Brief regering : Macrodoelmatigheid Hoger Onderwijs
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 896
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 december 2020
Een van de vier ambities in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek is
een betere aansluiting van het hoger onderwijs op de arbeidsmarkt en de samenleving.
Tijdens het notaoverleg van de Strategische Agenda zijn drie moties ingediend die
hier tevens om vragen, te weten de gewijzigde moties van het lid Wiersma, van de leden
Wiersma en Bruins en van de leden Bruins en Van der Molen.1 Daarnaast heb ik begin dit jaar de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (hierna:
CDHO) opdracht gegeven een analyse te maken van de macrodoelmatigheid van het bestaande
opleidingsaanbod, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op het advies van de Commissie
Bekostiging Hoger Onderwijs en Onderzoek.2 Met deze brief licht ik toe hoe invulling wordt gegeven aan de moties en de aanbevelingen
van de CDHO. Daarmee bouw ik voort op de ambitie uit de Strategische Agenda om te
blijven werken aan de aansluiting van het hoger onderwijs op de arbeidsmarkt en de
samenleving.
Hoofdpunten van de brief
• Macrodoelmatigheid van het hoger onderwijs is niet in één definitie te vatten. Het
dient er toe dat, met een efficiënte inzet van publieke middelen, studenten na hun
studie goed terecht komen en dat het opleidingsaanbod aansluit op de grootste behoeften
van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap. Daarbij dient de toegankelijkheid
geborgd te zijn, niet in de minste plaats omdat het hoger onderwijs een emancipatiefunctie
vervult voor (aankomende) studenten. Hoger onderwijsinstellingen dragen daarnaast
bij aan de economische en maatschappelijke ontwikkeling van regio’s. De veranderlijkheid
van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap, vraagt van hoger onderwijsinstellingen
om een continue kritische blik hoe het onderwijs hierop het beste kan inspelen, in
het initieel onderwijs, maar ook via de inzet op een leven lang ontwikkelen. Voor
een macrodoelmatig opleidingsaanbod is samenwerking tussen instellingen en een reguliere
dialoog met maatschappelijke partners essentieel (paragraaf 1).
• De analyse door de CDHO over de macrodoelmatigheid van het hoger onderwijs lijkt geen
reden tot zorg te geven. Net als de CDHO zie ik echter wel verbeterpunten, in de volgende
drie sporen (paragraaf 2).
• (1) Betere reguliere dialoog: De VH, VNO-NCW en MKB-Nederland werken samen aan de inrichting van een landelijke
overlegtafel en de VSNU maakt een inventarisatie van het proces van reflectie op de
macrodoelmatigheid en hoe de afstemming met de arbeidsmarkt wordt vormgegeven (paragraaf
3).
• (2) Meer inzicht en transparantie: Samen met de koepels en studenten zal ik een kennisgroep arbeidsmarkt en samenleving
instellen (paragraaf 4).
• (3) Meer ruimte voor vernieuwing en samenwerking: Zoals ook aangekondigd in de Strategische Agenda werk ik aan ruimte voor instellingen
om sneller in te kunnen spelen op veranderende ontwikkelingen en het stimuleren van
meer samenwerking (paragraaf 5).
• Ik volg de stappen nauwgezet en houd de reguliere cyclus van bestuurlijke overleggen
over macrodoelmatigheid met de VH en VSNU aan (paragraaf 6).
1. Duiding en belang van macrodoelmatigheid
Macrodoelmatigheid van het hoger onderwijs is niet te vatten in één definitie. Het
dient ertoe dat, met een efficiënte inzet van publieke middelen, dat studenten na
hun studie goed terecht komen en dat het opleidingsaanbod aansluit op de grootste
behoeften van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap. Het gaat dus om een breed
palet aan kwantitatieve en kwalitatieve facetten.
Bovendien moet de toegankelijkheid van het hoger onderwijs geborgd zijn. Het is aan
studenten om een weloverwogen studiekeuze te maken. Daarnaast vervult het hoger onderwijs
een belangrijke emancipatiefunctie voor studenten. Ook zijn hoger onderwijsinstellingen
steeds meer de spil in de regio en kunnen zij door samen op te trekken een waardevolle
bijdrage leveren aan de economische en maatschappelijke ontwikkeling van regio’s.
Het hoger onderwijs heeft daarmee niet alleen een rol in het accommoderen van bestaande
maatschappelijke en arbeidsmarktgerelateerde verwachtingen, maar hoort die verwachtingen
ook, in het licht van haar academische vrijheid, kritisch te bevragen en soms te veranderen.
Het hoger onderwijs kan daarmee een belangrijke drijvende kracht zijn achter ontwikkelingen
op de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap.
Een responsieve, wendbare universiteit of hogeschool weet daar een goede balans in
te vinden. Dit is des te meer van belang in een arbeidsmarkt en samenleving die steeds
sneller veranderen. Studenten worden opgeleid voor banen die nu misschien nog niet
bestaan, maar wel in ontwikkeling zijn. De kennis en vaardigheden waarover afgestudeerden
dienen te beschikken en de vraag naar arbeid veranderen bovendien voortdurend. Dit
maakt de noodzaak van een leven lang ontwikkelen steeds groter.
