
3. Na de vaststelling geeft de tijdelijk Voorzitter, bedoeld in artikel 3.3, gelegenheid
tot het stellen van kandidaten voor het voorzitterschap.
4. Na de kandidaatstellingsprocedure gaat de Kamer over tot de benoeming van een Voorzitter.
5. Bij het tussentijds openvallen van het voorzitterschap stelt de Kamer zo spoedig
mogelijk de profielschets van de nieuw te benoemen Voorzitter vast, en wordt vervolgens
onder toepassing van het derde en vierde lid een Voorzitter benoemd.
Artikel 3.2 Taak Voorzitter
De Voorzitter is belast met:
a. het leiden van de werkzaamheden van de Kamer en het Presidium;
b. het doen naleven van dit Reglement;
c. het uitvoeren van door de Kamer genomen besluiten;
d. het vertegenwoordigen van de Kamer;
e. de overige taken die op grond van dit Reglement of de wet aan hem zijn toegedeeld.
Artikel 3.3 Tijdelijk Voorzitter
1. Zolang in een nieuwe zitting geen Voorzitter is benoemd, treedt als tijdelijk Voorzitter
op:
a. een oud-Voorzitter, waarbij de laatst afgetredene voorrang heeft;
b. als geen oud-Voorzitters beschikbaar zijn: een oud-Ondervoorzitter, waarbij de laatst
afgetredene voorrang heeft, en bij gelijktijdig afgetreden oud-Ondervoorzitters de
hoogste in de rangorde, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, voorgaat;
c. als evenmin oud-Ondervoorzitters beschikbaar zijn: het lid dat het langst in de Kamer
zitting heeft, waarbij bij gelijke zittingsduur het oudste lid in leeftijd voorgaat.
2. Zolang bij het tussentijds openvallen van het Voorzitterschap geen Voorzitter is benoemd,
treedt de hoogst beschikbare Ondervoorzitter in de rangorde, bedoeld in artikel 3.5,
eerste lid, als tijdelijk Voorzitter op. Indien geen Ondervoorzitter beschikbaar is,
wordt overeenkomstig het eerste lid vastgesteld wie tijdelijk Voorzitter is.
3. De tijdelijk Voorzitter heeft dezelfde taken en bevoegdheden als een Voorzitter.
Artikel 3.4 Waarnemend Voorzitter
1. Indien de Voorzitter niet beschikbaar is, wordt het voorzitterschap waargenomen
door een van de Ondervoorzitters overeenkomstig de rangorde, bedoeld in artikel 3.5,
eerste lid.
2. Indien evenmin een Ondervoorzitter beschikbaar is:
a. kan de Voorzitter het voorzitterschap in een vergadering laten waarnemen door andere
leden; en
b. wordt bij het langdurig niet beschikbaar zijn van de Voorzitter en de Ondervoorzitters
overeenkomstig artikel 3.3, eerste lid, bepaald wie het voorzitterschap waarneemt.
3. Een waarnemend Voorzitter heeft de taken en bevoegdheden van de Voorzitter die
vereist zijn voor de waarneming.
§ 3.2 De Ondervoorzitters
Artikel 3.5 Ondervoorzitters
1. De Kamer benoemt na elke voorzittersbenoeming een door haar te bepalen aantal Ondervoorzitters,
en stelt daarbij hun onderlinge rangorde vast.
2. Bij het tussentijds openvallen van een positie, benoemt de Kamer een nieuwe Ondervoorzitter.
Deze neemt in de rangorde de plaats in van de te vervangen Ondervoorzitter.
§ 3.3 Het Presidium
Artikel 3.6 Presidium
1. De Voorzitter en de Ondervoorzitters vormen samen het Presidium.
2. De Voorzitter benoemt voor ieder ander lid van het Presidium een plaatsvervanger,
die dit lid kan vervangen indien het niet beschikbaar is. De Kamer kan besluiten de
benoeming van een plaatsvervanger aan zich te houden.
3. Het Presidium kan slechts besluiten nemen, indien meer dan de helft van zijn leden
of hun plaatsvervangers aanwezig is. Bij het staken van de stemmen beslist de Voorzitter.
4. De Voorzitter kan andere leden uitnodigen aan de vergaderingen van het Presidium
deel te nemen. Deze leden nemen niet deel aan de stemmingen.
5. Indien het Presidium voor onderdelen van zijn werkzaamheden commissies van advies
als bedoeld in artikel 7.9 heeft ingesteld, hoort hij deze voordat hij besluiten neemt
ten aanzien van die onderdelen, tenzij dit in een zeer spoedeisend geval niet mogelijk
is.
6. Het Presidium wordt bijgestaan door de Griffier en de directeuren.
HOOFDSTUK 4. DE RAMING
Artikel 4.1 Raming
1. Het Presidium maakt jaarlijks een ontwerp op voor de raming van de in het volgende
jaar voor de Kamer benodigde uitgaven en ontvangsten en zendt deze tijdig aan de Kamer
en aan de voor de begroting van de Staten-Generaal verantwoordelijke minister.
2. De Kamer stelt de raming vast.
HOOFDSTUK 5. DE FRACTIES EN GROEPEN
Artikel 5.1 Fracties
1. De leden, die door het centraal stembureau op dezelfde lijst verkozen zijn verklaard,
vormen bij aanvang van een zitting één fractie. Indien onder een lijstnummer slechts
één lid is verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd.
2. Nieuwe fracties kunnen gedurende een zitting slechts worden gevormd door:
a. een samenvoeging van twee of meer fracties;
b. een splitsing tot twee of meer fracties.
3. Een splitsing als bedoeld in het tweede lid, onder b, is slechts mogelijk, indien
bij een afscheiding van leden van een fractie onduidelijk is welk deel van de leden
als voortzetting van de oorspronkelijke fractie moet worden beschouwd, en het Presidium
heeft besloten dat hierdoor twee of meer nieuwe fracties zijn gevormd.
4. Een fractie deelt de samenstelling van haar bestuur, en elke wijziging in haar
samenstelling en die van haar bestuur, mee aan de Voorzitter.
Artikel 5.2 Groepen
Indien leden anders dan als gevolg van een splitsing als bedoeld in artikel 5.1, tweede
lid, onder b, afgescheiden zijn van een fractie, worden zij ieder afzonderlijk, of
twee of meer leden gezamenlijk als zij dit meedelen aan de Voorzitter, beschouwd als
een groep.
Artikel 5.3 Financiële bijdrage
1. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer op voorstel van het Presidium,
worden regels gesteld voor de toekenning en het beheer van een financiële bijdrage
aan fracties en groepen ten behoeve van hun werkzaamheden.
2. Indien een nieuwe fractie ontstaat door samenvoeging, is de bijdrage aan de nieuwgevormde
fractie ten hoogste de bijdrage die zou toekomen aan een fractie van gelijke grootte
als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid.
3. Indien in een fractie een splitsing plaatsvindt, wordt de hoogte van de bijdragen
aan de bij de splitsing betrokken nieuwe fracties vastgesteld door de bijdrage die
aan de ongesplitste fractie zou toekomen, onder de nieuwe fracties te verdelen naar
evenredigheid van de aantallen bij de splitsing betrokken leden.
4. De regeling, bedoeld in het eerste lid, bepaalt de gevolgen van de afscheiding
van leden van een fractie in groepen, voor de bijdrage van die fractie.
5. Het Presidium kan tijdelijke maatregelen treffen die afwijken van het eerste tot
en met vierde lid, om de voldoening mogelijk te maken van verplichtingen die tegenover
de medewerkers van een oorspronkelijke fractie bestaan bij een samenvoeging of splitsing,
of bij een afscheiding van een of meer groepen.
HOOFDSTUK 6. HET PERSONEEL
§ 6.1 De Griffier
Artikel 6.1 Rechtspositie Griffier
1. De Kamer beslist over het aangaan en beëindigen van het dienstverband van de Griffier.
2. Het Presidium is belast met het uitoefenen van de overige rechtspositionele bevoegdheden
ten aanzien van de Griffier.
Artikel 6.2 Taken Griffier
1. De Griffier heeft de leiding over de ambtelijke organisatie. Het Presidium oefent
hierop toezicht uit.
2. De Griffier is voorts belast met:
a. het namens de Kamer vervullen van haar wettelijke taken ten aanzien van haar begroting;
b. het namens de Kamer vervullen van haar wettelijke taken ten aanzien van haar archiefbescheiden;
c. de overige taken die op grond van dit Reglement of de wet aan hem zijn toegedeeld.
3. De Griffier kan ondermandaat verlenen tot het uitoefenen van zijn bevoegdheden
op grond van het tweede lid, onder a en b.
§ 6.2 De overige ambtenaren
Artikel 6.3 Directeuren
1. Het Presidium is belast met het aangaan en beëindigen van het dienstverband van
een of meer directeuren.
2. De Griffier is belast met het uitoefenen van de overige rechtspositionele bevoegdheden
ten aanzien van de directeuren.
Artikel 6.4 Overige ambtenaren
De Griffier is belast met het aangaan en beëindigen van het dienstverband van de overige
ambtenaren, en met het uitoefenen van de overige rechtspositionele bevoegdheden ten
aanzien van hen.
HOOFDSTUK 7. DE COMMISSIES
§ 7.1 Soorten commissies
Artikel 7.1 Vaste commissies
1. Er is een vaste commissie voor elk ministerie, met uitzondering van het ministerie
van Algemene Zaken. Er zijn ook vaste commissies voor Digitale Zaken, voor Europese
Zaken en voor Koninkrijksrelaties.
2. De Kamer kan verder vaste commissies instellen voor het taakgebied van een minister
die niet is belast met de leiding van een ministerie, of voor dat van een staatssecretaris.
Deze commissies worden ingesteld voor de duur van een zitting.
Artikel 7.2 Tijdelijke commissies
1. De Kamer kan tijdelijke commissies instellen voor specifieke onderwerpen.
2. Het instellingsbesluit van een tijdelijke commissie bevat in ieder geval:
a. een nauwkeurige omschrijving van het onderwerp waarover de commissie aan de Kamer
dient te rapporteren, of waarvoor de commissie anders wordt ingesteld; en
b. de termijn waarvoor de commissie wordt ingesteld.
3. De in het tweede lid, onder b, bedoelde termijn kan op verzoek van de commissie
door de Kamer worden verlengd.
Artikel 7.3 Enquêtecommissies
De Kamer kan een enquêtecommissie instellen voor het uitvoeren van een parlementaire
enquête.
Artikel 7.4 Commissie voor de Rijksuitgaven
1. Er is een commissie voor de Rijksuitgaven.
2. De commissie is belast met:
a. het behandelen van aangelegenheden van rechtmatigheid, doeltreffendheid en doelmatigheid
van de inning en besteding van collectieve middelen;
b. het voorlichten, adviseren en ondersteunen van de Kamer en de commissies bij de uitoefening
van het budgetrecht en de financiële controle van de regering.
3. De voorlichting, advisering en ondersteuning, bedoeld in het tweede lid, onder
b, strekken zich mede uit tot grote projecten als bedoeld in artikel 7.37.
4. De Kamer besluit slechts over een voorstel om de Algemene Rekenkamer te verzoeken
een onderzoek in te stellen, nadat advies bij de commissie is ingewonnen.
Artikel 7.5 Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten
1. Er is een commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
2. In afwijking van artikel 7.11, eerste, tweede en vijfde lid, zijn lid van deze
commissie de voorzitters van de fracties, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid. Indien
in de Kamer meer dan vijf van deze fracties zitting hebben, zijn lid de voorzitters
van de vijf grootste van deze fracties. De Kamer kan op voordracht van de commissie
besluiten dat voor de duur van een zitting ten hoogste twee andere voorzitters van
fracties ook lid zijn van de commissie.
3. Indien een voorzitter van een fractie op diens verzoek is ontheven van het lidmaatschap
van de commissie, is in afwijking van artikel 7.11, vierde lid, de Kamer op voordracht
van de commissie bevoegd te besluiten of in plaats van de voorzitter van die fractie
een andere voorzitter van een fractie voor de verdere duur van de zitting lid is van
de commissie.
4. Indien een lid van de commissie tijdelijk tevens minister is, wordt dit lid gedurende
die periode vervangen door een lid dat zijn fractie daartoe voor de duur van die periode
uit haar midden aanwijst. Indien alle leden van de fractie tijdelijk tevens minister
zijn, is gedurende die periode geen van hen lid van de commissie.
Artikel 7.6 Commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven
1. Er is een commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven.
2. De commissie brengt de Kamer schriftelijk of mondeling verslag uit over het verloop
van de verkiezingen, de vaststelling van de verkiezingsuitslag, en de toelating van
de leden.
3. De taak, bedoeld in het tweede lid, strekt zich uit over de verkiezing en toelating
van de leden van de Tweede Kamer, en van de in Nederland gekozen leden van het Europees
Parlement.
Artikel 7.7 Commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven
1. Er is een commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven.
2. De commissie brengt aan de Kamer verslag uit over verzoekschriften en burgerinitiatieven.
Zij brengt tevens verslag uit over onderzoeksrapporten van de Nationale ombudsman,
indien daartoe aanleiding is.
3. De commissie toetst of een verzoekschrift of burgerinitiatief voldoet aan de daaraan
gestelde vereisten.
4. Elk verslag over een verzoekschrift of een burgerinitiatief bevat een duidelijke
conclusie of een behandelingsvoorstel.
5. De commissie kan een andere commissie verzoeken haar van advies te dienen of namens
haar een onderzoek in te stellen en daarover aan haar verslag uit te brengen, voordat
zij zelf aan de Kamer verslag uitbrengt.
6. De commissie kan mondeling of schriftelijk in overleg treden met de Nationale ombudsman.
7. De commissie kan slechts besluiten nemen indien meer dan de helft van haar leden
of plaatsvervangende leden aanwezig zijn.
8. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, wordt de werkwijze van
de commissie nader geregeld.
Artikel 7.8 Commissie voor de Werkwijze
1. Er is een commissie voor de Werkwijze.
2. De commissie adviseert de Kamer desgevraagd of uit eigen beweging over de werkwijze
van de Kamer en over dit Reglement.
3. De commissie brengt aan de Kamer verslag uit over de daartoe aan haar doorgeleide
voorstellen tot wijziging van dit Reglement.
Artikel 7.9 Commissies van advies
Het Presidium kan ten behoeve van zijn werkzaamheden commissies van advies instellen.
Artikel 7.10 Gemengde commissie van beroep voor de Dienst Verslag en Redactie
1. In de door beide Kamers der Staten-Generaal vast te stellen regeling, bedoeld in
artikel 15.11, wordt een gemengde commissie van beroep voor de Dienst Verslag en Redactie
ingesteld.
2. De gemengde commissie is bevoegd om in de door de Dienst opgestelde woordelijke
verslagen wijzigingen aan te brengen of ongedaan te maken.
§ 7.2 De samenstelling
7.2.1 De commissieleden
Artikel 7.11 Commissieleden
1. De Voorzitter bepaalt uit hoeveel leden een commissie bestaat. De Kamer kan anders
besluiten.
2. De Voorzitter benoemt in overleg met de fracties en groepen de leden, en voor zover
hij dit wenselijk acht, plaatsvervangende leden.
3. De Voorzitter kan een lid of plaatsvervangend lid op diens verzoek ontheffen van
het lidmaatschap van een commissie.
4. De Voorzitter voorziet bij het openvallen van de positie van een lid of plaatsvervangend
lid van een commissie in overleg met de betrokken fracties en groepen in de vervulling
van die positie.
5. De leden en de plaatsvervangende leden van commissies worden bij de aanvang van
elke zitting opnieuw benoemd. Totdat deze benoemingen zijn geschied blijven de in
de vorige zitting bestaande commissies voortbestaan in hun oude samenstelling.
7.2.2 De commissievoorzitter
Artikel 7.12 Benoeming commissievoorzitter en -ondervoorzitter
1. Een nieuw ingestelde commissie benoemt in haar eerste vergadering uit haar midden
een commissievoorzitter en een commissieondervoorzitter. De eerste vergadering vindt
plaats onder leiding van de Voorzitter.
2. Bij het openvallen van de positie van haar commissievoorzitter of commissieondervoorzitter,
voorziet de commissie in de vervulling van die positie in een daartoe bijeengeroepen
vergadering.
3. Na de benoemingen van haar leden bij de aanvang van een zitting, voorziet de commissie
opnieuw in het commissievoorzitterschap en -ondervoorzitterschap in een daartoe bijeengeroepen
vergadering.
4. Elke benoeming van een commissievoorzitter of commissieondervoorzitter wordt meegedeeld
aan de Kamer.
Artikel 7.13 Taken en bevoegdheden commissievoorzitter
1. Een commissievoorzitter is belast met de volgende taken:
a. het leiden van de werkzaamheden van een commissie;
b. het doen naleven van dit Reglement;
c. het uitvoeren van door de commissie genomen besluiten;
d. het vertegenwoordigen van de commissie;
e. het verantwoording dragen voor het opstellen van een plan ter versterking van de kennis-
en informatiepositie van de commissie en voor het evalueren van de uitvoering daarvan;
f. de overige taken die op grond van dit Reglement of de wet aan hem zijn toegedeeld.
2. In het plan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt in ieder geval vastgelegd
op welke wijze de commissie controle uitoefent op de door haar ontvangen jaarverslagen
voor de verantwoording van de rijksuitgaven, met inbegrip van de benoeming van rapporteurs
als bedoeld in artikel 7.36.
3. Een commissievoorzitter heeft tijdens een commissievergadering dezelfde bevoegdheden
als de Voorzitter tijdens een vergadering van de Kamer.
Artikel 7.14 Waarneming commissievoorzitterschap
1. Indien de commissievoorzitter niet beschikbaar is, wordt het commissievoorzitterschap
waargenomen door:
a. de commissieondervoorzitter;
b. als die niet beschikbaar is: het lid van de commissie dat het langst in de Kamer zitting
heeft, waarbij bij gelijke zittingsduur het oudste lid in leeftijd voorgaat, of een
door de commissie aan te wijzen ander lid van de commissie.
2. Een waarnemend commissievoorzitter heeft de taken en bevoegdheden van de commissievoorzitter
die vereist zijn voor de waarneming.
7.2.3 De ondersteuning
Artikel 7.15 Ondersteuning commissie
1. Elke commissie wordt bijgestaan door een door de Griffier aangewezen plaatsvervangende
griffier, de commissiegriffier.
2. Daarnaast wordt elke commissie bijgestaan door een of meer andere ambtenaren van
de Kamer.
§ 7.3 De vergaderingen
Artikel 7.16 Tijdstippen vergaderingen
1. Een commissie komt op de door haar te bepalen tijdstippen bijeen in een vergadering.
Indien de commissie geen tijdstippen heeft bepaald, dan bepaalt haar commissievoorzitter
deze.
2. De commissievoorzitter roept de commissie in ieder geval binnen een redelijke termijn
bijeen in een vergadering, indien de regering of een vierde van haar leden dit onder
opgave van redenen verzoekt.
Artikel 7.17 Procedurevergadering
1. Een commissie komt regelmatig bijeen in een procedurevergadering om te besluiten
over de wijze van behandeling van de door haar ontvangen stukken en over haar overige
werkzaamheden.
2. Tijdens de vergadering stelt de commissievoorzitter de aanwezige leden van de Kamer
in de gelegenheid voorstellen te doen ten aanzien van de regeling van de werkzaamheden
van de commissie. De leden melden hun voorstellen vooraf aan de commissievoorzitter.
3. De in de vergadering genomen besluiten worden openbaar gemaakt, tenzij zij zijn
genomen in een besloten deel van de vergadering en de openbaarmaking ongewenst is.
Artikel 7.18 Bijwonen vergaderingen
1. De leden en de plaatsvervangende leden van een commissie kunnen alle vergaderingen
van hun commissie bijwonen.
2. De Voorzitter kan de vergaderingen van elke commissie bijwonen.
3. De overige leden van de Kamer kunnen elk wetgevingsoverleg en notaoverleg bijwonen.
Een commissie kan deze leden ook toestaan andere van haar vergaderingen bij te wonen.
4. De leden van de Kamer die een vergadering van een commissie bijwonen, hebben het
recht om deel te nemen aan de beraadslaging.
5. Indien een commissievoorzitter onder overeenkomstige toepassing van artikel 8.18
een lid uitsluit van het verdere bijwonen van een commissievergadering, dan geldt
deze uitsluiting tevens voor de overige vergaderingen van de betrokken commissie op
de dag van de uitsluiting.
Artikel 7.19 Openbaarheid vergaderingen
1. De vergaderingen van de commissies zijn openbaar.
2. De Kamer kan besluiten dat vergaderingen van een bepaalde commissie besloten mogen
zijn.
3. Een commissie kan op voorstel van een van haar leden of van een minister besluiten
dat een vergadering, of een gedeelte daarvan, besloten zal zijn.
4. Indien een voorstel als bedoeld in het derde lid wordt gedaan tijdens een openbare
vergadering, wordt erover beraadslaagd en beslist in een besloten gedeelte van de
vergadering.
5. Een besloten commissievergadering kan slechts plaatsvinden in de gebouwen van de
Kamer. De leden die deelnemen aan de vergadering moeten in de vergaderzaal aanwezig
zijn. De Voorzitter kan toestaan dat in bijzondere omstandigheden wordt afgeweken
van dit lid.
§ 7.4 De besluitvorming
Artikel 7.20 Besluitvorming
1. Slechts de leden van een commissie nemen deel aan haar besluitvorming. Indien een
lid niet beschikbaar is, kan een plaatsvervangend lid van zijn fractie of groep zijn
bevoegdheden uitoefenen. Een plaatsvervangend lid kan de bevoegdheden voor ten hoogste
één lid van de commissie uitoefenen.
2. Een commissie kan buiten haar vergaderingen langs schriftelijke weg besluiten over
een voorstel dat naar het oordeel van haar commissievoorzitter eenvoudig en spoedeisend
van aard is. Het besluit wordt genomen als ware de Kamer in voltallige samenstelling
bijeen en stemde zij als bedoeld in artikel 8.25.
3. Indien een commissie een keuze dient te maken voor een of meer personen, besluit
zij daarover in een vergadering onder overeenkomstige toepassing van de artikelen
8.31 tot en met 8.38, met dien verstande dat bij een derde stemming de keuze gaat
tussen de twee personen die bij de tweede stemming de meeste stemmen kregen.
§ 7.5 De behandeling van stukken
Artikel 7.21 Behandeling stukken
1. Door de Kamer ontvangen stukken worden doorgeleid naar de meest betrokken commissie.
2. De commissie beslist over de behandeling van de stukken. Indien een stuk in handen
wordt gesteld van de commissie, neemt de commissie dit in ieder geval in behandeling.
3. Het Presidium stelt regels voor de afhandeling van door de Kamer ontvangen stukken
zonder afzender.
§ 7.6 De verslagen
Artikel 7.22 Verslag over een ontvangen stuk
1. Een commissie brengt aan de Kamer verslag uit over een door haar ontvangen stuk,
indien dit Reglement dat vereist of de commissie dit om een andere reden wenselijk
acht.
2. Het verslag bevat zo beknopt mogelijk datgene wat de commissie over het stuk wil
opmerken of vragen.
3. De Kamer kan besluiten dat een commissie geen door het Reglement vereist verslag
hoeft uit te brengen over stukken die naar het oordeel van de commissie niet in het
openbaar kunnen worden behandeld.
Artikel 7.23 Overige verslagen
1. Een commissie brengt aan de Kamer verslag uit over elk door haar gehouden openbaar
mondeling en schriftelijk overleg met een minister.
2. Een commissie kan ook verslag uitbrengen over andere van haar activiteiten.
Artikel 7.24 Vaststelling verslag
1. Een commissiegriffier is verantwoordelijk voor het opstellen van de verslagen van
zijn commissie.
2. Een verslag wordt vastgesteld door ondertekening door de commissievoorzitter en
commissiegriffier.
3. Een verslag wordt na de vaststelling meteen openbaar gemaakt.
4. De commissie kan besluiten dat bijlagen bij een verslag slechts ter inzage worden
gelegd. Bijlagen van vertrouwelijke aard worden in ieder geval niet openbaar gemaakt
en slechts ter vertrouwelijke inzage van de leden gelegd.
§ 7.7 De bevoegdheden
7.7.1 Algemeen
Artikel 7.25 Bevoegdheden commissies
Voor een goede vervulling van haar taken is een commissie in ieder geval bevoegd:
a. zich tot een minister te wenden om de stukken te verkrijgen waarvan zij de kennisneming
nodig acht;
b. mondeling in overleg te treden met een minister;
c. schriftelijk in overleg te treden met een minister;
d. rondetafelgesprekken te houden;
e. hoorzittingen te houden;
f. technische briefings te houden;
g. werkbezoeken af te leggen;
h. zich te laten voorlichten door colleges van advies;
i. externe deskundigen in te schakelen;
j. rapporteurs te benoemen;
k. de Kamer voor te stellen een groot project aan te wijzen.
7.7.2 Het mondeling en schriftelijk overleg
Artikel 7.26 Vormen van mondeling overleg
Het mondeling overleg van een commissie met een minister kan plaatshebben in de vorm
van:
a. een commissiedebat, indien het overleg betrekking heeft op een onderwerp in het beleidsterrein
van de commissie;
b. een wetgevingsoverleg, indien het overleg betrekking heeft op een in handen van de
commissie gesteld wetsvoorstel;
c. een notaoverleg, indien het overleg betrekking heeft op een in handen van de commissie
gestelde initiatiefnota of een ander stuk waarover de commissie dit overleg wenst
te houden.
Artikel 7.27 Datum en tijdstip
1. Een commissie beslist over de datum en het tijdstip van een door haar te houden
commissiedebat.
2. De Kamer beslist op voorstel van de Voorzitter over de datum en het tijdstip van
een wetgevingsoverleg en notaoverleg.
3. Er vindt steeds hooguit één wetgevingsoverleg of notaoverleg gelijktijdig plaats
met een vergadering van de Kamer. Op overige tijdstippen vinden steeds hooguit twee
wetgevingsoverleggen of notaoverleggen gelijktijdig plaats.
Artikel 7.28 Maximumspreektijden
1. Een commissie kan bij een commissiedebat en notaoverleg besluiten tot het laten
gelden van maximumspreektijden.
2. Bij een wetgevingsoverleg gelden geen maximumspreektijden. Een commissie kan wel
besluiten dat de leden die aan het wetgevingsoverleg willen deelnemen de door hen
gewenste spreektijd voorafgaand opgeven.
Artikel 7.29 Inlichtingen door rijksambtenaren
In een commissiedebat, wetgevingsoverleg en notaoverleg kunnen met instemming van
de verantwoordelijke minister inlichtingen worden verschaft door daartoe door de minister
aangewezen rijksambtenaren.
Artikel 7.30 Moties
1. Tijdens een wetgevingsoverleg en notaoverleg kunnen de leden moties indienen. De
artikelen 8.20 en 8.21 zijn van overeenkomstige toepassing op de moties.
2. Tijdens een commissiedebat kunnen geen moties worden ingediend.
Artikel 7.31 Beraadslaging Kamer na commissiedebat of schriftelijk overleg (tweeminutendebat)
1. De Kamer beraadslaagt slechts over een verslag van een commissiedebat of schriftelijk
overleg, indien een lid dat heeft deelgenomen aan het debat of overleg een motie over
het daarin besproken onderwerp wenst in te dienen. Bij een commissiedebat kan een
lid dit slechts aankondigen na de eerste beantwoording door de minister in het debat.
