Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 606 Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met een vereenvoudiging van de bestuurlijke inrichting van het stelsel voor beroepsonderwijs door omvorming van het aoc tot verticale scholengemeenschap en een andere invulling van bevoegd gezag (Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs)
ARTIKEL I. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS
ARTIKEL II. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS BES
ARTIKEL III. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS
ARTIKEL V. WIJZIGING WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN
ARTIKEL VI. WIJZIGING WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
ARTIKEL VII. WIJZIGING WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS
ARTIKEL VIII. WIJZIGING WET OP DE EXPERTISECENTRA
ARTIKEL IX. WIJZIGING ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
ARTIKEL X. WIJZIGING WET NORMERING TOPINKOMENS
ARTIKEL XI. EVALUATIE
ARTIKEL XII. SAMENLOOPBEPALING WET VOORTGEZET ONDERWIJS 2020
ARTIKEL XII. SAMENLOOPBEPALING WET ELEKTRONISCHE PUBLICATIES
ARTIKEL XIII. INWERKINGTREDING
ARTIKEL XIV. CITEERTITEL
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bestuurlijke inrichting
van het stelsel voor beroepsonderwijs te stroomlijnen door het agrarisch opleidingscentrum
voortaan vorm te geven als een verticale scholengemeenschap en voor bijzondere instellingen
de rechtspersoon die de instelling in stand houdt als normadressant in de wet aan
te duiden (bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs);
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS
A
Artikel 1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. instelling:
1. regionaal opleidingencentrum als bedoeld in artikel 1.3.1; of
2. beroepscollege als bedoeld in artikel 1.3.2;
2. Onderdeel v1 vervalt.
3. Onderdeel w komt te luiden:
w. bevoegd gezag:
1. van een openbare instelling:
a. college van burgemeester en wethouders van de gemeente die de instelling in stand
houdt, behoudens voor zover de raad anders bepaalt en met inachtneming van door hem
te stellen regels;
b. bevoegd orgaan krachtens de betrokken gemeenschappelijke regeling waarbij het openbaar
lichaam dat de instelling in stand houdt, is opgericht;
2. van een bijzondere instelling: rechtspersoon die de instelling in stand houdt als
bedoeld in artikel 2.1.3, derde lid;
3. van een instelling met diploma-erkenning als bedoeld in de artikelen 1.4.1 of 1.4a.1:
rechtspersoon of natuurlijke persoon die de instelling in stand houdt;
4. van een exameninstelling als bedoeld in artikel 1.6.1: rechtspersoon die de exameninstelling
in stand houdt;
4. In onderdeel x wordt «artikel 2.8.1» vervangen door «artikel 2.2.9».
5. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel ii door een puntkomma worden
de volgende onderdelen toegevoegd:
jj. verticale scholengemeenschap:
verticale scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1;
kk. school:
school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;
ll. school voor praktijkonderwijs:
school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet
onderwijs;
mm. school voor vbo:
school voor voorbereidend beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 10a van de Wet op
het voortgezet onderwijs;
nn. school voor mavo:
school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 9 van
de Wet op het voortgezet onderwijs;
oo. scholengemeenschap:
scholengemeenschap als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;
pp. fusie:
institutionele fusie of bestuursoverdracht;
qq. institutionele fusie:
samenvoeging van twee of meer instellingen tot een instelling;
rr. bestuursoverdracht:
overdracht van een instelling aan een ander bevoegd gezag.
B
Na artikel 1.1.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1.1.2. Aard bepalingen bekostigd onderwijs
De bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen die zich rechtstreeks of naar hun
aard richten tot het bevoegd gezag, zijn voor het bekostigd bijzonder onderwijs voorwaarden
voor bekostiging.
C
Artikel 1.1.3 vervalt.
D
Na artikel 1.3.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1.3.2. Beroepscolleges
1. Aan een beroepscollege worden opleidingen beroepsonderwijs verzorgd. Voor andere
dan entreeopleidingen zijn deze naar hun aard en onderlinge samenhang gericht op en
van belang voor een specifieke bedrijfstak of groep van bedrijfstakken.
2. Artikel 1.3.1, derde lid, aanhef en onder a, en vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
E
De artikelen 1.3.2a en 1.3.3 vervallen.
F
In het opschrift van artikel 1.5.1 wordt «Art.» vervangen door «Artikel».
G
Aan hoofdstuk 1, titel 5, worden de volgende artikelen toegevoegd:
Artikel 1.5.2. Organisatie SBB
1. Als rechtspersoon in de zin van artikel 1.5.1, eerste lid, wordt aangewezen een rechtspersoon
met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk, niet zijnde een publiekrechtelijke
rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2. In de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven participeren vertegenwoordigers
van het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven.
3. Onze Minister benoemt de voorzitter van het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie
beroepsonderwijs bedrijfsleven en diens plaatsvervanger op voordracht van vertegenwoordigers
van het beroepsonderwijs en van het bedrijfsleven voor een periode van ten hoogste
vier jaren. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor eenzelfde periode. Artikel 12
van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is van overeenkomstige toepassing.
4. De statuten van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven regelen
in ieder geval de betrokkenheid van het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven bij
de uitvoering van haar wettelijke taken. Aanvullend kan een bestuursreglement worden
vastgesteld.
5. De statuten en het bestuursreglement alsmede wijzigingen daarvan behoeven de goedkeuring
van Onze Minister.
Artikel 1.5.3. Erkenning leerbedrijven voor de beroepspraktijkvorming
1. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven is belast met het bij
regeling vaststellen van de erkenningsvoorwaarden voor bedrijven en andere organisaties
die de beroepspraktijkvorming verzorgen.
2. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven erkent op aanvraag een
bedrijf of organisatie, die aan de erkenningsvoorwaarden voldoet, als leerbedrijf
voor de beroepspraktijkvorming.
3. Een erkenning geldt voor vier jaren. Zij wordt van rechtswege verlengd bij een positieve
herbeoordeling. Ten bewijze daarvan wordt ambtshalve een beschikking uitgereikt.
4. De erkenning wordt geweigerd of ingetrokken als niet of niet meer aan de voorwaarden
wordt voldaan. De erkenning vervalt van rechtswege als het leerbedrijf gedurende een
periode van vier jaren geen beroepspraktijkvorming heeft verzorgd.
5. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven draagt zorg voor openbaarmaking
van een actueel overzicht van alle erkende leerbedrijven.
6. De regeling, bedoeld in het eerste lid, treedt eerst in werking na goedkeuring door
Onze Minister. Goedkeuring wordt onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen
belang.