Macrodoelmatigheid van het hoger onderwijs vraagt dan ook om een zorgvuldige weging
van al deze factoren, van opleidingsniveau tot aan het landelijk niveau. De weging
kan bovendien verschillen tussen hbo en wo, regio’s, studierichtingen en opleidingen.
Dit is geen gemakkelijke taak. Het is daarom noodzakelijk dat hoger onderwijs instellingen
continu, in samenwerking met elkaar en in dialoog met maatschappelijke partners, kritisch
blijven reflecteren op de aansluiting tussen het onderwijs en de behoefte van arbeidsmarkt,
maatschappij en wetenschap. De huidige onzekere economische tijden als gevolg van
COVID-19 en de aanhoudende krapte in sectoren onderwijs, zorg en techniek en ICT onderstrepen
deze noodzaak des te meer.
Ik zie deze opgave als een gedeelde verantwoordelijkheid. In de Strategische Agenda
heb ik aangegeven het belangrijk te vinden dat instellingen hierop samenwerken, met
elkaar en met hun maatschappelijke partners en werkveld. Reguliere sectorale verkenningen
en -plannen, waarin samenwerking tussen instellingen en de dialoog met maatschappelijke
partners centraal staat, zie ik als een goed voorbeeld hiervan. Maar het kan natuurlijk
ook op andere manieren of op andere niveaus. In mijn rol als stelselverantwoordelijke
wil ik deze samenwerking en dialoog stimuleren. Ik weet dat dit op veel plekken al
goed gebeurt (zie kader). Maar er is ook ruimte voor verbetering in het stelsel als
geheel. Dat laat ook het rapport van de CDHO zien3.
Samenwerken aan een macrodoelmatig opleidingsaanbod
In het hbo heeft iedere sector een eigen sectoraal adviescollege (SAC) dat regulier
bijeenkomt en adviseert over wat nodig is voor een goede aansluiting op de beroepspraktijk.
Het hbo heeft tevens een rijke geschiedenis aan reguliere sectorale verkenningen en
sectorplannen. Iedere vier à vijf jaar wordt het opleidingsaanbod binnen een sector
doorgelicht en bezien wat nodig is om de aansluiting op de arbeidsmarkt verder te
versterken. Voorbeelden hiervan zijn de verkenningen in de sectoren techniek en economie
die beide hebben geleid tot een herziening van het opleidingsaanbod. Een ander voorbeeld
is de kunstensector die aan de hand van een sectorplan werkt aan het verstevigen van
de verbinding tussen de kunsthogescholen zelf, en tussen het onderwijs en de samenleving
om daarmee de kwaliteit te verhogen.
In het wo zijn de decanen van faculteiten per discipline verenigd in de Discipline
Overleg Organen. Ook in deze overlegorganen wordt gereflecteerd op ontwikkelingen
op de arbeidsmarkt en wat dit betekent voor onderwijs en onderzoek. Om knelpunten
in de aansluiting arbeidsmarkt in de diverse disciplines aan te pakken zijn daarnaast
in de afgelopen jaren diverse plannen gelanceerd. Zoals het onderwijssectorplan Bètatechniek
in 2019 dat gericht is op het vergroten van de opleidingscapaciteit bij prioritaire
disciplines met een grote arbeidsmarktbehoefte, verbeteren van de onderwijsketen en
samenwerking met het bedrijfsleven en andere instellingen waaronder ook hogescholen.
Betrokkenheid van maatschappelijke partners op de diverse niveaus
Binnen de instellingen in het hbo en wo is er op centraal, sectoraal, facultair en
opleidingsniveau contact met het werkveld. Faculteiten en opleidingen staan in contact
met lokale en regionale werkgevers(partijen), zoals de (semi)overheid en bedrijfsleven
en zijn aangesloten bij diverse werkgeversnetwerken. In het onderwijs worden in samenwerking
met deze partners onder andere (onderzoeks)stages en challenges gefaciliteerd in diverse
opleidingen. Denk bijvoorbeeld aan het Center of Expertise HUB (Human Capital for
Building Technology), dat vier hogescholen met verschillende bedrijven in Utrecht
hebben opgezet. In zowel het hbo als wo zijn alumni en werkgevers bovendien vertegenwoordigd
in een raad van advies en/of werkveldcommissie. De hogescholen onderling voeren landelijk
overleg over (groepen van verwante) opleidingen die zij aanbieden. In deze landelijke
opleidingsoverleggen komen issues als instroomeisen, rendement, didactiek, uitwisseling
van docenten en minoren en actuele ontwikkelingen in het werkveld, aan de orde. Afhankelijk
van het onderwerp, worden werkveldvertegenwoordigers uitgenodigd. Ook het profiel
van nieuwe en bestaande opleidingen wordt daar besproken. Branche- en beroepsorganisaties
zijn hierin regelmatig vertegenwoordigd. Het SAC adviseert het VH bestuur over de
opleidingsprofielen en checkt daarbij o.a. de betrokkenheid van het werkveld. Ook
zijn hogescholen op landelijk niveau vertegenwoordigd bij landelijke initiatieven
zoals bijvoorbeeld de topsectoren en hun kennis- en innovatieagenda’s, de klimaattafels,
het Groenpact en de samenwerking in de bouw (BTIC). Dit wordt stelselmatig vertaald
naar acties voor het hbo. In het wo is op landelijk en internationaal niveau contact
met brancheverenigingen en lobby-organen ten aanzien van landelijke en internationale
agenda’s voor arbeidsmarktvraagstukken als AI, cyber, klimaat en LLO. Zo wordt in
de brede AI-coalitie samen met kennisinstellingen, de overheid en het bedrijfsleven
gewerkt aan kennis en innovatie op het gebied van Artificiële Intelligentie.