2. Er kan slechts aan de beraadslaging worden deelgenomen door leden van de fracties
of groepen die aan het commissiedebat of schriftelijk overleg hebben deelgenomen,
tenzij de Kamer anders besluit.
3. In afwijking van artikel 8.12, eerste lid, voert ieder lid slechts eenmaal het
woord.
4. In afwijking van artikel 8.13, eerste lid, bedraagt de maximumspreektijd per fractie
twee minuten en per groep een minuut, met inbegrip van de benodigde tijd voor de indiening
van moties.
7.7.3 Bijzonderheden overige bevoegdheden
Artikel 7.32 Rondetafelgesprek
Indien een commissie besluit een rondetafelgesprek te houden, wisselt zij daarin met
genodigden van gedachten over een vooraf door haar vast te stellen onderwerp.
Artikel 7.33 Hoorzitting
1. Indien een commissie besluit een hoorzitting te houden, bevraagt zij daarin genodigden
over een vooraf door haar vast te stellen onderwerp.
2. De commissie kan voorafgaand in een procedurevergadering besluiten dat tijdens
de hoorzitting de door een lid gestelde vragen, met inbegrip van vervolgvragen, steeds
meteen kunnen worden beantwoord door de genodigde aan wie zij zijn gericht.
Artikel 7.34 Uitnodiging rijksambtenaren
Indien een commissie rijksambtenaren wil uitnodigen voor een rondetafelgesprek, hoorzitting
of technische briefing, dan doet zij dit door tussenkomst van de voor hen verantwoordelijke
minister.
Artikel 7.35 Verzoek om voorlichting of advies
1. Ieder lid van de Kamer kan aan een commissie een schriftelijk voorstel richten
om:
a. de Afdeling advisering van de Raad van State te verzoeken de Kamer voorlichting te
geven over een aangelegenheid van wetgeving of bestuur; of
b. een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges te verzoeken de Kamer
te adviseren.
2. De commissie zendt het voorstel met haar advies aan het Presidium. Het Presidium
legt het voorstel met het advies van de commissie en, voor zover het dit wenselijk
acht, zijn eigen advies voor aan de Kamer.
3. De Kamer besluit over het voorstel.
4. Indien de Kamer een motie aanneemt die strekt tot een verzoek als bedoeld in het
eerste lid, dan zijn het tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7.36 Benoeming rapporteur
1. Een commissie kan een of meer leden benoemen tot rapporteur over:
a. een door haar ontvangen stuk;
b. een groot project als bedoeld in artikel 7.37 waarmee zij is belast; of
c. een ander onderwerp dat haar aangaat.
2. De commissie legt de aan het rapporteurschap verbonden taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden
zo spoedig mogelijk schriftelijk vast, en kan tevens de duur van het rapporteurschap
vastleggen.
3. Het Presidium bericht de Kamer jaarlijks over de in dat jaar lopende en afgeronde
rapporteurschappen.
Artikel 7.37 Aanwijzing groot project
1. Ieder lid van de Kamer kan een commissie verzoeken de Kamer voor te stellen een
bepaald project aan te wijzen als groot project dat onder bijzondere parlementaire
controle staat.
2. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden nadere regels
gesteld over grote projecten.
HOOFDSTUK 8. DE PLENAIRE VERGADERING
§ 8.1 Algemene bepalingen
8.1.1 Het begin en einde van de vergadering
Artikel 8.1 Bijeenroeping
1. De Voorzitter roept de Kamer bijeen zo vaak als hij dit nodig acht.
2. De Voorzitter roept de vergadering in ieder geval binnen een redelijke termijn
bijeen als dit door ten minste dertig leden of door de regering schriftelijk wordt
verzocht onder opgave van redenen.
3. De Kamer kan ook zelf besluiten op welke dag en welk uur zij weer bijeenkomt. Bij
onvoorziene omstandigheden kan de Voorzitter de Kamer toch op een ander tijdstip bijeenroepen.
4. Het Presidium kan algemene richtlijnen vaststellen voor de dagen en uren waarop
de Kamer doorgaans bijeenkomt en voor de perioden waarin de Kamer met reces is. De
Voorzitter houdt daarmee zoveel mogelijk rekening.
5. De leden worden voor elke vergadering tijdig bijeengeroepen. De te behandelen onderwerpen
worden daarbij vermeld.
Artikel 8.2 Presentielijst
Voor het tijdstip van bijeenroeping meldt ieder aanwezig lid zijn aanwezigheid, zodat
een presentielijst kan worden opgesteld. Leden die later aankomen melden hun aanwezigheid
bij aankomst.
Artikel 8.3 Opening vergadering bij quorum
1. De Voorzitter opent de vergadering, indien op het tijdstip van bijeenroeping uit
de presentielijst blijkt dat meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden
hun aanwezigheid hebben gemeld.
2. Indien het vereiste aantal leden zijn aanwezigheid niet heeft gemeld, opent de
Voorzitter een bijeenkomst waarin hij de namen van de afwezige leden kan laten oplezen
en kennis kan geven van ingekomen stukken. Daarna stelt hij de vergadering uit tot
een later tijdstip.
Artikel 8.4 Schorsing of sluiting van de vergadering
De Voorzitter schorst of sluit de vergadering, indien hij dit met het oog op het verloop
van de werkzaamheden of voor het handhaven van de orde wenselijk acht.
8.1.2 De vergaderzaal
Artikel 8.5 Zitplaatsen
1. Ieder lid heeft een voor hem bestemde zitplaats in de vergaderzaal van de Kamer.
Het Presidium wijst deze zitplaatsen aan. Het Presidium kan ook aan een fractie of
groep een bepaalde groep zitplaatsen aanwijzen en de verdeling daarvan aan de fractie
of groep overlaten.
2. Het Presidium zorgt dat er tevens zitplaatsen beschikbaar zijn voor:
a. de ministers;
b. personen die de ministers hebben aangewezen om zich in de vergadering te doen bijstaan;
c. de gevolmachtigde ministers;
d. bijzondere gedelegeerden.
3. Het Presidium kan zitplaatsen toekennen aan andere personen die door de Kamer zijn
uitgenodigd.
4. Indien aan een vergadering wordt deelgenomen door bijzondere gedelegeerden of door
de Kamer uitgenodigde leden van het Europees Parlement, dan wijst de Voorzitter hun
zitplaatsen aan.
5. Indien op uitnodiging van de Kamer het staatshoofd of de regeringsleider van een
ander land een vergadering bijwoont om de Kamer toe te spreken, dan wijst de Voorzitter
zijn zitplaats aan.
6. Indien de Voorzitter het verzoekt, neemt iedereen zijn zitplaats in.
Artikel 8.6 Spreekplaats
Ieder lid spreekt staande van de spreekplaats in de vergaderzaal, tenzij de Voorzitter
anders toestaat.
8.1.3 De organisatie van de werkzaamheden
Artikel 8.7 Ingekomen stukken
1. Gedurende elke vergadering ligt in de vergaderzaal op de tafel van de Griffier
een lijst waarin alle sinds de vorige vergadering ingekomen stukken worden opgenomen.
2. In de lijst doet de Voorzitter mededelingen of voorstellen over de wijze van behandeling
van de ingekomen stukken. Een voorstel is na het sluiten van de vergadering aangenomen,
tenzij daartegen door een lid bezwaar is gemaakt. In dat geval beslist de Kamer over
het voorstel.
3. De Voorzitter kan besluiten ongetekende, onbegrijpelijke of beledigende stukken
niet op te nemen in de lijst.
Artikel 8.8 Regeling van werkzaamheden
1. De Kamer regelt haar werkzaamheden op voorstel van de Voorzitter of een lid.
2. De regeling van werkzaamheden vindt in het algemeen eenmaal in de week plaats op
een door de Voorzitter te bepalen vast tijdstip. De Voorzitter kan in bijzondere gevallen
besluiten ook op andere tijdstippen een regeling van werkzaamheden te laten plaatsvinden.
3. De leden melden hun voorstellen vooraf aan de Voorzitter.
4. Alle voorstellen worden vooraf openbaar gemaakt, tenzij daarvoor door spoed geen
gelegenheid is.
5. Een lid dat bij de regeling van werkzaamheden een brief van de regering wil vragen,
moet daarvoor vooraf toestemming van de Voorzitter verkrijgen.
§ 8.2 De beraadslaging
8.2.1 Spreken in de vergadering
Artikel 8.9 Spreken in de vergadering
1. In de vergadering voert een ieder slechts het woord na het aan de Voorzitter gevraagd
en van hem verkregen te hebben.
2. De Voorzitter verleent het woord in de volgorde waarin het is gevraagd, tenzij
de Kamer anders besluit.
3. De leden kunnen voorafgaand aan de beraadslaging over een onderwerp het woord vragen
door zich te laten inschrijven op een daartoe bestemde sprekerslijst. De inschrijving
is mogelijk zodra de Voorzitter heeft meegedeeld of de Kamer heeft besloten het onderwerp
aan de orde te gaan stellen.
4. Indien bijzondere gedelegeerden of in Nederland gekozen leden van het Europees
Parlement aan een vergadering deelnemen, dan beslist de Voorzitter over de volgorde
waarin aan hen het woord wordt verleend.
5. Indien ministers, personen die zij hebben aangewezen om zich in de vergadering
te doen bijstaan, de gevolmachtigde ministers of andere personen die zijn uitgenodigd
om een vergadering bij te wonen het woord verlangen, dan verleent de Voorzitter dit
slechts nadat de spreker die aan het woord is, zijn rede heeft beëindigd.
6. Indien op uitnodiging van de Kamer het staatshoofd of de regeringsleider van een
ander land een vergadering bijwoont om de Kamer toe te spreken, dan beslist de Voorzitter
wanneer hem daartoe het woord wordt verleend.
7. Indien de Voorzitter het woord wil voeren over een onderwerp op een andere wijze
dan nodig is voor de uitvoering van zijn voorzitterstaak, dan verlaat hij de voor
hem bestemde zitplaats. Hij neemt die niet meer in zolang het onderwerp aan de orde
is.
Artikel 8.10 Persoonlijk feit of voorstel van orde
1. De volgorde van de sprekers kan worden verbroken, indien een lid het woord vraagt
over een persoonlijk feit of de orde.
2. De Voorzitter verleent het woord slechts voor een persoonlijk feit nadat het lid
dat daarvoor het woord heeft gevraagd een voorlopige aanduiding van dat feit heeft
gegeven. De beslissing of iets een persoonlijk feit vormt, berust bij de Voorzitter.
3. Een voorstel van orde kan door de Voorzitter of een lid worden gedaan.
Artikel 8.11 Interrupties
De Voorzitter kan interrupties toelaten. Deze moeten bestaan uit korte opmerkingen
of vragen, zonder inleiding.
Artikel 8.12 Spreektermijnen
1. Tijdens de beraadslaging voeren de leden in ten hoogste twee termijnen het woord
over hetzelfde onderwerp. De Kamer kan toestemming geven hiervan af te wijken.
2. Indien een lid in een vergadering niet in de eerste termijn over een onderwerp
het woord heeft gevoerd, kan hij daarna slechts in die vergadering aan de beraadslaging
over het onderwerp deelnemen als de Kamer daarvoor toestemming geeft.
Artikel 8.13 Maximumspreektijden
1. De Kamer kan voor de beraadslaging over een onderwerp maximumspreektijden vaststellen
per fractie en groep met inachtneming van de omvang van de fracties en groepen, voor
de ministers en voor overige deelnemers.
2. Indien de Kamer maximumspreektijden vaststelt, kan zij tevens bepalen dat in afwijking
van artikel 8.12, eerste lid, slechts in één termijn het woord wordt gevoerd.
3. Zodra een door de Kamer vastgestelde of door dit Reglement voorgeschreven maximumspreektijd
is verstreken, verzoekt de Voorzitter de spreker op te houden met spreken. Deze geeft
meteen aan dit verzoek gevolg.
8.2.2 Gedrag in de vergadering
Artikel 8.14 Gedrag in de vergadering
Ieder lid gedraagt zich in de vergadering op een wijze die getuigt van onderling respect,
en die geen afbreuk doet aan de waardigheid van de Kamer.
Artikel 8.15 Bij onderwerp blijven
1. Iedere spreker blijft bij het onderwerp waarover wordt beraadslaagd.
2. Indien een spreker afwijkt van het onderwerp, roept de Voorzitter hem tot de behandeling
van het onderwerp terug.
Artikel 8.16 (Waarschuwing voor) ongeoorloofd gedrag
1. Tijdens de vergadering onthoudt een ieder zich van:
a. het gebruik van beledigende uitdrukkingen;
b. het verstoren van de orde;
c. het niet in acht nemen van de geheimhouding ten aanzien van de gedachtewisseling in
een besloten vergadering;
d. het niet in acht nemen van de vertrouwelijkheid ten aanzien van de inhoud van een
vertrouwelijk stuk; en
e. het instemming betuigen met of aansporen tot onwettige handelingen.
2. Indien een spreker hieraan niet voldoet, waarschuwt de Voorzitter hem en stelt
hem in de gelegenheid de woorden terug te nemen die tot de waarschuwing aanleiding
hebben gegeven, of terug te komen van het gedrag dat tot de waarschuwing aanleiding
gaf.
