Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake vaststelling van de begrotingsstaat van het Defensiematerieelbegrotingsfonds voor het jaar 2021
35 570 K Vaststelling van de begrotingsstaat van het Defensiematerieelbegrotingsfonds voor het jaar 2021
Nr. 4
                   VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
            
Vastgesteld 16 oktober 2020
De vaste commissie voor Defensie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel
                  van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met
                  de daarop gegeven antwoorden.
               
De vragen zijn op 29 september 2020 voorgelegd aan de Minister van Defensie. Bij brief
                  van 15 oktober 2020 zijn ze door de Minister van Defensie beantwoord.
               
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
                  het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
               
De voorzitter van de commissie, Aukje de Vries
De adjunct-griffier van de commissie, Mittendorff
1.
Wanneer zal de munitievoorraad op het juiste niveau zijn om te kunnen voldoen aan
                        de eerste hoofdtaak? Betekent dit dat Defensie op dit moment nog niet kan voldoen
                        aan eerste hoofdtaak, de bescherming van het eigen en bondgenootschappelijke grondgebied?
4.
Klopt het dat de voorraden munitie tot op heden niet berekend zijn op het kunnen voldoen
                        aan de eerste hoofdtaak?
Hoewel met het versterken van de inzetvoorraden voor de tweede hoofdtaak een significante
                  stap gezet is deze kabinetsperiode, is verdere groei noodzakelijk om voldoende munitie
                  te hebben voor de eerste hoofdtaak en hiermee te kunnen voldoen aan de NAVO-norm.
                  De NAVO vraagt de lidstaten de inzetvoorraden te dimensioneren op deze eerste hoofdtaak.
                  Zoals aan uw Kamer in de «Verzamelbrief versterking voorraden» (Kamerstuk 27 830, nr. 268, d.d. 19 oktober 2018) is gemeld, wordt hiertoe het Beleidskader Inzetvoorraden (BKI)
                  geactualiseerd. Op basis van dit geactualiseerde beleid stelt Defensie vervolgens
                  nieuwe normen vast voor de operationele assortimenten. Een inventarisatie van de bestaande
                  voorraden voor de hoofdtaken laat vervolgens zien waar tekorten bestaan.
               
Verdere doorgroei van inzetvoorraden richting de «eerste hoofdtaak norm» is een onderdeel
                  van het bewegen in de richting van de NAVO-norm van 2% BBP. Een gefaseerde doorgroei
                  van inzetvoorraden is daarbij wenselijk, ook omdat de industrie voor hoogtechnologische
                  kapitale munitie niet eenvoudig de bestaande productielijnen kan opschalen.
               
2.
Kunt u nader ingaan op het feit dat de voorzien-in keten bij Defensie onder druk staat,
                        en dat complexiteit en schaarste aan benodigde kennis en capaciteit leiden tot vertragingen?
                        Kunt u daarbij specifiek ook ingaan op de gevolgen hiervan voor het project vervanging
                        onderzeebootcapaciteit? Kan Defensie de gekozen verwervingsstrategie wel aan?
3.
Welke kennis en capaciteit zijn dermate schaars dat zij tot vertragingen leiden? Speelt
                        dit ook in het proces rond de aanschaf van de nieuwe onderzeeboten?
Zoals ook in het Defensieprojectenoverzicht (Kamerstuk 27 830, nr. 313) is aangegeven, investeert Defensie in het herstellen, moderniseren en versterken
                  van de krijgsmacht, ook op het gebied van materieel. Het aantal projecten dat Defensie
                  uitvoert is hierdoor sterk toegenomen, evenals de investeringsquote en de aangegane
                  verplichtingen. Dit leidt tot een algemene hoge belasting van de voorzien-in keten,
                  zoals op de inkoopcapaciteit. Daarnaast is er sprake van een verhoogde vraag naar
                  specifieke kennis, zoals over munitie of Chemische Biologische Radiologische en Nucleaire
                  aspecten, die slechts beperkt beschikbaar is, zowel bij het bedrijfsleven en bij kennisinstellingen
                  als bij Defensie. Ook is de productiecapaciteit van sommige leveranciers beperkt,
                  hetgeen bijvoorbeeld bij munitie tot lange levertijden kan leiden. Tevens heeft de
                  uitbraak van COVID-19 een impact op de uitvoering van projecten.
               