2. Macrodoelmatigheid hoger onderwijs in het algemeen op orde
Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op het advies van de commissie Van Rijn,
heb ik de CDHO gevraagd een analyse te maken van de macrodoelmatigheid van het bestaande
opleidingsaanbod. Deze analyse is bedoeld om eventuele knelpunten te signaleren en
om instellingen inzichten aan te reiken waarmee ze hun inzet om het opleidingsaanbod
toekomstbestendig te houden kunnen versterken. De analyse is tevens bedoeld om gezamenlijk
te leren hoe de macrodoelmatigheid van het bestaande opleidingsaanbod op een transparante
en goede manier tegen het licht kan worden gehouden.
Ik heb de CDHO verzocht om eerst een scan te maken van alle bekostigde voltijd hbo-
en wo-opleidingen op subsectorniveau4, op basis van twee kwantitatieve criteria: (1) minstens 70% van de afgestudeerden
heeft een jaar na afstuderen werk, (2) minstens 50% van de werkende afgestudeerden
heeft een jaar na afstuderen een baan op het niveau van de opleiding.5 Indien een subsector niet voldoet aan (één van) de criteria, volgt een verdiepende
analyse en een weging van de maatschappelijke en wetenschappelijke behoefte. Daarnaast
heb ik de CDHO gevraagd een algemene reflectie te geven over de manier waarop de doorlichting
van de macrodoelmatigheid van bestaande opleidingen regulier zou kunnen worden vormgegeven.
De CDHO is voortvarend met de analyse aan de slag gegaan en heeft hiervoor expertise
uit verschillende hoeken in de arm genomen. Voor de kwantitatieve analyse heeft de
CDHO de hulp ingeroepen van de Inspectie van het Onderwijs. Voor de weging van de
maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie heeft de CDHO een panel ingericht
van verschillende deskundigen uit het hbo en wo, met voldoende afstand tot het veld.
Ik ben hen allen dankbaar voor hun bijdrage. Daarmee is een zorgvuldige en waardevolle
analyse tot stand gekomen, die eerste inzichten geeft in de macrodoelmatigheid van
bestaande opleidingen.
Uit deze analyse volgt een positief beeld van de macrodoelmatigheid van het hoger
onderwijsaanbod. Bij het merendeel van de opleidingen is de aansluiting op de arbeidsmarkt
goed. Slechts een beperkt aantal subsectoren voldoet niet aan criterium 1 of 2. De
vijf subsectoren die niet voldoen aan criterium 1 betreffen allemaal wo-bacheloropleidingen.6 Hiervoor geldt dat waarschijnlijk andere factoren dan een slechte aansluiting op
de arbeidsmarkt, een rol spelen. Voor wo-bacheloropleidingen geldt dat het merendeel doorstroomt naar een master, waardoor een klein
aantal studenten overblijft die meetellen in de arbeidsmarktpopulatie. Vanwege het
kleine aantal kan er, om privacyredenen of afrondingsproblemen, een vertekend beeld
ontstaan over de aansluiting met de arbeidsmarkt. Ook ontstaat een vertekend beeld
wanneer veel studenten in het buitenland gaan doorstuderen, maar zich niet uitschrijven
uit de Basisregistratie Personen en daarmee onterecht meetellen in de arbeidsmarktpopulatie.
Er is maar één subsector die in de meest recente jaren niet voldoet aan criterium
2, namelijk de hbo-master kunsten. Dit hangt met name samen met kenmerken die buiten
de invloedssfeer van de opleiding liggen. Voor deze sector geldt dat veel afgestudeerden
als zelfstandige aan het werk gaan en dat opdrachtgevers mogelijk niet vragen om een
specifiek opleidingsniveau. Daar waar het minder goed gaat, tonen instellingen bovendien
zelf initiatief om de aansluiting te verbeteren.
De uitkomsten lijken daarmee volgens de CDHO geen reden tot zorg te geven.
Tegelijkertijd geeft de CDHO aan dat de huidige uitkomsten afhankelijk zijn van de
gekozen methodiek (criteria), de beschikbaarheid van data en de aard van het onderzoek.
Reflecterend op het onderzoek geeft de CDHO aan dat de twee criteria, bedoeld om er
gezamenlijk van te leren, bij nader inzien niet geschikt zijn voor het hoger onderwijs.
Het technisch rapport toont een aantal alternatieven die de CDHO nader heeft onderzocht,
zoals de laagst scorende tien procent van subsectoren en een andere definitie van
werk (werk van 12 uur en 20 uur of meer per week). Dit laat zien dat de criteria veel
verschil kunnen maken in hoeveel subsectoren komen bovendrijven. Bovendien wordt met
deze twee criteria niet gekeken waar sprake is van toekomstige behoeften van arbeidsmarkt,
maatschappij en wetenschap. Dit was een belangrijke reden voor de CDHO om het panel
in te stellen en te bevragen over de maatschappelijke en wetenschappelijke behoefte
van het huidige opleidingsaanbod. Ook heeft de CDHO op mijn verzoek gekeken naar de
arbeidsmarktprognoses die ROA maakt naar opleiding en beroep. De CDHO laat hiermee
zien dat voor afgestudeerden in de sectoren zorg, onderwijs en techniek (incl. ICT)
het arbeidsmarktperspectief goed tot zeer goed is, waar die voor agrarische opleidingen,
dienstverlening, journalistiek en kunst slecht tot matig zijn.