Artikel 8.17 Ontneming van het woord
1. De Voorzitter kan een spreker het woord ontnemen, indien deze spreker:
a. nadat hij is teruggeroepen tot de behandeling als bedoeld in artikel 8.15, voortgaat
van het onderwerp af te wijken; of
b. nadat hij is gewaarschuwd als bedoeld in artikel 8.16, tweede lid, geen gebruik maakt
van de gelegenheid woorden terug te nemen of van gedrag terug te komen, of voortgaat
beledigende uitdrukkingen te gebruiken, de orde te verstoren, de geheimhouding of
vertrouwelijkheid niet in acht te nemen, of instemming te betuigen met of aan te sporen
tot onwettige handelingen.
2. Een lid dat het woord is ontnomen, mag in de betrokken vergadering niet meer aan
de beraadslaging over het in behandeling zijnde onderwerp deelnemen.
Artikel 8.18 Uitsluiting van de vergadering
De Voorzitter kan een spreker op wie artikel 8.17 is toegepast en ieder ander lid
dat zich gedraagt als bedoeld in dat artikel, uitsluiten van het verdere bijwonen
van de vergadering op de dag waarop de uitsluiting plaats heeft.
Artikel 8.19 Geen beroep op de Kamer
Er kan geen beroep op de Kamer worden gedaan ten aanzien van de beslissingen van de
Voorzitter op grond van de artikelen 8.15 tot en met 8.18.
8.2.3 Moties
Artikel 8.20 Moties
1. Ieder lid dat het woord voert, kan daarbij, alleen of met andere leden, over het
in behandeling zijnde onderwerp moties indienen. Het lid leest de tekst van zijn moties
voor.
2. De moties moeten kort en duidelijk zijn geformuleerd, op schrift zijn gebracht
en zijn ondertekend.
3. Een lid kan gedurende zijn eerste termijn geen moties indienen, tenzij:
a. de Kamer daarvoor toestemming geeft; of
b. wordt beraadslaagd over een verslag van een commissiedebat of schriftelijk overleg.
4. De beraadslaging over moties vindt plaats bij de beraadslaging over het onderwerp
waarover de motie is ingediend, tenzij de Kamer anders besluit.
5. De eerste ondertekenaar kan de motie wijzigen of intrekken totdat erover is gestemd.
Artikel 8.21 Overnemen van moties
1. De Voorzitter deelt tijdens de beraadslaging mee dat een motie die is gericht aan
de regering is overgenomen, indien:
a. de minister te kennen geeft zich met de inhoud van de voorgestelde motie te kunnen
verenigen; en
b. de Voorzitter zich ervan heeft overtuigd dat geen van de in de vergaderzaal aanwezige
leden zich tegen het overnemen van de motie verzet.
2. Een overgenomen motie maakt na de mededeling geen afzonderlijk onderwerp van de
beraadslaging meer uit.
8.2.4 Het sluiten van de beraadslaging
Artikel 8.22 Sluiting van de beraadslaging
1. De Voorzitter sluit de beraadslaging over een onderwerp, wanneer niemand meer het
woord verlangt.
2. De Voorzitter of een in de vergaderzaal aanwezig lid kan de Kamer voorstellen de
beraadslaging van de zijde van de Kamer eerder te sluiten, als hij van oordeel is
dat het onderwerp waarover wordt beraadslaagd van verschillende zijden voldoende is
belicht. Het voorstel kan beknopt worden toegelicht.
3. De Voorzitter of een ander in de vergaderzaal aanwezig lid kan ook voorstellen
de beraadslaging van de zijde van de Kamer op een bepaald tijdstip te sluiten. Het
voorstel kan beknopt worden toegelicht. Indien het voorstel wordt aangenomen, kan
de Voorzitter besluiten de nog beschikbare tijd naar billijkheid te verdelen onder
de sprekers.
§ 8.3 De besluitvorming
8.3.1 Algemene bepalingen
Artikel 8.23 Nemen van een besluit
1. Nadat de beraadslaging over een onderwerp is gesloten, gaat de Kamer zo nodig over
tot het nemen van een besluit.
2. De stemming over een motie kan worden aangehouden. De aangehouden motie vervalt,
indien er nog niet over is gestemd in de eerste vergadering twaalf weken na het besluit
tot aanhouden. De Kamer kan anders besluiten. Bij het eindigen van een zitting vervallen
alle aangehouden moties.
Artikel 8.24 Tijdstippen stemmingen
Stemmingen vinden in het algemeen plaats op vaste tijdstippen.
8.3.2 Besluitvorming over zaken
Artikel 8.25 Stemming bij handopsteken
De stemming over een zaak vindt plaats door handopsteken, tenzij op grond van artikel
8.26, eerste lid, een hoofdelijke stemming is vereist.
Artikel 8.26 Hoofdelijke stemming
1. Er vindt een hoofdelijke stemming over een zaak plaats, indien:
a. een lid daar om vraagt; of
b. naar het oordeel van een lid de stemverhouding bij een stemming bij handopsteken
niet duidelijk is.
2. Er kan niet tot een hoofdelijke stemming als bedoeld in het eerste lid, onder b,
worden overgegaan, wanneer de uitslag van de stemming bij handopsteken al is vastgesteld.
3. Bij de hoofdelijke stemming worden de leden hoofdelijk opgeroepen te stemmen. Ieder
lid brengt hierbij mondeling zijn stem uit met de woorden «voor» of «tegen». Voor
de stemming wordt door het lot beslist, bij welk lid op de presentielijst de oproeping
begint.
4. Indien bij de hoofdelijke stemming blijkt dat geen meerderheid van het aantal zitting
hebbende leden meer aanwezig is, zal de Voorzitter:
a. de vergadering voor enige tijd schorsen en haar voortzetten, indien bij de heropening
weer voldoende leden aanwezig blijken te zijn; of
b. de vergadering sluiten en op een later tijdstip een nieuwe vergadering bijeenroepen.
Artikel 8.27 Vergissingen bij stemmingen
1. Indien een lid zich tijdens het stemmen bij handopsteken vergist, kan hij zijn
vergissing slechts herstellen voordat de Voorzitter de uitslag heeft vastgesteld.
2. Indien een lid zich tijdens een hoofdelijke stemming bij het uitbrengen van zijn
stem vergist, kan hij zijn vergissing slechts herstellen voordat het volgende lid
heeft gestemd.
3. Als een lid zijn vergissing niet tijdig heeft hersteld, kan hij na afloop van de
stemming vragen om aantekening dat hij zich heeft vergist. Dit brengt geen verandering
in de uitslag van de stemming.
Artikel 8.28 Staken van stemmen
1. Bij het staken van de stemmen is een voorstel niet aangenomen, indien de vergadering
voltallig is.
2. Indien de vergadering niet voltallig is, wordt de stemming uitgesteld tot een volgende
vergadering. Als de stemmen opnieuw staken, is het voorstel niet aangenomen.
Artikel 8.29 Stemverklaring
1. De Voorzitter kan toestaan dat onmiddellijk voorafgaand aan een stemming door de
leden stemverklaringen worden afgelegd. Na de stemming kan een lid in ieder geval
een stemverklaring afleggen.
2. Een stemverklaring mag niet langer duren dan één minuut, en dient te zijn beperkt
tot een korte uitleg over de stem.
3. Na een stemverklaring kan de beraadslaging niet worden heropend.
Artikel 8.30 Besluit zonder stemming
1. Een stemming over een zaak kan achterwege blijven, indien geen lid daarom vraagt.
De Voorzitter stelt daarbij voor het besluit zonder stemming te nemen.
2. In de vergaderzaal aanwezige leden kunnen aantekening vragen dat zij geacht willen
worden te hebben tegengestemd. In dat geval wordt het besluit geacht genomen te zijn
met de stemmen van de overige leden.
8.3.3 Besluitvorming over personen
Artikel 8.31 Stemming met stembriefjes
1. De stemming over personen voor benoemingen, voordrachten of keuzen vindt plaats
met behulp van stembriefjes, die de leden in een stembus werpen.
2. De leden vullen voor iedere kandidaat voor de benoeming, voordracht of keuze, afzonderlijk
een stembriefje in. Het stembriefje moet een duidelijke aanwijzing bevatten van de
persoon waarop het lid wil stemmen. In geval van twijfel, beslist de Kamer.
Artikel 8.32 Stemrondes
1. De stemmingen over de kandidaten vinden plaats in een aantal stemrondes. De eerste
stemming is vrij.
2. Indien niemand bij de eerste stemming de meerderheid van stemmen verkrijgt, dan
vindt een tweede stemming plaats. Deze stemming is eveneens vrij.
3. Indien ook bij de tweede stemming niemand de meerderheid van stemmen verkrijgt,
dan vindt een derde stemming plaats. Daarbij wordt gekozen uit de vier personen, die
bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd. Als bij de tweede
stemming slechts op drie of vier personen stemmen zijn uitgebracht, dan wordt gekozen
uit de twee personen, op wie het hoogste aantal stemmen is uitgebracht.
4. Indien ook bij de derde stemming niemand de meerderheid van stemmen verkrijgt,
dan vindt een vierde stemming plaats. Daarbij wordt gekozen uit de twee personen,
die bij de derde stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd.
5. Indien bij een tweede of derde stemming niet is uitgemaakt tussen wie ook bij een
volgende stemming moet worden beslist, dan vindt er een tussenstemming plaats om daarover
te beslissen.
Artikel 8.33 Staken van stemmen
1. Indien bij een tussenstemming als bedoeld in artikel 8.32, vijfde lid, of bij een
stemming tussen twee personen de stemmen staken, dan beslist het lot.
2. Er worden naambriefjes voor de betrokken personen gemaakt om de beslissing tot
stand te brengen. De naambriefjes worden vervolgens door een stemopnemer als bedoeld
in artikel 8.35 behoorlijk toegevouwen in de stembus geworpen, en er door een andere
stemopnemer een voor een uitgetrokken en voorgelezen. De persoon die wordt vermeld
op het naambriefje dat het eerste uit de stembus is getrokken, is de gekozene.
Artikel 8.34 Ongeldige stemmen
1. Niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes tellen voor het bepalen van de meerderheid
niet mee.
2. Indien op verzoek van de Kamer ten behoeve van de stemming door een commissie personen
zijn voorgedragen voor de benoeming, voordracht of keuze, dan tellen stembriefjes
die een persoon aanwijzen die niet door de commissie is voorgedragen evenmin mee.
Artikel 8.35 Uitslag stemming
1. De Voorzitter benoemt voor de stemming vier leden tot stemopnemers, die gezamenlijk
steeds de geldigheid van de stembriefjes controleren, en bepalen hoeveel stemmen op
iedere persoon zijn uitgebracht.
2. Wanneer de stemopnemers bij een stemming klaar zijn met hun taak, maakt de eerstbenoemde
stemopnemer het getal van de in de stembus aangetroffen stembriefjes bekend, en de
Voorzitter het getal van de leden op de presentielijst. De eerstbenoemde stemopnemer
maakt vervolgens de uitslag bekend.
Artikel 8.36 Nietige stemming
1. Een stemming is nietig, indien:
a. het getal van de in de bus gevonden stembriefjes groter is dan dat van de leden op
de presentielijst en dit verschil van invloed heeft kunnen zijn op de uitslag; of
b. het getal van de behoorlijk ingevulde stembriefjes niet meer bedraagt dan de helft
van het aantal zitting hebbende leden.
2. Na een nietige stemming vindt de stemming opnieuw plaats. Indien de stemming nietig
is omdat het getal van de in de stembus gevonden stembriefjes niet meer bedraagt dan
de helft van het aantal zitting hebbende leden, dan wordt de vergadering tussentijds
geschorst of uitgesteld onder overeenkomstige toepassing van artikel 8.26, vierde
lid.
Artikel 8.37 Besluit zonder stemming
Een stemming over een persoon kan achterwege blijven, indien geen van de leden daarom
vraagt en het gaat over:
a. de benoeming van de Griffier; of
b. de benoeming of voordracht van een of meer personen voor een positie in een ander
overheidsorgaan, een aanbeveling is gedaan voor de benoeming of voordracht, en de
betrokken commissie aan de Voorzitter heeft meegedeeld dat zij geen reden ziet om
van die aanbeveling af te wijken.
De Voorzitter stelt voor het besluit zonder stemming te nemen.
Artikel 8.38 Niet in de Grondwet vermelde keuzen
Bij benoemingen, voordrachten of keuzen, die niet in de Grondwet zijn vermeld, kan
de Kamer in een bijzonder geval andere regels doen gelden.
Artikel 8.39 Aanbieding aan de Koning
De Voorzitter draagt zorg dat de voordrachten van personen van wie de benoeming geschiedt
bij koninklijk besluit aan de Koning worden aangeboden.
HOOFDSTUK 9. WETSVOORSTELLEN
§ 9.1 Wetsvoorstellen
9.1.1 Voorbereiding door de commissie
Artikel 9.1 Inhandenstelling
1. De Voorzitter stelt elk wetsvoorstel in handen van een vaste commissie voor een
voorbereidend onderzoek.
2. Het besluit tot inhandenstelling wordt zo spoedig mogelijk meegedeeld in een vergadering
van de Kamer. Bij die mededeling kan de Kamer anders besluiten over de inhandenstelling.
Artikel 9.2 Verslag
1. Een commissie brengt over elk in haar handen gesteld wetsvoorstel verslag uit aan
de Kamer.
2. Ieder lid van de Kamer kan bij de commissie schriftelijke opmerkingen inbrengen
voor het verslag. De commissie is bevoegd weg te laten wat zij niet ter zake acht.
3. De commissie stelt binnen twee weken na de inhandenstelling, met uitzondering van
recesperioden, een termijn vast voor de inbreng. Van de gestelde termijn wordt mededeling
gedaan aan de leden van de Kamer.
Artikel 9.3 Stellen van een termijn
1. Het Presidium kan een commissie een termijn stellen voor het uitbrengen van haar
verslag over een wetsvoorstel.
