Lijst van vragen : Lijst van vragen over de beleidsreactie eindrapport evaluatie Wet positie en toezicht advocatuur (Kamerstuk 29279-615)
2020D46491 Lijst van vragen
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister voor Rechtsbescherming over de brief van 21 september 2020 inzake
de beleidsreactie eindrapport evaluatie Wet positie en toezicht advocatuur (Kamerstuk
29 279, nr. 615).
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Burger
Nr
Vraag
1
Wat is de juridische grondslag voor het opvragen van de baliebrede kencijfers van
alle advocatenpraktijken zoals deze zomer is aangekondigd?
2
Op welke wijze kunnen advocaten in beroep of bezwaar gaan, anders dan het tuchtrecht,
tegen besluiten van de lokale deken genomen in het kader van diens toezichtfunctie?
3
Kan de toezichtfunctie van de lokale deken of het dekenberaad in de praktijk op gespannen
voet bestaan met de rol van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) als belangenbehartiger
en dan in het bijzonder gedragsregel 24 die stelt dat advocaten streven naar een onderlinge
verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen?
4
Kan over de periode 1 januari 2015 tot 1 januari 2020 per arrondissement per jaar
inzichtelijk worden gemaakt welke toezichtsactiviteiten door de (lokale) deken zijn
uitgevoerd, hoeveel klachten zijn binnengekomen en behandeld en welke en hoeveel maatregelen
er getroffen zijn ten opzichte van individuele advocaten? Kan (vervolgens) een verklaring
verstrekt worden over de (aanzienlijke) verschillen tussen arrondissementen?
5
Klopt het dat in het arrondissement Amsterdam de meeste toezichtsactiviteiten (ook
afgezet tegen het totaal aantal advocaten) door de deken uitgevoerd worden? Kan hier
een verklaring voor gegeven worden?
6
Welke plek hebben gedragsregels voor de advocatuur in het toezichtstelsel? Klopt het
dat deze gedragsregels geen algemeen verbindende voorschriften zijn, zoals verordeningen
van de NOvA dat wel zijn? Op welke wijze zijn die gedragsregels dan wel afdwingbaar
en toetsbaar? Door wie worden de gedragsregels vastgesteld en welke rol heeft het
College van Toezicht (CvT) daarbij?
7
Bent u bekend met het proefschrift van mevrouw Mr. R.L. Herregodts (Gemeenschappelijke
normen voor vertrouwensberoepen, 2019, Universiteit Groningen) waarin geconstateerd
wordt dat de tuchtrechtspraak voor de advocatuur qua kwaliteitsbewaking achterstaat
ten opzichte van die van andere vertrouwensberoepen, bijvoorbeeld in de toetsing van
de vaktechnische kwaliteit van advocaten en de omgang met de kwetsbare (kennis)positie
van cliënten? In hoeverre zijn of worden de inzichten van deze dissertatie betrokken
bij de verdere ontwikkeling van het toezichtstelsel binnen de advocatuur?
8
In hoeveel zaken is in de periode 2015 tot 2020 door de Raad van Discipline en door
het Hof van Discipline gebruik gemaakt van de mogelijkheid om schadevergoeding toe
te kennen aan een klager? Kunt u het aantal zaken per jaar noemen en de hoogte van
de toegekende schadevergoedingen?
9
Bestaan er binnen de huidige wetgeving mogelijkheden om – in het kader van op te leggen
bijzondere voorwaarden of anderszins – beklaagde (advocaat) en klager «door te verwijzen»
naar een arbitrageprocedure om daar nadere overeenstemming te bereiken over het afhandelen
van schade? Bestaan hier ervaringen mee in andere tuchtrechtstelsels en is daar merkbaar
dat vaker of eerder zaken waarin grote (financiële) belangen spelen, via de tuchtrechter
worden afgedaan? Bent u bereid deze mogelijkheid nader te onderzoeken en uit te werken?
10
Waarom duurt het tot de tweede helft van 2021 voordat er duidelijkheid kan komen over
de te nemen acties naar aanleiding van het evaluatierapport? Waarom kan dat niet eerder?
11
Zijn er vanuit de praktijk concrete voorbeelden dat de onafhankelijkheid van de deken
in het geding is geweest doordat de deken gekozen wordt door de advocaten op wie hij
toezicht houdt en dat de raadsleden van de lokale orde – aan wie mogelijk feitelijke
toezichtswerkzaamheden gemandateerd kunnen zijn – zelf ook onderwerp van toezicht
zijn? Biedt het systeemtoezicht van het CvT hier voldoende tegenwicht?
12
In hoeverre draagt de verschuiving van functies in het CvT, namelijk dat de algemeen
deken wel lid kan blijven van het CvT en dat de voorzitter benoemd wordt bij koninklijk
besluit, bij aan een andere wijze van besluitvorming dan nu het geval is?
13
Op welke schaal vindt doorprocederen op dit moment plaats? Kan concreet aangegeven
worden in hoeverre doorprocederen verwacht wordt in vergelijking met de huidige praktijk?
Wat zijn de verwachte financiële consequenties hiervan voor beide partijen?