Daarnaast kennen de diverse databestanden verschillende indelingen, waardoor er verlies
van informatie plaatsvindt bij de koppeling ervan. Bovendien zijn niet alle relevante
data beschikbaar. Waar de data van de hbo-monitor op subsectorniveau toegankelijk
zijn, zijn de data van de Nationale Alumni Enquête (NAE) in het wo alleen op sectorniveau
toegankelijk. Hierdoor was toetsing van het tweede criterium «werken op niveau» voor
het wo in de analyse van de CDHO niet mogelijk. Het wo is momenteel wel bezig met
een verbeterslag van de NAE, waarmee beter aangesloten zal worden bij actuele inzichten
in de aansluiting op de arbeidsmarkt. Daarnaast stelt het wo de data over «werken
op niveau» uit de aankomende NAE beschikbaar voor nadere analyses van de macrodoelmatigheid
door de CDHO. Ik zal de CDHO daarom vragen om, zodra deze beschikbaar zijn, met deze
data de analyse van de macrodoelmatigheid van bestaande opleidingen compleet te maken.
Achter de kanttekeningen die de CDHO plaatst, schuilt de vraag hoe de macrodoelmatigheid
van het hoger onderwijs het beste kan worden beoordeeld. De CDHO geeft de algemene
aanbeveling dat het eerst van belang is om het begrip macrodoelmatigheid nader te
duiden, alvorens instrumenten te ontwikkelen om de macrodoelmatigheid van het opleidingsaanbod
te monitoren. Het is volgens de CDHO van belang om het opleidingsaanbod toekomstgericht
te benaderen en trends in de maatschappelijke en wetenschappelijke behoefte hierbij
te betrekken. Hiervoor beveelt de CDHO aan dat analyses, trends en verkenningen structureel
met onderwijsinstellingen moeten worden gedeeld. Daarnaast doet de CDHO de suggestie
om samen met NVAO en de inspectie te verkennen hoe het bestaande onderwijsaanbod sneller
kan inspelen op de veranderende behoeften, zonder direct het opleidingsaanbod uit
te breiden. Verder beveelt de CDHO aan om studiekiezers van informatie te voorzien
over actuele en toekomstige arbeidsmarktperspectieven en om een talentenbeleid voor
de Nederlandse kenniseconomie te ontwikkelen. Tot slot doet de CDHO specifieke aanbevelingen
voor de vormgeving van een eventueel vervolgonderzoek.
Net als de CDHO zie ik ook verschillende verbeterpunten om de macrodoelmatigheid structureel
goed in beeld te brengen. Bovendien vormt de aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt
in sectoren zoals de zorg, onderwijs en techniek (incl. ICT) een grote maatschappelijke
opgave voor Nederland. Dat blijft voor mij onverminderd een aandachtspunt en ik deel
daarom ook het belang van een toekomstgerichte benadering van de macrodoelmatigheid
van het totale opleidingsaanbod. In het algemeen herken ik dan ook de conclusies en
aanbevelingen die de CDHO doet. Ik zie daarin een gedeelde verantwoordelijkheid, waar
ik in de volgende onderdelen uitgebreider op in zal gaan.
3. Betere reguliere dialoog
In het zorgen voor een goede aansluiting van het onderwijs op de behoeften van de
arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap spelen hoger onderwijsinstellingen een vooraanstaande
rol. Zij kunnen dit echter niet alleen. Onderwijsinstellingen moeten hiervoor beroep
kunnen doen op hun maatschappelijke partners, en omgekeerd. Een reguliere dialoog
tussen het onderwijs en hun maatschappelijke partners, zoals studenten, het georganiseerde
bedrijfsleven, (regionale) overheden en andere (private) kennisinstellingen, is hiervoor
van belang.
Uw Kamer deelt dit belang. Mede hierom werden in het notaoverleg van de Strategische
Agenda drie moties ingediend en aangenomen. De motie van het lid Wiersma (VVD) verzoekt
om te komen tot een leerbanenoffensief in het hbo en tot een overlegtafel tussen het
hoger onderwijs en het landelijke bedrijfsleven.7 De motie van de leden Wiersma (VVD) en Bruins (CU) vraagt om bekostigde hoger onderwijsinstellingen
aan te sporen de samenwerking met bedrijfsscholen op te zoeken, en bedrijfsscholen
om de samenwerking met private instellingen op te zoeken.8 De motie van de leden Bruins (CU) en Van der Molen (CDA) verzoekt te verkennen of
en hoe een landelijke overlegstructuur kan worden ingericht tussen het hoger beroepsonderwijs
en het georganiseerde bedrijfsleven, naar voorbeeld van of middels aansluiting bij
de overlegtafels van SBB.9 Achterliggend vragen alle drie de moties om een betere samenwerking en dialoog tussen
het hoger onderwijs en het werkveld, waaronder het georganiseerde bedrijfsleven. Ik
bezie de moties daarom in samenhang, vanuit dit achterliggende overeenkomstige doel.