2. Indien het verslag niet binnen de gestelde tijd gereed kan zijn, vraagt de commissie
om verlenging van de termijn. Het Presidium beslist over de verlenging. Deze beslissing
wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk ter kennis gebracht van de leden van de Kamer
en meegedeeld in een vergadering van de Kamer.
3. Indien het Presidium een beslissing tot verlenging niet unaniem heeft genomen,
wordt dat gemeld bij de mededeling, bedoeld in het tweede lid. De Kamer kan bij die
mededeling anders besluiten. Een voorstel daartoe kan door ieder lid worden gedaan.
4. Een verlengde termijn kan slechts nader worden verlengd door de Kamer. Tijdens
een reces kan het Presidium tot nadere verlenging van de termijn besluiten.
5. Indien een commissie niet binnen een gestelde termijn verslag uitbrengt, kan de
Kamer de beraadslaging openen zonder dat een verslag is uitgebracht.
Artikel 9.4 Vervolgstukken
1. Een commissie vermeldt in haar verslag over een wetsvoorstel of zij de behandeling
door de Kamer, al dan niet onder voorbehoud, voldoende voorbereid acht.
2. Indien het verslag opmerkingen of vragen bevat, wordt de regering in de gelegenheid
gesteld te reageren in een nota naar aanleiding van het verslag.
3. Na ontvangst van een nota naar aanleiding van het verslag kan de commissie besluiten
nader verslag uit te brengen. De artikelen 9.2 tot en met 9.4 zijn van toepassing
op een nader verslag.
9.1.2 Amendementen
Artikel 9.5 Indienen van amendementen
1. Ieder lid kan, alleen of met andere leden, amendementen indienen vanaf het tijdstip
dat een wetsvoorstel in handen van een commissie is gesteld.
2. De amendementen moeten zijn voorzien van een beknopte toelichting, en door de indieners
zijn ondertekend.
3. De amendementen worden bij de indiening meteen openbaar gemaakt. Indien een amendement
op de dag van de beraadslaging of stemming over het wetsvoorstel wordt ingediend,
wordt het tevens in de vergaderzaal rondgedeeld.
Artikel 9.6 Toelaatbaarheid van amendementen
1. Een amendement wordt geacht toelaatbaar te zijn, zolang de Kamer het niet ontoelaatbaar
heeft verklaard.
2. De Voorzitter of een lid kan de Kamer voorstellen een amendement ontoelaatbaar
te verklaren, indien:
a. de strekking van het amendement tegengesteld is aan het wetsvoorstel; of
b. er tussen de inhoud van het amendement en die van het wetsvoorstel geen rechtstreeks
verband bestaat.
Artikel 9.7 Wijzigen en intrekken van amendementen
1. De eerste ondertekenaar van een amendement kan zijn amendement wijzigen.
2. De eerste ondertekenaar kan het amendement intrekken tijdens een wetgevingsoverleg
en de beraadslaging van de Kamer. Indien de beraadslaging is gesloten, is voor de
intrekking toestemming nodig van de Kamer.
3. Indien de eerste ondertekenaar geen lid meer is, kan een door zijn fractie of groep
aangewezen lid het amendement wijzigen of intrekken. Indien de fractie of groep geen
deel meer uitmaakt van de Kamer, kan de eerstvolgende ondertekenaar het amendement
wijzigen of intrekken.
Artikel 9.8 Overnemen van amendementen
1. De Voorzitter deelt tijdens de beraadslaging over een wetsvoorstel mee dat een
amendement is overgenomen, indien:
a. de minister te kennen geeft zich met de inhoud van een ingediend amendement te kunnen
verenigen; en
b. de Voorzitter zich ervan heeft overtuigd dat geen van de in de vergaderzaal aanwezige
leden zich tegen het overnemen van het amendement verzet.
2. Een overgenomen amendement is vanaf de mededeling onderdeel van het wetsvoorstel
en maakt geen afzonderlijk onderwerp van de beraadslaging meer uit.
3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op het overnemen van een amendement
tijdens een wetgevingsoverleg.
Artikel 9.9 Subamendementen
1. Ieder lid kan, alleen of met andere leden, subamendementen indienen tot wijziging
van door andere leden ingediende amendementen.
2. De regels die voor amendementen gelden, zijn van overeenkomstige toepassing op
subamendementen.
9.1.3 De beraadslaging
Artikel 9.10 Algemene beraadslaging en artikelsgewijze behandeling
1. De algemene beraadslaging over een wetsvoorstel vindt plaats in twee termijnen.
2. De Kamer kan besluiten het wetsvoorstel na de algemene beraadslaging artikelsgewijs
te behandelen. Daarbij behandelt de Kamer de artikelen en de daarop voorgestelde amendementen
in hun volgorde, en ten slotte de beweegreden van het wetsvoorstel. De Kamer kan,
de commissie gehoord, tevens besluiten dat de artikelsgewijze behandeling in een wetgevingsoverleg
plaatsvindt.
3. Indien over een wetsvoorstel een wetgevingsoverleg is gehouden, vindt verder geen
beraadslaging plaats, tenzij de Kamer anders besluit.
4. De Kamer kan tot een andere wijze van behandelen besluiten.
9.1.4 De stemmingen
Artikel 9.11 Stemmingen over wetsvoorstel en amendementen
1. De Kamer volgt bij het stemmen de artikelvolgorde van het wetsvoorstel, met dien
verstande dat:
a. subamendementen in stemming komen voor het amendement dat zij wijzigen;
b. amendementen in stemming komen voor de artikelen die zij wijzigen;
c. de afzonderlijke artikelen in hun volgorde in stemming komen;
d. de beweegreden onmiddellijk voorafgaand aan de eindstemming in stemming komt; en
e. de eindstemming over het wetsvoorstel in zijn geheel altijd aan het slot plaatsvindt.
2. De amendementen komen in hun geheel in stemming bij het eerste artikel dat zij
wijzigen, tenzij de Kamer anders besluit.
3. De amendementen op eenzelfde gedeelte van het wetsvoorstel komen steeds in stemming
in volgorde van meest naar minst verstrekkend ten opzichte van het wetsvoorstel. Bij
geschil over de verstrekkendheid van een amendement beslist de Kamer.
4. Er wordt slechts afzonderlijk gestemd over artikelen of de beweegreden, of over
onderdelen daarvan of over onderdelen van amendementen, indien de Kamer daartoe op
verzoek van een lid besluit.
5. De Kamer kan besluiten dat:
a. amendementen als vervallen moeten worden beschouwd door het aanbrengen van andere
wijzigingen in het wetsvoorstel;
b. in het wetsvoorstel technische wijzigingen worden aangebracht die nodig zijn geworden
door het aannemen van twee of meer amendementen.
Artikel 9.12 Tweede lezing
1. Indien een wetsvoorstel in de loop van de beraadslaging of als gevolg van de stemmingen
is gewijzigd, dan kan de Kamer besluiten de eindstemming voor een tweede lezing uit
te stellen tot een volgende vergadering.
2. Tot de eindstemming kunnen door de regering en door de betrokken commissie wijzigingen
worden voorgesteld die nodig zijn geworden door voor of bij de stemmingen aangebrachte
wijzigingen, of die kennelijke vergissingen herstellen.
3. Indien wijzigingen worden voorgesteld, vindt de stemming daarover en de eindstemming
over het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk plaats, tenzij de voorgestelde wijzigingen
de Kamer aanleiding geven tot heropening van de beraadslaging.
9.1.5 Afronding behandeling
Artikel 9.13 Vernummering wetsvoorstel
1. De Voorzitter brengt in een door de Kamer aangenomen wetsvoorstel verandering aan
in de nummering of lettering van hoofdstukken, paragrafen, artikelen, artikelleden
of artikelonderdelen, en in de op die tekstdelen gerichte verwijzingen, voor zover
hij dit nodig acht door wijzigingen die in het wetsvoorstel zijn aangebracht.
2. De Kamer kan besluiten de in het eerste lid bedoelde veranderingen geheel of gedeeltelijk
achterwege te laten.
Artikel 9.14 Verzending aangenomen wetsvoorstel
De Voorzitter zendt een door de Kamer aangenomen wetsvoorstel aan de Voorzitter van
de Eerste Kamer met het volgende formulier: «De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt
bijgaand door haar aangenomen wetsvoorstel aan de Eerste Kamer».
Artikel 9.15 Terugzending verworpen wetsvoorstel
De Voorzitter zendt een door de Kamer verworpen wetsvoorstel, door of vanwege de Koning
ingediend, terug naar de Koning met het volgende formulier: «De Tweede Kamer der Staten-Generaal
heeft het hierbij wederom gaande wetsvoorstel verworpen».
§ 9.2 Bijzonderheden rijkswetsvoorstellen
Artikel 9.16 Bijzondere regels
Bij de behandeling van rijkswetsvoorstellen gelden de volgende bijzondere regels.
Artikel 9.17 Schriftelijke voorbereiding
Het voorbereidend onderzoek van een rijkswetsvoorstel geschiedt langs schriftelijke
weg.
Artikel 9.18 Stellen van een termijn
De Voorzitter of een lid kan de Kamer voorstellen een termijn vast te stellen waarbinnen
de Staten van Aruba, Curaçao of Sint Maarten bevoegd zijn schriftelijk verslag uit
te brengen over een rijkswetsvoorstel.
Artikel 9.19 Verslag van de Staten
Een schriftelijk verslag van de Staten van Aruba, Curaçao of Sint Maarten over een
rijkswetsvoorstel wordt na ontvangst zo spoedig mogelijk openbaar gemaakt, en toegezonden
aan de leden en de regering.
Artikel 9.20 Aanneming met minder dan drie vijfden van de stemmen
1. De Voorzitter geeft de minister-president kennis van het aannemen van een rijkswetsvoorstel,
indien voor de eindstemming:
a. een gevolmachtigde minister of een daartoe aangewezen bijzondere gedelegeerde een
verklaring als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk
heeft afgelegd tegen het rijkswetsvoorstel; en
b. de Kamer het rijkswetsvoorstel daarna heeft aangenomen met een meerderheid van minder
dan drie vijfden van het aantal uitgebrachte stemmen.
2. De Voorzitter zendt het rijkswetsvoorstel slechts aan de Eerste Kamer, indien de
minister-president hem meedeelt dat het voorstel wordt gehandhaafd.
§ 9.3 Bijzonderheden initiatiefwetsvoorstellen
Artikel 9.21 Aanhangig maken initiatiefwetsvoorstel
1. Ieder lid kan, alleen of met andere leden, als initiatiefnemer een initiatiefwetsvoorstel
bij de Kamer aanhangig maken door dit schriftelijk en ondertekend aan de Voorzitter
te zenden.
2. Indien het initiatiefwetsvoorstel een rijkswetsvoorstel betreft, zendt de Voorzitter
dit meteen na ontvangst aan de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een voorstel van
een gevolmachtigde minister als bedoeld in artikel 15, derde lid, van het Statuut
voor het Koninkrijk.
Artikel 9.22 Horen Afdeling advisering van de Raad van State
1. De Kamer hoort de Afdeling advisering van de Raad van State voordat zij een initiatiefwetsvoorstel
in behandeling neemt.
2. De Kamer kan de Afdeling advisering nogmaals horen nadat het initiatiefwetsvoorstel
in behandeling is genomen. Een lid kan daartoe, zo nodig met doorbreking van de orde,
een voorstel doen tot aan de eindstemming over het wetsvoorstel.
3. De initiatiefnemers zijn verantwoordelijk voor een schriftelijke reactie op de
door de Afdeling advisering uitgebrachte adviezen.
Artikel 9.23 Behandeling initiatiefwetsvoorstellen
1. Een initiatiefwetsvoorstel wordt pas in handen van een commissie gesteld nadat
het advies van de Afdeling advisering, bedoeld in artikel 9.22, eerste lid, met de
schriftelijke reactie van de initiatiefnemers is openbaar gemaakt.
2. Het initiatiefwetsvoorstel wordt op dezelfde wijze behandeld als door of vanwege
de Koning ingediende wetsvoorstellen, met dien verstande dat:
a. overal waar sprake is van het optreden van een minister, de initiatiefnemers in zijn
plaats optreden; en
b. de initiatiefnemers niet aan het onderzoek van het voorstel deelnemen.
3. De initiatiefnemers kunnen zich in de vergadering van de commissies en van de Kamer
doen bijstaan door ten hoogste vier door hen daartoe aangewezen personen.
4. Indien ministers bij de behandeling het woord verlangen, krijgen zij dit na de
initiatiefnemers, tenzij de Kamer anders besluit.
Artikel 9.24 Wijziging samenstelling initiatiefnemers
1. De eerste ondertekenaar van een initiatiefwetsvoorstel deelt elke wijziging in
de samenstelling van de initiatiefnemers die zich tijdens de behandeling door de Kamer
voordoet, schriftelijk mee aan de Voorzitter.
2. Indien de eerste ondertekenaar geen lid meer is, kan een door zijn fractie of groep
aangewezen lid dat initiatiefnemer wordt of de eerstvolgende ondertekenaar die nog
lid is, de schriftelijke mededeling doen.
Artikel 9.25 Initiatiefwetsvoorstellen zonder initiatiefnemers
1. De Voorzitter deelt jaarlijks na de verzending van het ontwerp voor de raming in
een vergadering aan de Kamer mee bij welke aanhangige initiatiefwetsvoorstellen geen
van de initiatiefnemers meer lid is.
2. Indien er in de eerste vergadering zes weken na de mededeling geen nieuwe initiatiefnemers
zijn voor een initiatiefwetsvoorstel, stelt de Voorzitter aan de Kamer voor dit wetsvoorstel
als vervallen te beschouwen.
Artikel 9.26 Verdediging in de Eerste Kamer
1. Indien een initiatiefwetsvoorstel wordt aangenomen door de Kamer, dan wordt de
initiatiefnemers opgedragen het wetsvoorstel in de Eerste Kamer te verdedigen. De
Kamer kan anders besluiten.
2. De Kamer kan gedurende de behandeling in de Eerste Kamer besluiten de verdediging
van het wetsvoorstel aan andere leden op te dragen.
Artikel 9.27 Verzending aangenomen initiatiefwetsvoorstel
De Voorzitter zendt een door de Kamer aangenomen initiatiefwetsvoorstel aan de Voorzitter
van de Eerste Kamer met het volgende formulier: «De Tweede Kamer der Staten-Generaal
zendt bijgaand door haar aangenomen wetsvoorstel aan de Eerste Kamer. Zij heeft .....
opgedragen het voorstel in die Kamer te verdedigen».
§ 9.4 Bijzonderheden begrotingswetsvoorstellen
Artikel 9.28 Stemmingen begrotingswetsvoorstel
De stemmingen over begrotingswetsvoorstellen en bij die wetsvoorstellen ingediende
amendementen vinden steeds in samenhang plaats, bij voorkeur in één week.
§ 9.5 Bijzonderheden herziening Grondwet of Statuut voor het Koninkrijk
Artikel 9.29 Spoedige overweging in tweede lezing
1. De Kamer besluit met bekwame spoed over een wetsvoorstel tot verandering in de
Grondwet dat aanhangig is gemaakt voor de overweging in tweede lezing, bedoeld in
artikel 137, vierde lid, van de Grondwet.
2. Indien de Kamer niet over het wetsvoorstel heeft besloten in de eerste zitting
nadat zij is ontbonden als bedoeld in artikel 137, derde lid, van de Grondwet, stelt
de Voorzitter bij aanvang van de daaropvolgende zitting aan de Kamer voor het wetsvoorstel
als vervallen te beschouwen.
Artikel 9.30 Bijzonderheden initiatiefwetsvoorstel tweede lezing
1. De fracties en groepen van de leden die in de Eerste Kamer een initiatiefwetsvoorstel
hebben verdedigd dat is bekendgemaakt als wet houdende verklaring dat er grond bestaat
een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, dragen zorg dat
zo spoedig mogelijk na die bekendmaking een wetsvoorstel tot verandering in de Grondwet
aanhangig wordt gemaakt.
2. Indien het betrokken wetsvoorstel niet op grond van het eerste lid aanhangig wordt
gemaakt, maakt de Voorzitter het uiterlijk op de laatste dag van de zitting waarin
de bekendmaking plaatsvond ambtshalve aanhangig.
3. Het wetsvoorstel kan pas na aanvang van de eerstvolgende zitting in handen van
een commissie worden gesteld.
4. Artikel 9.25 is niet van toepassing op het wetsvoorstel. Indien geen van de initiatiefnemers
en hun fracties of groepen meer deel uitmaken van de Kamer, kan de Kamer besluiten
of andere leden initiatiefnemer van het wetsvoorstel worden.
Artikel 9.31 Wijziging Statuut voor het Koninkrijk
De artikelen 9.29 en 9.30 zijn van overeenkomstige toepassing op rijkswetsvoorstellen
tot wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk die afwijken van de Grondwet.
HOOFDSTUK 10. VERDRAGEN, (ONTWERP)BESLUITEN EN (INITIATIEF)NOTA’S
§ 10.1 Verdragen
Artikel 10.1 Brief stilzwijgende goedkeuring Verdrag
1. Zodra een verdrag ter stilzwijgende goedkeuring wordt overgelegd aan de Kamer,
wordt op de begeleidende brief aangetekend:
a. de dag van ontvangst; en
b. de dag waarop de wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal
zal worden onderworpen uiterlijk te kennen kan worden gegeven.
De begeleidende brief met de aantekening wordt verspreid onder de leden.
2. Als eerste dag van de termijn voor het te kennen geven van de wens, geldt de dag
na die van ontvangst van het verdrag.
Artikel 10.2 Uitspreken wens door de Kamer
1. De Voorzitter of een lid kan in een vergadering aan de Kamer voorstellen de wens
tot uitdrukkelijke goedkeuring van een verdrag te kennen te geven.
2. Indien de Kamer instemt met het voorstel, deelt de Voorzitter dit meteen mee aan
de Minister van Buitenlandse Zaken, en vervolgens aan de Voorzitter van de Eerste
Kamer.
3. Indien de Kamer niet met het voorstel instemt, maar ten minste dertig leden zich
voor het voorstel verklaren, dan vindt artikel 10.4 toepassing.
Artikel 10.3 Uitspreken wens namens de Kamer
1. De Voorzitter kan namens de Kamer de wens tot uitdrukkelijke goedkeuring van een
verdrag te kennen geven. Hij raadpleegt zo mogelijk vooraf de betrokken commissies.
2. De Voorzitter geeft de wens te kennen aan de Minister van Buitenlandse Zaken, en
deelt dit vervolgens meteen mee aan de Kamer en de Voorzitter van de Eerste Kamer.
Artikel 10.4 Uitspreken wens door dertig leden
1. Indien dertig of meer leden de wens tot uitdrukkelijke goedkeuring van een verdrag
te kennen willen geven, dan delen zij dit schriftelijk mee aan de Voorzitter.
2. De Voorzitter deelt het te kennen geven van de wens meteen mee aan de Minister
van Buitenlandse Zaken, en vervolgens aan de Kamer en de Voorzitter van de Eerste
Kamer.
Artikel 10.5 (Uitspreken wens door) gevolmachtigde ministers
1. Indien het verdrag dat is overgelegd Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, dan
worden de desbetreffende gevolmachtigde ministers:
a. in de gelegenheid gesteld de mondelinge behandeling van een voorstel als bedoeld in
artikel 10.2, eerste lid, bij te wonen en daarbij zodanige voorlichting aan de Kamer
te verstrekken als zij gewenst oordelen; en
b. tevens steeds in kennis gesteld van het te kennen geven van de wens van uitdrukkelijke
goedkeuring door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden.
2. Indien een gevolmachtigde minister door tussenkomst van de Voorzitter de wens tot
uitdrukkelijke goedkeuring van een verdrag te kennen geeft, dan deelt de Voorzitter
dit meteen mee aan de Minister van Buitenlandse Zaken, en vervolgens aan de Kamer
en de Voorzitter van de Eerste Kamer.
Artikel 10.6 Sluiting uitvoeringsverdrag, verlenging of opzegging verdrag
De artikelen 10.1 tot en met 10.5 zijn van overeenkomstige toepassing, indien de regering
aan de Kamer mededeling doet van het voornemen tot:
a. sluiting van een verdrag uitsluitend betreffende de uitvoering van een goedgekeurd
verdrag;
b. verlenging van een aflopend verdrag; of
c. opzegging van een verdrag.
§ 10.2 (Ontwerp)besluiten
Artikel 10.7 Brief over (ontwerp)besluit
1. Indien op grond van de wet aan de Kamer een (ontwerp)besluit wordt overgelegd en
de wens te kennen kan worden gegeven dat het onderwerp of de inwerkingtreding van
het (ontwerp)besluit bij wet wordt geregeld, dan wordt op de begeleidende brief aangetekend:
a. de dag van ontvangst; en
b. de dag waarop de wens uiterlijk te kennen kan worden gegeven.
De begeleidende brief met de aantekening wordt verspreid onder de leden.
2. Als eerste dag van de wettelijke termijn voor het te kennen geven van de wens,
geldt de dag na die van ontvangst van het ontwerpbesluit.
3. Dit artikel vindt overeenkomstige toepassing in andere gevallen waarin naar aanleiding
van een door de Kamer ontvangen brief een in de wet omschreven wens te kennen kan
worden gegeven.
Artikel 10.8 Uitspreken wens
Voor zover de wet hierin voorziet, kan de wens aan de betrokken minister te kennen
worden gegeven:
a. door de Kamer, onder overeenkomstige toepassing van artikel 10.2;
b. namens de Kamer, onder overeenkomstige toepassing van artikel 10.3;
c. door een in de wet genoemd aantal leden, onder overeenkomstige toepassing van artikel
10.4.
§ 10.3 (Initiatief)nota’s
Artikel 10.9 Indiening en inhandenstelling initiatiefnota
1. Ieder lid kan, alleen of met andere leden, over een door hem te bepalen onderwerp
een initiatiefnota indienen.
2. De initiatiefnota dient paragrafen met beslispunten en financiële aspecten te bevatten.
3. De Voorzitter stelt de initiatiefnota in handen van een commissie. Indien de paragrafen,
bedoeld in het tweede lid, niet in de initiatiefnota zijn opgenomen, kan de Voorzitter
de indieners verzoeken het stuk daarvan alsnog te voorzien.
4. Het besluit tot inhandenstelling wordt zo spoedig mogelijk meegedeeld aan de Kamer.
Bij die mededeling kan de Kamer anders besluiten over de inhandenstelling.
Artikel 10.10 Behandeling (initiatief)nota’s
1. De commissie houdt in ieder geval een notaoverleg over een in haar handen gestelde
initiatiefnota.
2. Indien een commissie besluit voorafgaand een verslag vast te stellen over de initiatiefnota,
zijn de artikelen 9.2 en 9.3 van overeenkomstige toepassing.
3. Indien een commissie besluit een verslag uit te brengen over een ander stuk waarover
zij een notaoverleg wenst te houden, zijn de artikelen 9.2 en 9.3 eveneens van overeenkomstige
toepassing.
4. De artikelen 9.24 en 9.25 zijn van overeenkomstige toepassing op initiatiefnota’s.
HOOFDSTUK 11. DE KABINETSFORMATIE
Artikel 11.1 Aanwijzing van kabinets(in)formateurs
1. De Kamer beraadslaagt na aanvang van een nieuwe zitting zo spoedig mogelijk, maar
uiterlijk na een week, over de verkiezingsuitslag. Het doel van de beraadslaging is
een of meer informateurs onderscheidenlijk formateurs aan te wijzen en de door hen
uit te voeren opdracht vast te stellen. Indien dat doel niet in de vergadering wordt
bereikt, besluit de Kamer daarover zo spoedig mogelijk in een volgende vergadering.
2. Indien een informatieopdracht wordt afgerond, formuleert de Kamer in beginsel binnen
een week na de dag van afronding een formatieopdracht, en wijst zij voor de uitvoering
daarvan een of meer formateurs aan.
3. Indien de aangewezen informateurs of formateurs hun opdracht teruggeven, formuleert
de Kamer in beginsel binnen een week na de dag van teruggave een nieuwe opdracht,
en wijst zij voor de uitvoering daarvan een of meer informateurs onderscheidenlijk
formateurs aan.
4. De aanwijzing van een informateur of formateur vindt plaats onder toepassing van
de artikelen 8.25 tot en met 8.30.
5. Na een tussentijdse val van het kabinet kan de Kamer beraadslagen over de wenselijkheid
of richting van een nieuwe kabinetsformatie. Het eerste tot en met vierde lid is dan
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 11.2 Inlichtingen over kabinetsformatie
De Kamer kan de informateurs en formateurs tijdens de uitvoering van en na afronding
van hun opdracht uitnodigen om inlichtingen te verschaffen over het verloop van de
kabinetsformatie.
Artikel 11.3 Controversiële onderwerpen
1. Na een tussentijdse val van het kabinet, een koninklijk besluit tot ontbinding
van de Kamer, of verkiezingen voor de Kamer, kan de Kamer op schriftelijk voorstel
van een commissie of van een of meer leden besluiten om een of meer onderwerpen controversieel
te verklaren.
2. Indien een onderwerp controversieel is verklaard, wordt de behandeling daarvan
uitgesteld totdat een nieuw kabinet is aangetreden of de Kamer tussentijds anders
besluit.
HOOFDSTUK 12. INLICHTINGEN EN ONDERZOEK
§ 12.1 De schriftelijke vragen
Artikel 12.1 Indienen schriftelijke vragen
1. Een lid dat schriftelijk vragen wil stellen aan een minister dient deze vragen
in bij de Voorzitter. De vragen moeten kort en duidelijk zijn geformuleerd.
2. De Voorzitter zendt de vragen door aan de betrokken minister, tenzij hij van oordeel
is dat de vragen woorden als bedoeld in artikel 8.16, eerste lid, onder a tot en met
e, bevatten.
3. De Voorzitter brengt de doorgezonden vragen ter kennis van de leden en maakt deze
vragen openbaar.
Artikel 12.2 Beantwoording schriftelijke vragen
1. Indien een minister niet in staat is om een schriftelijke vraag binnen drie weken
te beantwoorden, dan laat hij de Voorzitter dit onder opgave van redenen weten.
2. De Griffier maakt regelmatig een overzicht openbaar van de vragen die langer dan
zes weken op beantwoording wachten, en rappelleert daarover regelmatig bij de ministers.
§ 12.2 Het mondelinge vragenuur
Artikel 12.3 Tijdstip en voorbereiding mondelinge vragenuur
1. Het mondelinge vragenuur vindt plaats op dinsdag aan het begin van de vergadering.
De ministers worden verzocht steeds beschikbaar te zijn op dit tijdstip, tenzij zij
verplichtingen hebben die naar het oordeel van de Voorzitter moeten voorgaan.
2. Ieder lid kan ten hoogste één onderwerp aanmelden waarover hij tijdens het vragenuur
vragen wil stellen. Het lid kan dit onderwerp schriftelijk aanmelden bij de Voorzitter
vanaf de sluiting van de laatste vergadering in de voorafgaande week tot uiterlijk
11.00 uur op de dinsdag van het vragenuur. Indien in de voorafgaande week na donderdag
12.00 uur geen vergadering plaatsvindt, kan het lid zijn onderwerp vanaf dat tijdstip
aanmelden.
3. De Voorzitter beslist zo spoedig mogelijk over welke van de aangemelde onderwerpen
in het vragenuur vragen worden gesteld, en maakt deze onderwerpen openbaar.
4. De Voorzitter nodigt de betrokken ministers uit voor het vragenuur, onder vermelding
van de uitgekozen onderwerpen.
5. De Kamer kan in een bijzonder geval besluiten het vragenuur te laten plaatsvinden
op een ander tijdstip dan dat bedoeld in het eerste lid. De Voorzitter bepaalt dan
tot wanneer de leden hun onderwerpen bij hem kunnen aanmelden.
Artikel 12.4 Verloop mondelinge vragenuur
1. De Voorzitter bepaalt de volgorde waarin de onderwerpen tijdens het mondelinge
vragenuur aan de orde worden gesteld.
2. Bij elk onderwerp wordt het lid dat het onderwerp heeft aangemeld, de vragensteller,
gedurende in totaal vier minuten een of meerdere keren het woord verleend om aan de
minister vragen te stellen, en wordt aan de minister een of meerdere keren het woord
verleend om de vragen beknopt te beantwoorden.
3. Vervolgens kan de Voorzitter aan de leden het woord verlenen om aan de minister
vragen te stellen over hetzelfde onderwerp. Daarbij wordt het woord voor ten hoogste
een halve minuut per vraag verleend. De minister wordt het woord verleend om de vragen
beknopt te beantwoorden.
4. Tijdens het vragenuur kunnen de leden van een fractie gezamenlijk ten hoogste twee
vragen als bedoeld in het derde lid stellen, en de leden van een groep gezamenlijk
ten hoogste één dergelijke vraag.
5. Indien een onderwerp aan het einde van het vragenuur nog niet aan de orde is gekomen,
kan de Voorzitter besluiten dat dit komt te vervallen.
Artikel 12.5 Beperkingen tijdens mondelinge vragenuur
Tijdens het mondelinge vragenuur:
a. zijn interrupties niet toegestaan;
b. is het indienen van moties niet toegestaan; en
c. zijn de artikelen 8.10, derde lid, en 8.12 niet van toepassing.
§ 12.3 De interpellatie
Artikel 12.6 Interpellatie
1. Ieder lid dat inlichtingen van een minister verlangt over een onderwerp, kan de
Kamer verzoeken om hem toe te staan een interpellatie te houden. Het lid vermeldt
hierbij de belangrijkste punten waarover hij bij de interpellatie vragen wil stellen.
2. Het verzoek wordt toegekend indien het wordt gesteund door ten minste dertig leden.
3. De Voorzitter bepaalt wanneer de interpellatie wordt gehouden.
4. De interpellant dient de vragen die hij zal stellen binnen een week schriftelijk
in bij de Voorzitter. Deze zendt de vragen door aan de betrokken minister. Artikel
12.1, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. In afwijking van artikel 8.12 voert tijdens de interpellatie slechts de interpellant
het woord in ten hoogste twee termijnen en de andere leden het woord in ten hoogste
één termijn.
6. Indien bij een interpellatie zeer veel spoed is vereist en de minister aanwezig
is, kan de Kamer besluiten dat een interpellatie meteen wordt gehouden. Het vierde
lid is dan niet van toepassing, en de minister geeft meteen de gevraagde inlichtingen.
Als dit niet mogelijk is, stelt de Kamer de verdere behandeling uit tot een later
tijdstip.
§ 12.4 Het dertigledendebat
Artikel 12.7 Dertigledendebat
1. Ieder lid kan verzoeken een dertigledendebat te houden, onder vermelding van het
onderwerp van het debat.
2. Het verzoek wordt toegekend indien het wordt gesteund door ten minste dertig leden.
3. De Voorzitter bepaalt wanneer het debat wordt gehouden.
§ 12.5 Vervallen toekenning debat
Artikel 12.8 Vervallen toekenning debat
1. Indien in de eerste vergadering twaalf weken na de toekenning van een interpellatiedebat,
een dertigledendebat of een ander door een lid verzocht debat waartoe de Kamer heeft
besloten, dit debat nog niet heeft plaatsgevonden, dan vervalt de toekenning.
2. Het lid dat om het debat heeft verzocht, of een ander lid van zijn fractie of groep,
kan uiterlijk in de in het eerste lid bedoelde vergadering meedelen dat hij de termijn
voor de toekenning wenst te verlengen. De verlenging geldt vanaf die mededeling tot
en met de eerste vergadering twaalf weken nadien. De termijn kan op deze wijze ten
hoogste twee keer worden verlengd.
§ 12.6 Parlementair en extern onderzoek
Artikel 12.9 Parlementaire enquête
Een parlementaire enquête wordt uitgevoerd door een daarvoor in te stellen enquêtecommissie.
Artikel 12.10 Ander parlementair onderzoek
Ander parlementair onderzoek wordt uitgevoerd door een daarvoor in te stellen tijdelijke
commissie.
Artikel 12.11 Regeling parlementair en extern onderzoek
Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden nadere regels gesteld
voor:
a. parlementair onderzoek door een enquêtecommissie;
b. parlementair onderzoek door een tijdelijke commissie; en
c. extern onderzoek door derden.
HOOFDSTUK 13. EUROPESE, INTERNATIONALE EN INTERPARLEMENTAIRE AANGELEGENHEDEN
§ 13.1 Europese aangelegenheden
Artikel 13.1 Lidmaatschap Europees Parlement
De artikelen 2.1, eerste tot en met derde lid, en 2.2 zijn van overeenkomstige toepassing
op de op grond van de wet door de Kamer te nemen beslissingen over de toelating tot
het lidmaatschap van in Nederland gekozen leden van het Europees Parlement, en het
verlies van dat lidmaatschap.
Artikel 13.2 Deelname aan beraadslaging door leden Europees Parlement
De Kamer kan besluiten dat in Nederland gekozen leden van het Europees Parlement worden
uitgenodigd om inlichtingen te verstrekken en daartoe deel te nemen aan de beraadslaging
van de Kamer over een aan de orde gesteld onderwerp.
Artikel 13.3 Betrokkenheid Kamer bij besluitvorming Europese Unie
Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden regels gesteld over
de betrokkenheid van de Kamer bij de totstandkoming van besluitvorming van de Europese
Unie.
§ 13.2 Internationale aangelegenheden
Artikel 13.4 Toespreken vergadering door buitenlandse staatshoofden en regeringsleiders
De Kamer kan besluiten dat het staatshoofd of de regeringsleider van een ander land
wordt uitgenodigd een vergadering bij te wonen om de Kamer toe te spreken.
Artikel 13.5 Inzet of ter beschikking stellen krijgsmacht
Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden regels gesteld over
de procedure bij ontvangst van inlichtingen van de regering over de inzet of het ter
beschikking stellen van de krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale
rechtsorde.
§ 13.3 Interparlementaire aangelegenheden
Artikel 13.6 Griffie interparlementaire betrekkingen
Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de beide Kamers der Staten-Generaal,
wordt de instelling en aansturing van een griffie voor de interparlementaire betrekkingen
geregeld.
Artikel 13.7 Rapportage interparlementaire vergaderingen
De voorzitters van delegaties die hebben deelgenomen aan internationale interparlementaire
vergaderingen rapporteren schriftelijk aan de Kamer over hun bevindingen.
Artikel 13.8 Interparlementair Koninkrijksoverleg
Indien het Interparlementair Koninkrijksoverleg van delegaties van de beide Kamers
der Staten-Generaal en van de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten plaatsvindt
in Den Haag onder het voorzitterschap van een lid van de Tweede Kamer of van diens
plaatsvervanger, dan is dit Reglement op dat overleg van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 14. VERZOEKSCHRIFTEN EN BURGERINITIATIEVEN
Artikel 14.1 Verzoekschriften
In de regeling, bedoeld in artikel 7.7, achtste lid, worden voorwaarden gesteld waaraan
een verzoekschrift dient te voldoen om in behandeling te kunnen worden genomen.
Artikel 14.2 Burgerinitiatieven
1. Een burgerinitiatief is een voorstel aan de Kamer om een onderwerp te behandelen,
en dient te zijn gericht op de vervaardiging, wijziging of intrekking van een wettelijke
regeling, of op het te voeren regeringsbeleid.
2. In de regeling, bedoeld in artikel 7.7, achtste lid, worden nadere voorwaarden
gesteld waaraan een door de Kamer ontvangen schriftelijk stuk dient te voldoen om
in behandeling te kunnen worden genomen als burgerinitiatief.
3. De initiatiefnemers van een burgerinitiatief kan worden verzocht een toelichting
op hun burgerinitiatief te geven.
4. De Kamer neemt over elk burgerinitiatief dat zij in behandeling neemt een besluit
binnen negen maanden nadat door de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven
aan de Kamer verslag is uitgebracht.
Artikel 14.3 Behandeling conclusies verzoekschriften en burgerinitiatieven
1. Bij de behandeling door de Kamer van door de commissie voor de Verzoekschriften
en de Burgerinitiatieven voorgestelde conclusies, kan ieder lid wijzigingen voorstellen
op deze conclusies. De artikelen over amendementen op wetsvoorstellen zijn op deze
voorstellen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat ook voorstellen
waarvan de strekking tegengesteld is aan die van de conclusies toelaatbaar zijn.
2. Indien de Kamer de voorgestelde conclusies verwerpt zonder daarvoor andere in de
plaats te stellen, dan worden de betrokken stukken doorgeleid naar een daartoe in
te stellen tijdelijke commissie, die daarover nader verslag uitbrengt aan de Kamer.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op in het verslag
van de tijdelijke commissie voorgestelde conclusies. Bij herhaalde toepassing van
het tweede lid worden de betrokken stukken doorgeleid naar een nieuwe tijdelijke commissie.
Artikel 14.4 Brief minister geen gevolg geven aan conclusies
1. Indien de Kamer heeft ingestemd met conclusies over een verzoekschrift of burgerinitiatief,
waarbij een minister wordt uitgenodigd iets te doen of na te laten, en de minister
bij brief te kennen geeft daaraan geen gevolg te geven, dan wordt die brief doorgeleid
naar de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven.
2. De commissie kan aan de Kamer voorstellen om de brief en de bijbehorende stukken
door te geleiden naar een andere commissie, die daarover nader aan de Kamer verslag
uitbrengt.
HOOFDSTUK 15. OPENBAARHEID, VERTROUWELIJKHEID EN INTEGRITEIT
§ 15.1 Openbaarheid vergaderingen
Artikel 15.1 Openbaarheid vergaderingen
1. De vergaderingen van de Kamer en de commissies zijn openbaar, met uitzondering
van de in de Grondwet en artikel 7.19 bedoelde gevallen.
2. De agenda van de openbare vergaderingen wordt voorafgaand openbaar gemaakt.
§ 15.2 Toehoorders en overige aanwezigen
Artikel 15.2 Toehoorders en overige aanwezigen
1. De toehoorders van een vergadering van de Kamer, en de overige aanwezigen in de
gebouwen van de Kamer, mogen de orde niet verstoren. Alle aanwezigen moeten in ieder
geval de aanwijzingen opvolgen van de Voorzitter, de ambtenaren van de Kamer, de politie
en andere toezichthoudende functionarissen.
2. De toehoorders moeten tijdens een vergadering in ieder geval alle tekenen van goed-
of afkeuring achterwege laten en een behoorlijke stilte in acht nemen.
3. De Voorzitter zorgt tijdens een vergadering voor de handhaving van het eerste en
tweede lid ten aanzien van de toehoorders. Bij overtredingen kan hij de overtreders,
en desnoods een deel van de overige toehoorders of alle toehoorders, doen laten vertrekken.
4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op vergaderingen van commissies.
Artikel 15.3 Algemene ontzegging of beperking toegang in verband met buitengewone
omstandigheden
1. Indien buitengewone omstandigheden dit naar het oordeel van het Presidium noodzakelijk
maken, kan het Presidium besluiten tijdelijk bezoekers de toegang tot het gebouw van
de Kamer of in het bijzonder de tribunes te ontzeggen of deze toegang op andere wijze
te beperken.
2. Tijdens een periode waarin een maatregel als bedoeld in het eerste lid geldt, blijven
genodigden en geaccrediteerde journalisten toegang tot het gebouw of de tribunes hebben,
voor zover dit naar het oordeel van het Presidium verantwoord is. Het Presidium kan
tevens toestaan dat andere bezoekers tot het gebouw of de tribunes worden toegelaten.
3. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid, kan voor de duur van ten hoogste drie
maanden worden genomen en telkens worden verlengd, en wordt niet langer gehandhaafd
dan door het Presidium noodzakelijk wordt geacht in verband met de buitengewone omstandigheden.
Artikel 15.4 Tijdelijke ontzegging toegang
1. Het Presidium kan degene die de orde heeft verstoord tijdelijk de toegang ontzeggen
tot de gebouwen van de Kamer of een deel daarvan. De toegang kan slechts worden ontzegd,
indien naar het oordeel van het Presidium de orde ernstig is verstoord en vrees bestaat
voor een nieuwe verstoring van de orde.
2. De ontzegging kan voor de duur van ten hoogste drie maanden worden vastgesteld
en telkens worden verlengd, en wordt niet langer gehandhaafd dan door het Presidium
noodzakelijk wordt geacht op grond van de overwegingen, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 15.5 Nadere regels
Het Presidium kan bij afzonderlijke regeling nadere regels vaststellen over de toegang
van de toehoorders van vergaderingen en van overige aanwezigen tot de gebouwen van
de Kamer en tot de vergaderingen van de Kamer en de commissies.
§ 15.3 Verslaglegging
Artikel 15.6 Woordelijk verslag
1. Er wordt een geredigeerd woordelijk verslag gemaakt van wat is gezegd tijdens:
a. elke openbare vergadering van de Kamer;
b. elke bijeenkomst als bedoeld in artikel 8.3, tweede lid, van de Kamer;
c. elk openbaar commissiedebat, wetgevingsoverleg en notaoverleg als bedoeld in artikel
7.26.
2. De Kamer of een commissie kan besluiten dat van andere van haar vergaderingen een
geredigeerd woordelijk verslag wordt gemaakt.
Artikel 15.7 Officieel verslag
1. Er wordt tevens een officieel verslag gemaakt van de vergaderingen van de Kamer,
en van bijeenkomsten als bedoeld in artikel 8.3, tweede lid.
2. Het officieel verslag van een vergadering van de Kamer bevat in ieder geval:
a. de namen van de aanwezige leden;
b. de uitslagen van de stemmingen en of leden zich bij een hoofdelijke stemming voor
of tegen verklaarden;
c. de lijst van ingekomen stukken met de mededelingen en voorstellen voor de wijze van
behandeling; en
d. alle door de Kamer of de Voorzitter genomen besluiten.
3. Het officieel verslag van een bijeenkomst als bedoeld in artikel 8.3, tweede lid,
bevat in ieder geval:
a. de namen van de aanwezige en afwezige leden; en
b. de lijst van ingekomen stukken met de mededelingen en voorstellen voor de wijze van
behandeling.
4. De officiële verslagen worden vastgesteld door ondertekening door de Voorzitter
en de Griffier, en in het archief van de Kamer bewaard.
Artikel 15.8 Verslaglegging vergadering met gesloten deuren van de Kamer
1. Indien de Kamer besluit dat van een vergadering met gesloten deuren van de Kamer
een woordelijk verslag wordt gemaakt, hebben de medewerkers van de Dienst Verslag
en Redactie die dit verslag maken, toegang tot de vergadering. Het woordelijk verslag
wordt niet openbaar gemaakt en wordt achter slot bewaard, tenzij de Kamer hierover
dadelijk of op een later tijdstip anders besluit.
2. Indien de Kamer niet besluit tot het laten maken van een woordelijk verslag van
een vergadering met gesloten deuren van de Kamer, maakt de Griffier of een door hem
aan te wijzen ambtenaar notulen. Deze bevatten de informatie, bedoeld in artikel 15.7,
tweede lid, en een beknopt verslag van de beraadslagingen. De notulen worden meteen
of in een volgende vergadering met gesloten deuren aan de goedkeuring van de Kamer
onderworpen. Zij worden niet openbaar gemaakt en achter slot bewaard, tenzij de Kamer
hierover dadelijk of op een later tijdstip anders besluit.
Artikel 15.9 Verslaglegging besloten commissievergadering
1. Artikel 15.8 is van overeenkomstige toepassing op besloten commissievergaderingen
en besloten gedeelten van een commissievergadering, waarvan een commissie een woordelijk
verslag of notulen wenst te maken.
2. De commissie beslist over de openbaarmaking van het woordelijk verslag of de notulen.
Indien de betrokken commissie niet langer bestaat of onduidelijk is welke commissie
over de openbaarmaking kan beslissen, beslist de Kamer.
Artikel 15.10 Openbaarmaking verslagen en Handelingen
1. De woordelijke verslagen worden in ongecorrigeerde vorm openbaar gemaakt.
2. De woordelijke verslagen, bedoeld in artikel 15.6, eerste lid, onder a en b, worden
na vaststelling openbaar gemaakt als de Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
3. De woordelijke verslagen, bedoeld in artikel 15.6, eerste lid, onder c, worden
na vaststelling opgenomen in het verslag van de commissie van het overleg of debat
waarop zij betrekking hebben, en openbaar gemaakt.
4. Indien ministers of personen die hen in een vergadering van de Kamer bijstaan een
deel van de aan hen tijdens een vergadering gestelde vragen schriftelijk beantwoorden,
worden deze antwoorden opgenomen bij de Handelingen als bijvoegsel bij de vergadering
waarin de overige vragen mondeling werden beantwoord.
5. De schriftelijke vragen, bedoeld in artikel 12.1, worden met de daarop gegeven
antwoorden opgenomen in het aanhangsel van de Handelingen.
Artikel 15.11 Dienst Verslag en Redactie
1. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de beide Kamers der Staten-Generaal,
worden de zorg voor de dienst die is belast met de verslaglegging voor die Kamers,
de Dienst Verslag en Redactie, de taakuitoefening van die dienst met betrekking tot
in ieder geval de woordelijke verslagen, alsmede het openbaar maken en bewaren van
de verslagen geregeld.
2. De Dienst is in ieder geval belast met het maken van de woordelijke verslagen en
officiële verslagen.
§ 15.4 Geheimhouding besloten vergaderingen
Artikel 15.12 Geheimhouding vergadering Kamer met gesloten deuren
1. Een ieder neemt de geheimhouding in acht ten aanzien van de gedachtewisseling in
een vergadering met gesloten deuren van de Kamer.
2. De plicht tot geheimhouding geldt in ieder geval voor hen die bij de behandeling
aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen.
3. De Kamer kan de geheimhouding slechts opheffen in een vergadering met gesloten
deuren.
Artikel 15.13 Geheimhouding besloten commissievergadering
1. Een ieder neemt de geheimhouding in acht ten aanzien van de gedachtewisseling in
een besloten commissievergadering of een besloten deel van een commissievergadering,
met uitzondering van wat de commissie vermeldt in openbaar gemaakte verslagen of notulen.
2. De plicht tot geheimhouding geldt in ieder geval voor hen die bij de behandeling
aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen.
3. De commissie kan de geheimhouding slechts opheffen in een besloten commissievergadering
of een besloten deel van een commissievergadering. Indien de betrokken commissie niet
langer bestaat of onduidelijk is welke commissie over het opheffen van de geheimhouding
kan beslissen, beslist de Kamer.
Artikel 15.14 Schending geheimhouding
1. De Kamer kan, op voorstel van het Presidium, besluiten om een lid dat de geheimhouding,
bedoeld in de artikelen 15.12 en 15.13, niet in acht neemt, uit te sluiten van:
a. alle vergaderingen van één of meer commissies, voor ten hoogste één maand; en
b. de kennisneming van vertrouwelijke stukken, voor ten hoogste de verdere duur van de
zitting.
2. Het Presidium doet slechts een voorstel als bedoeld in het eerste lid, nadat het
betrokken lid in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.
3. De Kamer stemt over het voorstel bij aanvang van de eerste vergadering na de dag
waarop het Presidium tot het doen van het voorstel heeft besloten. Er wordt niet over
het voorstel beraadslaagd.
4. De Voorzitter deelt het besluit van de Kamer meteen mee aan het betrokken lid.
§ 15.5 Openbaar maken van stukken
Artikel 15.15 Openbaar maken van stukken
1. Alle tussen de regering en de Kamer gewisselde stukken worden meteen openbaar gemaakt,
tenzij dit niet mogelijk is of een stuk vertrouwelijk is.
2. De betrokken stukken worden ook op andere wijze verspreid, zodra de Kamer dit nodig
acht.
§ 15.6 Vertrouwelijkheid stukken
Artikel 15.16 Vertrouwelijkheid stukken
1. Een ieder neemt de vertrouwelijkheid in acht ten aanzien van de inhoud van een
vertrouwelijk stuk.
2. Indien een lid de vertrouwelijkheid niet in acht neemt, is artikel 15.14 van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 15.17 Register vertrouwelijke stukken
De griffie houdt een register bij van de door de Kamer en de commissies ontvangen
vertrouwelijke stukken.
Artikel 15.18 Regeling vertrouwelijke stukken
1. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden nadere regels
gesteld over de aanwijzing, het bewaren en de behandeling van vertrouwelijke stukken.
2. De regeling bevat in ieder geval regels voor het registreren, ter inzage leggen,
inzien, verspreiden en vermenigvuldigen van de vertrouwelijke stukken.
§ 15.7 Openbare registers
Artikel 15.19 Register nevenactiviteiten en belangen
1. De griffie houdt een register bij van:
a. de nevenactiviteiten van de leden;
b. de uit de nevenactiviteiten te verwachten of genoten inkomsten; en
c. andere redelijkerwijs relevante belangen van leden.
2. De leden vermelden de in het eerste lid bedoelde informatie steeds in het register:
a. binnen een week nadat ze als lid tot de Kamer zijn toegelaten;
b. binnen een week na het aanvaarden van een nevenactiviteit of het ontstaan van een
relevant belang; en
c. opnieuw op uiterlijk 1 mei na ieder kalenderjaar, voor zover het inkomsten betreft
die zijn genoten in dat kalenderjaar.
3. Onder inkomsten als bedoeld in dit artikel wordt verstaan het loon, bedoeld in
artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen,
bedoeld in artikel 31 van die wet, en de winst uit onderneming, bedoeld in afdeling
3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 15.20 Register buitenlandse reizen
1. De griffie houdt een register bij van de door leden ondernomen buitenlandse reizen
waarvan de vervoerskosten en verblijfskosten geheel of gedeeltelijk worden betaald
door anderen dan het lid, zijn fractie, de Kamer of een commissie van de Kamer.
2. De leden vermelden de buitenlandse reizen steeds binnen een week na terugkeer in
Nederland in het register.
Artikel 15.21 Register geschenken en voordelen
1. De griffie houdt een register bij van de door leden ontvangen geschenken en voordelen
met een hogere waarde dan 50 euro.
2. De leden vermelden de geschenken en voordelen steeds binnen een week na ontvangst
daarvan in het register.
Artikel 15.22 Register toezeggingen
De griffie houdt een register bij van de door de ministers tijdens openbare vergaderingen
van de Kamer en de commissies gedane mondelinge toezeggingen.
Artikel 15.23 Openbaarheid registers
1. De registers, genoemd in deze paragraaf, liggen voor een ieder ter inzage.
2. De Griffier draagt zorg dat een actueel overzicht van de opgaven in de registers
wordt openbaar gemaakt.
§ 15.8 Integriteit
Artikel 15.24 Gedragscode
De Kamer stelt een afzonderlijke gedragscode voor de leden vast, alsmede een afzonderlijke
regeling voor het toezicht op, en de handhaving van, die gedragscode.
HOOFDSTUK 16. SLOTBEPALINGEN
Artikel 16.1 Wijziging van het Reglement
1. Ieder lid kan, alleen of met andere leden, een voorstel tot wijziging van dit Reglement
indienen.
2. Het Presidium of een commissie kan ook een voorstel tot wijziging van het Reglement
indienen als dit het gevoelen van een meerderheid van het aantal leden waaruit zij
bestaat weergeeft. Het voorstel wordt ondertekend door de leden van het Presidium
of de commissie die het zullen verdedigen.
3. Op een voorstel tot wijziging zijn de voor initiatiefwetsvoorstellen geldende artikelen
van overeenkomstige toepassing.
4. Het voorbereidend onderzoek van een voorstel tot wijziging wordt verricht door
de commissie voor de Werkwijze, tenzij de Kamer besluit een andere commissie hiermee
te belasten. Indien het voorstel is ingediend door de commissie voor de Werkwijze,
wordt in ieder geval een andere commissie met het voorbereidend onderzoek belast.
5. Een door de Kamer aangenomen voorstel tot wijziging treedt onmiddellijk in werking,
tenzij de Kamer anders besluit.
6. Indien een aangenomen voorstel tot wijziging in de loop van de beraadslaging of
als gevolg van de stemmingen is gewijzigd, wordt de aangenomen tekst van het voorstel
openbaar gemaakt.
Artikel 16.2 Overige regelingen
Artikel 16.1 is van overeenkomstige toepassing op voorstellen tot vaststelling of
wijziging van de overige op grond van dit Reglement door de Kamer vast te stellen
regelingen.
Artikel 16.3 Afwijking van het Reglement
De Kamer kan besluiten van dit Reglement af te wijken, tenzij:
a. een lid zich daartegen verzet; of
b. de afwijking in strijd is met de wet.
Artikel 16.4 Overgangsbepaling
1. Het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand
aan het in artikel 16.5 bedoelde tijdstip, wordt ingetrokken.
2. De Regeling tijdelijke beperking of ontzegging toegang, zoals deze luidde onmiddellijk
voorafgaand aan het in artikel 16.5 bedoelde tijdstip, wordt ingetrokken.
3. De op grond van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, zoals dit luidde onmiddellijk
voorafgaand aan het in artikel 16.5 bedoelde tijdstip, ingestelde organen en geldende
besluiten en overige regelingen, berusten met ingang van dat tijdstip op dit Reglement.
4. De onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip, bedoeld in artikel 16.5, aangehouden
moties en toegekende debatten, gelden als aangehouden onderscheidenlijk toegekend
vanaf dat tijdstip.
Artikel 16.5 Inwerkingtreding
Dit Reglement treedt in werking met ingang van een door de Kamer te bepalen tijdstip.
Transponeringstabel 35 322
Oud
Nieuw
1.1 t/m 7.1
Idem
7.2
Vervallen (amt nr. 36)
7.3 en 7.4
7.2 en 7.3
7.4a (ingevoegd met amt nr. 36)
7.4
7.5 t/m 7.9
Idem
7.10
Vervallen (1e NvW nr. 11)
7.11 t/m 7.38
7.10 t/m 7.37
8.1 t/m 8.13
Idem
8.13a (ingevoegd met 1e NvW nr. 11)
8.14
8.14 t/m 8.38
8.15 t/m 8.39
9.1 t/m 13.3
Idem
13.3a (ingevoegd met amt nr. 24)
13.4
13.4 t/m 13.7
13.5 t/m 13.8
14.1 t/m 15.2
Idem
15.2a (ingevoegd met 1e NvW nr. 11)
15.3
15.3 t/m 15.20
15.4 t/m 15.21
15.20a (ingevoegd met amt nr. 31)
15.22
15.21
15.23
15.22 (ingevoegd met 2e NvW nr. 27)
15.24
16.1 t/m 16.5
Idem
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Tegen |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Krol | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.