H
Aan hoofdstuk 2 wordt na het opschrift van titel 1 het volgende opschrift ingevoegd:
§ 1. Algemene bepalingen
I
In artikel 2.1.1 wordt «1.3.2a, 1.3.3» vervangen door «1.3.2».
J
Artikel 2.1.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. instellingen die zijn voortgekomen uit:
1°. een institutionele fusie of splitsing van bekostigde instellingen;
2°. een omzetting van een bijzondere instelling in een openbare of omgekeerd.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Een uit ’s Rijks kas bekostigde bijzondere instelling wordt in stand gehouden door
een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich het geven van beroepsonderwijs
of opleidingen voortgezet algemeen volwassenonderwijs als bedoeld in artikel 2.1.2
ten doel stelt, zonder daarbij het maken van winst te beogen, en die geen publiekrechtelijke
rechtspersoon is als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Het vierde en vijfde lid vervallen.
K
Na artikel 2.1.3 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 2.1.4. Fusie, splitsing en omzetting
1. Een fusie, splitsing of omzetting van een instelling als bedoeld in artikel 2.1.3,
tweede lid, onderdeel b, komt niet tot stand dan na goedkeuring van Onze Minister.
2. Onze Minister besluit binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag, welke termijn
eenmaal kan worden verlengd met ten hoogste dertien weken. Paragraaf 4.1.3.3 van de
Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot
het eerste lid.
Artikel 2.1.5. Verplichtingen bij bestuursoverdracht instelling
1. Na een goedkeuringsbesluit als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, geschiedt de
overdracht van de instandhouding van een instelling bij notariële akte. Bij deze akte
verbindt het bevoegd gezag zich om de rechten ten aanzien van de gebouwen en terreinen
en roerende zaken met betrekking tot die instelling over te dragen. Deze akte geldt
tevens als akte van levering als bedoeld in artikel 89 van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek. In de akte wordt bepaald dat het bevoegd gezag aan wie wordt overgedragen
het personeel in gelijke betrekkingen in dienst neemt met ingang van de datum van
overdracht.
2. Door overdracht met inachtneming van het eerste lid treedt het verkrijgende bevoegd
gezag in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van zijn rechtsvoorganger
met betrekking tot de instelling, onverminderd hetgeen verder voor de overgang naar
burgerlijk recht is vereist.
3. Van de verplichting tot overdracht van de rechten ten aanzien van onroerende en roerende
zaken kan Onze Minister ontheffing verlenen in bijzondere omstandigheden. Onze Minister
besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag.
4. Bij een splitsing als bedoeld in artikel 334a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
van een rechtspersoon die een instelling in stand houdt, wordt in de splitsingsakte
bepaald dat de voortbestaande splitsende rechtspersoon de instelling in stand zal
houden of op welke verkrijgende rechtspersoon de instandhouding van de instelling
overgaat.
Artikel 2.1.6. Bestuursoverdracht openbare instelling
1. Het bevoegd gezag van een openbare instelling kan de instelling overdragen aan een
andere rechtspersoon die tot instandhouding ervan bevoegd is.
2. Artikel 2.1.5 is van toepassing.
L
Hoofdstuk 2, titel Ib. Fusietoets vervalt.
M
Na artikel 2.1.6 (nieuw) wordt de volgende paragraaf ingevoegd:
§ 2. Fusietoetsprocedure
Artikel 2.1.7. Aanvraag en fusie-effectrapportage
1. De aanvraag tot goedkeuring van een fusie gaat vergezeld van:
a. een door het bevoegd gezag dan wel bevoegde gezagsorganen opgestelde fusie-effectrapportage;
en
b. de schriftelijke adviezen, instemmingsverklaringen over de fusie van de betrokken
medezeggenschapsraden dan wel een uitspraak van de geschillencommissie of Ondernemingskamer
als bedoeld in hoofdstuk 8a, titel 4.
2. De fusie-effectrapportage bevat ten minste een weergave van:
a. de motieven voor de fusie;
b. de alternatieven voor de fusie;
c. het tijdsbestek waarbinnen de fusie zal worden gerealiseerd;
d. de te bereiken doelen;
e. de effecten van de fusie op de keuzevrijheid, in het bijzonder op de spreiding en
omvang van de betrokken bevoegde gezagsorganen in de regio, en op de onderwijskundige
en bestuurlijke diversiteit van het onderwijsaanbod in de regio;
f. de kosten en baten van de fusie;
g. de personele en financiële gevolgen van de fusie, waaronder begrepen de gevolgen voor
de dienstverlening aan studenten en vavo-studenten en de eventuele gevolgen voor andere
belanghebbende partijen;
h. de wijze waarop over de fusie wordt gecommuniceerd; en
i. de wijze waarop de fusie wordt geëvalueerd.
2. Bij ministeriële regeling wordt een modelformulier voor de fusie-effectrapportage
vastgesteld.
Artikel 2.1.8. Toetsingsmaatstaf
1. Onze Minister kan goedkeuring onthouden indien als gevolg van de fusie de daadwerkelijke
variatie van het onderwijsaanbod, in het opzicht van de diversiteit van onderwijsaanbieders
in het beroepsonderwijs, gelet op het geheel van de voorzieningen op het gebied van
het onderwijs op significante wijze wordt belemmerd.
2. Onze Minister laat zich ten aanzien van de goedkeuring tot fusie adviseren door een
onafhankelijke adviescommissie.
3. Onze Minister stelt beleidsregels vast omtrent de uitoefening van de bevoegdheid,
bedoeld in het eerste lid.
N
Artikel 2.2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De laatste zin van het eerste lid vervalt.
2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel j wordt de komma aan het slot vervangen door «, en».
b. In onderdeel k wordt «en» vervangen door een punt.
c. Onderdeel l vervalt.
O
De artikelen 2.2.4a en 2.2.4b vervallen.
P
Hoofdstuk 2, titel 2, paragraaf 2, vervalt.
Q
Na artikel 2.2.4 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 2. Besteding
Artikel 2.2.5. Reallocatie
Het bevoegd gezag kan het deel van de rijksbijdrage dat overblijft na dekking van
de exploitatie- en huisvestingskosten voor een instelling of de huisvestingskosten
van een school binnen een verticale scholengemeenschap mede aanwenden ter dekking
van de exploitatie- en huisvestingskosten van een door hem in stand gehouden:
a. andere instelling; of
b. school binnen een verticale scholengemeenschap.