Hieronder licht ik toe hoe hieraan invulling wordt gegeven.
Het is niet mijn intentie om voor het hoger onderwijs toe te gaan naar een verplichte
landelijke overlegstructuur met een SBB-achtige structuur, omdat de rol en de wettelijke
taken van de SBB niet of minder van toepassing zijn op het hoger onderwijs. Ik zie
wel grote meerwaarde in een meer reguliere en betere dialoog tussen het hoger onderwijs
en maatschappelijke partners, waaronder het werkveld en private onderwijsaanbieders.
Deze dialoog vind ik overigens niet alleen relevant voor de borging van de macrodoelmatigheid.
Zoals ik ook al heb benoemd in de Strategische Agenda, is de externe dialoog met maatschappelijke
partners ook onderdeel van de kwaliteitszorg van hoger onderwijsinstellingen. Het
is daarbij belangrijk om voldoende ruimte te houden voor instellingen om flexibel
in te spelen op nieuwe ontwikkelingen.
Het overleg tussen instellingen en het werkveld vindt al op verschillende plekken
plaats en maatschappelijke partners worden op verschillende manieren betrokken (zie
kader in paragraaf 1). Van belang is dat de afstemming en samenwerking structureel
wordt ingebed, van opleidingsniveau tot aan landelijk niveau. Daarin zijn nog stappen
te zetten. Het hbo en het wo delen de urgentie hiervan. Het hbo en wo werken daarom,
ieder vanuit hun eigen invalshoek, actief aan een betere verbinding met de arbeidsmarkt.
De VH is in navolging van haar eigen Strategische Agenda een project gestart om de
verbinding met de arbeidsmarkt verder te verbeteren. Als onderdeel hiervan werken
de VH, VNO-NCW en MKB-Nederland samen aan de inrichting van een landelijke overlegtafel
om sectoroverstijgende arbeidsmarktvraagstukken gezamenlijk aan te kunnen pakken.
Denk hierbij aan het vraagstuk van de grote krapte in zorg, onderwijs en techniek
of vraagstukken als de effecten van de coronacrisis op de behoefte aan om- en bijscholing,
flexibilisering van opleidingen met het oog op leven lang ontwikkelen en het verbreden
van de inzet op samen opleiden in de vorm van deeltijd of duale opleidingen (ook wel
via leerbanen). Dit initiatief ondersteun ik van harte. Het vormt een waardevolle
aanvulling op de bestaande netwerken die het hbo heeft met het publieke en private
bedrijfsleven.
Een specifiek initiatief op het gebied van samen opleiden, naast het bestaande aanbod
van deeltijd en duale opleidingen in het hbo, is de mkb-route. Mkb-bedrijven en brancheverenigingen
werken samen met hogescholen aan de mkb-route op het hbo, waarbij de werkplek van
de student zich bevindt in een mkb-bedrijf.
Naast het initiatief tot een landelijke overlegtafel zijn in de afgelopen periode
voor de sectoren techniek en zorg en welzijn door de VH, VNO-NCW en MKB-Nederland
overlegtafels met het georganiseerde bedrijfsleven opgezet. Door opleidingen en brancheverenigingen
wordt aan deze overlegtafels gesproken over bijvoorbeeld stages, inrichting van (nieuwe)
opleidingen, de noodzaak tot herdefiniëren van het functiehuis, en sectorplannen.
Binnen de sector Agro en Food is sprake van een sterke samenwerking tussen de hbo-instellingen
en de verschillende branches en individuele bedrijven. Dit wordt ondersteund door
het Groenpact dat deze organisaties gesloten hebben samen met het Ministerie van LNV.
Voor de andere sectoren beziet de VH met VNO-NCW en MKB-Nederland de komende tijd,
in gesprek met de branches en, waar dergelijk sectoraal overleg nog meer meerwaarde
heeft. Waar het contact met het werkveld al goed is georganiseerd, is immers niet
nog een extra overlegtafel nodig.
Daarnaast heeft de VH een nieuwe reeks van intensieve sectorale verkenningen en -plannen
in gang gezet om te adviseren over een relevant en doelmatig opleidingsaanbod, met
nauwe betrokkenheid van het werkveld. Zo wordt momenteel de laatste hand gelegd aan
het sectorplan gezondheidszorg, is de sectorale verkenning economie recentelijk gestart
en starten in 2021 de sectorale verkenningen techniek en sociale studies.10 Na de sectorale verkenningen worden sectorplannen opgesteld. Verder werkt de VH momenteel
aan een voorstel om een aantal innovatieve en brede hbo masters te ontwikkelen die
gericht zijn op grote maatschappelijke vraagstukken. De verwachting is dat dit voorstel
in de zomer van 2021 gereed is. Ik vraag de VH om de bevindingen van de CDHO-analyse
hierbij te betrekken.