Zoals in de B-brief (Kamerstuk 34 225, nr. 24) is aangegeven helt de balans voor de kennis en informatie over de ontwikkeling,
                  engineering en bouw van onderzeeboten (en alles wat daarmee samenhangt) tussen Defensie
                  en de kandidaat-werven over in de richting van de industrie. Bij een verwervingsvoorbereiding
                  in concurrentie heeft Defensie de mogelijkheid om de informatie van meerdere aanbieders
                  te vergelijken om genoemde onbalans te ondervangen. Ook zal Defensie extern capaciteit
                  inhuren, bijvoorbeeld van kennisinstellingen, om de kennis en kunde in de eigen organisatie
                  aan te vullen. Defensie wil vanaf 2028 de Walrusklasse vervangen door een nieuwe capaciteit.
                  De verwervingsvoorbereidingsfase loopt op schema en naar verwachting wordt de D-brief
                  in 2022 aan uw Kamer aangeboden waarna tot gunning van een contract kan worden overgegaan.
               
5.
Bij artikel 1 Defensiebreed materieel is in 2021 102,6% juridisch verplicht. Hoe kan
                        meer dan 100% van de uitgave juridisch verplicht zijn?
Dit heeft te maken met meerjarige investeringen het kas-verplichtingen stelsel. In
                  dit stelsel wordt aangegeven wat in een jaar juridisch verplicht wordt, terwijl in
                  de praktijk van investeringsprojecten dit bedrag in latere jaren wordt uitgegeven.
                  Daardoor is een hoger percentage juridisch verplicht mogelijk. In 2021 is sprake van
                  een overschrijding van de verplichtingenruimte. Dit leidt echter niet tot een overschrijding
                  van het beschikbare budget in latere jaren, omdat Defensie in het uitvoeringsjaar
                  stuurt op de uitgaven (en dus niet op de verplichtingen waarvan de uitgaven in verschillende
                  jaren vallen), zodat deze binnen het beschikbare budget blijven.
               
6.
Wat verklaart het grote verschil in uitgaven van de jaren 2022 en 2023 bij artikel 1
                        Defensiematerieel?
Investeringsuitgaven kennen door hun aard niet jaarlijks een gelijkmatig verloop.
                  In het DMF wordt gewerkt met over- en onderprogrammering. In de eerste jaren van het
                  DMF tellen de investeringen op tot een hoger bedrag dan het daadwerkelijke budget
                  (overprogrammering). Vanaf 2027 telt het totaal van het investeringsprogramma op tot
                  een lager bedrag dan het daadwerkelijke budget (onderprogrammering). Omdat de ervaring
                  van eerdere jaren leert dat het risico op vertragingen groot is, onder andere als
                  gevolg van onvoorziene externe factoren, worden in de eerste jaren meer projecten
                  gepland dan totaal aan budget beschikbaar is in een jaar. Door met deze overprogrammering
                  te werken wordt zoveel als mogelijk getracht te voorkomen dat vertragingen bij individuele
                  projecten leiden tot onderrealisatie van het beschikbare budget. Zie voor nadere duiding
                  het DMF 2021 (2. Defensiematerieelagenda, p. 10).
               
Het verschil tussen 2022 en 2023 wordt voornamelijk verklaard door een lagere overprogrammering
                  in 2022, waardoor meer ruimte ontstaat in het uitgavenkader van dat jaar. Daarnaast
                  wordt in 2022 voor € 47 miljoen meer aan projecten in opdracht gegeven dan in 2023.
               
7.
De «verwerving defensiebreed materieel» in artikel 1 Defensiebreed betreft ook de
                        uitgaven aan de Kustwacht Nederland en Kustwacht Caribisch gebied. Gaat het hier alleen
                        om materieel of ook om personele kosten?
De uitgaven aan Kustwacht Nederland en Kustwacht Caribisch gebied betreffen de verwervings-
                  en instandhoudingsuitgaven aan nieuwe en bestaande materieelprojecten. De personele
                  uitgaven zitten niet in het DMF, maar in de reguliere defensiebegroting (voor beide
                  Kustwachtorganisaties onder artikel 2 Koninklijke Marine). Momenteel is bij Defensie
                  een onderzoek gaande om te bezien of de personele uitgaven van de uitvoerende organisaties
                  (met betrekking tot verwerving, ontwikkeling, instandhouding en afstoting van materieel,
                  IT en infrastructuur en vastgoed) overgeheveld kunnen worden naar het DMF. In 2021
                  en 2022 wordt daarmee proefgedraaid om te zien wat de gevolgen zijn voor de bedrijfsvoering.
                  Na deze periode wordt bezien of er voldoende informatie beschikbaar is en of het wenselijk
                  wordt geacht om deze kosten op te nemen in het DMF.
               