14
Hoe dient een kostenveroordeling in een klachtprocedure in de praktijk vorm te krijgen?
Moet dit gezien worden als een losstaande zaak of wordt deze gekoppeld aan het oorspronkelijke
(cliënt)dossier?
15
Hoe wordt voorkomen dat een kostenveroordeling in een klachtprocedure ertoe leidt
dat de klachtprocedure zich ontwikkelt tot een financiële procedure waar mensen bewust
voor geldelijk gewin kiezen? Hoe wordt in de praktijk uitwerking gegeven aan de ambitie
om te onderzoeken wat het verhaal achter de klacht is?
16
Wat houden de informele interventies die bijdragen aan een lerende omgeving en intrinsieke
motivatie concreet in? Was voor andere interventies in mindere mate sprake van intrinsieke
motivatie en op welke wijze is dit in de praktijk naar voren gekomen?
17
Worden constateringen zonder specifieke aanbeveling, zoals die op pagina 8 van het
evaluatierapport waar wordt geconstateerd dat de financieringswijze van het toezicht
mogelijk op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid van het toezicht, ook meegenomen
in de gesprekken met de NOvA of beperkt u zich tot (enkele) aanbevelingen uit het
evaluatierapport?
18
Vallen het CvT en het (nieuwe) dekenberaad onder de huidige Wet openbaarheid van bestuur
en zouden zij ook onder de Wet open overheid vallen?
19
Hoe verklaart u de stijging van het aantal adviesaanvragen van advocaten over de toepassing
en uitleg van de Wwft-voorschriften?
20
Acht u het aannemelijk dat het dekenberaad als bestuursorgaan kan worden aangemerkt?
Zo ja, hoe wilt u dit vorm gaan geven? Krijgt het enkel beleidsbepalende of ook uitvoerende
taken?
21
Hoe ziet het voorstel eruit om de betaling van de deken via het dekenberaad te laten
verlopen?
22
Kunt u de Kamer informeren of er een landelijke aanpak m.b.t. de rol van (sommige)
advocaten bij ondermijnende activiteiten vanuit het toezicht bestaat?
23
Kunt u een indicatie geven van het aantal keer dat vanuit de rechterlijke macht een
signaal over een advocaat werd afgegeven aan de deken in de afgelopen vijf jaar?
24
Kunt u een indicatie geven van het aantal keer dat vanuit het Openbaar Ministerie
een signaal over een advocaat werd afgegeven aan de deken in de afgelopen vijf jaar?
25
Waardoor wordt de stijgende lijn in het percentage aselect gekozen bezochte kantoren
in de afgelopen vijf jaar veroorzaakt? Is dit het gevolg van een andere aanpak? Zijn
er minder signalen waardoor er minder kantoren zijn die naar aanleiding van een signaal
bezocht worden?
26
In hoeverre worden het stelsel en de instrumenten die met invoering van de Wet positie
en toezicht advocatuur geïntroduceerd zijn ook toegepast op advocaten uit andere (Europese)
landen die in Nederland in functie optreden?
27
Waarom wordt een vacature voor lidmaatschap van het CvT nooit openbaar gemaakt?
28
Kunt u het CvT vragen u via (kwartaal)rapportages te informeren over de verbeteringen
van het toezicht, dat de laatste jaren sterk verbeterd is volgens het rapport?
29
Hoe ziet een kostenveroordeling voor de klager eruit in het geval van misbruik bij
de tuchtprocedure?
30
Waar is de stelling op gebaseerd dat verder doorgevoerde onafhankelijkheid van het
toezicht ten opzichte van de beroepsroep zal leiden tot een minder effectief stelsel?
31
Waarom is het in de praktijk nooit voorgekomen dat drie kandidaten voor de positie
van Kroonleden zijn aanbevolen aan de Minister?
32
Wordt overwogen om – in de uitwerking van aanbeveling 4 van het evaluatierapport –
een onderscheid te maken tussen het opstellen en het vaststellen van beleidsregels
voor de uitoefening van de taken ingevolge de Advocatenwet en de Wwft? Zijn er vergelijkbare
stelsels waarin een orgaan als het dekenberaad beleidsregels opstelt, die vervolgens
door een orgaan als het CvT worden vastgesteld?
33
Als overgegaan wordt tot uitvoering van aanbeveling 5 van het evaluatierapport, waar
zullen de werkzaamheden van het CvT dan nog feitelijk uit kunnen bestaan? Kunt u dit
concreet invullen met voorbeelden van werkzaamheden?
34
Wordt nog nader onderzoek verricht of op andere wijze navolging gegeven aan de constatering
op pagina 146 van het evaluatierapport dat de onderzoekers lastig kunnen vaststellen
of lichtere klachten voldoende bij de klachten- en geschillencommissie worden aangebracht?
35
Hoe, door wie en wanneer wordt bepaald wanneer sprake is van misbruik of lastig klaaggedrag
bij het tuchtrecht?
36
Is de wenselijkheid van een verlaging van het griffierecht in het tuchtrecht ook onderzocht?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
M.C. Burger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.