Voor het wo geldt dat de aansluiting op de arbeidsmarkt in het algemeen een ander
karakter heeft dan voor het hbo, al is dit ook sector- of opleidingsafhankelijk. Dat
neemt niet weg dat ook het wo de verantwoordelijkheid heeft om regulier kritisch te
reflecteren op hoe het onderwijs (kwalitatief en kwantitatief) aansluit op de behoeften
van de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap en daarover in gesprek te zijn met
elkaar en hun maatschappelijk partners. Er worden daartoe stappen gezet. Ten eerste
zet het wo in op meer transparantie over de wijze waarop instellingen zelf reflecteren
op de macrodoelmatigheid, hoe het contact met het werkveld plaatsvindt en hoe studenten
worden voorbereid op de arbeidsmarkt. Ten tweede is de VSNU een inventarisatie gestart
om helder te maken wat het proces van reflectie op de macrodoelmatigheid is en hoe
de afstemming met de arbeidsmarkt wordt vormgegeven, van opleidingsniveau tot aan
landelijk niveau. Dit initiatief ondersteun ik ook. Ik vind het belangrijk dat het
wo hier serieus naar kijkt en heb de VSNU gevraagd om mij voor de zomer te informeren
over de uitkomsten van deze inventarisatie en hoe hieraan vervolg wordt gegeven.
Naast de onderwijsinstellingen zijn uiteraard ook de werkgevers zelf verantwoordelijk
voor een goede aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, zoals de CDHO ook
aangeeft. Werkgevers en brancheverenigingen zijn aan zet om trends en ontwikkelingen
op de arbeidsmarkt te signaleren en te agenderen bij onderwijsinstellingen, en mee
te denken over de kennis en vaardigheden waarover afgestudeerden dienen te beschikken
zodat zij een goede start op de arbeidsmarkt kunnen maken. Dit vraagt van hen om een
duidelijke articulatie van hun toekomstige behoeften, zodat het onderwijs hier zo
goed mogelijk op kan inspelen. Bovendien is het de verantwoordelijkheid van werkgevers
om te zorgen voor aantrekkelijke en passende arbeidsvoorwaarden, zodat afgestudeerden
na hun studie ook daadwerkelijk willen werken in het vakgebied waarvoor ze zijn opgeleid.
Ook voor het behoud van talentvolle internationale studenten zijn aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden
belangrijk.
Naast werkgevers kunnen ook andere maatschappelijke partners, zoals private onderwijsaanbieders,
een rol spelen in een betere aansluiting op de arbeidsmarkt. In die gevallen vind
ik het van belang dat ook private onderwijsaanbieders worden uitgenodigd bij de overlegtafels.
Een goed voorbeeld van betrokkenheid van een particuliere hogeschool is die van THIM
Hogeschool bij het Landelijk Opleidingsoverleg Fysiotherapie. Mede vanwege het belang
van een gezamenlijke inzet van privaat en publiek onderwijs voor leven lang ontwikkelen
zal de NRTO ook worden betrokken bij de landelijke overlegtafel van de VH en VNO-NCW
en MKB-Nederland.
4. Meer inzicht en transparantie
Om als instellingen kritisch te kunnen reflecteren op de macrodoelmatigheid van hun
onderwijs, is het belangrijk om te weten welke aspecten ik daarbij relevant vind.
Ik deel de aanbeveling van de CDHO om te komen tot een nadere duiding van de macrodoelmatigheid.
Zoals ik eerder heb benoemd, is macrodoelmatigheid van het hoger onderwijs niet te
vatten in één definitie. Het gaat bij macrodoelmatigheid om een breed palet van allerlei
verschillende aspecten. Die wil ik in één kader gaan samenbrengen.
De beschikbaarheid en vergelijkbaarheid van data en inzicht in maatschappelijke en
wetenschappelijke trends en ontwikkelingen, zie ik daarbij als essentieel. De reguliere
dialoog met maatschappelijke partners draagt bij aan het verkrijgen van goed inzicht.
Alleen een dialoog is echter niet voldoende. Reguliere analyses met goede data voeden
deze dialoog.
Over de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt zijn al veel data en onderzoeken
beschikbaar. Denk bijvoorbeeld aan de data vanuit de hbo-monitor, de NAE, CBS en analyses
van ROA, SEO en UWV. Ik herken echter ook de verbeterpunten die de CDHO noemt als
het gaat om beschikbaarheid en vergelijkbaarheid van deze data. Ze sluiten nog lastig
op elkaar aan door verschillen in indelingen en definities. Bovendien zijn ze niet
op hetzelfde aggregatieniveau beschikbaar. Hierdoor worden deze data nog niet voldoende
benut. Hetzelfde geldt voor analyses en verkenningen naar maatschappelijke en wetenschappelijke
ontwikkelingen waar CDHO naar verwijst. De CDHO geeft aan dat al deze data, analyses
en verkenningen nog beter benut kunnen worden door onderwijsinstellingen, om beter
te kunnen zorgen voor een goede aansluiting van het onderwijs op de behoeften van
de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap.
Ik heb dan ook de ambitie om gezamenlijk te zorgen voor (i) doorontwikkeling van data
en kennis/inzichten (kwantitatief en kwalitatief) over de aansluiting van het onderwijs
op de behoeften arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap, en om (ii) data en inzichten
transparant en toegankelijk maken voor alle betrokken partijen. Mijn doel daarbij
is te bezien wat passende indicatoren en gegevens zijn voor een goede beoordeling
van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap.