8.
Waarom zijn de projecten in de realisatiefase aangaande het Defensie Operationeel
                        Kleding Systeem (DOKS) en de Defensiebrede vervanging van operationele wielvoertuigen
                        (DVOW) commercieel vertrouwelijk?
In de realisatiefase van een project valt zowel de verwervingsvoorbereidingsfase (D-fase)
                  als de uitvoering van een project. In deze fase vinden ook de voorbereidingen voor
                  de contractuele verplichting(en) plaats. Hierdoor kunnen projecten in de realisatiefase
                  nog commercieel vertrouwelijk zijn. Op het moment dat de commerciële vertrouwelijkheid
                  van het beschikbare projectbudget voor het project niet langer gewaarborgd hoeft te
                  worden, wordt de financiële reeks opgenomen.
               
Zoals opgenomen in het DPO 2020 (Kamerstuk 27 830, nr. 313), is de projectvoortgang van het DOKS vertraagd door een kort geding in de gunningsfase.
                  De Kamer is hierover op 6 augustus jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk 27 830, nr. 310). Omdat de gunningsfase opnieuw wordt doorlopen en het contract nog niet is gesloten,
                  zijn de financiële gegevens commercieel vertrouwelijk.
               
Het project DVOW bestaat uit meerdere deelprojecten. Het contract van het DVOW-deelproject
                  (militaire dieselquads) is recent getekend. Doordat begrotingsstukken zoals het DMF
                  op een eerder moment worden vastgesteld dan het DPO, zijn deze financiële gegevens
                  nog niet openbaar gemaakt in het DMF. In het DPO 2020 dat een latere standdatum heeft
                  dan het DMF zijn deze gegevens wel opgenomen op pagina 14 en 29. Het totaal projectbudget
                  bedraagt 1,618 miljard euro.
               
9.
In 2021 wordt er geen munitie meer aangekocht ten behoeve van de aanvulling van inzetvoorraden.
                        Worden voorraden via een andere jaarlijkse post standaard bijgevuld?
Het project «Munitie t.b.v. aanvulling inzetvoorraden» is eind 2020 gerealiseerd en
                  wordt vervolgens afgesloten. Verdere doorgroei van de inzetvoorraad munitie wordt
                  gerealiseerd binnen lopende projecten als onderdeel van de «aanvulling munitievoorraden
                  fase 2» (Kamerstuk 27 830, nr. 265, d.d. 19 oktober 2018). Zie ook het antwoord op vraag 1 en 4.
               
10.
Wordt er alleen voor de Nederlandse Defensie kleding gemaakt of ook voor andere krijgsmachten?
                        In het tweede geval, voor welke krijgsmachten?
11.
Verkoopt Defensie ook kleding aan huursoldaten?
Defensie schaft kleding en persoonsgebonden uitrusting aan voor de Nederlandse krijgsmacht.
                  In het kader van de Belgisch Nederlandse samenwerking (BeNeSam) voorziet zowel het
                  project DOKS als het interim-pakket naast de Nederlandse Krijgsmacht ook de Belgische
                  marine van gevechtskleding (Kamerstuk 27 830, nr. 310, d.d. 6 augustus jl.). Defensie koopt door middel van categoriemanagement voor de
                  rijksoverheid (inclusief deel assortiment voor Defensie) bedrijfskleding in.
               