Artikel 2.2.6. Rijksbijdrage en private activiteiten
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien
van de besteding van de rijksbijdrage aan private activiteiten ten behoeve van het
onderwijs.
Artikel 2.2.7. Beleggen en belenen
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het door het bevoegd gezag
uitzetten van gelden, het aangaan van geldleningen en het aangaan van verbintenissen
voor financiële producten.
Artikel 2.2.8. Financieel beheer
Het bevoegd gezag beheert de middelen van de instelling op zodanige wijze dat een
behoorlijke exploitatie en het voortbestaan van de instelling zijn verzekerd.
Artikel 2.2.9. Waarborgfonds instellingen
1. Elke instelling is aangesloten bij de door de bevoegde gezagsorganen gezamenlijk
opgerichte rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, zonder winstoogmerk, die
zich ten doel stelt zich borg te stellen voor de nakoming van rente- en aflossingsverplichtingen,
voortvloeiend uit de door het bevoegd gezag van de instelling aangegane leningen,
door instandhouding van een onafhankelijk functionerend fonds met een onafhankelijk
van de instellingen functionerend bestuur.
2. Elke instelling draagt aan het fonds op zodanige wijze bij, dat door de gezamenlijke
bijdragen het functioneren van het fonds is gewaarborgd.
3. De gezamenlijke instellingen dragen er zorg voor dat in de statuten van de rechtspersoon,
bedoeld in het eerste lid, in elk geval is opgenomen:
a. dat ingeval van door de rechtspersoon te stellen algemene voorwaarden aan het verlenen
van borgstelling, deze uitsluitend van financiële aard zijn en uitsluitend betrekking
hebben op de te waarborgen lening;
b. dat ingeval de instelling aan de onder a bedoelde voorwaarden voldoet, borgstelling
door de rechtspersoon niet kan worden geweigerd;
c. dat als blijkt dat een instelling niet in staat is tot nakoming van rente- en aflossingsverplichtingen,
de instelling verplicht is een saneringsplan aan het waarborgfonds over te leggen,
waarin is aangegeven op welke wijze en binnen welke termijn het evenwicht tussen inkomsten
en uitgaven van de instelling hersteld kan worden;
d. dat de door de rechtspersoon te stellen voorwaarden in het kader van door hem te waarborgen
leningen niet in strijd komen met de vrijheid van organisatie en inrichting van het
onderwijs binnen de instellingen;
e. dat een batig saldo van het fonds kan worden uitgekeerd aan de bevoegde gezagsorganen
van de instellingen, onder de voorwaarde dat een uitkering door het bevoegd gezag
van een instelling uitsluitend wordt besteed ten behoeve van de werkzaamheden van
de instelling waarvoor de rijksbijdrage wordt verleend; en
f. een regeling omtrent de te volgen procedure en te treffen voorzieningen in geval van
taakverwaarlozing door het bestuur van het fonds.
4. Van de in het eerste lid bedoelde verplichting kan Onze Minister op aanvraag van
het bevoegd gezag van een bijzondere instelling ontheffing verlenen op grond van bedenkingen
van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard. Onze Minister verleent de ontheffing
slechts, indien het bevoegd gezag aantoont dat een afdoende andere voorziening is
getroffen voor het waarborgen van het voortbestaan van de instelling.
Artikel 2.2.10. Einde bekostigde instelling
1. Bij een beëindiging van de bekostiging van een instelling of de opheffing ervan stelt
het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk een eindafrekening vast.
2. Voorafgaand aan de situatie, bedoeld in het eerste lid, maakt het bevoegd gezag aan
Onze Minister zijn plan bekend met daarin de reeds genomen of voorgenomen maatregelen,
gericht op het kunnen voltooien van het onderwijs van de ingeschreven studenten.
3. De eindafrekening wordt aan Onze Minister gezonden en gaat vergezeld van een verklaring
omtrent de getrouwheid van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid,
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4. Het bevoegd gezag is een batig saldo verschuldigd aan de Staat. Onze Minister stelt
het verschuldigde bedrag vast. Hierbij wordt rekening gehouden met door het bevoegd
gezag uit eigen middelen aan investeringen bestede gelden.
R
In artikel 2.3.6a, tweede lid, onderdeel o, wordt «artikel 9.1.7, eerste lid, onderdeel
c» vervangen door «artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel c».
S
In artikel 2.5.5a, eerste lid, onderdeel u, wordt «artikel 9.1.7, eerste lid, onderdeel
c» vervangen door «artikel 3.1.3, eerste lid, onderdeel c».
T
Hoofdstuk 2, titel 6, komt te luiden:
TITEL 6. VERTICALE SCHOLENGEMEENSCHAP
Artikel 2.6.1. Verticale scholengemeenschap
1. Een verticale scholengemeenschap kan worden gevormd met een instelling en een school
voor praktijkonderwijs, vbo of mavo.
2. Onder school als bedoeld in het eerste lid wordt ook verstaan een scholengemeenschap
die uitsluitend uit voorgaande schoolsoorten bestaat, alsmede een school voor mavo
met een afdeling havo als bedoeld in artikel 8, onderdeel b, van de Wet op het voortgezet
onderwijs.
3. Een verticale scholengemeenschap kan een regionaal opleidingencentrum en een andere
school voor voortgezet onderwijs omvatten dan bedoeld in het eerste lid, voor zover
die verticale scholengemeenschap reeds bestond op 1 januari 2020.
Artikel 2.6.2. Totstandkoming verticale scholengemeenschap
1. Op aanvraag van het bevoegd gezag dat zowel een instelling als een school of scholengemeenschap
als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste en tweede lid, in stand houdt, besluit Onze Minister
tot de vorming, wijziging of beëindiging van een verticale scholengemeenschap volgens
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen regels.
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen onder meer betrekking hebben op:
a. het percentage studenten en leerlingen van een instelling respectievelijk school of
scholengemeenschap, afkomstig uit hetzelfde postcodegebied;
b. de mate van verwantschap tussen het opleidingenaanbod van de instelling en een profiel
dat de school voor vbo aanbiedt;
c. de aanvraagprocedure omtrent de vorming van een verticale scholengemeenschap; en
d. het geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing verklaren van bepalingen
van deze wet op de school of scholengemeenschap die deel uitmaakt van een verticale
scholengemeenschap.
3. Aan een besluit omtrent de vorming van een verticale scholengemeenschap kunnen voorwaarden
en beperkingen worden verbonden.
Artikel 2.6.3. Afwijkingen en regels voor school in een vsg
1. Ingeval van een verticale scholengemeenschap wordt de rijksbijdrage in de huisvestingskosten
mede berekend voor de school die deel uitmaakt van de verticale scholengemeenschap
volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
2. In afwijking van de Wet medezeggenschap op scholen zijn de bepalingen inzake medezeggenschap
bij of krachtens deze wet en de Wet op de ondernemingsraden van toepassing op de school
of scholengemeenschap die deel uitmaakt van de verticale scholengemeenschap.
3. De artikelen 2.2.8 tot en met 2.2.10 zijn van overeenkomstige toepassing op een school
of scholengemeenschap die deel uitmaakt van de verticale scholengemeenschap.
U
Hoofdstuk 2, titel 8, vervalt.
V
Na hoofdstuk 2 wordt een hoofdstuk ingevoegd:
HOOFDSTUK 3. BESTUUR
Artikel 3.1.1. Goed bestuur
1. Het bevoegd gezag zorgt voor een scheiding tussen de functies van bestuur en intern
toezicht.
2. Een bestuurder van de rechtspersoon die een bijzondere instelling in stand houdt,
is niet tevens als bestuurder verbonden aan een ander bevoegd gezag.
3. De samenstelling, taken en bevoegdheden van het intern toezicht zijn zodanig georganiseerd
dat een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan worden uitgeoefend.
4. Het bevoegd gezag van een openbare instelling kan hem bij of krachtens wettelijk
voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden delegeren aan het hoofd van de instelling
of een ander lid van het personeel.
Artikel 3.1.2. Het interne toezicht binnen de rechtspersoon
1. Aan het bevoegd gezag van een bijzondere instelling is een raad van toezicht verbonden.
2. De raad van toezicht houdt toezicht op het bestuur van de rechtspersoon bij de uitvoering
van diens werkzaamheden en diens uitoefening van bevoegdheden en staat dit bestuur
met raad ter zijde.
3. De leden van de raad van toezicht hebben daarin zitting op persoonlijke titel en
oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak. Een lid van een raad van toezicht
heeft geen directe belangen bij de rechtspersoon die de instelling in stand houdt
of de instelling zelf.
4. De raad van toezicht is in elk geval belast met:
a. het benoemen, schorsen, ontslaan en vaststellen van de beloning van de bestuurders
van de rechtspersoon die het bevoegd gezag vormt;
b. het goedkeuren van de statuten, het bestuursreglement, de begroting, de jaarrekening,
het bestuursverslag, en indien van toepassing, het strategisch meerjarenplan voor
de instelling en een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 8.6.1;
c. het toezien op de naleving van wettelijke verplichtingen en de omgang met de branchecode,
bedoeld in artikel 2.5.4, eerste lid, door het bevoegd gezag;
d. het toezien op de rechtmatige verwerving en op de doelmatige en rechtmatige bestemming
en aanwending van de middelen door het bevoegd gezag ten behoeve van de instelling;
e. het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de raad; en
f. het jaarlijks verantwoording afleggen over de uitvoering van zijn taken en uitoefening
van zijn bevoegdheden in het bestuursverslag.
5. Het bevoegd gezag voorziet de raad van toezicht van onafhankelijke administratieve
ondersteuning.
6. In afwijking van het eerste lid kan een functionele scheiding tussen bestuur en toezicht
worden aangebracht binnen het bestuur van de rechtspersoon die de instelling in stand
houdt. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing. Het bestuursverslag
vermeldt de redenen voor de afwijking.
Artikel 3.1.3. Bestuursreglement
1. Het bevoegd gezag regelt de interne bevoegdheidsverdeling en kan daartoe naast de
statuten een bestuursreglement vaststellen. In de statuten of het bestuursreglement
worden ten minste vastgelegd:
a. de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het bestuur van de rechtspersoon en de raad
van toezicht en de wijze waarop conflicten tussen beide kunnen worden opgelost;
b. de wijze waarop het bevoegd gezag zijn taken en bevoegdheden uitoefent, en
c. indien de instelling een of meer organisatorische eenheden omvat:
1°. de organisatorische eenheden die de instelling omvat;
2° de taken en bevoegdheden die zijn op- of overgedragen aan het hoofd van de desbetreffende
eenheid;
3° de verhouding van het hoofd van de desbetreffende eenheid tot degene die is belast
met de dagelijkse leiding van de instelling; en
4°. de samenstelling, en de werkwijze van het hoofd van de desbetreffende eenheid.
2. Het bestuursreglement wordt openbaar gemaakt.
Artikel 3.1.4. Rol medezeggenschap bij bestuur en toezicht
1. Een bestuurder en een lid van de raad van toezicht worden benoemd op basis van vooraf
openbaar gemaakte profielschetsen.
2. De ondernemingsraad en de studentenraad worden in de gelegenheid gesteld advies uit
te brengen over de vaststelling of wijziging van een profielschets.
3. De raad van toezicht stelt de medezeggenschapsraden binnen de instelling in de gelegenheid
twee leden voor te dragen voor een sollicitatiecommissie voor het benoemen van een
bestuurder:
a. een lid van of namens de ondernemingsraad; en
b. een lid van of namens de studentenraad of ouderraad.
4. De raad van toezicht hoort de ondernemingsraad en de studentenraad vertrouwelijk
over een voorgenomen beslissing tot benoeming of ontslag van een bestuurder of over
de bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden. Het horen geschiedt op
een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming.
5. De studentenraad heeft de bevoegdheid advies uit brengen over een voorgenomen beslissing
tot benoeming of ontslag van een bestuurder of over de bestuurder in de zin van de
Wet op de ondernemingsraden.
6. De ondernemingsraad wordt in de gelegenheid gesteld een bindende voordracht te doen
voor een lid van de raad van toezicht.
7. De raad van toezicht stelt de studentenraad en de ondernemingsraad van de instelling
ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid overleg met hem te voeren.
Artikel 3.1.5. Aanwijzing
1. Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders van
de rechtspersoon kan Onze Minister het bevoegd gezag een aanwijzing geven. Een aanwijzing
omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan het doel waarvoor zij wordt gegeven.
2. Onder wanbeheer wordt verstaan:
a. financieel wanbeleid;
b. ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met de artikelen 1.3.6 en 1.3.6a,
maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de kwaliteit
en goede voortgang van het onderwijs aan de instelling en om te voorkomen dat de kwaliteit
van het stelsel van beroepsonderwijs en educatie in gevaar komt;
c. ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de rechtspersoon die de instelling
in stand houdt, een bestuurder of toezichthouder zelf dan wel een derde;
d. onrechtmatig handelen waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid van bestuurder
of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke bepalingen waarmee financieel
voordeel wordt behaald ten gunste van de rechtspersoon die de instelling in stand
houdt, een bestuurder of toezichthouder zelf dan wel een derde; en
e. het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door redelijkheid en billijkheid
wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen binnen de instelling, waaronder wordt
verstaan intimidatie of bedreiging van personeel of studenten door een bestuurder
of toezichthouder.
3. In de aanwijzing geeft Onze Minister met redenen omkleed aan op welke punten sprake
is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.
4. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen aan de aanwijzing moet zijn voldaan.
5. Voorafgaand aan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid heeft:
a. de inspectie onderzoek verricht als bedoeld in artikel 15 van de Wet op het onderwijstoezicht;
b. de inspectie daarover een rapport als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet
op het onderwijstoezicht uitgebracht; en
c. het bevoegd gezag vier weken de gelegenheid zijn zienswijze met betrekking tot de
voorgenomen aanwijzing naar voren te brengen.
W
In artikel 4.1.2, derde lid, wordt «leden van het college van bestuur» vervangen door
«bestuurders».
X
In artikel 6.1.3, tweede lid, wordt «een instelling als bedoeld in artikel 1.3.2a
of 1.3.3» vervangen door «een beroepscollege».
Y
Artikel 7.2.4, tweede lid, onderdeel c, onder 5°, komt te luiden:
5°. of een beroepscollege een op de kwalificatie gerichte beroepsopleiding mag verzorgen,
Z
Aan artikel 7.2.8 wordt het volgende lid toegevoegd:
4. De beroepspraktijkvorming vindt plaats bij een bedrijf of organisatie met een erkenning
op grond van artikel 1.5.3.
AA
In artikel 7.2.9, tweede lid, wordt «artikel 7.2.10» vervangen door «artikel 1.5.3».
BB
Artikel 7.2.10 vervalt.
CC
De laatste zin van het vierde lid van artikel 8.1.1c komt te luiden:
Dit geldt niet voor beroepscolleges als bedoeld in artikel 1.3.2.
DD
De laatste zin van het derde lid van artikel 8.1.7a komt te luiden:
De vorige volzin geldt niet voor beroepscolleges als bedoeld in artikel 1.3.2 of als
het een student betreft op wie artikel 8.1.1c, derde lid, onderdeel a of b, van toepassing
is.
EE
Artikel 8.5a.3, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. «een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid,» wordt vervangen
door «een verticale scholengemeenschap».
2. «of een agrarisch opleidingscentrum» vervalt.
FF
Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid van artikel 8.5a.4 vervallen
GG
Artikel 8a.1.2, eerste lid, komt te luiden:
1. Aan elke instelling en aan elke school die deel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap
is een studentenraad verbonden. De studentenraad behartigt de belangen van de studenten
in de instelling en van de leerlingen in de school.
HH
Artikel 8a.1.3 komt te luiden:
Artikel 8a.1.3. Ouderraad
1. Indien ten minste 25 ouders van vavo-studenten of studenten van een instelling daarom
verzoeken, stelt het bevoegd gezag een ouderraad in.
2. Aan elke verticale scholengemeenschap is een ouderraad verbonden.
3. De ouderraad behartigt in het bijzonder de belangen van de minderjarigen die onderwijs
volgen.
4. Indien een instelling zich met een school of scholengemeenschap verenigt tot een
verticale scholengemeenschap, maakt de oudergeleding van de medezeggenschapsraad van
die school van rechtswege deel uit van de ouderraad tot de eerstvolgende verkiezingen.
5. Het bevoegd gezag legt de bevoegdheden van een ouderraad vast in het medezeggenschapsstatuut.
6. Op de ouderraad zijn de artikelen 8a.1.1, 8a.2.1, vierde lid, 8a.2.2, derde lid,
aanhef en onderdeel a, en titel 4 van hoofdstuk 8a van overeenkomstige toepassing.
II
In artikel 8a.1.5, derde lid, vervalt «als bedoeld in artikel 2.1.8».
JJ
In artikel 8a.2.1, eerste lid, vervalt «De besprekingen worden namens het bevoegd
gezag gevoerd door een lid van het college van bestuur.».
KK
Het zesde en zevende lid van artikel 8a.2.2 vervallen.
LL
Het zesde lid van artikel 8a.4.3 vervalt.
MM
In artikel 8a.4.5 wordt «het advies, bedoeld in artikel 8a.2.2, zesde lid, eerste
volzin» vervangen door «een advies als bedoeld in artikel 3.1.4, tweede lid».
NN
Hoofdstuk 9 vervalt.
OO
Artikel 11.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 9.1.4a» vervangen door «artikel 3.1.5».
2. Het vierde lid vervalt.
PP
In artikel 12.2.3 wordt «scholengemeenschap in de zin van artikel 2.6» vervangen door
«verticale scholengemeenschap in de zin van artikel 2.6.1».
Na artikel 12.2.3 wordt het volgende artikel ingevoegd:
Artikel 12.2.4. Omzetting aoc naar verticale scholengemeenschap
1. De agrarische opleidingscentra als bedoeld in artikel 1.3.3 van de Wet educatie en
beroepsonderwijs zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Wet bestuurlijke
harmonisatie beroepsonderwijs zijn van rechtswege omgezet in verticale scholengemeenschappen
als bedoeld in artikel 2.6.1.
2. De verticale scholengemeenschap als bedoeld in het eerste lid omvat een beroepscollege
en een school voor vbo.
3. Scholengemeenschappen in de zin van artikel 2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs
zoals die bepaling luidde op de dag voor inwerkingtreding van de Wet bestuurlijke
harmonisatie beroepsonderwijs die een agrarisch opleidingscentrum en een school voor
mavo of een school voor praktijkonderwijs omvatten als bedoeld in artikel 2.6, eerste
lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs zoals dat luidde op de dag
voor inwerkingtreding van de hiervoor genoemde wet, zijn van rechtswege omgezet in
verticale scholengemeenschappen, bestaande uit in ieder geval een beroepscollege en
een school voor vbo, alsmede, afhankelijk van het geval, een school voor mavo of een
school voor praktijkonderwijs.
4. Indien bij de omzetting van het agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in het derde
lid ten minste een school voor vbo en een school voor mavo resteren, worden beide
scholen aangemerkt als een scholengemeenschap.
5. De vorming van een verticale scholengemeenschap ingevolge dit artikel brengt geen
wijzigingen aan in het aanbod van profielen of ander voortgezet onderwijs of in het
aanbod aan kwalificaties en niveaus van beroepsonderwijs.
RR
Artikel 12.3.9 vervalt.
ARTIKEL II. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS BES
De Wet educatie en beroepsonderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
De begripsbepaling van bevoegd gezag in artikel 1.1.1 komt te luiden als volgt:
bevoegd gezag:
a. van een openbare instelling: bestuurscollege, voor zover de eilandsraad niet anders
bepaalt, en, indien de eilandsraad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door
hem te stellen regelen, dan wel het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke
regeling bevoegde orgaan;
b. van een bijzondere instelling: natuurlijke persoon of rechtspersoon die de instelling
in stand houdt als bedoeld in artikel 1.3.4, eerste lid;
c. van een exameninstelling als bedoeld in artikel 1.6.1: rechtspersoon die de exameninstelling
in stand houdt;
B
Artikel 10.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid en het derde lid, onderdelen c en d, wordt «de rechtspersoon die
de school in stand houdt» vervangen door «het bevoegd gezag».
2. In het zesde lid wordt «de rechtspersoon» vervangen door «het bevoegd gezag».
ARTIKEL III. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS
De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling van verticale scholengemeenschap komt te luiden:
«verticale scholengemeenschap»:
verticale scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
2. De begripsbepaling van agrarisch opleidingscentrum vervalt.
3. Na de begripsbepaling van regionaal opleidingencentrum wordt de volgende begripsbepaling
ingevoegd:
«beroepscollege»:
beroepscollege als bedoeld in artikel 1.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
B
Artikel 10b7 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het opschrift komt te luiden: Leer-werktraject met instelling voor beroepsonderwijs.
2. In het eerste lid wordt «een agrarisch opleidingscentrum» vervangen door «een beroepscollege».
C
Artikel 10b10, vijfde lid, vervalt.
D
In artikel 10b11, derde lid, vervallen «of een agrarisch opleidingscentrum» en «of
van het agrarisch opleidingscentrum».
E
Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid van artikel 10b12 vervallen.
F
Artikel 10b26, zesde lid, vervalt.
G
Artikel 10d, eerste lid, komt te luiden:
1. Naast het onderwijs in de leerwegen, genoemd in de artikelen 10 en 10b, kan onderwijs
in de gemengde leerweg worden gegeven aan een scholengemeenschap met in elk geval
een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend
beroepsonderwijs.
H
Artikel 19 vervalt.
I
In het opschrift van artikel 53c wordt «Bestuurlijke fusie» vervangen door «Bestuursoverdracht».
J
Artikel 53e, eerste lid, komt te luiden:
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. fusie:
institutionele fusie of bestuursoverdracht,
b. institutionele fusie:
fusie als bedoeld in artikel 72, eerste lid, waarbij een school of scholengemeenschap
ontstaat door samenvoeging van twee of meer scholen of scholengemeenschappen,
c. bestuursoverdracht:
overdracht van een school of scholengemeenschap door het bevoegd gezag dat deze in
stand houdt aan een ander bevoegd gezag in de zin van deze wet of een andere onderwijswet.
K
In artikel 53g, tweede lid, wordt «geldt eveneens als een aanvraag om voor bekostiging
in aanmerking te komen als bedoeld in de artikelen 72 en 72a» vervangen door «geldt
eveneens als een aanvraag om voor bekostiging in aanmerking te komen als bedoeld in
artikel 72».
L
Artikel 53h wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «bestuurlijke fusie» vervangen door «bestuursoverdracht».
2. In het tweede lid wordt «de percentages leerlingen betrokken bij de fusie minder
zijn dan de percentages bedoeld in artikel 72 of artikel 72a, eerste lid, onderdeel
a» vervangen door «de percentages leerlingen betrokken bij de fusie minder zijn dan
de percentages bedoeld in artikel 72».
M
Artikel 72a vervalt.
N
In artikel 74a, vierde lid, onderdeel c, wordt «regionale opleidingencentra en de
agrarische opleidingscentra» vervangen door «instellingen voor beroepsonderwijs».
O
Artikel 74b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «de onderdelen a tot en met f» vervangen door «de onderdelen a
tot en met e».
2. In onderdeel d vervalt «of aan een agrarisch opleidingscentrum voor zover het gaat
om het vbo» en wordt aan het slot na de komma «of» toegevoegd.
3. In onderdeel e wordt «een profiel als bedoeld in artikel 10b, derde lid, onderdelen
a tot en met c en f tot en met j» vervangen door «een profiel als bedoeld in artikel
10b, derde lid, onderdelen a, b, c, f, g, h en j» en wordt aan het slot van dat onderdeel
«, of» vervangen door een punt.
4. Onderdeel f vervalt.
P
Artikel 96c.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Dit artikel is niet van toepassing op een school die deel uitmaakt van een verticale
scholengemeenschap.
Q
Aan artikel 96n, eerste lid, onderdeel c, wordt onder vervanging van de punt aan het
slot de volgende zinsnede toegevoegd «, waarbij de scholen of scholengemeenschappen
die onderdeel zijn van een verticale scholengemeenschap hiervan kunnen worden uitgezonderd.»
R
Artikel 118a, eerste lid, eerste volzin, komt te luiden:
Burgemeester en wethouders en de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente
voeren tenminste jaarlijks overleg over het voorkomen van segregatie, het bevorderen
van integratie en het bestrijden van onderwijsachterstanden, de afstemming over inschrijvings-
en toelatingsprocedures en het uit het overleg voortvloeiende voorstel van het bevoegd
gezag van in de gemeente gevestigde scholen om tot een evenwichtige verdeling van
leerlingen met een onderwijsachterstand over de scholen te komen.
S
In artikel 118ii wordt «scholengemeenschap in de zin van de artikelen 2.6 en 12.2.3
WEB» vervangen door «verticale scholengemeenschap in de zin van de artikelen 2.6.1
en 12.2.3 WEB».
ARTIKEL V. WIJZIGING WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN
Artikel 4.6 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als
volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a vervalt «en onderbouw + bovenbouw volledig op grond van de WEB bekostigd
voorbereidend beroepsonderwijs verzorgd in een agrarisch opleidingscentrum».
2. In onderdelen a en b vervalt «volledig».
ARTIKEL VI. WIJZIGING WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
Hoofdstuk 16, paragraaf 2, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
vervalt.
ARTIKEL VII. WIJZIGING WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS
De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift van artikel 17 komt te luiden:
Artikel 17. Bestuursoverdracht openbare en bijzondere scholen
B
Artikel 64, eerste lid, komt te luiden
1 In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. fusie:
institutionele fusie of bestuursoverdracht,
b. institutionele fusie:
fusie waarbij een school ontstaat door samenvoeging van twee of meer scholen,
c. bestuursoverdracht:
overdracht van een school door het bevoegd gezag dat deze in stand houdt aan een ander
bevoegd gezag in de zin van deze wet of een andere onderwijswet.
C
Artikel 64a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b wordt «bestuurlijke fusie» vervangen door «bestuursoverdracht».
b. In onderdeel c vervalt «bestuurlijke en institutionele» en wordt «zijn» vervangen
door «is».
2. In het derde lid vervalt «institutionele of bestuurlijke».
ARTIKEL VIII. WIJZIGING WET OP DE EXPERTISECENTRA
De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift van artikel 28 komt te luiden:
Artikel 28. Bestuursoverdracht openbare en bijzondere scholen
B
Artikel 66, eerste lid, komt te luiden:
1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. fusie:
institutionele fusie of bestuursoverdracht,
b. institutionele fusie:
een fusie waarbij een school ontstaat door samenvoeging van twee of meer scholen,
c. bestuursoverdracht:
overdracht van een school door het bevoegd gezag dat deze in stand houdt aan een ander
bevoegd gezag in de zin van deze wet of een andere onderwijswet.
C
In artikel 66a, tweede lid, vervalt «bestuurlijke en institutionele» en wordt «zijn»
vervangen door «is».
ARTIKEL IX. WIJZIGING ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Artikel 2 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt met betrekking tot
de Wet educatie en beroepsonderwijs als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «2.1.3, tweede en derde lid,» vervangen door «2.1.3, tweede
lid,» en vervalt «2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7,».
2. Onder vernummering van onderdeel c tot onderdeel b, vervalt onderdeel b.
3. In onderdeel b (nieuw) vervalt «6.4.2,».
ARTIKEL X. WIJZIGING WET NORMERING TOPINKOMENS
Bijlage 1 van de Wet normering topinkomens wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onder 14, wordt «de artikelen 1.1.1, onderdeel b, 12.3.8 en 12.3.9 van de Wet educatie
en beroepsonderwijs» vervangen door «de artikelen 1.1.1 en 12.3.8 van de Wet educatie
en beroepsonderwijs».
2. Onder Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, onder 16, wordt «de artikelen 2.8.1 en 7.4.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs»
vervangen door «de artikelen 2.2.9 en 7.4.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs».
ARTIKEL XI. EVALUATIE
Onze Minister zendt binnen 5 jaren na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal
een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
ARTIKEL XII. SAMENLOOPBEPALING WET VOORTGEZET ONDERWIJS 2020
Indien de Wet voortgezet onderwijs 2020:
a. eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel kk, onder 5 van onderdeel A, wordt «Wet op het voortgezet onderwijs»
vervangen door «Wet voortgezet onderwijs 2020».
2. In onderdeel ll, onder 5 van onderdeel A, wordt «artikel 10f van de Wet op het voortgezet
onderwijs» vervangen door «artikel 2.8 van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
3. In onderdeel mm, onder 5 van onderdeel A, wordt «artikel 10a van de Wet op het voortgezet
onderwijs» vervangen door «artikel 2.7 van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
4. In onderdeel nn, onder 5 van onderdeel A, wordt «artikel 9 van de Wet op het voortgezet
onderwijs» vervangen door «artikel 2.6 van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
5. In onderdeel oo, onder 5 van onderdeel A, wordt «Wet op het voortgezet onderwijs»
vervangen door «Wet voortgezet onderwijs 2020».
6. In het tweede lid van artikel 2.6.1 in onderdeel T, wordt «artikel 8, onderdeel b,
van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «artikel 2.5, eerste lid, onderdeel
b, van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
B
Artikel III komt te luiden als volgt:
ARTIKEL III. WIJZIGING WET VOORTGEZET ONDERWIJS 2020
De Wet voortgezet onderwijs 2020 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling van aoc vervalt.
2. De begripsbepaling van verticale scholengemeenschap komt te luiden:
verticale scholengemeenschap:
verticale scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1 van de WEB;
3. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling ingevoegd:
beroepscollege:
beroepscollege als bedoeld in artikel 1.3.2 van de WEB;
B
Artikel 2.22, vijfde en zesde lid, vervallen.
C
Artikel 2.28 vervalt.
D
In artikel 2.93, derde lid, vervalt «of verticale scholengemeenschap».
E
In het eerste lid van artikel 2.104 wordt «een roc of aoc» vervangen door «een instelling
voor beroepsonderwijs».
F
Artikel 2.107a, vijfde lid, vervalt.
G
In artikelen 2.107b, derde lid, vervallen «of een aoc» en «of van het aoc».
H
Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid van artikel 2.107c vervallen.
I
Artikel 2.107l, zesde lid, vervalt.
J
In het opschrift van artikel 3.28 wordt «Bestuurlijke fusie» vervangen door «Bestuursoverdracht».
K
In artikel 3.29 vervalt «dan wel instellingen als bedoeld in de WEB».
L
Artikel 3.30 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bestuurlijke fusie» vervangen door «bestuursoverdracht».
2. In het vierde lid wordt «de artikelen 4.10, eerste lid, en 4.11, eerste lid» vervangen
door «artikel 4.10, eerste lid».
3. In het zevende lid, onderdeel a, wordt «bestuurlijke» vervangen door «bestuursoverdracht».
M
In artikel 3.31, tweede lid, wordt «de artikelen 4.10, eerste lid, en 4.11, eerste
lid» vervangen door «artikel 4.10, eerste lid».
N
In artikel 3.33, eerste lid, wordt «bestuurlijke fusie» vervangen door «bestuursoverdracht».
O
In artikel 3.42, eerste lid, wordt «, de bevoegde gezagsorganen van de scholen in
de gemeente, en de bevoegde gezagsorganen van de in de gemeente gelegen aoc’s voor
zover het gaat om het daarin verzorgde vbo,» vervangen door «en de bevoegde gezagsorganen
van de scholen in de gemeente».
P
Artikel 4.11 vervalt.
Q
In artikel 4.19, vierde lid, onderdeel c, wordt «roc’s en de aoc’s» vervangen door
«instellingen voor beroepsonderwijs».
R
Artikel 4.20, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «de onderdelen a tot en met f» vervangen door «de onderdelen a
tot en met e».
2. In onderdeel d vervalt «of aan een aoc voor zover het gaat om het vbo» en wordt aan
het slot na de puntkomma «of» toegevoegd.
3. In onderdeel e wordt «een profiel als bedoeld in artikel 2.26, tweede lid, onderdelen
a tot en met c en f tot en met j» vervangen door «een profiel als bedoeld in artikel
2.26, tweede lid, onderdelen a, b, c, f, g, h en j» en wordt aan het slot van dat
onderdeel «; of» vervangen door een punt.
4. Onderdeel f vervalt.
S
Artikel 5.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Dit artikel is niet van toepassing op een school die deel uitmaakt van een verticale
scholengemeenschap.
T
Aan artikel 5.33, tweede lid, onderdeel c, wordt onder vervanging van de punt aan
het slot de volgende zinsnede toegevoegd «, waarbij de scholen of scholengemeenschappen
die onderdeel zijn van een verticale scholengemeenschap hiervan kunnen worden uitgezonderd.»
U
In artikel 12.28 wordt «scholengemeenschap in de zin van de artikelen 2.6 en 12.2.3
van die wet» vervangen door «verticale scholengemeenschap in de zin van de artikelen
2.6.1 en 12.2.3 van die wet».
b. later in werking treedt dan artikel I van deze wet, wordt de Wet educatie en beroepsonderwijs
gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel kk wordt «Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «Wet voortgezet
onderwijs 2020».
2. In onderdeel ll wordt «artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen
door «artikel 2.8 van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
3. In onderdeel mm wordt «artikel 10a van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen
door «artikel 2.7 van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
4. In onderdeel nn wordt «artikel 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen
door «artikel 2.6 van de Wet voortgezet onderwijs 2020».
5. In onderdeel oo wordt «Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «Wet voortgezet
onderwijs 2020».
B
In artikel 2.6.1, tweede lid, wordt «artikel 8 onderdeel b, van de Wet op het voortgezet
onderwijs» vervangen door «artikel 2.5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet voortgezet
onderwijs 2020».
c. later in werking dan artikel III van deze wet, wordt die wet gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling van aoc vervalt.
2. De begripsbepaling van verticale scholengemeenschap komt te luiden:
verticale scholengemeenschap:
verticale scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1 van de WEB;
3. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling ingevoegd:
beroepscollege:
beroepscollege als bedoeld in artikel 1.3.2 van de WEB;
B
Artikel 2.22, vijfde en zesde lid, vervallen.
C
Artikel 2.28 vervalt.
D
In artikel 2.93, derde lid, vervalt «of verticale scholengemeenschap».
E
In het eerste lid van artikel 2.104 wordt «een roc of aoc» vervangen door «een instelling
voor beroepsonderwijs».
F
Artikel 2.107a, vijfde lid, vervalt.
G
In artikelen 2.107b, derde lid, vervallen «of een aoc» en «of van het aoc».
H
Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid van artikel 2.107c vervallen.
I
Artikel 2.107l, zesde lid, vervalt.
J
In het opschrift van artikel 3.28 wordt «Bestuurlijke fusie» vervangen door «Bestuursoverdracht».
K
In artikel 3.29 vervalt «dan wel instellingen als bedoeld in de WEB».
L
Artikel 3.30 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bestuurlijke fusie» vervangen door «bestuursoverdracht».
2. In het vierde lid wordt «de artikelen 4.10, eerste lid, en 4.11, eerste lid» vervangen
door «artikel 4.10, eerste lid».
3. In het zevende lid, onderdeel a, wordt «bestuurlijke» vervangen door «bestuursoverdracht».
M
In artikel 3.31, tweede lid, wordt «de artikelen 4.10, eerste lid, en 4.11, eerste
lid» vervangen door «artikel 4.10, eerste lid».
N
In artikel 3.33, eerste lid, wordt «bestuurlijke fusie» vervangen door «bestuursoverdracht».
O
In artikel 3.42, eerste lid, wordt «, de bevoegde gezagsorganen van de scholen in
de gemeente, en de bevoegde gezagsorganen van de in de gemeente gelegen aoc’s voor
zover het gaat om het daarin verzorgde vbo,» vervangen door «en de bevoegde gezagsorganen
van de scholen in de gemeente».
P
Artikel 4.11 vervalt.
Q
In artikel 4.19, vierde lid, onderdeel c, wordt «roc’s en de aoc’s» vervangen door
«instellingen voor beroepsonderwijs».
R
Artikel 4.20, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «de onderdelen a tot en met f» vervangen door «de onderdelen a
tot en met e».
2. In onderdeel d vervalt «of aan een aoc voor zover het gaat om het vbo» en wordt aan
het slot na de puntkomma «of» toegevoegd.
3. In onderdeel e wordt «een profiel als bedoeld in artikel 2.26, tweede lid, onderdelen
a tot en met c en f tot en met j» vervangen door «een profiel als bedoeld in artikel
2.26, tweede lid, onderdelen a, b, c, f, g, h en j» en wordt aan het slot van dat
onderdeel «; of» vervangen door een punt.
4. Onderdeel f vervalt.
S
Artikel 5.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Dit artikel is niet van toepassing op een school die deel uitmaakt van een verticale
scholengemeenschap.
T
Aan artikel 5.33, tweede lid, onderdeel c, wordt onder vervanging van de punt aan
het slot de volgende zinsnede toegevoegd «, waarbij de scholen of scholengemeenschappen
die onderdeel zijn van een verticale scholengemeenschap hiervan kunnen worden uitgezonderd.»
U
In artikel 12.28 wordt «scholengemeenschap in de zin van de artikelen 2.6 en 12.2.3
van die wet» vervangen door «verticale scholengemeenschap in de zin van de artikelen
2.6.1 en 12.2.3 van die wet».
ARTIKEL XII. SAMENLOOPBEPALING WET ELEKTRONISCHE PUBLICATIES
Indien artikel 10.5 van de Wet elektronische publicaties later in werking treedt dan
artikel I, onderdeel G van deze wet, vervalt artikel 10.5 van die wet.
ARTIKEL XIII. INWERKINGTREDING
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
ARTIKEL XIV. CITEERTITEL
Deze wet wordt aangehaald als: Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Voor |
CDA | 15 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Tegen |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Tegen |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Tegen |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Voor |
JA21 | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 3 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Tegen |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.