Hiermee wil ik komen tot een kader dat de instellingen houvast geeft bij hun reguliere
reflectie op de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap.
Daartoe wil ik in samenwerking met de koepels en studenten een kennisgroep arbeidsmarkt
en samenleving inrichten. Met hen zal ik verkennen op welke wijze hier het beste invulling
aan kan worden gegeven. De kennisgroep krijgt geen adviserende of toezichthoudende
rol. Daarvoor bestaan immers al de CDHO, de NVAO en de inspectie. Deze partijen en
hun waardevolle kennis en expertise van dze partijen zal ik wel nauw betrekken bij
de verdere invulling en uitvoering van de kennisgroep, evenals die van andere belanghebbenden,
zoals het georganiseerde bedrijfsleven.
De rol van deze kennisgroep zal informerend zijn, door het verzamelen van feitelijke
informatie en wetenschappelijke inzichten en door alle relevante data en inzichten
over de aansluiting van het onderwijs, maatschappij en wetenschap transparant te maken.
Het gaat daarbij om uiteenlopende vraagstukken, zoals ook geadresseerd door de CDHO.
Denk bijvoorbeeld aan hoe de macrodoelmatigheid van wo-bachelors en deeltijdonderwijs
beoordeeld kunnen worden, hoe een substantiële baanomvang in relatie tot het hoger
onderwijs kan worden gedefinieerd of hoe de linksterkte tussen opleidingen en werk
zich ontwikkelt.
Goede data en inzichten over de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt,
wetenschap en maatschappij zijn ook voor mij als stelselverantwoordelijke noodzakelijk.
Goede data vormen de basis voor mijn beleidsambities, net als voor het monitoren van
de voortgang daarop.
Transparantie over het opleidingsaanbod en hoe het aansluit op de verschillende behoeften
is tevens belangrijk voor studiekiezers om een weloverwogen studiekeuze te kunnen
maken. Goede voorlichting en studieloopbaanbegeleiding hebben dan ook onverminderd
de aandacht van de onderwijsinstellingen en de studenten. Studiekeuze123 werkt momenteel
aan verdere verbetering van arbeidsmarktinformatie in studiekeuzevoorlichting, en
afstemming daarvan op de studiekiezer. Het is immers belangrijk dat die informatie
ook daadwerkelijk door de studiekiezer wordt gebruikt. Ook de koepels en studenten
zijn bereid hierop verdere stappen te zetten. Dat juich ik toe. Inzichten vanuit de
kennisgroep kunnen hier tevens aan bijdragen. Daarnaast heb ik, naar aanleiding van
de motie van het lid Kuik c.s., het experticecentrum Loopbaanoriëntatie en -begeleiding
(LOB) de opdracht gegeven om te verkennen (in) hoe(verre) het arbeidsmarktperspectief
meegenomen wordt in de voorlichting van aankomende studenten en hoe deze informatievoorziening
aangescherpt en verbeterd kan worden.11 Hier zal ik dieper op in gaan in mijn brief over LOB, die ik binnenkort naar uw Kamer
stuur.
5. Meer ruimte voor vernieuwing en samenwerking
De CDHO doet de aanbeveling om samen met de instellingen, de NVAO en de inspectie
te verkennen hoe het bestaande opleidingsaanbod sneller kan inspelen op nieuwe ontwikkelingen,
zonder daarbij het aantal opleidingen uit te breiden. Dit sluit aan op mijn boodschap
in de Strategische Agenda om als hoger onderwijs instellingen vernieuwing vooral binnen
bestaande opleidingen te realiseren. Vernieuwen binnen bestaande opleidingen biedt
instellingen de flexibiliteit om verschillende accenten en focus aan te brengen binnen
opleidingen. Alleen waar er totaal nieuwe kennisbehoeften ontstaan waar bestaande
opleidingen niet in kunnen voorzien, kan het starten van nieuwe zelfstandige opleidingen
een belangrijke meerwaarde hebben.
Bij een doelmatige inrichting van het onderwijsaanbod hoort ook dat het opleidingsaanbod
overzichtelijk en herkenbaar is en blijft voor (aankomende) studenten en werkgevers.
In de afgelopen tien jaar is het opleidingsaanbod in zowel hbo als wo groot, maar
relatief stabiel gebleven c.q. licht afgenomen.12 Om in te spelen op vernieuwing zijn opleidingen gestopt, en zijn er nieuwe opleidingen
en trajecten gestart. Opleidingen gebruiken trajecten binnen opleidingen om te experimenteren,
zich snel te voegen naar nieuwe ontwikkelingen in het veld en te zorgen voor herkenbare
uitstroomprofielen voor het werkveld.
De transparantie over mogelijke trajecten binnen een opleiding moet daarbij worden
geborgd. Studenten zijn over het geheel genomen tevreden over de transparantie van
de differentiaties binnen een opleiding en stellen de ruime keuzemogelijkheden zeer
op prijs.13 Bij de ontwikkeling van het nieuwe registratiesysteem voor het onderwijsaanbod, Registratie
Instellingen en Opleidingen (RIO)14, kijk ik hier momenteel samen met de onderwijsinstellingen en stakeholders verder
naar. Via dit systeem kunnen onderwijsinstellingen straks hun onderwijsaanbod registreren
en beschikbaar stellen aan andere partijen als Studiekeuze123. In het kader van de
ontwikkeling van RIO, waarvan de implementatie in 2021 gepland staat, wordt met onderwijsinstellingen
en stakeholders gekeken in hoeverre het nodig en wenselijk is om onderdelen van opleidingen
hierin te registeren, openbaar te stellen en nader te definiëren.15 Hoger onderwijsinstellingen blijven zich uiteraard inzetten om hun opleidingsaanbod
zo volledig en actueel mogelijk op de eigen website weer te geven.
