Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 605 Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op het voortgezet onderwijs en enkele andere wetten vanwege de vereenvoudiging van de bekostiging van de scholen voor primair onderwijs en samenwerkingsverbanden (vereenvoudiging bekostiging po)
ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS
ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE WET OP DE EXPERTISECENTRA
ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET PRIMAIR ONDERWIJS BES
ARTIKEL IV. WIJZIGING WET OP HET VOORGEZET ONDERWIJS
ARTIKEL V. WIJZIGING WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
ARTIKEL VI. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS
ARTIKEL VII. WIJZIGING WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT
ARTIKEL VIII. WIJZIGING WET MEDEZEGGENSCHAP OP SCHOLEN
ARTIKEL IX. WIJZIGING WET KINDEROPVANG
ARTIKEL X. WIJZIGING ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
ARTIKEL XI. OVERGANGSBEPALING BEKOSTIGING PERIODE START SCHOOLJAAR TOT INWERKINGTREDING
WET
ARTIKEL XII. SAMENLOOP MET WET VOORTGEZET ONDERWIJS 20XX
ARTIKEL XIII. INWERKINGTREDING
ARTIKEL XIV. CITEERTITEL
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de grondslagen van bekostiging
voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor primair onderwijs en samenwerkingsverbanden
eenvoudiger en transparanter te maken, daarbij rekening houdend met belangrijke kostenbepalende
factoren;
dat in verband daarmee onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra,
de Wet primair onderwijs BES, de Wet op het voortgezet onderwijs en enkele andere
wetten moeten worden gewijzigd;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS
De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 3, wordt «artikel 176b» vervangen door
«artikel 171».
B
In artikel 8, achtste lid, wordt «artikel 165» vervangen door «artikel 158».
C
In artikel 17c, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 171, eerste lid, onderdeel
a» vervangen door «artikel 165, eerste lid, onderdeel a».
D
Artikel 17d wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, wordt «artikel 154» vervangen door «artikel 140».
2. In het twaalfde lid, wordt «Artikel 159, tweede lid» vervangen door «Artikel 148,
tweede lid».
E
Artikel 18a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid, onderdeel c, vervalt «in het samenwerkingsverband».
2. Het achtste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel c vervalt «in het samenwerkingsverband».
b. In onderdeel f wordt na de komma toegevoegd: «en».
c. Onderdeel g komt te luiden:
g. de wijze waarop:
1°. wordt vastgesteld of sprake is van een meer dan gemiddelde toename van het aantal
ingeschreven leerlingen met een door het samenwerkingsverband afgegeven toelaatbaarheidsverklaring
in de zin van artikel 40, achtste en tiende lid, van de Wet op de expertisecentra,
bij de bij het samenwerkingsverband aangesloten speciale scholen voor basisonderwijs
respectievelijk scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs in de periode na 1 februari, waarbij de leerlingen die zijn geplaatst in
een inrichting, accommodatie of residentiële inrichting, genoemd in artikel 40, zestiende
lid, van de Wet op de expertisecentra buiten beschouwing blijven, en
2°. deze scholen tegemoet worden gekomen in de meer dan gemiddelde toename.
d. De onderdelen h, i en j vervallen.
3. In het elfde, twaalfde en dertiende lid, onderdeel a, vervalt «in het samenwerkingsverband».
4. In het veertiende lid wordt na «Wet op de expertisecentra» toegevoegd: «en elke toelaatbaarheidsverklaring
voor leerlingen op een speciale school voor basisonderwijs».
F
In artikel 32, tiende lid, wordt «artikel 176b» vervangen door «artikel 171».
G
In artikel 38a, eerste lid, wordt «artikel 176b» vervangen door «artikel 171», wordt
«artikel 176g, eerste lid, onder a» vervangen door «artikel 176, eerste lid, onder
a» en wordt «artikel 176c, tweede lid, onder c» vervangen door «artikel 172, tweede
lid, onder c».
H
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het achtste lid komt te luiden:
8. Een leerling wordt slechts toegelaten tot een speciale school voor basisonderwijs
nadat de leerling toelaatbaar is verklaard tot het onderwijs aan een speciale school
voor basisonderwijs. De beslissing over de toelaatbaarheid is geen besluit als bedoeld
in artikel 8:4, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze beslissing
wordt genomen:
a. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating was ingeschreven op een
basisschool: door het samenwerkingsverband waartoe die school behoort;
b. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven
op een basisschool:
1°. door het samenwerkingsverband in het gebied waar de leerling woont;
2°. door het samenwerkingsverband waartoe de speciale school voor basisonderwijs, waarvoor
toelating wordt verzocht behoort, indien de leerling buiten Nederland woont;
c. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven
op een basisschool en de leerling was aangemeld bij een speciale school voor basisonderwijs,
die behoort tot een landelijk samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 18a, vijftiende
lid: door het landelijk samenwerkingsverband waartoe de speciale school voor basisonderwijs,
waar de leerling was aangemeld, behoort.
2. In het negende lid vervalt «van het samenwerkingsverband waaraan de basisschool deelneemt».
3. Na het twaalfde lid worden de volgende leden toegevoegd:
13. De toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in het achtste lid, heeft betrekking op een
periode van één of meer schooljaren. Indien de toelaatbaarheidsverklaring in de loop
van een schooljaar wordt gegeven, wordt de periode tot de eerste dag van het eerstvolgende
schooljaar toegevoegd aan de in de eerste volzin bedoelde periode.
14. In het laatste schooljaar waarop de toelaatbaarheidsverklaring betrekking heeft,
draagt het bevoegd gezag van een speciale school voor basisonderwijs er zorg voor
dat terugplaatsing of overplaatsing van de leerling naar een basisschool plaatsvindt,
tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat voortgezet verblijf van de leerling in
een speciale school voor basisonderwijs noodzakelijk is en het samenwerkingsverband,
bedoeld in het achtste lid, een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring heeft verstrekt.
I
In artikel 64, tweede lid, wordt «artikel 159» vervangen door «artikel 148».
J
Artikel 69 komt te luiden:
Artikel 69. Algemene bepalingen bekostiging scholen en samenwerkingsverbanden
1. Het Rijk bekostigt openbare en bijzondere scholen en samenwerkingsverbanden met inachtneming
van deze titel, met uitzondering van afdeling 3.
2. Geen bekostiging van scholen vindt plaats indien leerlingen van verschillende scholen
al dan niet van hetzelfde bevoegd gezag gezamenlijk onderwijs ontvangen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter
uitvoering van het eerste lid. De algemene maatregel van bestuur bevat in ieder geval
de termijnen waarbinnen besluiten moeten worden genomen.
4. Een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan
de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip
dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken wordt vastgesteld, tenzij binnen
die termijn door of namens de Kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp
van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een
daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel
van wet wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal besluit
het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
5. Artikel 4:32 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de bekostiging
van scholen en samenwerkingsverbanden.
6. Een school of nevenvestiging die geen leerlingen heeft, komt niet voor bekostiging
in aanmerking.
7. Het Rijk verstrekt jaarlijks aan de provincie Fryslân bekostiging voor het onderwijs
in de Friese taal, bedoeld in artikel 9, vierde lid. De provincie Fryslân draagt zorg
voor verdeling van de bekostiging over de betrokken scholen naar rato van het aantal
leerlingen dat gebruik maakt van dat onderwijs.
K
Onder vernummering van artikel 70 tot artikel 71, wordt artikel 69a vernummerd tot
artikel 70 en wordt in artikel 70 (nieuw), onderdeel b «artikel 153, eerste lid» vervangen
door «artikel 139, eerste lid».
L
Artikel 71 (nieuw) komt te luiden:
Artikel 71. Aanvullende middelen
1. Onze Minister kan aanvullende middelen ter beschikking stellen die niet strekken
tot bekostiging van het onderwijs, bedoeld in deze wet, of de schoolbegeleiding ten
behoeve daarvan, maar direct of indirect nodig zijn voor de uitvoering van het onderwijs
of de bevordering van deelname aan het onderwijs.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van
het eerste lid.
3. De artikelen 4, 5, 9 en 10 van de Wet overige OCW-subsidies zijn op dit artikel van
toepassing.
M
Artikel 74, derde lid, onder h, wordt «artikel 167 en artikel 167a» vervangen door
»artikel 160 en artikel 161».
N
Artikel 75 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «artikel 164b, eerste lid» vervangen door «artikel 157, eerste
lid».
2. In het vijfde lid wordt «artikel 163, eerste lid» vervangen door artikel 151, eerste
lid».
O
Artikel 76 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, wordt «artikel 154» vervangen door «artikel 140».
2. In het derde lid wordt «artikel 153» vervangen door artikel 139».
P
In artikel 84a, tweede lid, onderdeel c, wordt «artikelen 154 tot en met 156» vervangen
door «artikelen 140 tot en met 142».
Q
Artikel 85, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «artikel 158» vervangen door «artikel 146» en wordt «artikel
157, derde lid» vervangen door «artikel 143, derde lid».
2. In onderdeel b wordt «artikel 157» vervangen door «artikel 143».
R
Artikel 102, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel g vervalt «en» en de punt aan het slot van onderdeel h
wordt vervangen door «, en,».
2. Na onderdeel h wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. de wijze waarop het aantal groepen leerlingen, bedoeld in de artikelen 126 en 127,
voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs wordt vastgesteld.
S
In hoofdstuk 1, titel IV, vervallen afdelingen 4 tot en met 7.
T
Na artikel 112 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 113. Exploitatie schoolgebouw
1. Het bevoegd gezag dat, dan wel de gemeente die eigenaar is van een schoolgebouw,
zorgt voor het deel van de exploitatie waarop de bekostiging, bedoeld in artikel 115,
tweede lid, onderdelen e, f, en k, betrekking heeft.
2. Het bevoegd gezag van een bijzondere school en het bevoegd gezag van een openbare
nevenvestiging ten aanzien waarvan artikel 85, tweede lid, toepassing heeft gevonden
en dat eigenaar is van een schoolgebouw, kan met het college van burgemeester en wethouders
overeenkomen dat de gemeente het deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid,
geheel of gedeeltelijk verzorgt.
3. Het bevoegd gezag dat eigenaar is van een schoolgebouw kan met een bevoegd gezag
dat gebruikmaakt van dat schoolgebouw overeenkomen dat het laatstgenoemde bevoegd
gezag een deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk
verzorgt.
4. Indien de gemeente eigenaar is van het schoolgebouw, kan het bevoegd gezag van een
bijzondere school of het bevoegd gezag van een openbare nevenvestiging ten aanzien
waarvan artikel 85, tweede lid, toepassing heeft gevonden, met de gemeente overeenkomen
dat het bevoegd gezag het deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel
of gedeeltelijk verzorgt.
5. Het bevoegd gezag zorgt voor het deel van de exploitatie waarop de bekostiging, bedoeld
in artikel 115, tweede lid, onderdelen g en h, betrekking heeft.
U
Artikel 133 wordt verplaatst naar hoofdstuk 1, titel IV, afdeling 3 en wordt vernummerd
tot artikel 114.
V
In hoofdstuk 1, titel IV, vervalt het opschrift van afdeling 8 en de artikelen 134
tot en met 148b.
W
In hoofdstuk 1, titel IV, wordt na afdeling 3 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 4. GRONDSLAG BEKOSTIGING SCHOLEN
Artikel 115. Bekostiging scholen
1. De bekostiging van een school is bestemd voor kosten voor personeel en exploitatie
van die school.
2. De bekostiging wordt in ieder geval verstrekt voor de kosten van:
a. de salarissen, toelagen, uitkeringen en vergoedingen voor het personeel;
b. de bijdragen voor het pensioen voor het personeel en dat van de nagelaten betrekkingen;
c. de schoolbegeleiding;
d. het vervanging van het personeel, de werkloosheidsuitkeringen van het personeel, suppleties
inzake arbeidsongeschiktheid en de uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid
van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet;
e. het onderhoud van het gebouw en het terrein;
f. het energie- en waterverbruik;
g. de middelen;
h. de administratie, het beheer en het bestuur;
i. de loopbaanoriëntatie en -begeleiding;
j. de schoonmaak van het gebouw en het terrein; en
k. de publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van belastingen inzake onroerende
zaken.
3. Het bevoegd gezag wendt de bekostiging aan voor de kosten, bedoeld in het tweede
lid.
4. Het bevoegd gezag kan de bekostiging ook aanwenden voor de kosten, bedoeld in het
tweede lid, van:
a. een centrale dienst, een samenwerkingsverband of een andere school;
b. een centrale dienst dan wel een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal
onderwijs, voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal
en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of een
centrale dienst dan wel een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.
5. Het bevoegd gezag beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering
van het eerste en tweede lid.
7. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het door het bevoegd
gezag uitzetten van gelden, het aangaan van geldleningen en het aangaan van verbintenissen
voor financiële producten.
Artikel 116. Hoogte bekostiging scholen
1. Onze Minister stelt jaarlijks de bekostiging voor een school vast.
2. De bekostiging voor een school bestaat uit een bedrag per school en een bedrag per
leerling.
3. Het bedrag per school kan in ieder geval verschillend worden vastgesteld voor speciale
scholen voor basisonderwijs en voor scholen van verschillende grootte.
4. Onze Minister kan extra bekostiging toekennen. Bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur worden regels gesteld over de gevallen waarin, de voorwaarden waaronder
en het bedrag dat aan extra bekostiging kan worden toegekend. In ieder geval wordt
extra bekostiging toegekend:
a. aan kleine basisscholen;
b. aan basisscholen met een afdeling voor internationaal georiënteerd basisonderwijs;
c. aan basisscholen voor de groei van het aantal leerlingen gedurende het schooljaar;
d. voor de omstandigheid dat onderwijs wordt gegeven op een of meer nevenvestigingen
van een school;
e. voor de bestrijding van onderwijsachterstanden.
5. Onze Minister stelt de hoogte van de bedragen, bedoeld in het tweede en vierde lid,
en de bekostiging, bedoeld in artikel 121, zodanig vast dat zij voldoet aan de redelijke
behoefte van een in normale omstandigheden verkerende school.
6. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks de bedragen, bedoeld in het tweede en
vierde lid, vastgesteld, worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de hoogte
van de bekostiging wordt berekend.
7. De bedragen, bedoeld in het tweede en vierde lid, gelden voor het kalenderjaar volgend
op het tijdstip van de vaststelling.
8. Indien met toepassing van artikel 84a een nevenvestiging, of een deel van een school
of nevenvestiging als school voor bekostiging in aanmerking is gebracht, wordt een
bedrag in mindering gebracht op de bekostiging van het overblijvende deel van de school
bedoeld in artikel 84a, vierde lid, onderdeel b. Bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur worden nadere regels gesteld over de berekening van het bedrag.
9. Bij de vaststelling of tussentijdse aanpassing van de bedragen, bedoeld in het eerste
en vijfde lid, worden de loonontwikkelingen verwerkt, tenzij de toestand van 's Rijks
financiën zich daartegen verzet.
10. Voor de kosten, bedoeld in artikel 115, tweede lid, onderdelen e, f, g, h, j en k,
wordt jaarlijks voor 1 oktober eenmalig de prijsontwikkeling verwerkt in de bedragen,
bedoeld in het eerste en vijfde lid. De prijsontwikkeling geldt voor het jaar volgend
op het jaar waarin de vaststelling plaatsvindt.
11. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de berekening van de
prijsontwikkeling, bedoeld in het tiende lid. In ieder geval worden de bedragen aangepast
op basis van de ramingen van het Centraal planbureau overeenkomstig de prijsmutatie
van de netto materiële overheidsconsumptie.
Artikel 117. Bekostiging bij samenvoeging
1. In geval van samenvoeging van basisscholen, waarbij een of meer basisscholen worden
opgeheven en sprake is van een minimale instroom van leerlingen in de samengevoegde
basisschool, wordt de bekostiging, bedoeld in artikel 116, van alle betrokken basisscholen
gehandhaafd tot het einde van het kalenderjaar waarin de basisscholen zijn samengevoegd.
2. In geval van samenvoeging van speciale scholen voor basisonderwijs, waarbij een of
meer speciale scholen voor basisonderwijs worden opgeheven en sprake is van een minimale
instroom van leerlingen in de samengevoegde speciale school voor basisonderwijs, wordt
de bekostiging, bedoeld in artikel 116 en 121, van alle betrokken speciale scholen
voor basisonderwijs gehandhaafd tot het einde van het kalenderjaar waarin de speciale
scholen voor basisonderwijs zijn samengevoegd.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de samenvoeging, bedoeld in het eerste en tweede lid, waaronder in ieder geval de
minimale instroom.
Artikel 118. Teldatum aantal leerlingen
1. Bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 116, eerste
lid, gaat Onze Minister uit van het aantal leerlingen van de school op 1 februari
van het voorafgaande kalenderjaar.
2. Voor een school die voor het eerst wordt bekostigd, gaat Onze Minister bij het bepalen
van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 116, eerste lid:
a. voor de resterende maanden van het kalenderjaar waarin de school wordt geopend, uit
van het aantal leerlingen op 1 oktober volgende op de opening en
b. voor het daaropvolgende kalenderjaar, uit van het aantal leerlingen van de school
op 1 februari volgende op de opening.
3. In geval van samenvoeging van scholen, bedoeld in artikel 117, eerste lid, gaat Onze
Minister bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 116,
eerste lid, uit van het aantal leerlingen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen,
voor elke school vastgesteld volgens het eerste lid.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering
van het eerste lid tot en met het derde lid.
Artikel 119. Aanvullende bekostiging bij bijzondere ontwikkelingen
1. In geval van bijzondere ontwikkelingen in het basisonderwijs, kan Onze Minister in
aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 116 bekostiging verstrekken.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van de
aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid.
3. Onze Minister kan een bekostigingsplafond instellen voor de aanvullende bekostiging,
bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld
over de verdeling.
Artikel 120. Aanvullende bekostiging bij bijzondere omstandigheden
1. In geval van bijzondere omstandigheden van een school, kan Onze Minister in aanvulling
op de bekostiging, bedoeld in de artikelen 116 en 119 bekostiging verstrekken aan
deze school.
2. De aanvullende bekostiging vindt plaats:
a. op aanvraag van het bevoegd gezag;
b. indien nodig, onder het opleggen van verplichtingen aan het bevoegd gezag, en
c. voor een bepaalde periode.
3. De aanvraag wordt niet eerder ingediend dan 16 weken voorafgaand aan het kalenderjaar
waarin de bijzondere omstandigheden zich zullen voordoen en niet later dan in het
kalenderjaar waarin die omstandigheden zich hebben voorgedaan.
4. Onze Minister beslist binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag. Onze Minister
kan deze termijn eenmaal met ten hoogste 28 weken verlengen.
5. Onze Minister kan een bekostigingsplafond instellen voor de aanvullende bekostiging,
bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld
over de verdeling.
Artikel 121. Ondersteuningsbekostiging speciale scholen voor basisonderwijs
1. In aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 116, ontvangt het bevoegd gezag
van een speciale school voor basisonderwijs een bedrag per leerling voor wie een samenwerkingsverband
heeft bepaald dat deze toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs.
2. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks het bedrag, bedoeld in het eerste lid,
vastgesteld.
X
In hoofdstuk 1, titel IV, wordt na afdeling 4 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 5. BEKOSTIGING SAMENWERKINGSVERBANDEN
Artikel 122. Bekostiging lichte ondersteuning samenwerkingsverbanden
1. Onze Minister verstrekt aan het samenwerkingsverband bekostiging voor de inrichting
van de ondersteuningsstructuur en voor de ondersteuningsvoorzieningen voor de lichte
ondersteuning. De bekostiging bestaat uit een bedrag per leerling.
2. Onze Minister gaat bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in het
eerste lid, uit van het aantal leerlingen op 1 februari van het jaar voorafgaand aan
het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt op de vestigingen van de basisscholen
die op 1 januari zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband.
3. Voor elke leerling die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een speciale school voor basisonderwijs
wordt een bedrag in mindering gebracht op de bekostiging, bedoeld in het eerste lid,
van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van artikel 40, achtste lid,
toelaatbaar heeft verklaard tot een speciale school voor basisonderwijs.
4. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks de bedragen, bedoeld in het eerste en
derde lid, vastgesteld.
5. De artikelen 115, 119 en 120 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 123. Vermindering bekostiging basisscholen bij uitputting lichte ondersteuning
samenwerkingsverbanden
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 122, derde lid, de bekostiging
van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 122, eerste lid, overschrijdt, wordt
het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering
gebracht op de bekostiging van alle basisscholen waarvan een of meer vestigingen zijn
aangesloten bij het samenwerkingsverband.
2. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per basisschool bepaald op basis
van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
Artikel 124. Bekostiging zware ondersteuning samenwerkingsverbanden
1. Onze Minister verstrekt aan het samenwerkingsverband bekostiging voor de inrichting
van de ondersteuningsstructuur en voor de ondersteuningsvoorzieningen voor de zware
ondersteuning. De bekostiging bestaat uit een bedrag per leerling.
2. Onze Minister gaat bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in het
eerste lid, uit van het aantal leerlingen op 1 februari van het jaar voorafgaand aan
het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt op de vestigingen van de scholen die
op 1 januari zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband.
3. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks het bedrag, bedoeld in het eerste lid,
vastgesteld.
4. Voor elke leerling die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor speciaal onderwijs
of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld
in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde speciaal
onderwijs, wordt een bedrag in mindering gebracht op de bekostiging, bedoeld in het
eerste lid, van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van artikel 40,
tiende lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar heeft verklaard tot het speciaal
onderwijs of het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
5. Het bedrag, bedoeld in het vierde lid, is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring
opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en wordt jaarlijks bij ministeriële
regeling vastgesteld.
6. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen in residentiële instellingen,
met uitzondering van de residentiële instellingen, bedoeld in artikel 116, vijfde
lid, van de Wet op de expertisecentra, die op 1 februari van het kalenderjaar voorafgaand
aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt staan ingeschreven op een school
op basis van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 71a, tweede lid,
van de Wet op de expertisecentra, met dien verstande dat het bedrag, bedoeld in artikel
119, vierde lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de bekostiging van:
a. het samenwerkingsverband:
1°. dat verantwoordelijk is voor de bekostiging tijdens de inschrijving op een school
voor speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend
tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, indien de leerling onmiddellijk
voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling was ingeschreven op een school
voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of
2°. waartoe de vestiging van de school behoort waar de leerling was ingeschreven en bekostigd
onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling, of
b. het samenwerkingsverband in het gebied waar de leerling woont, indien de leerling
onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling, niet was ingeschreven
en bekostigd op een school of, een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
7. De artikelen 115, 119 en 120 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 125. Vermindering bekostiging scholen bij uitputting bekostiging zware ondersteuning
samenwerkingsverbanden
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 124, vierde lid, en artikel
124, zesde lid, de bekostiging bedoeld in artikel 124, eerste lid, overschrijdt, wordt
het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering
gebracht op de bekostiging van alle scholen waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen
in het gebied van het samenwerkingsverband.
2. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school bepaald op basis van
het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
Y
In hoofdstuk 1, titel IV, wordt na afdeling 5 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 6. LICHAMELIJKE OEFENING EN GEMEENTELIJK BELEID
§ 1. Lichamelijke oefening
Artikel 126. Grondslag bekostiging lichamelijke oefening
1. Het college van burgemeester en wethouders stelt na overleg met de bevoegde gezagen
van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen het aantal uren per week vast
dat per groep leerlingen ten hoogste:
a. ter beschikking wordt gesteld in een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening,
of
b. voor bekostiging voor de exploitatie van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke
oefening in aanmerking komt.
2. Het aantal uren, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op ten minste twee
uren voor basisscholen en ten minste twee uren voor speciale scholen voor basisonderwijs.
3. Het college van burgemeester en wethouders stelt de hoogte vast van:
a. de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en
b. de bekostiging voor de vaste kosten van de exploitatie van een ruimte voor lichamelijke
oefening waarvan de eigendom berust bij het bevoegd gezag van een niet door de gemeente
in stand gehouden school.
4. De hoogte van de bekostiging, bedoeld in het derde lid, kan verschillend worden vastgesteld,
afhankelijk van de oppervlakte van de ruimte en of de ruimte mede wordt bekostigd
door het Rijk.
Artikel 127. Bekostiging door gemeente aan bevoegd gezag
1. De gemeente verstrekt jaarlijks aan het bevoegd gezag van een niet door de gemeente
in stand gehouden school dat eigenaar is van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke
oefening op het grondgebied van de gemeente
a. een bedrag dat wordt bepaald ingevolge het derde lid en artikel 126, en
b. voor zover het gebruik van die ruimte ontoereikend is een overeenkomstig het tweede
lid vastgesteld bedrag.
2. Voor zover geen ruimte ter beschikking is gesteld als bedoeld in artikel 126, eerste
lid, onderdeel a, verstrekt de gemeente jaarlijks aan het bevoegd gezag van een niet
door de gemeente in stand gehouden school dat geen eigenaar is van een ruimte voor
het onderwijs in lichamelijke oefening een bedrag dat wordt bepaald ingevolge artikel
126, eerste lid, onderdeel b, en derde, lid, onderdeel a.
3. Het aantal groepen leerlingen voor basisscholen wordt berekend overeenkomstig artikel
102, eerste lid, onderdeel i.
§ 2. Gemeentelijk beleid
Artikel 128. Gemeentelijk beleid als een gemeente zelf geen openbare scholen in standhoudt
of als openbare scholen ontbreken
1 Indien in een gemeente uitsluitend een of meer andere rechtspersonen dan de gemeente
openbare basisscholen of openbare speciale scholen voor basisonderwijs in stand houden
of openbare basisscholen onderscheidenlijk openbare speciale scholen voor basisonderwijs
ontbreken en de gemeente uitgaven wil doen voor het onderwijs aan die scholen welke
niet door het Rijk worden bekostigd, stelt de gemeenteraad bij verordening een regeling
daarvoor vast en zijn de artikelen 130 tot en met 134 niet van toepassing.
2. De regeling, bedoeld in het eerste lid, maakt geen onderscheid tussen openbaar en
bijzonder onderwijs en voorziet in een behandeling van basisscholen onderscheidenlijk
speciale scholen voor basisonderwijs naar dezelfde maatstaf.
3. De regeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval de voorzieningen die
door het bevoegd gezag van een in de gemeente gelegen, niet door de gemeente in stand
gehouden basisschool onderscheidenlijk speciale school voor basisonderwijs kunnen
worden aangevraagd en de aanvraagprocedure.
4. De gemeenteraad kan besluiten dat het college van burgemeester en wethouders de regeling,
bedoeld in het eerste lid, tijdelijk kan aanvullen met nieuwe voorzieningen. De aanvulling
wordt binnen een week aan de bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in
stand gehouden basisscholen onderscheidenlijk speciale scholen voor basisonderwijs
gezonden. Binnen 12 weken na de totstandkoming van de aanvulling wordt deze voorgelegd
aan de gemeenteraad en besluit de gemeenteraad over de bekrachtiging ervan. Indien
de gemeenteraad niet binnen 12 weken heeft besloten, wordt de aanvulling gelijk gesteld
met een aanvulling die is bekrachtigd. Een afwijzing van de aanvulling door de gemeenteraad
heeft geen gevolgen voor aanvragen waarop reeds is besloten of die reeds zijn ingediend
en die voorzieningen betreffen waarop de aanvulling betrekking heeft.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt een nevenvestiging aangemerkt als een nevenvestiging
die is gelegen in de gemeente van de hoofdvestiging. De gemeenteraad kan in de verordening,
bedoeld in het eerste lid, aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid
verlenen om, met inachtneming van de in die verordening gestelde regels, te besluiten
dat in de gemeente gelegen nevenvestigingen van scholen waarvan de hoofdvestiging
is gelegen in een andere gemeente in afwijking van de eerste volzin in aanmerking
komen voor een of meer van de in de regeling genoemde voorzieningen.
6. Het college van burgemeester en wethouders maakt jaarlijks in een van overheidswege
uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte
wijze, een overzicht bekend van voorzieningen die zijn toegekend op grond van de regeling,
bedoeld in het eerste lid.
Artikel 129. Gemeentelijk beleid als een gemeente zelf openbare scholen in stand houdt
1. Indien een gemeente zelf een of meer openbare basisscholen of openbare speciale scholen
voor basisonderwijs in stand houdt en zij uitgaven wil doen voor het onderwijs aan
die scholen welke niet door het Rijk worden bekostigd, kan de gemeenteraad daarvoor
bij verordening een regeling vaststellen.
2. Artikel 128, tweede tot en met zesde lid, is van toepassing.
Z
In hoofdstuk 1, titel IV, wordt na afdeling 6 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 7. OVERSCHRIJDING EN BETALING
§ 1. Overschrijdingsregeling
Artikel 130. Overschrijdingsbedrag
1. Indien een gemeente voor een of meer door haar in stand gehouden basisscholen of
speciale scholen voor basisonderwijs meer uitgaven worden gedaan dan door het Rijk
worden bekostigd, wordt met inachtneming van deze paragraaf aan het bevoegd gezag
van de in die gemeente gevestigde, niet door de gemeente in stand gehouden basisscholen
onderscheidenlijk speciale scholen voor basisonderwijs om de vijf jaar een overschrijdingsbedrag
verstrekt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden ontvangsten op grond van artikel 69,
zevende lid, gelijk gesteld met ontvangsten van het Rijk.
3. Indien een gemeente vanaf een tijdstip binnen een periode van vijf jaar als bedoeld
in het eerste lid geen basisschool onderscheidenlijk speciale school voor basisonderwijs
in stand houdt, wordt het overschrijdingsbedrag in afwijking van het eerste lid uiterlijk
31 december van het kalenderjaar dat volgt op dat tijdstip waarop de gemeente niet
langer een school in stand houdt, toegekend.
4. Voor de toepassing van deze paragraaf worden uitgaven voor een nevenvestiging aangemerkt
als uitgaven voor de hoofdvestiging van de school waaraan de nevenvestiging is verbonden.
Indien voor een school of nevenvestiging uitgaven worden gedaan door meer dan één
gemeente, worden deze uitgaven aangemerkt als uitgaven van de gemeente op wier grondgebied
de hoofdvestiging is gelegen. In het geval bedoeld in de vorige volzin worden de besluiten
ingevolge het zesde lid en de artikelen 131 tot en met 134 genomen door het college
van burgemeester en wethouders van de laatstbedoelde gemeente en hebben deze mede
betrekking op de uitgaven van de andere gemeente of gemeenten.
5. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een nevenvestiging in een andere gemeente
dan waarin de hoofdvestiging is gelegen, aangemerkt als een nevenvestiging die is
gelegen in de gemeente van de hoofdvestiging.
6. Het college van burgemeester en wethouders kan in overeenstemming met het bevoegd
gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school besluiten dat voor een
of meer scholen van dat bevoegd gezag uitgaven die de gemeente doet voor een door
haar in stand gehouden school buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen
van de bedragen, bedoeld in de artikelen 131 en 132.
Artikel 131. Voorschot overschrijding
1. Het college van burgemeester en wethouders stelt, onderscheiden al naar gelang het
basisscholen of speciale scholen voor basisonderwijs betreft, jaarlijks vast in welke
mate zij voor de door de gemeente in stand gehouden scholen meer dan wel minder uitgaven
zullen doen dan door het Rijk worden bekostigd. Deze vaststelling geschiedt voor het
komende begrotingsjaar en het resterende deel van het vijfjarig tijdvak, bedoeld in
artikel 130, eerste lid.
2. Indien voor het komende begrotingsjaar meer uitgaven zullen worden gedaan dan door
het Rijk worden bekostigd, verleent het college van burgemeester en wethouders in
dat begrotingsjaar aan het bevoegd gezag van de niet door de gemeente in stand gehouden
basisscholen onderscheidenlijk speciale scholen voor basisonderwijs in de gemeente
een voorschot op het te verwachten overschrijdingsbedrag, bedoeld in artikel 130,
eerste lid.
3. Indien uit het besluit van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in
het eerste lid, blijkt dat de meeruitgaven, bedoeld in het tweede lid, in de resterende
jaren van het vijfjarig tijdvak geheel of ten dele worden gecompenseerd door minder
uitgaven, wordt hiermee rekening gehouden bij de bepaling van de hoogte van het voorschot.
4. Indien uit de jaarlijkse voorlopige vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel
132, eerste lid, blijkt dat, in afwijking van hetgeen is vastgesteld bij het besluit
van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in het eerste lid, meer uitgaven
zijn gedaan dan door het Rijk worden bekostigd, verleent het college van burgemeester
en wethouders alsnog een voorschot aan het bevoegd gezag van de niet door de gemeente
in stand gehouden basisscholen onderscheidenlijk speciale scholen voor basisonderwijs
in de gemeente.
5. Bij de bepaling van de hoogte van het voorschot, bedoeld in het vierde lid, is het
derde lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 132. Vaststelling overschrijdingsbedrag
1. Indien een gemeente een of meer scholen in stand houdt, stelt het college van burgemeester
en wethouders voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs jaarlijks
voorlopig vast:
a. het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 115 die in het voorafgaande kalenderjaar
zijn uitgegeven;
b. het totaal van de ontvangsten, bedoeld in de artikelen 115, 116, 117, 119 en 120,
in het voorafgaande kalenderjaar;
c. het totaal van de bedragen die in het voorafgaande kalenderjaar zijn uitgegeven voor
de instandhouding van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 68,
d. het totaal van de ontvangsten op grond van artikel 69, zevende lid, en
e. een staat van voorzieningen die zijn ingesteld voor de door de gemeente in stand gehouden
scholen.
2. Indien de gemeente een deel van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
d, toevoegt aan een voorziening, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld
in dat lid, onderdeel a, onderscheidenlijk als een uitgave als bedoeld in dat lid,
onderdeel c. Indien de gemeente voor de personeelskosten, de nascholingskosten, de
exploitatiekosten of de kosten voor de instandhouding van een rechtspersoon als bedoeld
in artikel 68, bedragen aan een voorziening onttrekt, worden deze aangemerkt als ontvangsten
als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
3. Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden
buiten beschouwing gelaten de uitgaven en ontvangsten voor:
a. administratie, beheer en bestuur, bedoeld in artikel 115, tweede lid, onderdeel h;
b. de exploitatie van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening, en
c. de toepassing van artikel 158.
4. De ontvangsten, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, worden genormeerd vastgesteld
op 0,65 procent van de bekostiging, bedoeld in artikel 116.5. Bij het vaststellen
van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden buiten beschouwing
gelaten de uitgaven die door de gemeente met toepassing van artikel 158, aan een openbare
school wordt verbonden.
6. Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c,
worden buiten beschouwing gelaten:
a. de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten van bedragen die door derden zijn betaald,
b. de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten op grond van een besluit als bedoeld
in artikel 128, zesde lid,
c. de uitgaven voor de voorzieningen waarvoor het bevoegd gezag van een niet door de
gemeente in stand gehouden school op grond van de regeling, bedoeld in artikel 129,
eerste lid, een aanvraag bij de gemeente kon indienen en gedurende de periode waarvoor
een dergelijke aanvraag kon worden gedaan.
7. Indien de gemeente een deel van de bekostiging overdraagt aan een ander bevoegd gezag,
wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
a. Indien door een ander bevoegd gezag een deel van de bekostiging aan de gemeente
wordt overgedragen, wordt dat deel aangemerkt als een ontvangst als bedoeld in het
eerste lid, onderdeel b.
8. Om de vijf jaar stelt het college van burgemeester en wethouders het totaal van de
vastgestelde uitgaven en ontvangsten in de voorafgaande vijf kalenderjaren voorlopig
vast, zoals in het eerste tot en met zevende lid is aangegeven. Indien de uitgaven
hoger zijn dan de ontvangsten, bepaalt het college van burgemeester en wethouders
tevens het bedrag van de overschrijding. Indien een gemeente vanaf een tijdstip binnen
een periode van vijf jaar als bedoeld in de eerste volzin geen school in stand houdt,
stelt het college van burgemeester en wethouders, in afwijking van die volzin, zo
spoedig mogelijk na dat tijdstip het totaal van de vastgestelde uitgaven en ontvangsten
voorlopig vast in het aan dat tijdstip voorafgaande deel van de periode van vijf jaar,
zoals in het eerste tot en met zesde lid is aangegeven.
9. Na sluiting van de rekening van de gemeente stelt het college van burgemeester en
wethouders de bedragen, bedoeld in het eerste en zevende lid, zo nodig gewijzigd,
vast. In het geval, bedoeld in het zevende lid, tweede volzin, drukt het college van
burgemeester en wethouders vervolgens het bedrag van de overschrijding uit in een
percentage van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen
b en d. Het percentage wordt afgerond tot twee decimalen. Afronding naar beneden vindt
plaats indien de derde decimaal kleiner is dan 5, en naar boven indien deze decimaal
ten minste 5 bedraagt.
Artikel 133. Vaststelling overschrijdingsbedrag voor een niet door de gemeente in
stand gehouden school
1. In het jaar volgend op de definitieve vaststelling, bedoeld in artikel 132, negende
lid, wordt het overschrijdingsbedrag vastgesteld waarop het bevoegd gezag van een
niet door de gemeente in stand gehouden school, die gedurende een of meer jaren van
het desbetreffende tijdvak in de gemeente was gevestigd, aanspraak heeft.
2. Het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgeste1ld door het
percentage, bedoeld in artikel 132, negende lid, te vermenigvuldigen met het totaal
van de ontvangsten van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat is gebaseerd
op de bedragen die krachtens de artikelen 115 en 116 voor het desbetreffende tijdvak
zijn vastgesteld, met dien verstande dat bij het vaststellen van het totaal van de
ontvangsten, bedoeld in voorgaande volzin, de ontvangsten, bedoeld in artikel 115,
tweede lid, onderdeel h, voor de exploitatie van ruimen voor het onderwijs in lichamelijke
oefening en in verband met de toepassing van artikel 158 buiten beschouwing blijven.
3. Indien aan het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school
een deel van de bekostiging is overgedragen door een ander bevoegd gezag, wordt bij
het vaststellen van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het tweede lid, dat
deel bij genoemde school wel en bij de school van laatstgenoemd bevoegd gezag niet
aangemerkt als ontvangsten.
4. Indien een gemeente voor een niet door de gemeente in stand gehouden school het deel
van de bekostiging, bedoeld in artikel 115, tweede lid, onderdelen e, f en k, betrekking
hebben, geheel of gedeeltelijk verzorgt, wordt een overeenkomstig deel van de ontvangsten
in mindering gebracht op het totaal van de ontvangsten voor de betrokken school waarover
het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.
5. Indien een gemeente gedurende een gedeelte van het desbetreffende tijdvak een of
meer basisscholen onderscheidenlijk speciale scholen voor basisonderwijs in stand
houdt, wordt voor het vaststellen van het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het eerste
lid, uitgegaan van het totaal van de ontvangsten van een niet door de gemeente in
stand gehouden school over een overeenkomstig gedeelte van het desbetreffende tijdvak.
Artikel 134. Mededeling en beroep
1. Aan het bevoegd gezag van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen wordt
een afschrift gezonden van de besluiten van het college van burgemeester en wethouders
tot vaststelling van de mate waarin meer dan wel minder uitgaven worden gedaan, bedoeld
in artikel 131, eerste lid, tot verlening van het voorschot, bedoeld in artikel 131,
tweede of derde lid, en tot voorlopige en definitieve vaststelling van het overschrijdingsbedrag,
bedoeld in artikel 132, achtste en negende lid. De besluiten bevatten een staat van
voorzieningen als bedoeld in artikel 132, eerste lid, onderdeel e, waarin per kalenderjaar
het verloop van de toevoegingen en de onttrekkingen aan de voorzieningen wordt aangegeven.
2. De toezending, bedoeld in het eerste lid, geschiedt binnen twee weken na de dag waarop
het college van burgemeester en wethouders een besluit als bedoeld in het eerste lid
heeft genomen.
3. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school kan tegen
een besluit als bedoeld in de eerste lid administratief beroep instellen bij gedeputeerde
staten.
AA
In afdeling 7 (nieuw) wordt een nieuwe paragraaf toegevoegd, luidende:
§ 2. Betaling
BB
Het opschrift van paragraaf 7 van hoofdstuk 1, titel IV, afdeling 8 (oud) vervalt.
CC
De artikelen 149 en 150 worden verplaatst naar hoofdstuk 1, titel IV, afdeling 7(nieuw),
paragraaf 2 (nieuw) en worden vernummerd tot de artikelen 135 en 136.
DD
In hoofdstuk 1, titel IV, wordt afdeling 9 vernummerd tot afdeling 8 en komt te luiden:
AFDELING 8. BEËINDIGING BEKOSTIGING
EE
Artikel 180a vervalt.
FF
De artikelen 151 tot en met 195 worden vernummerd tot de artikelen 137 tot en met
214.
GG
In hoofdstuk 1, titel IV, worden de afdelingen 10 tot en met 12 vernummerd tot afdeling
9 tot en met 13.
HH
Artikelen 139 (nieuw) worden als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikelen 154 en 155» vervangen door «artikelen 140 en 141».
2. In het tweede lid wordt «artikel 154» vervangen door «artikel 140» en «artikel 155»
door artikel «141».
3. In het vierde lid wordt «artikel 160» vervangen door «artikel 149».
4. In het zesde lid wordt «artikel 170, derde lid» vervangen door «artikel 164, derde
lid».
II
In artikel 141 (nieuw), tweede lid, wordt «artikel 154» vervangen door «artikel 140»
en wordt «artikel 153, tweede lid» vervangen door «artikel 139, tweede lid».
JJ
Artikel 142 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 154 en artikel 155, tweede lid» vervangen door «artikelen
140 en 141, tweede lid», wordt «artikel 153, tweede lid» vervangen door «artikel 139,
tweede lid» en wordt «artikel 155» vervangen door artikel 141».
2. In het tweede en derde lid wordt «artikel 155» vervangen door «artikel 141».
3. In het vierde lid wordt «artikel 153» vervangen door «artikel 139» en wordt «artikel
155» vervangen door «artikel 141».
KK
Artikel 143 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid, wordt «artikel 153» vervangen door «artikel 139», wordt
«artikel 155» vervangen door «artikel 141 en wordt «artikel 160» vervangen door «artikel
149».
2. In het derde lid, onderdeel a, wordt «artikel 155» vervangen door «artikel 141» en
wordt in onderdeel c, onder 1°, «artikel 123, tweede lid» vervangen door «artikel
120, eerste lid».
3. In het vijfde lid wordt «artikel 153» vervangen door «artikel 139».
LL
In artikel 144 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 157, eerste, tweede en derde lid»
vervangen door «artikel 143, eerste, tweede en derde lid» en wordt «artikel 153»,
eerste, tweede en derde lid» vervangen door artikel 139, eerste, tweede en derde lid».
MM
In artikel 145 (nieuw), wordt «artikelen 153 tot en met 157a» vervangen door «artikelen
139 tot en met 144».
NN
Artikel 146 (nieuw), wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel e, wordt «artikel 157» vervangen door «artikel 143».
2. In lid 3a wordt «artikel 170, derde lid» vervangen door «artikel 164, derde lid».
OO
In artikel 147 (nieuw), derde lid, wordt «artikel 160» vervangen door «artikel 149».
PP
In artikel 148 (nieuw), derde lid, wordt «artikel 153» vervangen door «artikel 139»
en wordt «artikel 158» vervangen door «artikel 146».
In artikel 149 (nieuw), tweede lid, wordt «artikel 153» vervangen door «artikel 139»
en wordt «artikel 157» vervangen door «artikel 143».
RR
In artikel 150 (nieuw) wordt «artikel 159, eerste lid, en tweede lid, eerste volzin»
vervangen door «artikel 148, eerste lid, en tweede lid, eerste volzin».
SS
In artikel 155 (nieuw) wordt: «artikel 163b» vervangen door «artikel 153».
TT
In artikel 159 (nieuw) wordt «artikel 167, eerste lid» vervangen door «artikel 160,
eerste lid».
UU
In artikel 162 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 167, tweede lid» vervangen door
«artikel 160, tweede lid» en wordt «artikel 167, eerste lid» vervangen door «artikel
160, eerste lid».
VV
In artikel 163 (nieuw), eerste en vierde lid, wordt «artikelen 165, 166 en 167» vervangen
door «artikelen 158, 159 en 160».
WW
In artikel 168 (nieuw) wordt «artikel 171, derde lid, artikel 172, tweede lid, en
artikel 173, tweede lid» vervangen door «artikel 165, derde lid, artikel 166, tweede
lid, en artikel 167, tweede lid» en wordt «artikel 178a, tweede lid» vervangen door
«artikel 182, tweede lid».
XX
In artikel 169 (nieuw), vierde lid, wordt «artikel 171, eerste lid» vervangen door
«artikel 165, eerste lid» en wordt «artikel 171, vierde lid» vervangen door «artikel
165, vierde lid».
YY
In artikel 171 (nieuw) wordt «artikel 176c» vervangen door «artikel 172», wordt «artikel
176f» vervangen door «artikel 175» en wordt «artikel 176e» vervangen door «artikel
174».
ZZ
In artikel 172 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 176e» vervangen door «artikel 174».
AAA
In artikel 173 (nieuw) wordt «artikel 176c» vervangen door «artikel 172», wordt «artikel
176f» vervangen door «artikel 175» en wordt «artikel 176e» vervangen door «artikel
174».
BBB
In artikel 174 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 176g, eerste lid, onder a» vervangen
door «artikel 176, eerste lid, onderdeel a».
CCC
In artikel 175 (nieuw), eerste lid, en artikel 176 (nieuw), eerste lid, onderdeel
a, wordt «artikel 176c, tweede lid, onder c» vervangen door «artikel 172, tweede lid,
onderdeel c».
DDD
Artikel 177 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 176e en het in artikel 176g» vervangen door «artikel
174 en het in artikel 176».
2. In het tweede lid wordt «artikel 176e of artikel 176g» vervangen door «artikel 174
en artikel 176».
EEE
In artikel 178 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 176c, tweede lid, onder b, en vierde
lid» vervangen door «artikel 172, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid».
FFF
In artikel 179 (nieuw) wordt «artikel 176e en het in artikel 176g» vervangen door
«artikel 174 en het in artikel 176».
GGG
In artikel 180 (nieuw), eerste lid, wordt «titel IV, afdeling 1, 2, 4 tot en met 7,
afdeling 8, paragrafen 2, 3, 6 en 7 en afdeling 9 paragrafen 1 en 2» vervangen door
«titel IV, afdeling 1, 2, 4 tot en met 6, afdeling 7, de artikelen 135 en 136 en afdeling
8 paragrafen 1 en 2».
HHH
Artikel 182 (nieuw), tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel j vervalt «en».
2. In onderdeel k wordt «en» vervangen door «;».
3. In onderdeel l wordt de punt vervangen door «, en».
2. Na onderdeel l worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
m. indien een leerling is ingeschreven op een speciale school voor basisonderwijs het
registratienummer van het samenwerkingsverband dat de leerling toelaatbaar heeft verklaard
tot een speciale school voor basisonderwijs en het volgnummer van de toelaatbaarheidsverklaring,
bedoeld in artikel 40, achtste lid, en
n. de begin- en einddatum van de periode waarvoor de leerling toelaatbaar is verklaard
tot een speciale school voor basisonderwijs.
III
In artikel 186 (nieuw), het eerste en tweede lid, vervalt «voor de materiële instandhouding».
JJJ
Artikel 189 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift en in het eerste lid, aanhef, wordt «artikel 183» vervangen door
«artikel 188».
2. In het eerste lid, onder d, wordt «artikel 184, vijfde lid» vervangen door «artikel
190, vijfde lid».
KKK
Artikel 190 (nieuw), wordt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «artikel 138» vervangen door «artikel 115».
2. In het zesde lid wordt «artikel 120, vierde lid, en artikel 132» vervangen door «artikel
122, eerste lid, en artikel 124».
LLL
Artikel 191 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift en het eerste lid, aanhef, wordt «artikel 184» vervangen door «artikel
190».
2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «artikel 184, vijfde lid» vervangen door «artikel
190, vijfde lid».
MMM
In het opschrift van hoofdstuk III wordt «artikel 183 en 184» vervangen door «de artikelen
188 en 190».
NNN
Artikel 194 (nieuw)wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift en het eerste lid, aanhef, en het tweede lid wordt «artikel 183»
vervangen door «artikel 188».
2. In het vierde lid, onderdeel a, wordt «de vergoeding ten behoeve van de kosten voor
vervanging, bedoeld in artikel 126, eerste lid, en de bijdrage, bedoeld in artikel
183, tweede lid » vervangen door «de bijdrage bedoeld in artikel 188, tweede lid».
OOO
Artikel 195 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 187» vervangen door «artikel 194» en wordt «artikel
184» vervangen door «artikel 190».
2. in het tweede lid wordt «artikel 184» vervangen door «artikel 190».
PPP
In artikel 196 (nieuw) wordt «artikel 164b» vervangen door «artikel 157».
QQQ
In artikel 199 (nieuw) wordt «artikel 178a, elfde tot en met veertiende lid» vervangen
door «artikel 182, elfde tot en met veertiende lid».
RRR
Na artikel 200 (nieuw) wordt in hoofdstuk III een artikel toegevoegd, luidend:
Artikel 201. Evaluatie vereenvoudiging grondslagen bekostiging
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet van ... tot
wijziging van onder meer de Wet tot wijziging van onder meer de Wet op het primair
onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet primair onderwijs BES en de Wet op
het voortgezet onderwijs vanwege de vereenvoudiging van de bekostiging van de scholen
voor primair onderwijs en samenwerkingsverbanden (vereenvoudiging bekostiging po,
Stb. ..., ...) aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
van de wijzigingen in titel V, afdeling I, afdelingen III tot en met V, in de praktijk.
SSS
In artikel 204 (nieuw) wordt «artikel 158, eerste lid» vervangen door artikel 146,
eerste lid» en wordt «artikelen 153 tot en met 160» vervangen door «artikelen 139
tot en met 149».
TTT
Na artikel 212 (nieuw) wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 213. Overgangsregeling herverdeeleffect bekostiging basisscholen en speciale
scholen voor het basisonderwijs
1. De bekostiging voor een school, berekend op grond van artikel 116, met uitzondering
van het derde lid, onderdelen b en d, en artikel 121, wordt voor de eerste drie jaren
na de inwerkingtreding van deze wet per jaar vermeerderd met het bedrag, berekend
volgens het tweede tot en met het vierde lid, als de uitkomst van die berekening positief
is. Ingeval de uitkomst negatief is, wordt de bekostiging met het berekende bedrag
verminderd.
2. Het bedrag van de vermeerdering of vermindering, bedoeld in het eerste lid, wordt
allereerst bepaald aan de hand van de formule (A – B) x C x T, waarbij:
A = (D + H) / E x F gedeeld door het aantal leerlingen op 1 februari van het jaar
voorafgaande aan de inwerkingtreding van de artikelen 116 en 121 van deze wet;
B = de bekostiging voor de school berekend op grond van artikel 116, met uitzondering
van het derde lid, onderdelen b en d, en artikel 121 gedeeld door het aantal leerlingen
op de teldatum van 1 februari voor het betreffende kalenderjaar, bedoeld in artikel
118;
C = 75% in het eerste jaar, 50% in het tweede jaar en 25% in het derde jaar na inwerkingtreding;
D = de bekostiging voor een school op basis van de telgegevens van 1 oktober twee
jaar voorafgaand aan de datum van de inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel
120, met uitzondering van het vierde lid, en de aanvullende bekostiging voor groei
van het aantal leerlingen van basisscholen gedurende het schooljaar, zoals bedoeld
in het derde lid, artikel 129 en artikel 134 en de daarop gebaseerde lagere regelgeving,
zoals deze luidden op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop de artikelen
116 en 121 in werking zijn getreden, en de daarop gebaseerde bedragen;
E = de bekostiging voor een school op grond van de telgegevens van 1 oktober twee
jaar voorafgaand aan de datum van de inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel
116, met uitzondering van het derde lid, onderdelen b en d, en artikel 121 en op grond
van de bedragen zoals die zouden zijn bij een teldatum van 1 oktober twee jaar voorafgaand
aan de datum van de inwerkingtreding van de wet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving;
F = de bekostiging voor een school op grond van artikel 116, met uitzondering van
het derde lid, onderdelen b en d, en artikel 121 en op grond van de telgegevens op
1 februari voorafgaande aan datum van de inwerkingtreding van deze wet;
H = het bedrag bedoeld in artikel 115, eerste lid, plus het bedrag bedoeld in artikel
120, vierde lid, zoals deze luidden op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip
waarop de artikelen 116 en 121 in werking zijn getreden, vermenigvuldigd met het aantal
leerlingen op 1 oktober van de speciale school voor basisonderwijs twee jaar voorafgaand
aan de datum inwerkingtreding van deze wet;
T= het aantal leerlingen op de teldatum van 1 februari voor het betreffende kalenderjaar,
bedoeld in artikel 118.
3. Indien de uitkomst van de berekening, zoals bepaald in het tweede lid, positief is,
wordt de vermeerdering zodanig vastgesteld dat de uitkomst van de formule [(B x T)
+ vermeerdering bedoeld in het tweede lid – (A x T)] / (A x T), in de eerste drie
jaren na inwerkingtreding achtereenvolgens niet minder is dan -1%, -2% en -3%, waarbij
A, B en T zijn vastgesteld volgens het tweede lid.
4. Indien de uitkomst van de berekening, zoals bepaald in het tweede lid, negatief is,
wordt de vermindering zodanig vastgesteld dat de uitkomst van de formule [(B x T)
+ vermindering bedoeld in het tweede lid – (A x T)] / (A x T), in de eerste drie jaren
na inwerkingtreding achtereenvolgens niet meer is dan 1%, 2% en 3%, waarbij A, B en
T zijn vastgesteld volgens het tweede lid.
5. Indien de som van de bekostiging voor de scholen van het bevoegd gezag, bedoeld in
het eerste lid, minus de uitkomst van de formule A x T, bedoeld in het tweede lid,
in het vierde jaar na de inwerkingtreding van deze wet gedeeld door de uitkomst van
de formule A x T in de eerste drie jaren na de inwerkingtreding van deze wet, voor
die scholen minder is dan -3% en daardoor aantoonbare financiële problemen ontstaan,
kan het bevoegd gezag in het vierde jaar na inwerkingtreding aanvullende bekostiging,
bedoeld in artikel 120, aanvragen.
6. Bij de vaststelling van de bekostiging, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid,
is artikel 116, zesde tot met tiende lid, van overeenkomstige toepassing.
7. Dit artikel is niet van toepassing op het bevoegd gezag van een school:
a. indien de school in het voorlaatste schooljaar, voor de inwerkingtreding van artikel
116, op grond van de destijds geldende regelgeving niet voor bekostiging in aanmerking
kwam en;
b. vanaf het kalenderjaar dat er voor de school gedurende de eerste drie jaren na de
inwerkingtreding van deze wet sprake is van een samenvoeging met een andere school
als bedoeld in artikel 117.
ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE WET OP DE EXPERTISECENTRA
De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3, eerste lid, onderdeel b, 3°, wordt «artikel 162e « vervangen door artikel
151».
B
In artikel 28i, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 157, eerste lid, onderdeel
a» vervangen door «artikel 141, eerste lid, onderdeel a».
C
In artikel 38a, eerste lid, wordt «artikel 162e» vervangen door «artikel 151», wordt
«artikel 162j» vervangen door «artikel 156» en wordt «artikel 162f « vervangen door
«artikel 152».
D
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zestiende lid, wordt «artikel 117, zesde of zevende lid» vervangen door «artikel
116, vierde of vijfde lid», wordt «artikel 117, zevende lid» vervangen door «artikel
116, vierde lid» en wordt «artikel 71c, eerste lid» vervangen door «artikel 71a, eerste
lid».
2. In het achttiende lid wordt «artikel 71c, eerste lid» vervangen door «artikel 71a,
eerste lid».
E
In artikel 47a, tweede lid, wordt «artikel 162b» vervangen door «artikel 149».
F
Artikel 70 komt te luiden:
Artikel 70. Algemene bepalingen bekostiging
1. Het Rijk bekostigt openbare en bijzondere scholen met in achtneming van deze titel,
met uitzondering van afdeling 3.
2. Geen bekostiging vindt plaats indien leerlingen van verschillende scholen al dan
niet van hetzelfde bevoegd gezag gezamenlijk onderwijs ontvangen, tenzij het betreft
de uitvoering van een deel van het schoolplan op grond van artikel 24.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter
uitvoering van het eerste lid. Deze algemene maatregel van bestuur bevat in ieder
geval de termijnen waarbinnen besluiten moeten worden genomen.
4. Een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan
de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip
dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken wordt vastgesteld, tenzij binnen
die termijn door of namens de Kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp
van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een
daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel
van wet wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal besluit
het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
5. Artikel 4:32 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de bekostiging
van scholen.
6. Het Rijk verstrekt jaarlijks aan de provincie Fryslân bekostiging voor het onderwijs
in de Friese taal, bedoeld in artikel 13, zesde lid. De provincie Fryslân draagt zorg
voor verdeling van de bekostiging over de betrokken scholen naar rato van het aantal
leerlingen dat gebruik maakt van dat onderwijs.
G
Artikel 71 komt te luiden:
Artikel 71. Aanvullende middelen
1. Onze Minister kan aanvullende middelen ter beschikking stellen die niet strekken
tot bekostiging van het onderwijs, bedoeld in deze wet, en de schoolbegeleiding ten
behoeve daarvan, maar die direct of indirect nodig zijn voor de uitvoering van het
onderwijs of voor de bevordering van deelname aan het onderwijs.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van
het eerste lid.
3. De artikelen 4, 5, 9 en 10 van de Wet overige OCW-subsidies zijn op dit artikel van
toepassing.
H
Artikel 71c wordt vernummerd tot artikel 71a en als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «op grond van artikel 112 en artikel 117, zesde lid» vervangen
door «op grond van artikel 113 en artikel 116, vijfde lid.
2. In het tweede lid wordt «op grond van artikel 112 en artikel 117, zevende lid» vervangen
door «op grond van artikel 113 en artikel 116, vierde lid».
I
Artikel 71d wordt vernummerd tot artikel 72.
J
In artikel 75, derde lid, wordt «artikelen 147 en 148» vervangen door «artikelen 137
en 138».
K
Artikel 100 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de punt aan het slot van onderdeel h vervangen door een komma.
2. Na onderdeel h wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
i. de wijze waarop het aantal groepen leerlingen, bedoeld in de artikelen 120 en 121
voor scholen en instellingen wordt vastgesteld.
L
Artikel 127 wordt verplaatst naar titel IV, afdeling 3 en wordt vernummerd tot artikel
112.
M
In titel IV vervallen de afdelingen 4 tot en met 7, met uitzondering van artikelen
118a, 144 en 145.
N
Na artikel 110 wordt in afdeling 3 een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 111. Exploitatie schoolgebouw
1. Het bevoegd gezag dat, dan wel de gemeente die eigenaar is van een schoolgebouw,
zorgt voor het deel van de exploitatie waarop de bekostiging, bedoeld in artikel 113,
tweede lid, onderdelen e, f en k, betrekking heeft.
2. Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat eigenaar is van een schoolgebouw,
kan met het college van burgemeester en wethouders overeenkomen dat de gemeente het
deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk verzorgt.
3. Het bevoegd gezag dat eigenaar is van een schoolgebouw kan met een bevoegd gezag
dat gebruikmaakt van dat schoolgebouw overeenkomen dat het laatstgenoemde bevoegd
gezag het deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk
verzorgt.
4. Indien de gemeente eigenaar is van het schoolgebouw, kan het bevoegd gezag van een
bijzondere school met de gemeente overeenkomen dat het bevoegd gezag het deel van
de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk verzorgt.
5. Het bevoegd gezag zorgt voor het deel van de exploitatie waarop de bekostiging, bedoeld
in artikel 113, derde lid, onderdelen g en h, betrekking heeft.
O
In titel IV wordt na afdeling 3 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 4. GRONDSLAG BEKOSTIGING SCHOLEN
Artikel 113. Bekostiging scholen
1 De bekostiging van een school is bestemd voor kosten voor personeel en exploitatie
van die school.
2. De bekostiging wordt in ieder geval verstrekt voor de kosten van:
a. de salarissen, toelagen, uitkeringen en vergoedingen voor het personeel;
b. de bijdragen voor het pensioen voor het personeel en dat van de nagelaten betrekkingen;
c. de schoolbegeleiding
d. de vervanging van het personeel, werkloosheidsuitkeringen van het personeel en uitkeringen
wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid anders dan op grond van de Ziektewet;
e. het onderhoud van het gebouw en het terrein;
f. het energie- en waterverbruik;
g. de middelen;
h. de administratie, het beheer en het bestuur;
i. de loopbaanoriëntatie en -begeleiding;
j. de schoonmaak van het gebouw en het terrein; en
k. de publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van belastingen ter zake van onroerende
zaken.
3. Het bevoegd gezag wendt de bekostiging aan voor de kosten, bedoeld in het tweede
lid.
4. Het bevoegd gezag kan de bekostiging ook aanwenden voor de kosten, bedoeld in het
tweede lid, van:
a. een centrale dienst of een andere school;
b. een centrale dienst, een samenwerkingsverband of een school als bedoeld in de Wet
op het primair onderwijs of een centrale dienst, een samenwerkingsverband of een school
als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.
5. Het bevoegd gezag beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering
van het eerste lid.
7. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het door het bevoegd
gezag uitzetten van gelden, het aangaan van geldleningen en het aangaan van verbintenissen
voor financiële producten.
Artikel 114. Hoogte bekostiging
1. Onze Minister stelt jaarlijks de bekostiging voor een school vast.
2. De bekostiging voor een school bestaat uit een bedrag per school en een bedrag per
leerling.
3. Het bedrag per school kan in ieder geval verschillend worden vastgesteld voor scholen
van verschillende grootte en voor scholen en leerlingen in het speciaal onderwijs
en het voortgezet speciaal onderwijs.
4. Onze Minister kan extra bekostiging toekennen. Bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur worden regels gesteld over de gevallen waarin, de voorwaarden waaronder
en het bedrag dat aan extra bekostiging kan worden toegekend. In ieder geval wordt
extra bekostiging toegekend aan scholen, niet zijnde instellingen, voor de bestrijding
van onderwijsachterstanden.
5. Onze Minister stelt de hoogte van de bedragen, bedoeld in het tweede en vierde lid,
alsmede de bekostiging, bedoeld in artikel 119, zodanig vast dat zij voldoet aan de
redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school.
6. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks de bedragen, bedoeld in het tweede en
vierde lid, vastgesteld en worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de hoogte
van de bekostiging wordt berekend.
7. De bedragen, bedoeld in het tweede en vierde lid, gelden voor het kalenderjaar volgend
op het tijdstip van de vaststelling.
8. Bij de vaststelling of tussentijdse aanpassing van de bedragen, bedoeld in het eerste
en vijfde lid, worden de loonontwikkelingen verwerkt, tenzij de toestand van 's Rijks
financiën zich daartegen verzet.
9. Voor de kosten, bedoeld in artikel 113, tweede lid, onderdelen e, f, g, h, j en k,
wordt jaarlijks voor 1 oktober eenmalig de prijsontwikkeling verwerkt in de bedragen,
bedoeld in het eerste en vijfde lid. De prijsontwikkeling geldt voor het jaar volgend
op het jaar waarin de vaststelling plaatsvindt.
10. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de berekening van de
prijsontwikkeling, bedoeld in het negende lid. In ieder geval worden de bedragen aangepast
op basis van de ramingen van het Centraal planbureau overeenkomstig de prijsmutatie
van de netto materiële overheidsconsumptie.
Artikel 115. Bekostiging bij samenvoeging
1. In geval van samenvoeging van scholen, waarbij een of meer scholen worden opgeheven
en sprake is van een minimale instroom van leerlingen in de samengevoegde school,
wordt de bekostiging, bedoeld in artikel 114, van alle betrokken scholen gehandhaafd
tot het einde van het kalenderjaar waarin de scholen zijn samengevoegd.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de samenvoeging,
bedoeld in het eerste lid, waaronder in ieder geval de minimale instroom.
Artikel 116. Teldatum aantal leerlingen
1. Bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 114, eerste
lid, gaat Onze Minister uit van het aantal leerlingen op 1 februari van het voorafgaande
jaar, dat door een samenwerkingsverband toelaatbaar is verklaard tot het speciaal
onderwijs of voorgezet speciaal onderwijs.
2. Voor een school die voor het eerst word bekostigd, gaat Onze Minister bij het bepalen
van de bekostiging, bedoeld in artikel 114, eerste lid:
a. voor de resterende maanden van het kalenderjaar waarin de school wordt geopend, uit
van het aantal leerlingen op 1 oktober volgende op de opening en
b. voor het daaropvolgende kalenderjaar uit van het aantal leerlingen van de school op
1 februari volgende op de opening.
3. In geval van samenvoeging van scholen, bedoeld in artikel 115, eerste lid, gaat Onze
Minister bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 114,
eerste lid, uit van het aantal leerlingen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen,
voor elke school vastgesteld volgens het eerste lid.
4. Bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging voor scholen, niet zijnde instellingen,
waaraan onderwijs wordt gegeven aan leerlingen die zijn opgenomen in residentiële
instellingen, gaat Onze Minister uit van het aantal leerlingen waaraan op 1 februari
van het voorafgaande jaar onderwijs wordt gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst
als bedoeld in artikel 71a, tweede lid.
5. Voor scholen, niet zijnde instellingen, waar onderwijs wordt gegeven aan leerlingen
die zijn opgenomen in de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onderdelen b, van de
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de gesloten accommodaties, bedoeld in
artikel 6.2.2 van de Jeugdwet, wordt in ieder geval de bekostiging vastgesteld op
basis van het aantal leerlingen op 1 februari uit het voorgaande jaar in die inrichtingen
en accommodaties.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter
uitvoering van het eerste lid tot en met het vijfde lid.
Artikel 117. Aanvullende bekostiging bij bijzondere ontwikkelingen
1. In geval van bijzondere ontwikkelingen in het speciaal onderwijs en het voortgezet
speciaal onderwijs, kan Onze Minister in aanvulling op de bekostiging, bedoeld in
artikel 114 bekostiging verstrekken.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van de
aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid.
3. Onze Minister kan een bekostigingsplafond instellen voor de aanvullende bekostiging,
bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld
over de verdeling.
Artikel 118. Aanvullende bekostiging bij bijzondere omstandigheden
1. In geval van bijzondere omstandigheden, kan Onze Minister voor een school, niet zijnde
een instelling, in aanvulling op de bekostiging, bedoeld in de artikelen 114 en 117
bekostiging verstrekken.
2. De aanvullende bekostiging vindt plaats:
a. op aanvraag van het bevoegd gezag;
b. indien nodig, onder het opleggen van verplichtingen aan het bevoegd gezag, en
c. voor een bepaalde periode.
3. De aanvraag wordt niet eerder ingediend dan 16 weken voorafgaand aan het kalenderjaar
waarin de bijzondere omstandigheden zich zullen voordoen en niet later dan in het
kalenderjaar waarin die omstandigheden zich hebben voorgedaan.
4. Onze Minister beslist binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag. Onze Minister
kan deze termijn eenmaal met ten hoogste 28 weken verlengen.
5. Onze Minister kan een bekostigingsplafond instellen voor de aanvullende bekostiging,
bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld
over de verdeling.
Artikel 119. Ondersteuningsbekostiging
1. In aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 114, ontvangt de school, niet
zijnde een instelling, per leerling een bedrag dat afhankelijk is van de in de toelaatbaarheidsverklaring,
bedoeld in artikel 40, tiende of twaalfde lid, opgenomen ondersteuningsbehoefte van
de leerling.
2. In aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 114, ontvangen de instellingen
jaarlijks bekostiging voor de ondersteuning van de leerlingen van de instellingen,
met een visuele handicap, bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede volzin, respectievelijk
leerlingen met een auditieve en communicatieve handicap, bedoeld in artikel 8, eerste
lid, derde volzin, en de vervulling van de taken, bedoeld in artikel 9, onderdelen
b en c.
3. Voor scholen, niet zijnde instellingen, waaraan onderwijs wordt gegeven aan leerlingen
die zijn opgenomen in residentiële instellingen wordt bekostiging vastgesteld die
is gebaseerd op het aantal leerlingen aan wie op de teldatum onderwijs wordt gegeven
op basis van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 71a, tweede lid.
Voor elke leerling, bedoeld in de eerste volzin, ontvangt de school het voor die onderwijssoort
vastgestelde bedrag.
4. Bij ministeriële regeling worden de bedragen, bedoeld in het eerste, tweede en derde
lid, vastgesteld.
P
Artikel 118a wordt verplaatst naar afdeling 4 (nieuw) van titel IV en wordt vernummerd
tot artikel 120.
Q
In titel IV wordt na afdeling 4 (nieuw) een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 5. LICHAMELIJKE OEFENING EN GEMEENTELIJK BELEID
§ 1. Lichamelijke oefening
Artikel 121. Grondslag bekostiging lichamelijke oefening
1. Het college van burgemeester en wethouders stelt na overleg met de bevoegde gezagen
van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen het aantal uren per week vast
dat per groep leerlingen ten hoogste
a. ter beschikking wordt gesteld in een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening,
of
b. voor bekostiging voor de exploitatie van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke
oefening in aanmerking komt.
2. Het aantal uren, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op ten minste twee
uren voor basisscholen en ten minste twee uren voor speciale scholen voor basisonderwijs.
3. Het college van burgemeester en wethouders stelt de hoogte vast van
a. de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en
b. de bekostiging voor de vaste kosten van de exploitatie van een ruimte voor lichamelijke
oefening waarvan de eigendom berust bij het bevoegd gezag van een niet door de gemeente
in stand gehouden school.
4. De hoogte van de bekostiging, bedoeld in het derde lid, kan verschillend worden vastgesteld,
afhankelijk van de oppervlakte van de ruimte en of de ruime mede wordt bekostigd door
het Rijk.
Artikel 122. Bekostiging door gemeente aan bevoegd gezag
1. De gemeente verstrekt jaarlijks aan het bevoegd gezag van een niet door de gemeente
in stand gehouden school dat eigenaar is van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke
oefening op het grondgebied van de gemeente
a. een bedrag dat wordt bepaald ingevolge het derde lid en artikel 121, en
b. voor zover het gebruik van die ruimte ontoereikend is een overeenkomstig het tweede
lid vastgesteld bedrag.
2. Voor zover geen ruimte ter beschikking is gesteld als bedoeld in artikel 121, eerste
lid onder a, verstrekt de gemeente jaarlijks aan het bevoegd gezag van een niet door
de gemeente in stand gehouden school dat geen eigenaar is van een ruimte voor het
onderwijs in lichamelijke oefening een bedrag dat wordt bepaald ingevolge het derde
lid en artikel 121, eerste lid onderdeel b, en derde lid, onderdeel a.
3. Het aantal groepen leerlingen voor basisscholen wordt berekend overeenkomstig artikel
100, eerste lid, onderdeel i.
§ 2. Gemeentelijk beleid
Artikel 123. Gemeentelijk beleid als een gemeente zelf geen openbare scholen in stand
houdt of als openbare scholen ontbreken
1. Indien in een gemeente uitsluitend een of meer andere rechtspersonen dan de gemeente
openbare scholen in stand houden waar een bepaalde soort speciaal onderwijs of een
bepaalde soort voortgezet speciaal onderwijs wordt gegeven dan wel dergelijke scholen
ontbreken en de gemeente uitgaven wil doen voor dat onderwijs welke niet door het
Rijk worden bekostigd, stelt de gemeenteraad bij verordening een regeling daarvoor
vast en zijn de artikelen 125 tot en met 129 voor dat onderwijs niet van toepassing.
2. De regeling, bedoeld in het eerste lid, maakt geen onderscheid tussen openbaar en
bijzonder onderwijs en voorziet in een behandeling van scholen naar dezelfde maatstaf.
3. De regeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval de voorzieningen die
door het bevoegd gezag van een in de gemeente gelegen, niet door de gemeente in stand
gehouden school kunnen worden aangevraagd en de aanvraagprocedure.
4. De gemeenteraad kan besluiten dat het college van burgemeester en wethouders de regeling,
bedoeld in het eerste lid, tijdelijk kunnen aanvullen met nieuwe voorzieningen. De
aanvulling wordt binnen een week aan de bevoegde gezagsorganen van de niet door de
gemeente in stand gehouden scholen gezonden. Binnen 12 weken na de totstandkoming
van de aanvulling wordt deze voorgelegd aan de gemeenteraad en besluit de gemeenteraad
over de bekrachtiging ervan. Indien de gemeenteraad niet binnen 12 weken heeft besloten,
wordt de aanvulling gelijkgesteld met een aanvulling die is bekrachtigd. Een afwijzing
van de aanvulling door de gemeenteraad heeft geen gevolgen voor aanvragen waarop reeds
is besloten of die reeds zijn ingediend en die voorzieningen betreffen waarop de aanvulling
betrekking heeft.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt een nevenvestiging aangemerkt als een nevenvestiging
die is gelegen in de gemeente van de hoofdvestiging. De gemeenteraad kan in de verordening,
bedoeld in het eerste lid, aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid
verlenen om, met inachtneming van de in die verordening gestelde regels, te besluiten
dat in de gemeente gelegen nevenvestigingen van scholen waarvan de hoofdvestiging
is gelegen in een andere gemeente in afwijking van de eerste volzin in aanmerking
komen voor een of meer van de in de regeling genoemde voorzieningen.
6. Het college van burgemeester en wethouders maakt jaarlijks in een van overheidswege
uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte
wijze, een overzicht bekend van voorzieningen die zijn toegekend op grond van de regeling,
bedoeld in het eerste lid.
Artikel 124. Gemeentelijk beleid als een gemeente zelf openbare scholen in stand houdt
1. Indien een gemeente zelf een of meer openbare scholen in stand houdt en zij uitgaven
wil doen voor het onderwijs welke niet door het Rijk worden bekostigd, kan de gemeenteraad
daarvoor bij verordening een regeling vaststellen.
2. Artikel 123, tweede tot en met zesde lid, is van toepassing.
R
In titel IV wordt na afdeling 5 (nieuw) een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 6. OVERSCHRIJDING EN BETALING
§ 1. Overschrijdingsregeling
Artikel 125. Overschrijdingsbedrag; voorwaarde personeel buiten overschrijding
1. Indien een gemeente voor een of meer door haar in stand gehouden scholen meer uitgaven
doet dan door het Rijk worden bekostigd, wordt met inachtneming van deze paragraaf
aan het bevoegd gezag van de in die gemeente gevestigde niet door de gemeente in stand
gehouden scholen om de vijf jaar een overschrijdingsbedrag verstrekt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden ontvangsten, op grond van artikel 70
achtste lid, gelijk gesteld met ontvangsten van het Rijk.
3. Indien een gemeente vanaf een tijdstip binnen een periode van vijf jaar als bedoeld
in het eerste lid geen school in stand houdt, wordt het overschrijdingsbedrag, in
afwijking van het eerste lid, uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt
op dat tijdstip waarop de gemeente niet langer een school in stand houdt, verstrekt.
4. Voor de toepassing van deze paragraaf worden uitgaven voor van een nevenvestiging
aangemerkt als uitgaven voor de hoofdvestiging van de school waaraan de nevenvestiging
is verbonden. Indien voor een school of nevenvestiging uitgaven worden gedaan door
meer dan één gemeente, worden deze uitgaven aangemerkt als uitgaven van de gemeente
op wier grondgebied de hoofdvestiging is gelegen. In het geval, bedoeld in de vorige
volzin, worden de besluiten ingevolge het zesde lid en de artikelen 126 tot en met
129 genomen door het college van burgemeester en wethouders van laatstbedoelde gemeente
en hebben deze mede betrekking op de uitgaven van de andere gemeente of gemeenten.
5. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een nevenvestiging in een andere gemeente
dan waarin de hoofdvestiging is gelegen, aangemerkt als een nevenvestiging die is
gelegen in de gemeente van de hoofdvestiging.
6. Het college van burgemeester en wethouders kan in overeenstemming met het bevoegd
gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school besluiten dat voor een
of meer scholen van dat bevoegd gezag uitgaven die de gemeente doet ten voor van een
door haar in stand gehouden school buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen
van de bedragen, bedoeld in de artikelen 126 en 127.
Artikel 126. Voorschot overschrijding
1. Het college van burgemeester en wethouders stelt jaarlijks vast in welke mate zij
voor de door de gemeente in stand gehouden scholen meer dan wel minder uitgaven zullen
doen dan door het Rijk worden bekostigd. Deze vaststelling geschiedt voor het komende
begrotingsjaar en het resterende deel van het vijfjarig tijdvak, bedoeld in artikel
125, eerste lid.
2. Indien voor het komende begrotingsjaar meer uitgaven zullen worden gedaan dan door
het Rijk worden bekostigd, verleent het college van burgemeester en wethouders in
dat begrotingsjaar aan het bevoegd gezag van de niet door de gemeente in stand gehouden
scholen in de gemeente een voorschot op het te verwachten overschrijdingsbedrag, bedoeld
in artikel 125, eerste lid.
3. Indien uit het besluit van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in
het eerste lid, blijkt dat de hiervoor bedoelde meeruitgaven in de resterende jaren
van het vijfjarig tijdvak geheel of ten dele worden gecompenseerd door minder uitgaven,
wordt hiermee rekening gehouden bij de bepaling van de hoogte van het voorschot.
4. Indien uit de jaarlijkse voorlopige vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel
127, eerste lid, blijkt dat, in afwijking van hetgeen is vastgesteld bij het besluit
van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in het eerste lid, meer uitgaven
zijn dan door het Rijk worden bekostigd, verleent het college vaan burgemeester en
wethouders alsnog een voorschot aan het bevoegd gezag van de niet door de gemeente
in stand gehouden scholen in de gemeente.
5. Bij de bepaling van de hoogte van het voorschot, bedoeld in het tweede lid, is het
derde lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 127. Vaststelling overschrijdingsbedrag
1. Indien een gemeente een of meer scholen in stand houdt, stelt het college van burgemeester
en wethouders onderscheiden per schoolsoort, alsmede al naar gelang het speciaal onderwijs,
dan wel voortgezet speciaal onderwijs betreft, jaarlijks voorlopig vast:
a. het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 113 die in het voorafgaande kalenderjaar
zijn uitgegeven;
b. het totaal van de ontvangsten, bedoeld in de artikelen 114, 117, 118 en 119, in het
voorafgaande kalenderjaar;
c. het totaal van de bedragen die in het voorafgaande kalenderjaar zijn uitgegeven voor
de instandhouding van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 69;
d. het totaal van de ontvangsten, op grond van artikel 70, zesde lid, en
e. een staat van voorzieningen die zijn ingesteld voor de door de gemeente in stand gehouden
scholen.
2. Indien de gemeente een deel van de ontvangsten bedoeld, in het eerste lid, onderdeel
d, toevoegt aan een voorziening, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld
in dat lid, onderdeel a, onderscheidenlijk als een uitgave als bedoeld in dat lid,
onderdeel c.
3. Indien de gemeente voor de kosten, bedoeld in artikel 113, tweede lid, onderdeel
a, of de kosten voor de instandhouding van een rechtspersoon als bedoeld in artikel
69, bedragen aan een voorziening onttrekt, worden deze aangemerkt als ontvangsten
als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
4. Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c , worden
buiten beschouwing gelaten de uitgaven en ontvangsten voor:
a. administratie, beheer en bestuur, bedoeld in artikel 113, tweede lid, onderdeel h;
b. de exploitatie van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening, van watergewenning
of bewegingstherapie, en
c. indien het een instelling betreft, de bedragen, bedoeld in artikel 118.
5. De ontvangsten, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, worden genormeerd vastgesteld
op 0,65 procent van de bekostiging, bedoeld in artikel 114.6. Bij het vaststellen
van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c, worden buiten beschouwing
gelaten de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten van bedragen die door derden
zijn betaald, de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten op grond van een besluit
als bedoeld in artikel 123, vijfde lid, tweede volzin, en de uitgaven voor de voorzieningen
waarvoor het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school
op grond van de regeling, bedoeld in artikel 124, eerste lid, een aanvraag bij de
gemeente kon indienen en wel gedurende de periode waarvoor een dergelijke aanvraag
kon worden gedaan.
7. Bij het vaststellen van de bedragen bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, mogen
voorzieningen die volgens de desbetreffende rijksbekostiging een afschrijvingstermijn
van ten minste 20 jaar hebben, over ten hoogste 20 jaar worden aangemerkt als jaarlijkse
uitgave op grond van rente op basis van een fictieve lening met een looptijd van ten
hoogste 20 jaar en een lineaire aflossing.
8. Indien de gemeente een deel van de bekostiging overdraagt aan een ander bevoegd gezag,
wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
a. Indien door een ander bevoegd gezag een deel van de bekostiging aan de gemeente
wordt overgedragen, wordt dat deel aangemerkt als een ontvangst als bedoeld in het
eerste lid, onderdeel b.
9. Om de vijf jaar stelt het college van burgemeester en wethouders het totaal van de
vastgestelde uitgaven en ontvangsten in de voorafgaande vijf kalenderjaren voorlopig
vast, zoals in het eerste tot en met zevende lid is aangegeven. Indien de uitgaven
hoger zijn dan de ontvangsten, bepaalt het college van burgemeester en wethouders
tevens het bedrag van de overschrijding. Indien een gemeente vanaf een tijdstip binnen
een periode van vijf jaar als bedoeld in de eerste volzin geen school in stand houdt,
stelt het college van burgemeester en wethouders in afwijking van die volzin zo spoedig
mogelijk na dat tijdstip voorlopig vast het totaal van de vastgestelde uitgaven en
ontvangsten in het aan dat tijdstip voorafgaande deel van de periode van vijf jaar,
zoals in het eerste tot en met zesde lid is aangegeven.
10. Na sluiting van de rekening van de gemeente stelt het college van burgemeester en
wethouders onderscheiden per schoolsoort, alsmede al naar gelang het speciaal onderwijs
dan wel voortgezet speciaal onderwijs betreft, de in het eerste en zevende lid bedoelde
bedragen, zo nodig gewijzigd, vast. In het geval, bedoeld in het achtste lid, tweede
volzin, drukt het college van burgemeester en wethouders vervolgens het bedrag van
de overschrijding uit in een percentage van het totaal van de ontvangsten, bedoeld
in het eerste lid, onderdelen b en d. Het percentage wordt afgerond tot twee decimalen.
Afronding naar beneden vindt plaats indien de derde decimaal kleiner is dan 5, en
naar boven indien deze decimaal ten minste 5 bedraagt.
Artikel 128. Vaststelling overschrijdingsbedrag voor een niet door de gemeente in
stand gehouden school
1. In het jaar volgend op de definitieve vaststelling, bedoeld in artikel 127, tiende
lid, wordt het overschrijdingsbedrag vastgesteld waarop het bevoegd gezag van een
niet door de gemeente in stand gehouden school, die gedurende een of meer jaren van
het desbetreffende tijdvak in de gemeente was gevestigd, aanspraak heeft.
2. Het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld door het
percentage, bedoeld in artikel 127, tiende lid, te vermenigvuldigen met het totaal
van de ontvangsten van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat is gebaseerd
op de bedragen die krachtens de artikelen 113 en 114, dan wel indien het een instelling
betreft, krachtens de artikelen 113, 114 en 119 voor het desbetreffende tijdvak zijn
vastgesteld.
3. Bij het vaststellen van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het tweede lid,
blijven buiten beschouwing de uitgaven en ontvangsten voor:
a. de administratie, het beheer en het bestuur, bedoeld in artikel 113, tweede lid, onderdeel
h;
b. de exploitatie van ruimten voor onderwijs in lichamelijke oefening en van watergewenning
en bewegingstherapie en
c. indien het een instelling betreft, de ondersteuning, bedoeld in artikel 119, tweede
lid.
4. Indien aan het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school
een deel van de bekostiging is overgedragen door een ander bevoegd gezag, wordt bij
het vaststellen van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het tweede lid, dat
deel aangemerkt als ontvangsten.
5. Indien de gemeente voor een niet door de gemeente in stand gehouden school het deel
van de kosten bedoeld in artikel 113, derde lid, onderdelen e, f en k, dan wel, indien
het een instelling betreft, de bedragen, voor de in artikel 121, derde lid, onderdeel
a, bedoelde voorzieningen betrekking hebben, geheel of gedeeltelijk verzorgt, wordt
een overeenkomstig deel van de ontvangsten in mindering gebracht op het totaal van
de ontvangsten voor de betrokken school waarover ingevolge het eerste lid het overschrijdingsbedrag
wordt vastgesteld.
6. Voor de vaststelling bedoeld in het eerste lid en artikel 127, eerste en tiende lid,
worden voor een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs de bedragen
die voor een zodanige school zijn uitgegeven dan wel ontvangen, toegerekend aan het
speciaal onderwijs, onderscheidenlijk het voortgezet speciaal onderwijs, naar rato
van het aantal leerlingen dat in het desbetreffende kalenderjaar in aanmerking kwam
voor het volgen van speciaal onderwijs, onderscheidenlijk voortgezet speciaal onderwijs.
7. Voor de vaststelling bedoeld in eerste lid en artikel 127, eerste en tiende lid,
worden voor een school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, de bedragen
die voor een zodanige school, de afdeling of afdelingen daaronder begrepen, zijn uitgegeven
dan wel ontvangen, toegerekend aan de school, onderscheidenlijk de afdeling of afdelingen,
naar rato van het aantal leerlingen dat in het desbetreffende kalenderjaar in aanmerking
kwam voor het volgen van onderwijs aan de school, onderscheidenlijk de desbetreffende
afdeling.
8. Indien een gemeente gedurende een gedeelte van het desbetreffende tijdvak een of
meer scholen in stand houdt, wordt voor het vaststellen van het overschrijdingsbedrag,
bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van het totaal van de ontvangsten van een niet
door de gemeente in stand gehouden school over een overeenkomstig gedeelte van het
desbetreffende tijdvak.
9. Grondslag voor de berekening van het aantal leerlingen, bedoeld in het zesde en zevende
lid, is het aantal leerlingen op 1 oktober voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar.
Voor het kalenderjaar waarin een nieuw opgerichte school wordt geopend, wordt als
grondslag genomen het aantal leerlingen op 1 oktober van dat jaar.
Artikel 129. Mededeling en beroep
1. Aan het bevoegd gezag van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen wordt
een afschrift gezonden van de besluiten van het college van burgemeester en wethouders
tot vaststelling van de mate waarin meer dan wel minder uitgaven zullen worden gedaan,
bedoeld in artikel 126, eerste lid, tot verlening van het voorschot, bedoeld in artikel
126, tweede of derde lid, en tot voorlopige en definitieve vaststelling van het overschrijdingsbedrag,
bedoeld in artikel 127, negende en tiende lid. Daarbij is een staat van voorzieningen
als bedoeld in artikel 127, eerste lid onderdeel e, opgenomen waarin per kalenderjaar
wordt aangegeven het verloop van de toevoegingen en de onttrekkingen aan de voorzieningen.
2. De toezending, bedoeld in het eerste lid, geschiedt binnen twee weken na de dag waarop
het college van burgemeester en wethouders een besluit als bedoeld in het eerste lid
heeft genomen.
3. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school kan tegen
een besluit als bedoeld in het eerste lid administratief beroep instellen bij gedeputeerde
staten.
S
In titel IV, afdeling 6 (nieuw) wordt na artikel 129 een paragraaf toegevoegd, luidende:
§ 2. Betaling
T
De artikelen 144 en 145 worden verplaatst naar titel IV, afdeling 6 (nieuw), paragraaf
2 (nieuw) en worden vernummerd tot de artikelen 130 en 131.
U
In titel IV worden de afdelingen 8, 10,10A, 10B en 11 vernummerd tot de afdelingen
7, 8, 9 respectievelijk 10.
V
Artikel 166a vervalt.
W
De artikelen 145a tot en met 179 worden vernummerd tot de artikelen 132 tot en met
189.
X
In artikel 133 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 145a» vervangen door «artikel 132».
Y
In artikel 135 (nieuw), eerste en zevende lid, en artikel 136, eerste en achtste lid,
wordt «artikel 151» vervangen door «artikel 140».
Z
In artikel 138 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 147» vervangen door «artikel 135».
AA
In artikel 140 (nieuw) wordt «artikelen 147 en 148» vervangen door «artikelen 135
en 136».
BB
In artikel 144 (nieuw) wordt «artikel 157, derde lid, artikel 158, tweede lid, en
artikel 159, tweede lid» vervangen door «artikel 141, derde lid, artikel 142, tweede
lid, artikel 143, tweede lid».
CC
In artikel 145 (nieuw) wordt in het vierde lid «artikel 157, eerste lid» vervangen
door «artikel 141, eerste lid» en wordt «artikel 157, vierde lid» vervangen door «artikel
141, vierde lid».
DD
Artikel 147 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 162a» vervangen door «artikel 146».
2. In het vijfde lid wordt «artikel 162c1» vervangen door «artikel 149».
EE
In artikel 148 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 162b, zevende lid» vervangen door
«artikel 147, zevende lid».
FF
Artikel 149, (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «artikel 162b, tweede lid» vervangen door «artikel
147, tweede lid».
2. In het vierde lid wordt «artikel 162b, vijfde lid» vervangen door «artikel 147, vijfde
lid».
3. In het vijfde lid, wordt «artikel 162b, zevende lid» vervangen door «artikel 147,
zevende lid».
GG
In artikel 151 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 162f» vervangen door «artikel 152» ,
wordt «artikel 162i « vervangen door artikel 155» en wordt «artikel 162h, eerste lid»
vervangen door «artikel 154, eerste lid».
HH
In artikel 152( nieuw), eerste lid, wordt «artikel 162h» vervangen door «artikel 154».
II
In artikel 153 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 162j, eerste lid, onder a« vervangen
door artikel 156, eerste lid, onder a».
JJ
In artikel 154 (nieuw), eerste lid, en artikel 156 (nieuw), eerst lid, wordt «artikel
162f, tweede lid, onder c, «vervangen door artikel 152, tweede lid, onder c».
KK
Artikel 157 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 162h en het in artikel 162j» vervangen door «artikel
154 en het in artikel 156».
2. In het tweede lid wordt «artikel 162h of artikel 162j, eerste lid» vervangen door
«artikel 154 of artikel 156».
LL
In artikel 158 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 162f, tweede lid, onder b» vervangen
door «artikel 152, tweede lid, onder b.
MM
In artikel 159 (nieuw) wordt «artikel 162h en artikel 162j» vervangen door «artikel
154 en artikel 156».
NN
Artikel 162 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «artikel 162a» vervangen door «artikel 146».
2. In de onderdelen b en c wordt «artikel 162b» vervangen door «artikel 147».
OO
Artikel 165 (nieuw), eerste en tweede lid, vervalt «voor de materiële instandhouding».
PP
Artikel 168 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift en het eerste lid wordt «artikel 169» vervangen door «artikel 167».
2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «artikel 170, vijfde lid, vervangen door «artikel
169, vijfde lid».
In artikel 169 (nieuw), vierde lid, komt «als bedoeld in artikel 132, tweede lid»
te vervallen.
RR
In artikel 170 (nieuw) wordt in het opschrift en het eerste lid, aanhef en onder d
«artikel 170» vervangen door «artikel 169».
SS
In artikel 172 (nieuw), eerste lid, wordt «titel IV, afdelingen 1, 2, 4 tot en met
6, afdeling 7, paragrafen 2, 3, 6 en 7, en afdeling 8, artikelen 146 tot en met 149
en 151,» vervangen door «titel IV, afdelingen 1, 2, 4 tot en met 5, afdeling 6, paragraaf
2, en afdeling 7, de artikelen 133 tot en met 137 en artikel 140».
TT
In het opschrift van titel VI wordt «artikel 169» vervangen door «artikel 167».
UU
Artikel 173 nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift, het eerste lid en het tweede lid wordt «artikel 169» vervangen
door «artikel 167».
2. In het vierde lid wordt «artikel 121, eerste lid» vervangen door «artikel 113, tweede
lid» en wordt «artikel 169» vervangen door «artikel 167».
VV
In artikel 175(nieuw) wordt «artikel 164a» vervangen door «artikel 163».
WW
In artikel 177 (nieuw) wordt «artikel 164a, twaalfde tot en met het vijftiende lid»
vervangen door «artikel 161, twaalfde tot en met het vijftiende lid».
XX
Na artikel 177 (nieuw) wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 178. Evaluatie vereenvoudiging grondslagen bekostiging
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet van ... tot
wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet expertisecentra en
de Wet primair onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van
de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor primair onderwijs
(vereenvoudiging grondslagen bekostiging po-scholen; Stb. ..., ...) aan de Staten-Generaal
een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wijzigingen in titel IV,
afdeling 1, afdelingen 4 tot en met 7, in de praktijk.
YY
Na artikel 187 (nieuw) wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 188. Overgangsrecht herverdeeleffect bekostiging (scholen voor speciaal onderwijs
of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs)
1. De bekostiging voor een school, berekend op grond van artikel 114 en 119, wordt voor
de eerste drie jaren na de inwerkingtreding van deze wet per jaar vermeerderd met
het bedrag, berekend volgens het tweede tot en met het vierde lid, als de uitkomst
van die berekening positief is. Ingeval de uitkomst negatief is, wordt de bekostiging
met het berekende bedrag verminderd.
2. Het bedrag van de vermeerdering of vermindering, bedoeld in het eerste lid, wordt
bepaald aan de hand van de formule (A – B) x C x T, waarbij:
A = D / E x F gedeeld door het aantal leerlingen op 1 februari van het jaar voorafgaande
aan de inwerkingtreding van de artikelen 114 en 119 van deze wet;
B = de bekostiging voor de school berekend op grond van de artikelen 114 en 119 gedeeld
door het aantal leerlingen op de teldatum van 1 februari voor het betreffende bekostigingsjaar,
bedoeld in artikel 116;
C = 75% in het eerste jaar, 50% in het tweede jaar en 25% in het derde jaar na
D = de bekostiging voor een school op basis van de telgegevens van 1 oktober twee
jaar voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding op grond van de artikelen 117,
124 en 128 en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, zoals deze luidden op de dag
direct voorafgaand aan het tijdstip waarop de artikelen 114 en 119 in werking zijn
getreden, en de daarop gebaseerde bedragen;
E = de bekostiging voor een school op basis van de telgegevens van 1 oktober twee
jaar voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet op grond van de artikelen
114 en 119 en op basis van de bedragen zoals die zouden zijn bij een teldatum van
1 oktober twee jaar voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet en
de daarop gebaseerde lagere regelgeving;
F = de bekostiging op grond van de artikelen 114 en 119 en op basis van de telgegevens
op 1 februari voorafgaande aan de inwerkingtreding van de ze wet;
T= het aantal leerlingen op de teldatum van 1 februari voor het betreffende bekostigingsjaar,
bedoeld in artikel 116.
3. Indien de uitkomst van de berekening, zoals bepaald in het tweede lid, positief is,
wordt de vermeerdering zodanig vastgesteld dat de uitkomst van de formule [(B x T)
+ vermeerdering bedoeld in het tweede lid – (A x T)] / (A x T), in de eerste drie
jaren na inwerkingtreding achtereenvolgens niet minder is dan -1%, -2% en -3%, waarbij
A, B en T zijn vastgesteld volgens het tweede lid.
4. Indien de uitkomst van de berekening, zoals bepaald in het tweede lid, negatief is,
wordt de vermindering zodanig vastgesteld dat de uitkomst van de formule [(B x T)
+ vermindering bedoeld in het tweede lid – (A x T)] / (A x T), in de eerste drie jaren
na inwerkingtreding achtereenvolgens niet meer is dan 1%, 2% en 3%, waarbij A, B en
T zijn vastgesteld volgens het tweede lid.
5. Indien de som van de bekostiging voor de scholen van het bevoegd gezag, bedoeld in
het eerste lid, minus de uitkomst van de formule A x T, bedoeld in het tweede lid,
in het vierde jaar na de inwerkingtreding van deze wet gedeeld door de uitkomst van
de formule A x T in de eerste drie jaren na de inwerkingtreding van deze wet, voor
die scholen minder is dan -3% en daardoor aantoonbare financiële problemen ontstaan,
kan het bevoegd gezag in het vierde jaar na inwerkingtreding aanvullende bekostiging,
bedoeld in artikel 120, aanvragen bij Onze Minister.
6. Bij de vaststelling van de bekostiging, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid,
is artikel 114, zesde tot met tiende lid, van overeenkomstige toepassing.
7. Dit artikel is niet van toepassing op het bevoegd gezag van een school:
a. indien de school in het voorlaatste schooljaar, voor de inwerkingtreding van artikel
114, op grond van de destijds geldende regelgeving niet voor bekostiging in aanmerking
kwam en;
b. vanaf het kalenderjaar dat er voor de school gedurende de eerste drie jaren na de
inwerkingtreding van deze wet sprake is van een samenvoeging met een andere school
als bedoeld in artikel 115.
ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET PRIMAIR ONDERWIJS BES
De Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, in de begripsomschrijving van het begrip «personeel», onderdeel b, wordt
«artikelen 37, 39, 40, 58, 64 en 111,» vervangen door «artikelen 37, 39, 40, 58 en
64,».
B
In artikel 25, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 131, eerste lid, onderdeel
a» vervangen door «artikel 125, eerste lid, onderdeel a».
C
In artikel 28, vierde lid, wordt «artikel 119, derde lid» vervangen door «artikel
99, derde lid».
D
Artikel 66 komt te luiden:
Artikel 66. Algemene bepalingen bekostiging scholen
1. Het Rijk bekostigt openbare en de bijzondere scholen met in achtneming van deze titel,
met uitzondering van afdeling 3.
2. Geen bekostiging vindt plaats indien leerlingen van verschillende scholen al dan
niet van hetzelfde bevoegd gezag gezamenlijk onderwijs ontvangen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter
uitvoering van het eerste lid. Deze algemene maatregel van bestuur bevat in ieder
geval een regeling van de termijnen waarbinnen besluiten moeten worden genomen.
E
Artikel 67 komt te luiden:
Artikel 67. Aanvullende middelen
1. Onze Minister kan aanvullende middelen ter beschikking stellen die niet strekken
tot bekostiging van het onderwijs, bedoeld in deze wet, wet, of de schoolbegeleiding
ten behoeve daarvan, maar direct of indirect nodig zijn voor de uitvoering van het
onderwijs of voor de bevordering van deelname aan het onderwijs.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van
het eerste lid.
3. De titels 4.1 en 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 4,5, 9 en
10 van de Wet overige OCW- subsidies zijn op dit artikel van toepassing.
F
Artikel 68 komt te luiden:
Artikel 68. Grondslag bekostiging zorg leerlingen met specifieke onderwijsbehoefte
1. Het Rijk bekostigt openbare en bijzondere scholen voor zorg voor leerlingen met een
specifieke onderwijsbehoefte. Deze bekostiging is verwerkt in de bedragen, bedoeld
in artikel 100.
2. Onze Minister kan aan een of meer scholen extra bekostiging verstrekken voor de zorg
voor leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
ter uitvoering van het eerste en tweede lid.
G
Artikel 70, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b, wordt «artikel 103, tweede lid» vervangen door «artikel 104, eerste
lid».
2. In onderdeel c, wordt «artikel 108» vervangen door «artikel 103».
H
In hoofdstuk 1, titel III, vervallen de afdelingen 4 tot en met 7, met uitzondering
van de artikelen 106, 120 en 121.
I
Na artikel 96 wordt in afdeling 3 een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 97. Exploitatie schoolgebouw
1. Het bevoegd gezag, dan wel het openbaar lichaam dat eigenaar is van een schoolgebouw,
zorgt voor het deel van de exploitatie waarop de bekostiging, bedoeld in artikel 99,
tweede lid, aanhef en onderdelen d, e en j, betrekking heeft.
2. Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat eigenaar is van een schoolgebouw,
kan met het bestuurscollege overeenkomen dat het openbaar lichaam het in het eerste
lid bedoelde deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk
verzorgt.
3. Het bevoegd gezag dat eigenaar is van een schoolgebouw kan met een bevoegd gezag
dat gebruikmaakt van dat schoolgebouw overeenkomen dat het laatstgenoemde bevoegd
gezag een deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk
verzorgt.
4. Indien het openbaar lichaam eigenaar is van het schoolgebouw, kan het bevoegd gezag
van een bijzondere school met het openbaar lichaam overeenkomen dat het bevoegd gezag
het deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk verzorgt.
5. Het bevoegd gezag zorgt voor het deel van de exploitatie waarop de bekostiging, bedoeld
in artikel 99, tweede lid, aanhef en onderdeel f, g en i, betrekking heeft.
J
Artikel 106 wordt verplaatst naar afdeling 3 en vernummerd tot artikel 98.
K
In hoofdstuk 1, titel III, wordt na afdeling 3 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 4. GRONDSLAG BEKOSTIGING
Artikel 99. Bekostiging scholen
1. De bekostiging van een school is bestemd voor kosten voor personeel en exploitatie
van die school.
2. De bekostiging van de scholen wordt in ieder geval verstrekt voor de kosten van:
a. de salarissen, toelagen, uitkeringen en vergoedingen voor het personeel;
b. personeel op grond van voorschriften bij of krachtens de Ambtenarenwet BES;
c. de bijdragen voor het pensioen voor het personeel en dat van de nagelaten betrekkingen;
d. het onderhoud van het gebouw en het terrein;
e. het energie- en waterverbruik;
f. de middelen;
g. de administratie, het beheer en het bestuur;
h. de loopbaanoriëntatie en -begeleiding;
i. de schoonmaak van het gebouw en het terrein; en
j. de publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van belastingen ter zake van onroerende
zaken.
3. Het bevoegd gezag wendt met in achtneming van het eilandelijk zorgplan de bekostiging
aan voor de kosten, bedoeld in het tweede lid.
4. Het bevoegd gezag kan de bekostiging mede aanwenden voor de kosten, bedoeld in het
tweede lid, van:
a. een andere school;
b. een school voor voortgezet onderwijs;
c. een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, en
d. het expertisecentrum onderwijszorg.
5. Het bevoegd gezag beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
van de school is verzekerd.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering
van het eerste lid.
7. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het door het bevoegd
gezag uitzetten van gelden, het aangaan van geldleningen en het aangaan van verbintenissen
voor financiële producten.
Artikel 100. Hoogte bekostiging scholen
1. Onze Minister stelt jaarlijks de bekostiging voor een school vast.
2. De bekostiging voor een school bestaat uit een bedrag per school en een bedrag per
leerling.
3. Onze Minister kan extra bekostiging toekennen. Bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur worden regels gesteld over de gevallen waarin, de voorwaarden waaronder
en het bedrag dat aan extra bekostiging kan worden toegekend. In ieder geval wordt
extra bekostiging toegekend vanwege de geïsoleerde ligging van een school en het prijspeil
van Sint Eustatius en Saba.
4. Onze Minister stelt de hoogte van de bedragen, bedoeld in het tweede en derde lid,
zodanig vast dat zij voldoet aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden
verkerende school.
5. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks de bedragen, bedoeld in het tweede en
derde lid, vastgesteld en worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de hoogte
van de bekostiging wordt berekend.
6. De bedragen, bedoeld in het tweede en derde lid, gelden voor het kalenderjaar volgend
op het tijdstip van de vaststelling.
7. Bij de vaststelling of tussentijdse aanpassing van de bedragen, bedoeld in het eerste
en vijfde lid, worden loon- en prijsontwikkelingen verwerkt, tenzij de toestand van
's Rijks financiën zich daartegen verzet.
Artikel 101. Bekostiging bij samenvoeging
1. In geval van samenvoeging van basisscholen, waarbij een of meer basisscholen worden
opgeheven en sprake is van een minimale instroom van leerlingen in de samengevoegde
basisschool, wordt de bekostiging, bedoeld in artikel 100, eerste lid, van alle betrokken
basisscholen gehandhaafd tot het einde van het kalenderjaar waarin de basisscholen
zijn samengevoegd.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de samenvoeging,
bedoeld in het eerste lid, waaronder in ieder geval de minimale instroom.
Artikel 102. Teldatum aantal leerlingen
1. Bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 100, eerste
lid, gaat Onze Minister uit van het aantal leerlingen van de school op 1 februari
van het voorafgaande kalenderjaar.
2. Voor een school die voor het eerst wordt bekostigd gaat Onze Minister bij het bepalen
van de bekostiging, bedoeld in artikel 100, eerste lid:
a. voor de resterende maanden van het kalenderjaar waarin de school wordt geopend, uit
van het aantal leerlingen op 1 oktober volgende op de opening en
b. voor het daaropvolgende kalenderjaar, uit van het aantal leerlingen van de school
op 1 februari volgende op de opening.
3. In geval van samenvoeging van scholen, bedoeld in artikel 101, eerste lid, gaat Onze
Minister bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 100,
eerste lid, uit van het aantal leerlingen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen,
voor elke school vastgesteld volgens het eerste lid.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering
van het eerste lid tot en met het derde lid.
Artikel 103. Aanvullende bekostiging bij bijzondere ontwikkelingen
1. In geval van bijzondere ontwikkelingen in het basisonderwijs, kan Onze Minister in
aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 100, bekostiging verstrekken.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van de
aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid.
3. Onze Minister kan een bekostigingsplafond instellen voor de aanvullende bekostiging,
bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld
over de verdeling.
Artikel 104. Aanvullende bekostiging bij bijzondere omstandigheden
1. In geval van bijzondere omstandigheden, kan Onze Minister voor een school in aanvulling
op de bekostiging, bedoeld in de artikelen 100 en 103, bekostiging verstrekken.
2. De bekostiging vindt plaats:
a. op aanvraag van het bevoegd gezag;
b. indien nodig, onder het opleggen van verplichtingen aan het bevoegd gezag;
c. voor een bepaalde periode.
3. De aanvraag wordt niet eerder ingediend dan 16 weken voorafgaand aan het kalenderjaar
waarin de bijzondere omstandigheden zich zullen voordoen en niet later dan in het
kalenderjaar waarin die omstandigheden zich hebben voorgedaan.
4. Onze Minister beslist binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag. Onze Minister
kan deze termijn eenmaal met ten hoogste 28 weken verlengen.
5. Onze Minister kan een bekostigingsplafond instellen voor de aanvullende bekostiging,
bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld
over de verdeling.
L
In hoofdstuk 1, titel III, wordt na afdeling 4 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 5. LICHAMELIJKE OEFENING EN EILANDELIJK BELEID
§ 1. Lichamelijke oefening
Artikel 105. Grondslag bekostiging lichamelijke oefening
1. Het bestuurscollege stelt na overleg met de bevoegde gezagen van de niet door het
openbaar lichaam in stand gehouden scholen het aantal uren per week vast dat per groep
leerlingen ten hoogste:
a. ter beschikking wordt gesteld in een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening,
of
b. voor bekostiging voor de exploitatie van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke
oefening in aanmerking komt.
2. Het aantal uren, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op ten minste twee
uren.
3. Het bestuurscollege stelt de hoogte vast van:
a. de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, onder b, en
b. de bekostiging voor de vaste kosten van de exploitatie van een ruimte voor lichamelijke
oefening waarvan de eigendom berust bij het bevoegd gezag van een niet door het openbaar
lichaam in stand gehouden school.
4. De hoogte van de bekostiging, bedoeld in het derde lid, kan verschillend worden vastgesteld,
afhankelijk van de oppervlakte van de ruimte, alsmede tussen ruimten voor de exploitatie
waarvan op grond van de onderwijswetgeving bekostiging wordt verleend en ruimten waarvoor
dat niet het geval is.
Artikel 106. Bekostiging door openbaar lichaam aan bevoegd gezag
1. Het openbaar lichaam verstrekt jaarlijks aan het bevoegd gezag van een niet door
het openbaar lichaam in stand gehouden school dat eigenaar is van een ruimte voor
het onderwijs in lichamelijke oefening:
a. een bedrag dat wordt bepaald ingevolge artikel 105, en
b. voor zover het gebruik van die ruimte ontoereikend is een overeenkomstig het tweede
lid vastgesteld bedrag.
2. Voor zover geen ruimte ter beschikking is gesteld als bedoeld in artikel 105, eerste
lid onderdeel a, verstrekt het openbaar lichaam jaarlijks aan het bevoegd gezag van
een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat geen eigenaar is van
een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening een bedrag dat wordt bepaald
ingevolge artikel 105, eerste lid onderdeel b, en derde lid onder a.
§ 2. Eilandelijk beleid
Artikel 107. Eilandelijk beleid als openbaar lichaam zelf geen openbare scholen in
stand houdt of als openbare scholen ontbreken
1. Indien in een openbaar lichaam uitsluitend een of meer andere rechtspersonen dan
het openbaar lichaam openbare scholen in stand houdt of houden of openbare scholen
ontbreken en het openbaar lichaam uitgaven wil doen voor het onderwijs aan die scholen
welke niet door het Rijk worden bekostigd, stelt de eilandsraad bij eilandsverordening
een regeling daarvoor vast en zijn de artikelen 109 tot en met 113 niet van toepassing.
2. De regeling, bedoeld in het eerste lid, maakt geen onderscheid tussen openbaar en
bijzonder onderwijs en voorziet in een behandeling van scholen naar dezelfde maatstaf.
3. De regeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval de voorzieningen die
door het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school
kunnen worden aangevraagd en de aanvraagprocedure.
4. De eilandsraad kan besluiten dat het bestuurscollege de regeling, bedoeld in het
eerste lid, tijdelijk kan aanvullen met nieuwe voorzieningen. De aanvulling wordt
binnen een week aan de bevoegde gezagsorganen van de niet door het openbaar lichaam
in stand gehouden scholen gezonden. Binnen 12 weken na de totstandkoming van de aanvulling
wordt deze voorgelegd aan de eilandsraad en besluit de eilandsraad over de bekrachtiging
ervan. Indien de eilandsraad niet binnen 12 weken heeft besloten, wordt de aanvulling
gelijk gesteld met een aanvulling die is bekrachtigd. Een afwijzing van de aanvulling
door de eilandsraad heeft geen gevolgen voor aanvragen waarop reeds is besloten of
die reeds zijn ingediend en die voorzieningen betreffen waarop de aanvulling betrekking
heeft.
5. Artikel 7, eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES is van overeenkomstige
toepassing op de regeling, bedoeld in het eerste lid, een wijziging daarvan, of de
aanvulling, bedoeld in het vierde lid, die door de eilandsraad is bekrachtigd.
6. Het bestuurscollege maakt jaarlijks in een van overheidswege uitgegeven blad of een
dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze, een overzicht
bekend van voorzieningen die zijn toegekend op grond van de regeling, bedoeld in het
eerste lid.
Artikel 108. Eilandelijk beleid als openbaar lichaam zelf openbare scholen in stand
houdt
1. Indien een openbaar lichaam zelf een of meer openbare scholen in stand houdt en hij
uitgaven wil doen voor het onderwijs aan die scholen welke niet door het Rijk worden
bekostigd, kan de eilandsraad daarvoor bij eilandsverordening een regeling vaststellen.
2. Artikel 107, tweede tot en met zesde lid, is van toepassing.
M
In hoofdstuk 1, titel III, wordt na afdeling 5 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 6. OVERSCHRIJDING EN BETALING
§ 1. Overschrijdingsregeling
Artikel 109. Overschrijdingsbedrag
1. Indien een openbaar lichaam voor een of meer door hem in stand gehouden scholen meer
uitgaven doet dan door het Rijk worden bekostigd, wordt met inachtneming van deze
paragraaf aan het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden
scholen om de vijf jaar een overschrijdingsbedrag verstrekt.
2. Indien een openbaar lichaam vanaf een tijdstip binnen een periode van vijf jaar als
bedoeld in het eerste lid, geen school in stand houdt, wordt, in afwijking van die
volzin, het overschrijdingsbedrag toegekend uiterlijk 31 december van het kalenderjaar
dat volgt op dat tijdstip waarop het openbaar lichaam niet langer een school in stand
houdt.
3. Het bestuurscollege kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een niet door
het openbaar lichaam in stand gehouden school besluiten dat met betrekking tot een
of meer scholen van dat bevoegd gezag uitgaven die het openbaar lichaam doet voor
een door hem in stand gehouden school buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen
van de bedragen, bedoeld in de artikelen 110 en 111.
Artikel 110. Voorschot overschrijding
1. Het bestuurscollege stelt jaarlijks vast in welke mate het voor de door het openbaar
lichaam in stand gehouden scholen meer dan wel minder uitgaven zal doen dan door het
Rijk worden bekostigd. Deze vaststelling geschiedt voor het komende begrotingsjaar
en het resterende deel van het vijfjarig tijdvak, bedoeld in artikel 109, eerste lid.
2. Indien voor het komende begrotingsjaar meer uitgaven zullen worden gedaan dan door
het Rijk worden bekostigd, verleent het bestuurscollege in dat begrotingsjaar aan
het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen
een voorschot op het te verwachten overschrijdingsbedrag, bedoeld in artikel 109,
eerste lid.
3. Indien uit het besluit van het bestuurscollege, bedoeld in het eerste lid, blijkt
dat de hiervoor bedoelde meeruitgaven in de resterende jaren van het vijfjarig tijdvak
geheel of ten dele worden gecompenseerd door minder uitgaven, wordt hiermee rekening
gehouden bij de bepaling van de hoogte van het voorschot.
4. Indien uit de jaarlijkse voorlopige vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel
111, eerste lid, blijkt dat, in afwijking van hetgeen is vastgesteld bij het besluit
van het bestuurscollege, bedoeld in het eerste lid, meer uitgaven zijn gedaan dan
door het Rijk worden bekostigd, verleent het bestuurscollege alsnog een voorschot
aan het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen.
5. Bij de bepaling van de hoogte van het voorschot, bedoeld in het vierde lid, is het
derde lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 111. Vaststelling overschrijdingsbedrag
1. Indien een openbaar lichaam een of meer scholen in stand houdt, stelt het bestuurscollege
jaarlijks voorlopig vast:
a. het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 115, derde lid, die in het voorafgaande
kalenderjaar zijn uitgegeven;
b. het totaal van de ontvangsten, bedoeld in de artikelen 99, 100, 103 en 104, in het
voorafgaande kalenderjaar;
c. een staat van voorzieningen die zijn ingesteld voor de door het openbaar lichaam in
stand gehouden scholen.
2. Indien het openbaar lichaam een deel van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid,
aanhef en onder b, toevoegt aan een voorziening, wordt dat deel aangemerkt als een
uitgave als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.
3. Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden
buiten beschouwing gelaten de uitgaven en ontvangsten voor:
a. de administratie, het beheer, het bestuur, bedoeld in artikel 99, tweede lid, onderdeel
g, en
b. de exploitatie van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening.
4. Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid onderdeel a, worden
buiten beschouwing gelaten de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten van bedragen
die door derden zijn betaald en de uitgaven voor de voorzieningen waarvoor het bevoegd
gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school op grond van
de regeling, bedoeld in artikel 108, eerste lid, een aanvraag bij het openbaar lichaam
kon indienen en wel gedurende de periode waarvoor een dergelijke aanvraag kon worden
gedaan.
5. Bij het vaststellen van de bedragen bedoeld in het eerste lid, onder c, mogen voorzieningen
die volgens de desbetreffende rijksbekostiging een afschrijvingstermijn van ten minste
20 jaar hebben, over ten hoogste 20 jaar worden aangemerkt als jaarlijkse uitgaven
op grond van rente op basis van een fictieve lening met een looptijd van ten hoogste
20 jaar en een lineaire aflossing.
6. Indien het openbaar lichaam een deel van de bekostiging voor uitgaven overdraagt
aan een ander bevoegd gezag, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld
in het eerste lid, onderdeel a. Indien door een ander bevoegd gezag een deel van de
bekostiging aan het openbaar lichaam wordt overgedragen, wordt dat deel aangemerkt
als een ontvangst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
7. Om de vijf jaar stelt het bestuurscollege voorlopig vast het totaal van de vastgestelde
uitgaven en ontvangsten in de voorafgaande vijf kalenderjaren, zoals in het eerste
tot en met zesde lid is aangegeven. Indien de uitgaven hoger zijn dan de ontvangsten,
bepaalt het bestuurscollege tevens het bedrag van de overschrijding. Indien een openbaar
lichaam vanaf een tijdstip binnen een periode van vijf jaar als bedoeld in de eerste
volzin geen school in stand houdt, stelt het bestuurscollege in afwijking van die
volzin zo spoedig mogelijk na dat tijdstip voorlopig vast het totaal van de vastgestelde
uitgaven en ontvangsten in het aan dat tijdstip voorafgaande deel van de periode van
vijf jaar, zoals in het eerste tot en met zesde lid is aangegeven.
8. Na sluiting van de rekening van het openbaar lichaam stelt het bestuurscollege de
in het eerste en zevende lid bedoelde bedragen, zo nodig gewijzigd, vast. In het geval,
bedoeld in het zevende lid, tweede volzin, drukt het bestuurscollege vervolgens het
bedrag van de overschrijding uit in een percentage van het totaal van de ontvangsten,
bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d. Het percentage wordt afgerond tot twee
decimalen. Afronding naar beneden vindt plaats indien de derde decimaal kleiner is
dan 5, en naar boven indien deze decimaal ten minste 5 bedraagt.
Artikel 112. Vaststelling overschrijdingsbedrag voor een niet door het openbaar lichaam
in stand gehouden school
1. In het jaar volgend op de definitieve vaststelling, bedoeld in artikel 111, achtste
lid, wordt het overschrijdingsbedrag vastgesteld waarop het bevoegd gezag van een
niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school, die gedurende een of meer
jaren van het desbetreffende tijdvak in het openbaar lichaam was gevestigd, aanspraak
heeft.
2. Het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld door het
percentage, bedoeld in artikel 111, achtste lid, te vermenigvuldigen met het totaal
van de ontvangsten van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school
dat is gebaseerd op de bedragen die krachtens de artikel 99 voor het desbetreffende
tijdvak zijn vastgesteld, met dien verstande dat bij het vaststellen van het totaal
van de ontvangsten, bedoeld in voorgaande volzin, buiten beschouwing blijven de ontvangsten,
bedoeld in artikel 99, tweede lid, onderdeel g, en de exploitatie van de ruimte voor
het onderwijs in lichamelijke oefening.
3. Indien aan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden
school een deel van de bekostiging is overgedragen door een ander bevoegd gezag, wordt
bij het vaststellen van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het tweede lid,
tweede volzin, dat deel bij genoemde school wel en bij de school van laatstgenoemd
bevoegd gezag niet aangemerkt als ontvangsten.
4. Indien een openbaar lichaam voor een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden
school het deel van de kosten, bedoeld in artikel 99, tweede lid, onderdelen d, e
en j, betrekking hebben, geheel of gedeeltelijk verzorgt, wordt een overeenkomstig
deel van de ontvangsten in mindering gebracht op het totaal van de ontvangsten voor
de betrokken school waarover ingevolge het eerste lid het overschrijdingsbedrag wordt
vastgesteld.
5. Indien een openbaar lichaam gedurende een gedeelte van het desbetreffende tijdvak
een of meer scholen in stand houdt, wordt voor het vaststellen van het overschrijdingsbedrag,
bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van het totaal van de ontvangsten van een niet
door het openbaar lichaam in stand gehouden school over een overeenkomstig gedeelte
van het desbetreffende tijdvak.
Artikel 113. Mededeling en beroep
1. Aan het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen
wordt een afschrift gezonden van de besluiten van het bestuurscollege tot vaststelling
van de mate waarin meer dan wel minder uitgaven worden gedaan, bedoeld in artikel
110, eerste lid, tot verlening van het voorschot, bedoeld in artikel 110, tweede of
derde lid, en tot voorlopige en definitieve vaststelling van het overschrijdingsbedrag,
bedoeld in artikel 111, zevende en achtste lid. Daarbij is opgenomen een staat van
voorzieningen als bedoeld in artikel 111, eerste lid onderdeel d, waarin per kalenderjaar
wordt aangegeven het verloop van de toevoegingen en de onttrekkingen aan de voorzieningen.
2. De toezending geschiedt binnen twee weken na de dag waarop het bestuurscollege een
besluit als bedoeld in het eerste lid heeft genomen.
3. In afwijking van artikel 55 van de Wet administratieve rechtspraak BES kan het bevoegd
gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school tegen de in
het eerste lid bedoelde besluiten beroep instellen bij de Rijksvertegenwoordiger.
De artikelen 54 en 55 van de Wet administratieve rechtspraak BES zijn van overeenkomstige
toepassing.
N
In hoofdstuk 1, titel III, wordt in afdeling 6 (nieuw) na artikel 113 (nieuw) een
paragraaf toe gevoegd, luidende:
§ 2. Betaling
O
De artikelen 120 en 121 worden verplaatst naar afdeling 6 (nieuw), paragraaf 2 (nieuw)
en worden vernummerd tot de artikelen 114 en 115.
P
In artikel 117 (nieuw) wordt «artikel 122, eerste en tweede lid» vervangen door «artikel
116, eerste en tweede lid».
Q
In artikel 118 (nieuw), derde lid, en artikel 119 (nieuw), tweede lid, wordt «artikel
122, derde lid» vervangen door «artikel 116, derde lid».
R
In artikel 129 (nieuw) wordt in het vierde lid «artikel 131» vervangen door «125».
S
In hoofdstuk 1, titel III, worden de afdelingen 8 tot en met 11 vernummerd tot de
afdelingen 7 tot en met 10 en worden de artikelen 122 tot en met 163 vernummerd tot
de artikelen 116 tot en met 156.
T
De artikelen 164 tot en met 166 vervallen.
U
De artikelen 167 tot en met 168 worden vernummerd tot de artikelen 157 tot en met
166.
V
In artikel 140, eerste lid, wordt «titel III, afdelingen 1, 2, 4 tot en met 6, afdeling
7, paragrafen 2, 3, 6 en 7, en afdeling 8, paragraaf 1,» vervangen door «titel III,
afdelingen 1, 2, 4 tot en met 6 en 7, paragraaf 1».
W
In artikel 144, eerste en tweede lid, vervalt «voor de materiële instandhouding».
X
In artikel 156 (nieuw), onderdeel c, wordt «artikel 122, eerste lid» vervangen door
«artikel 116, eerste lid».
ARTIKEL IV. WIJZIGING WET OP HET VOORGEZET ONDERWIJS
De Wet op het Voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 17a, achtste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel h komt te luiden:
h. de wijze waarop wordt vastgesteld of sprake is van een meer dan gemiddelde toename
van het aantal ingeschreven leerlingen met een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring in
de zin van artikel 40, achtste lid, en in de zin van artikel 40, twaalfde lid, van
de Wet op de expertisecentra, bij de aan het samenwerkingsverband deelnemende scholen
voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in
de periode na 1 februari, en hoe deze scholen hierin tegemoet worden gekomen. De leerlingen
in de zin van artikel 40, zestiende lid, van de Wet op de expertisecentra, blijven
buiten beschouwing.
2. De onderdelen i en j vervallen.
B
De artikelen 84 tot en met 87 komen als volgt te luiden:
Artikel 84. Bekostiging lichte ondersteuning samenwerkingsverband
1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor leerwegondersteunend
onderwijs, praktijkonderwijs en regionale ondersteuning. De bekostiging is een bedrag
per leerling.
2. Artikel 79, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Het aantal leerlingen voor de bekostiging voor leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld
in het eerste lid, wordt bepaald door:
a. het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband
dat is ingeschreven als leerling die leerwegondersteunend onderwijs ontvangt uit te
drukken in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen
in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
b. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven
op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar
voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
4. Het aantal leerlingen voor de bekostiging voor praktijkonderwijs, bedoeld in het
eerste lid, wordt bepaald door:
a. het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband
dat is ingeschreven als leerling op een school voor praktijkonderwijs uit te drukken
in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen in
het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
b. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven
op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar
voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
5. De bekostiging voor regionale ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit
bedrag per leerling die is ingeschreven op een school of vestiging in het gebied van
het samenwerkingsverband.
6. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt, was aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs op een
vestiging in het gebied van het samenwerkingsverband die bekostigd is op grond van
artikel 70 of artikel 17a1, tweede lid, wordt een bedrag in mindering gebracht op
de bekostiging van het samenwerkingsverband.
7. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een vestiging voor praktijkonderwijs
in het gebied van het samenwerkingsverband, wordt een bedrag in mindering gebracht
op de bekostiging van het samenwerkingsverband.
8. Bij ministeriële regeling worden de bedragen, bedoeld in het eerste, vierde, vijfde
en zesde lid vastgesteld.
Artikel 85. Vermindering bekostiging bij uitputting lichte ondersteuning samenwerkingsverband
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 84, vierde lid, de bekostiging
van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 84, eerste lid, overschrijdt, wordt
het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering
gebracht op de bekostiging van alle scholen, waarvan een of meer vestigingen zijn
gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband.
2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, dat in mindering wordt gebracht wordt bepaald
per school op basis van het leerlingenaantal op 1 oktober voorafgaand aan het jaar
waarover de bekostiging plaatsvindt, van de desbetreffende vestiging of vestigingen
in het gebied van het samenwerkingsverband, met uitzondering van de leerlingen bedoeld
in artikel 84, vijfde en zesde lid.
Artikel 86. Bekostiging zware ondersteuning samenwerkingsverband
1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor de inrichting van de
ondersteuningsstructuur en de ondersteuningsvoorzieningen voor de zware ondersteuning.
De bekostiging bestaat uit een bedrag per leerling
2. Onze Minister gaat bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in het
eerste lid, uit van het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan
het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt op de vestigingen van de scholen die
op 1 januari zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband.
3. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks het bedrag, bedoeld in het eerste lid,
vastgesteld.
4. Voor elke leerling die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal
onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, wordt een bedrag in mindering
gebracht op de bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van
artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar heeft verklaard
tot het voortgezet speciaal onderwijs.
5. Het bedrag, bedoeld in het derde lid, is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring
opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met één van de bedragen
die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
6. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen opgenomen in residentiële
instellingen aan die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt staan ingeschreven op een school op basis van een samenwerkingsovereenkomst
als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, met dien
verstande dat het bedrag, bedoeld in artikel 117, zevende lid, van die wet in mindering
wordt gebracht op de bekostiging van:
a. het samenwerkingsverband:
1°. dat verantwoordelijk is voor de bekostiging tijdens de inschrijving op een school
voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend
tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, indien de leerling onmiddellijk
voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling was ingeschreven op een school
voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of
2°. waartoe de vestiging van de school behoort waar de leerling was ingeschreven en bekostigd
voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling, of
b. het samenwerkingsverband in het gebied waar de leerling woont, indien de leerling
onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling niet was ingeschreven
en bekostigd op een school of, niet of niet op basis van een toelaatbaarheidsverklaring
was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
7. De artikelen 82 en 83 zijn van overeenkomstige toepassing op het samenwerkingsverband.
Artikel 87. Vermindering bekostiging bij uitputting bekostiging zware ondersteuning
samenwerkingsverband
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 86, vierde lid, bekostiging
van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 86, eerste lid, overschrijdt, wordt
het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering
gebracht op de bekostiging van alle scholen waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen
in het gebied van het samenwerkingsverband.
2. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school bepaald op basis van
het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
C
Artikel 88 vervalt.
ARTIKEL V. WIJZIGING WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.4., eerste lid, wordt «artikel 180» vervangen door «artikel 185».
B
In artikel 7a.1., onderdeel b, wordt «artikel 176f van de Wet op het primair onderwijs,
artikel 141 van de Wet primair onderwijs BES, artikel 162i van de Wet op de expertisecentra»
vervangen door «artikel 175 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 135 van de
Wet primair onderwijs BES, artikel 155 van de Wet op de expertisecentra».
C
In artikel 7a.2. wordt «artikel 176g van de Wet op het primair onderwijs, artikel
142 van de Wet primair onderwijs BES, artikel 162j van de Wet op de expertisecentra»
vervangen door «artikel 176 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 136 van de
Wet primair onderwijs BES, artikel 156 van de Wet op de expertisecentra».
ARTIKEL VI. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS
In artikel 7.1.4, tweede lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs
wordt «artikel 180» vervangen door «artikel 185».
ARTIKEL VII. WIJZIGING WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT
De Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel e, wordt «artikelen 176e, eerste lid, en 176g, eerste lid,
van de Wet op het primair onderwijs, 162h, eerste lid, en 162j, eerste lid, van de
Wet op de expertisecentra», vervangen door «artikelen 174, eerste lid, en 176, eerste
lid, van de Wet op het primair onderwijs, 154, eerste lid, en 155, eerste lid, van
de Wet op de expertisecentra».
B
In artikel 3, tweede lid, onder a, wordt «artikel 164 van de Wet op het primair onderwijs,
artikel 129 van de Wet primair onderwijs BES, artikel 146 van de Wet op de expertisecentra»
vervangen door «artikel 155 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 123 van de
Wet primair onderwijs BES, artikel 133 van de Wet op de expertisecentra».
C
In artikel 15h, tweede lid, en artikel 15i, vijfde lid, wordt «artikel 167» vervangen
door «artikel 160».
D
Artikel 24c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «artikel 178a, tweede en zevende lid, van de Wet op het primair
onderwijs, en artikel 164a, leden 2a en 2b, van de Wet op de expertisecentra» vervangen
door «artikel 182, tweede en zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel
161, leden 2a en 2b, van de Wet op de expertisecentra».
b. In onderdeel b wordt «artikel 164a, tweede lid, lid 2a, lid 2b, en achtste lid, van
de Wet op de expertisecentra» vervangen door «artikel 161, tweede lid, lid 2a, lid
2b, en achtste lid, van de Wet op de expertisecentra»
c. In de onderdelen c en e wordt «artikel 164a, leden 2a en 2b» vervangen door «artikel
161, leden 2a en 2b».
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «artikel 178a, tweede en zevende lid» vervangen door «artikel
184, tweede en zevende lid».
b. In onderdeel b wordt «artikel 164a, tweede en achtste lid» vervangen door «artikel
161, tweede en achtste lid».
E
In artikel 24f, het eerste zeventiende lid, wordt «de artikelen 118, tiende lid, en
132, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs en de artikelen 85b, derde lid,
en 89a, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «artikel
124 van de Wet op het primair onderwijs en de artikelen 86, derde lid, van de Wet
op het voortgezet onderwijs».
ARTIKEL VIII. WIJZIGING WET MEDEZEGGENSCHAP OP SCHOLEN
A
In artikel 8, tweede lid, onderdeel c, wordt «artikel 171 van de Wet op het primair
onderwijs, artikel 157 van de Wet op de expertisecentra» vervangen door «artikel 165
van de Wet op het primair onderwijs, artikel 141 van de Wet op de expertisecentra».
B
In artikel 12, tweede lid, wordt «artikel 120, vierde lid» vervangen door «artikel
122, vierde lid».
ARTIKEL IX. WIJZIGING WET KINDEROPVANG
De Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.50a wordt «artikelen 167 en 167a» vervangen door «artikelen 160 en 161».
B
In artikel 1.72 wordt «artikel 167» vervangen door «artikel 160».
ARTIKEL X. WIJZIGING ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1 wordt in de zinsnede over de Wet op het primair onderwijs «artikel 140,
tweede lid» vervangen door «artikel 128, tweede lid» en wordt in de zinsnede over
de Wet op de expertisecentra «artikel 134, vierde lid» vervangen door «artikel 123,
vierde lid».
2. Artikel 2, de zinsnede over de Wet op de expertisecentra, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a, wordt «titel IV: de afdelingen 2 en 8» vervangen door «titel IV:
de afdelingen 2 en 7».
b. Onderdeel b, komt als volgt te luiden: b. de artikelen 118 en 168.
3. Artikel 2, de zinsnede over de Wet op het primair onderwijs, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b, wordt «titel IV: de afdelingen 2 en 9» vervangen door «titel IV:
de afdelingen 2 en 8».
b. Onderdeel c komt als volgt te luiden: c. de artikelen 120 en 189.
c. In onderdeel d wordt «artikel 185, tweede lid, tweede volzin» vervangen door «artikel
193, tweede lid, tweede volzin».
ARTIKEL XI. OVERGANGSBEPALING BEKOSTIGING PERIODE START SCHOOLJAAR TOT INWERKINGTREDING
WET
1. De aanspraak op bekostiging voor het schooljaar dat aanvangt in het kalenderjaar
voorafgaand aan het kalenderjaar waarin deze wet of onderdelen daarvan in werking
treedt, eindigt met ingang van de inwerkingtreding van deze wet.
2. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt in die periode verstrekt op grond
van:
a. de artikelen 120, 129, 132 van de Wet op het primair onderwijs;
b. de artikelen 117 en 124 van de Wet op de expertisecentra;
c. de artikelen 101 en 110 van de Wet primair onderwijs BES;
d. artikel 85b van de Wet op het voortgezet onderwijs;
zoals deze artikelen luidden de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.
3. Bij ministeriële regeling worden voor de periode tussen de aanvang van het schooljaar
en de inwerkingtreding van deze wet de bedragen vastgesteld waarop de aanspraak, bedoeld
in het eerste lid, betrekking heeft.
ARTIKEL XII. SAMENLOOP MET WET VOORTGEZET ONDERWIJS 20XX
Indien het bij koninklijke boodschap van 4 oktober 2019 ingediende voorstel van wet
houdende regels over het voortgezet onderwijs (Wet voortgezet onderwijs 20xx) tot
wet is of wordt verheven en artikel 13.5, eerste lid, van die wet:
a. eerder in werking treedt of is getreden dan artikel III van deze wet, wordt deze
wet gewijzigd:
Artikel IV van deze wet komt te luiden:
ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN DE WET VOORTGEZET ONDERWIJS 2020
De Wet voortgezet onderwijs 20xx wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.47, achtste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel h komt te luiden:
h. de wijze waarop wordt vastgesteld of sprake is van een meer dan gemiddelde toename
van het aantal ingeschreven leerlingen met een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring in
de zin van artikel 40, achtste lid, en in de zin van artikel 40, twaalfde lid, van
de WEC, bij de aan het samenwerkingsverband deelnemende scholen voor voortgezet speciaal
onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in de periode na 1 februari,
en hoe deze scholen hierin tegemoet worden gekomen. De leerlingen in de zin van artikel
40, zestiende lid, van de WEC, blijven buiten beschouwing.
2. De onderdelen i en j vervallen.
B
Artikel 5.13. Bekostiging lichte ondersteuning samenwerkingsverband
1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor leerwegondersteunend
onderwijs, praktijkonderwijs en regionale ondersteuning. De bekostiging is een bedrag
per leerling.
2. Artikel 79, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Het aantal leerlingen voor de bekostiging voor leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld
in het eerste lid, wordt bepaald door:
a. het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband
dat is ingeschreven als leerling die leerwegondersteunend onderwijs ontvangt uit te
drukken in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen
in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
b. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven
op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar
voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
4. Het aantal leerlingen voor de bekostiging voor praktijkonderwijs, bedoeld in het
eerste lid, wordt bepaald door:
a. het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband
dat is ingeschreven als leerling op een school voor praktijkonderwijs uit te drukken
in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen in
het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
b. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven
op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar
voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
5. De bekostiging voor regionale ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit
bedrag per leerling die is ingeschreven op een school of vestiging in het gebied van
het samenwerkingsverband.
6. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt, was aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs op een
vestiging in het gebied van het samenwerkingsverband die bekostigd is op grond van
artikel 4.8 of artikel 2.48, tweede lid, wordt een bedrag in mindering gebracht op
de bekostiging van het samenwerkingsverband.
7. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een vestiging voor praktijkonderwijs
in het gebied van het samenwerkingsverband, wordt een bedrag in mindering gebracht
op de bekostiging van het samenwerkingsverband.
8. Bij ministeriële regeling worden de bedragen, bedoeld in het eerste, vierde, vijfde
en zesde lid vastgesteld.
Artikel 5.14. Vermindering bekostiging bij uitputting lichte ondersteuning samenwerkingsverband
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 5.13, vijfde en zesde lid,
de bekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 5.13, eerste lid,
overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze
Minister in mindering gebracht op de bekostiging van alle scholen, waarvan een of
meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband.
2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, dat in mindering wordt gebracht wordt bepaald
per school op basis van het leerlingenaantal op 1 oktober voorafgaand aan het jaar
waarover de bekostiging plaatsvindt, van de desbetreffende vestiging of vestigingen
in het gebied van het samenwerkingsverband, met uitzondering van de leerlingen bedoeld
in artikel 5.13, vijfde en zesde lid.
Artikel 5.15. Bekostiging zware ondersteuning samenwerkingsverband
1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor de inrichting van de
ondersteuningsstructuur en de ondersteuningsvoorzieningen voor de zware ondersteuning.
De bekostiging bestaat uit een bedrag per leerling.
2. Onze Minister gaat bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in het
eerste lid, uit van het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan
het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt op de vestigingen van de scholen die
op 1 januari zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband.
3. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks het bedrag, bedoeld in het eerste lid,
vastgesteld.
4. Voor elke leerling die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal
onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, wordt een bedrag in mindering
gebracht op de bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van
artikel 40, twaalfde lid, van de WEC toelaatbaar heeft verklaard tot het voortgezet
speciaal onderwijs.
5. Het bedrag, bedoeld in het derde lid, is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring
opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met één van de bedragen
die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
6. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen opgenomen in residentiële
instellingen aan die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt staan ingeschreven op een school op basis van een samenwerkingsovereenkomst
als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WEC, met dien verstande dat het bedrag,
bedoeld in artikel 117, zevende lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de
bekostiging van:
a. het samenwerkingsverband:
1°. dat verantwoordelijk is voor de bekostiging tijdens de inschrijving op een school
voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend
tot cluster 3 of 4, bedoeld in de WEC, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand
aan de opname in de residentiële instelling was ingeschreven op een school voor voortgezet
speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of
2°. waartoe de vestiging van de school behoort waar de leerling was ingeschreven en bekostigd
voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling, of
b. het samenwerkingsverband in het gebied waar de leerling woont, indien de leerling
onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling niet was ingeschreven
en bekostigd op een school of, niet of niet op basis van een toelaatbaarheidsverklaring
was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de WEC.
7. De artikelen 5.9 en 5.10 zijn van overeenkomstige toepassing op het samenwerkingsverband.
Artikel 5.16. Vermindering bekostiging bij uitputting bekostiging zware ondersteuning
samenwerkingsverband
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 5.15, vierde lid, bekostiging
van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 5.15, eerste lid, overschrijdt, wordt
het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering
gebracht op de bekostiging van alle scholen waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen
in het gebied van het samenwerkingsverband.
2. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school bepaald op basis van
het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
C
Artikel 5.17 vervalt.
b. later in werking treedt dan deze wet, wordt de Wet voortgezet onderwijs 20xx als
volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.47, achtste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel h komt te luiden:
h. de wijze waarop wordt vastgesteld of sprake is van een meer dan gemiddelde toename
van het aantal ingeschreven leerlingen met een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring in
de zin van artikel 40, achtste lid, en in de zin van artikel 40, twaalfde lid, van
de WEC, bij de aan het samenwerkingsverband deelnemende scholen voor voortgezet speciaal
onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in de periode na 1 februari,
en hoe deze scholen hierin tegemoet worden gekomen. De leerlingen in de zin van artikel
40, zestiende lid, van de WEC, blijven buiten beschouwing.
2. De onderdelen i en j vervallen.
B
Artikel 5.13. Bekostiging lichte ondersteuning samenwerkingsverband
1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor leerwegondersteunend
onderwijs, praktijkonderwijs en regionale ondersteuning. De bekostiging is een bedrag
per leerling.
2. Artikel 79, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Het aantal leerlingen voor de bekostiging voor leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld
in het eerste lid, wordt bepaald door:
a. het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband
dat is ingeschreven als leerling die leerwegondersteunend onderwijs ontvangt uit te
drukken in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen
in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
b. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven
op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar
voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
4. Het aantal leerlingen voor de bekostiging voor praktijkonderwijs, bedoeld in het
eerste lid, wordt bepaald door:
a. het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband
dat is ingeschreven als leerling op een school voor praktijkonderwijs uit te drukken
in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen in
het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
b. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven
op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar
voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
5. De bekostiging voor regionale ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit
bedrag per leerling die is ingeschreven op een school of vestiging in het gebied van
het samenwerkingsverband.
6. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt, was aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs op een
vestiging in het gebied van het samenwerkingsverband die bekostigd is op grond van
artikel 4.8 of artikel 2.48, tweede lid, wordt een bedrag in mindering gebracht op
de bekostiging van het samenwerkingsverband.
7. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een vestiging voor praktijkonderwijs
in het gebied van het samenwerkingsverband, wordt een bedrag in mindering gebracht
op de bekostiging van het samenwerkingsverband.
8. Bij ministeriële regeling worden de bedragen, bedoeld in het eerste, vierde, vijfde
en zesde lid vastgesteld.
Artikel 5.14. Vermindering bekostiging bij uitputting lichte ondersteuning samenwerkingsverband
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 5.13, vijfde en zesde lid,
de bekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 5.13, eerste lid,
overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze
Minister in mindering gebracht op de bekostiging van alle scholen, waarvan een of
meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband.
2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, dat in mindering wordt gebracht wordt bepaald
per school op basis van het leerlingenaantal op 1 oktober voorafgaand aan het jaar
waarover de bekostiging plaatsvindt, van de desbetreffende vestiging of vestigingen
in het gebied van het samenwerkingsverband, met uitzondering van de leerlingen bedoeld
in artikel 5.13, vijfde en zesde lid.
Artikel 5.15. Bekostiging zware ondersteuning samenwerkingsverband
1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor de inrichting van de
ondersteuningsstructuur en de ondersteuningsvoorzieningen voor de zware ondersteuning.
De bekostiging bestaat uit een bedrag per leerling
2. Onze Minister gaat bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in het
eerste lid, uit van het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan
het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt op de vestigingen van de scholen die
op 1 januari zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband.
3. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks het bedrag, bedoeld in het eerste lid,
vastgesteld.
4. Voor elke leerling die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal
onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, wordt een bedrag in mindering
gebracht op de bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van
artikel 40, twaalfde lid, van de WEC toelaatbaar heeft verklaard tot het voortgezet
speciaal onderwijs.
5. Het bedrag, bedoeld in het derde lid, is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring
opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met één van de bedragen
die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
6. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen opgenomen in residentiële
instellingen aan die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
de bekostiging plaatsvindt staan ingeschreven op een school op basis van een samenwerkingsovereenkomst
als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WEC, met dien verstande dat het bedrag,
bedoeld in artikel 117, zevende lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de
bekostiging van:
a. het samenwerkingsverband:
1°. dat verantwoordelijk is voor de bekostiging tijdens de inschrijving op een school
voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend
tot cluster 3 of 4, bedoeld in de WEC, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand
aan de opname in de residentiële instelling was ingeschreven op een school voor voortgezet
speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of
2°. waartoe de vestiging van de school behoort waar de leerling was ingeschreven en bekostigd
voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling, of
b. het samenwerkingsverband in het gebied waar de leerling woont, indien de leerling
onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling niet was ingeschreven
en bekostigd op een school of, niet of niet op basis van een toelaatbaarheidsverklaring
was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de WEC.
7. De artikelen 5.9 en 5.10 zijn van overeenkomstige toepassing op het samenwerkingsverband.
Artikel 5.16. Vermindering bekostiging bij uitputting bekostiging zware ondersteuning
samenwerkingsverband
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 5.15, vierde lid, bekostiging
van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 5.15, eerste lid, overschrijdt, wordt
het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering
gebracht op de bekostiging van alle scholen waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen
in het gebied van het samenwerkingsverband.
2. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school bepaald op basis van
het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
C
Artikel 5.17 vervalt.
ARTIKEL XIII. INWERKINGTREDING
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
ARTIKEL XIV. CITEERTITEL
Deze wet wordt aangehaald als: Wet vereenvoudiging bekostiging po.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Krol | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.