12.
Hoe wordt berekend hoeveel financiële middelen nodig zijn voor kennis en innovatie?
De instandhouding van de defensiespecifieke kennisbasis geschiedt door financiering
                  van onderzoek door Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijke
                  onderzoek (TNO), Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) en Maritiem Research
                  Institute Netherlands (MARIN). De omvang van deze uitgaven berust op de kennisbehoefte
                  van de krijgsmacht en defensieorganisatie. Deze wordt om de paar jaar vastgesteld
                  ten behoeve van de leidende beleidsdocumenten in dezen, de Defensienota en de Strategische
                  Kennis- en Innovatie Agenda. De feitelijke toekenning van middelen is onderdeel van
                  voornoemde bredere afwegingskader. In aanvulling daarop zijn er uitgaven aan contractonderzoek.
                  Dat betreft technologieontwikkeling door de centrale Research & Development-organisatie
                  en de krijgsmachtonderdelen, meestal gekoppeld aan kennisplannen. Verder beschikt
                  Defensie met de Europese Defensie Agentschap-norm over een concreet richtsnoer voor
                  uitgaven aan onderzoek en technologieontwikkeling (Research & Technology). Deze norm
                  gaat er vanuit dat ten minste twee procent van een defensiebegroting aan R&T moet
                  worden besteed om de krijgsmacht van de nodige kennis en technologieën te voorzien.
                  Zoals opgenomen in de begroting, is de verwachting dat in 2021 1,2% van het Defensiebudget
                  aan R&T wordt besteed.
               
De uitgaven aan innovatie betreffen het stimuleren, experimenten en opschalen van
                  innovaties. Dat gebeurt deels met vaste en deels met fluctuerende budgetten. De vaste
                  uitgaven betreffen het stimuleren van innovatie, op basis van daartoe ontwikkelde
                  instrumenten zoals de Defensie Innovatie Competitie. De fluctuerende uitgaven betreffen
                  kort-cyclisch innoveren, waarbij de beschikbaarheid van middelen leidend is.
               
13.
Onder welk begrotingsartikel vallen de nieuw aangekochte MQ-9 Reaper drones?
De nieuw aangekochte MQ-9 Reaper drones zijn in het DMF onder artikel 4 luchtmaterieel
                  opgenomen.
               
14.
Waarom ontvangt Defensie vanaf 2023 inkomsten bij Artikel 4 Luchtmaterieel?
Het betreft hier de geraamde ontvangsten uit het motorenonderhoud voor buitenlandse
                  luchtmachten aan de F135-motor van de F-35 bij het Logistiek Centrum Woensdrecht.
               
15.
Waarom is de juridische verplichting voor infrastructuur en vastgoed exclusief de
                        jaarovereenkomst tussen het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en Defensie?
De jaaropdracht aan het RVB wordt jaarlijks aan het begin van het jaar getekend en
                  verplicht. Hierdoor worden de uitgaven en verplichtingen allebei in 2021 verantwoord,
                  wat overeenkomt met het grootste deel van de uitgaven die het Rijksvastgoedbedrijf
                  met de markt verplicht. Op 1 januari 2021 zit dit nog niet in de verplichtingenstand
                  van 22,2%, omdat de verplichting op dit moment formeel nog niet is aangegaan. Deze
                  verplichting voor de opdracht vanuit Defensie aan het RVB wordt aangegaan begin 2021.
               
16.
Wordt bij de block upgrade van de NH90, naast nieuwe sensoren, communicatiemiddelen
                        en bewapening, ook rekening gehouden met eventuele vroege slijtage, roest of corrosie?
De introductie van de NH90 helikopter in Nederland is nog niet afgerond. Een onderdeel
                  van deze introductie is namelijk het retrofitprogramma om alle airframes op een minimumstandaard
                  te brengen. Dit programma is in 2013 gestart en omvat maatregelen om de helikopter
                  onder meer corrosiebestendiger te maken, waardoor de NH90 voldoet aan de eisen uit
                  het contract. Dit programma omvat preventieve en correctieve maatregelen, waaronder
                  maatregelen ter bestrijding van corrosie aan de NH90. U bent hierover via het DPO
                  over geïnformeerd. De kosten hiervan die terug te leiden zijn op ontwerpfouten worden
                  onder voorwaarden door de industrie (NHI) gedragen.
               
Daarnaast bestaat er de block upgrade. Net als bij andere wapensystemen wordt voor de NH90 een instandhoudingsprogramma
                  voorzien. In de behoeftestellingsfase voor dit programma wordt beschouwd welke aanpassingen
                  aan de helikopter nodig zijn om de operationele relevantie en de vliegwaardigheid
                  te waarborgen voor de verdere levensduur van het toestel.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, voorzitter van de vaste commissie voor Defensie - 
              
                  Mede ondertekenaar
F.H. Mittendorff, adjunct-griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.