Als vernieuwing en innovatie nodig is, is het belangrijk dat regelgeving daarvoor
voldoende ruimte biedt en helder is welke ruimte er al is. In een handreiking maak
ik daarom momenteel beter inzichtelijk hoeveel ruimte er is binnen de externe kwaliteitszorg
(accreditatie) voor opleidingen om het onderwijs te verbeteren en de regeldruk beheersbaar
te houden. In het voorjaar van 2021 is deze handreiking gereed. Ik maak daarbij ook
inzichtelijk in hoeverre eventuele belemmeringen verder kunnen worden weggenomen.
Ook zal ik bij de herziening van de regeling macrodoelmatigheid, zoals aangekondigd
in de Strategische Agenda, met de verschillende betrokkenen bezien in hoeverre vernieuwing
beter kan worden gefaciliteerd en samenwerking tussen instellingen, binnen sectoren
en met de maatschappelijke partners en werkveld verder kan worden gestimuleerd. De
veranderlijkheid van de arbeidsmarkt en maatschappij vragen om een toekomstgerichte
kijk op het macrodoelmatigheidsbeleid. Er is in de regeling macrodoelmatigheid al
ruimte voor een kwalitatieve onderbouwing van de arbeidsmarktbehoefte, en sectorplannen
– waarin samenwerking met elkaar en met maatschappelijke partners centraal staat –
kunnen op dit moment al leiden tot verlichting of vrijstelling van de macrodoelmatigheidstoets.
In het traject voor herziening van de regeling macrodoelmatigheid, betrek ik ook de
inventarisatie die onder alle hoger onderwijs instellingen is uitgevoerd over de wijze
van verankering van de kaders voor flexibel onderwijs op basis van de leeruitkomsten
in de WHW, en over de belemmeringen voor flexibilisering in wet- en regelgeving. Daarvoor
heb ik een wetsvoorstel in ontwikkeling waarin de kaders van het experiment leeruitkomsten,
afhankelijk van de eindevaluatie en advies van de NVAO, worden verankerd in de wet
en waarmee een aantal ervaren belemmeringen worden weggenomen om het onderwijs flexibeler
in te richten, aansluitend op de behoeften van studenten en arbeidsmarkt.
In het zorgen voor meer samenwerking en minder concurrentie, speelt de inrichting
van de bekostiging ook een belangrijke rol. De concurrentie tussen instellingen op
het aantrekken van studenten is verminderd doordat ik de bekostiging stabieler heb
gemaakt en minder afhankelijk van studentenaantallen. Ik onderzoek op dit moment of
hierin nog verdere stappen kunnen worden gezet en kom hier in het eerste kwartaal
van 2021 op terug in mijn Kamerbrief met voorstellen voor de bekostiging hoger onderwijs.
6. Vervolg
Ik vind het belangrijk dat instellingen regulier kritisch reflecteren op hoe het onderwijs
(kwalitatief en kwantitatief) aansluit op de behoeften van de arbeidsmarkt, maatschappij
en wetenschap, in samenwerking met elkaar en in dialoog met hun maatschappelijk partners.
Van opleidingsniveau tot aan landelijk niveau. Uit de analyse van de CDHO zijn geen
directe zorgpunten over de macrodoelmatigheid hoger onderwijs gekomen. Wel zijn er
op meerdere vlakken verbeterpunten. In lijn met de aanbevelingen van de CDHO en de
moties over arbeidsmarkt wordt daar gezamenlijk in drie sporen actief aan gewerkt:
(1) betere reguliere dialoog, (2) meer inzicht en transparantie, en (3) meer ruimte
voor vernieuwing en samenwerking.
De urgentie hiervan is groot. Zoals ik eerder al aangaf, stellen de coronacrisis en
de aanhoudende krapte in zorg, onderwijs en techniek, onze samenleving voor grote
maatschappelijke opgaven. Het onderwijs heeft hier samen met haar maatschappelijke
partners een belangrijke rol in te spelen. Zij voelen deze urgentie ook en er zijn
en worden al veel stappen in gezet.
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid volg ik deze stappen nauwgezet, om te zorgen
dat de voortgang op de genoemde drie sporen wordt vastgehouden, en blijvend wordt
gewerkt aan onderwijs dat goed inspeelt op de grote opgaven op de arbeidsmarkt en
de maatschappij. Om zicht te houden op de voortgang, houd ik de reguliere cyclus van
bestuurlijke overleggen over macrodoelmatigheid met de VH, VSNU, ISO en LSVb aan en
is over een jaar het eerstvolgende bestuurlijke overleg. Naast de bestuurlijke overleggen
blijf ik uiteraard continu in gesprek met alle betrokkenen, zodat gezamenlijk voortdurend
wordt gewerkt aan een betere aansluiting van het onderwijs op de behoeften van de
arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Indieners
-
Indiener
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap