Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 589 Wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Ziektewet teneinde het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer leidend te maken bij de toets op de re-integratie inspanningen door het UWV
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Inleiding en doel
Werkgevers zijn verplicht om aan zieke werknemers minimaal 70% van het loon door te
betalen: gedurende een periode van 104 weken (verder als twee jaar aangeduid)1, tenzij het contract van de werknemer eerder eindigt. Daarnaast hebben werkgevers
en hun zieke werknemers re-integratieverplichtingen om werknemers terug te laten keren
in het arbeidsproces (onder andere als gevolg van de Wet verbetering poortwachter).
Werkgevers, met name kleine werkgevers, ervaren deze verplichtingen als zwaar. Dat
heeft ook nadelen voor werknemers, omdat zij daardoor minder snel een vast contract
aangeboden krijgen. Om tegemoet te komen aan de werkgevers die knelpunten ervaren
is bij brief van 20 december 20182 een pakket aan maatregelen voorgesteld dat de loondoorbetalingsverplichtingen makkelijker,
duidelijker en goedkoper maakt. De ontslagbescherming voor werknemers van twee jaar
bij ziekte blijft daarbij ongewijzigd. Het gaat om maatregelen die aansluiten bij
de behoeften van kleine werkgevers. Tegelijk profiteren ook (middel)grote werkgevers
van een groot deel van de voorstellen. Eén van de voorstellen is het leidend maken
van het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer bij de
toets op de re-integratie-inspanningen (RIV-toets) door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
(UWV). Het onderhavige wetsvoorstel regelt dat dit advies niet meer door UWV wordt
beoordeeld bij de RIV-toets. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 september
2021.
In paragraaf 2 zijn de knelpunten die werkgevers bij loondoorbetaling bij ziekte ervaren
beschreven. In paragraaf 3 is de voorgestelde aanpassing uitgewerkt. In paragraaf
4 worden achtereenvolgens de algemene effecten, de administratieve lasten en de meer
specifieke financiële effecten behandeld. Voorafgaand aan de artikelsgewijze toelichting
worden in paragraaf 5 de ontvangen commentaren en adviezen behandeld.
2. Knelpunten voor werkgevers bij loondoorbetaling bij ziekte
Zoals hierboven gesteld, hebben werkgevers financiële en re-integratieverplichtingen als werknemers ziek zijn. Sinds de invoering van de Wet verbetering
poortwachter in 2002 wordt een actieve houding van de werknemer en werkgever verwacht
wat betreft herstel en re-integratie. In eerste instantie is de re-integratie gericht
op terugkeer binnen het eigen bedrijf (spoor één re-integratie). Als re-integratie
bij de eigen werkgever niet meer lukt kijken werkgever en werknemer of het werk bij
een andere werkgever hervat kan worden (spoor twee re-integratie). Na twee jaar ziekte
beoordeelt UWV of de werkgever en de werknemer samen voldoende re-integratie-inspanningen
hebben verricht (de RIV-toets). Als UWV oordeelt dat dat niet het geval is, kan UWV
de loondoorbetalingsperiode van de werkgever met maximaal een jaar verlengen (loonsanctie).
Uit onderzoek3 blijkt dat werkgevers over het algemeen begrip hebben voor het feit dat ze het loon
van zieke werknemers doorbetalen. Toch ervaren werkgevers knelpunten. De knelpunten
bij loondoorbetaling bij ziekte kunnen op basis van drie thema’s worden benoemd. Ten
eerste ervaren kleine werkgevers de re-integratieverplichtingen als disproportioneel.
Kleine werkgevers staan voor dezelfde verplichtingen en kosten als grote werkgevers.
In de praktijk zien grote werkgevers meer mogelijkheden om aan de verplichtingen te
voldoen4. Ook wordt de balans in verantwoordelijkheden tussen werkgever en werknemer als scheef
ervaren5.
Ten tweede ervaren werkgevers onzekerheid. Met name kleine en middelgrote werkgevers
hebben doorgaans weinig ervaring met langdurig zieke werknemers. Het is als werkgever
moeilijk in te schatten wanneer je de re-integratie goed opgepakt hebt. Ook zijn werkgevers
onzeker over de mogelijkheid dat een langdurig zieke werknemer in het eigen bedrijf
terug kan keren. Dit geldt in het bijzonder voor kleine werkgevers die maar één type
werk hebben en dit vaak niet of nauwelijks kunnen aanpassen aan de functionele beperkingen
van een werknemer. Met name kleine werkgevers geven aan de behoefte te hebben om ontzorgd
te worden. Daarbij denken zij ook aan hulp bij het vormgeven van re-integratie tweede
spoor6. Daarnaast willen werkgevers op het advies van deskundigen kunnen vertrouwen. Zelfs
als het advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de zieke werknemer wordt
opgevolgd, kan een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting worden opgelegd
van maximaal 52 weken, indien UWV de inschatting van de bedrijfsarts niet deelt. In
de periode 2015–2017 was dit de hoofdreden van 12% van de opgelegde loonsancties7.
Ten slotte ervaren werkgevers een gebrek aan inzicht. Met name kleine werkgevers kiezen
namelijk, door gebrek aan kennis, ervaring en inzicht in de verzekeringsmarkt, niet
altijd voor een private verzuimverzekering die de gewenste en passende ondersteuning
biedt tegen een stabiele premie8. Daarnaast is het voor werkgevers niet altijd inzichtelijk hoe en waarom UWV een
beslissing neemt over het wel of niet opleggen van een loonsanctie bij de toets op
re-integratieverplichtingen na twee jaar ziekte (RIV-toets)9.
Onderhavig wetsvoorstel maakt onderdeel uit van een totaalpakket aan maatregelen om
tegemoet te komen aan de ervaren knelpunten op het gebied van de loondoorbetaling
bij ziekte. Doel van het pakket is een betere balans: de loondoorbetalingsverplichtingen
worden makkelijker, duidelijker en goedkoper.
Voor twee maatregelen is wetswijziging nodig:
1. het leidend maken van het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de
werknemer10 bij de RIV-toets door UWV en
2. een financiële tegemoetkoming voor de loondoorbetalingskosten van in totaal € 450
miljoen per jaar voor werkgevers.
De eerste maatregel met beoogde inwerkingtredingsdatum 1 september 2021 is in dit
wetsvoorstel opgenomen. Het voorstel van een financiële tegemoetkoming voor de loondoorbetalingskosten
van in totaal € 450 miljoen per jaar voor werkgevers wordt in een eigen wetstraject
meegenomen.
Een aantal andere maatregelen zonder noodzakelijke wetswijzigingen completeert het
totaalpakket. De budgettaire gevolgen hiervan zijn met de voorjaarsnota van 2019 aan
de Tweede Kamer medegedeeld:
– Introductie van een MKB-verzuim-ontzorgverzekering per 1 januari 2020 voor de ondersteuning
en ontzorging van vooral kleine werkgevers.
– Cumulatief € 10 miljoen voor kwaliteitsinvestering om te stimuleren dat het medisch
advies van de bedrijfsarts en het medisch oordeel van de verzekeringsarts gebaseerd
zijn op gelijke uitgangspunten. ZonMw heeft hiervoor een opdracht gekregen. Het programma
«Verbetering kwaliteit poortwachtersproces» loopt van 2020 tot en met 202511.
– Verbetering van de transparantie rondom de wijze van RIV-toetsing, onder andere in
afstemming met UWV.
– Verbetering van de communicatie over het thema loondoorbetaling en werkhervatting
bij ziekte, zodat alle betrokken partijen weten waar ze aan toe zijn, in samenwerking
met onder andere het Verbond van Verzekeraars en UWV.
– Versteviging van de rol van de zieke werknemer tijdens de loondoorbetalingsperiode,
doordat deze in het plan van aanpak en bij de eerstejaarsevaluatie zijn visie op het
re-integratietraject moet geven. Deze maatregel zal in een ministeriële regeling nader
worden uitgewerkt.
– Starten van experimenten die als doel hebben inzichtelijk te maken wat wel en wat
niet werkt inzake de verplichting om werknemers, indien nodig, te re-integreren bij
een andere werkgever (tweede spoor re-integratie).
3. Inhoud van het wetsvoorstel
3.1 Algemeen
Bij de aanvraag van een WIA-uitkering door de werknemer dient deze een re-integratieverslag
(RIV) te overleggen. Een re-integratieverslag is een weergave van de ondernomen re-integratie-inspanningen
door werkgever en werknemer. Het gaat om de verplichtingen voor werkgevers tijdens
de loondoorbetalingsperiode en voor werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de
Ziektewet (ZW). Voorafgaande aan de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering
doet UWV de Poortwachterstoets. Doel is om bij ziekte te voorzien in een tijdige en
adequate verzuim- en re-integratieaanpak, waardoor het functioneren van de werknemer in de arbeid zo snel en volledig
mogelijk wordt hersteld en langdurig verzuim en instroom in de Wet WIA wordt voorkomen.
Werkgever en werknemer hebben daarom in de eerste twee ziektejaren het primaat van
verzuimbegeleiding en re-integratie, waarbij zij zich laten ondersteunen door een
arbodienst of bedrijfsarts, en eventueel door andere deskundigen12.
UWV beoordeelt conform de Wet verbetering poortwachter op grond van het re-integratieverslag
of de werkgever en de werknemer samen voldoende re-integratie-inspanningen hebben
verricht, dit is de toetsing van het re-integratieverslag of «RIV-toets». Indien er
geen bevredigend resultaat is behaald, de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn,
daar geen deugdelijke grond voor is en de gebreken hersteld kunnen worden, zal UWV
de verplichting voor de werkgever om het loon door te betalen verlengen met maximaal
52 weken. Dit wordt de loonsanctie genoemd. Voor werknemers die recht hebben op loondoorbetaling,
maar van wie het contract eindigt, dient ook een re-integratieverslag verstrekt te
worden aan UWV. Dit geldt voor werknemers van wie het contract na 10 weken eindigt
na de eerste ziektedag13 en die in dienst zijn bij werkgevers die publiek verzekerd zijn voor de ZW. Indien
UWV oordeelt dat de werknemer en werkgever niet in redelijkheid hebben kunnen komen
tot de verrichte re-integratie-inspanningen, kan er een boete volgen en het ziekengeld
verhaald worden. Dit is de verhaalssanctie.
Zoals beschreven in paragraaf 2, ervaren werkgevers onzekerheid bij de RIV-toets.
Werkgevers zijn op grond van de Wet WIA en de Arbeidsomstandighedenwet verplicht zich
te laten adviseren door een erkende arbodienst of bedrijfsarts bij de begeleiding
van zieke werknemers. De rol van de bedrijfsarts of arbodienst is tweeledig: enerzijds
is hij verantwoordelijk voor een adequate probleemanalyse en anderzijds heeft hij
een adviserende rol inzake de werkhervatting. Op basis van het advies van de bedrijfsarts
of arbodienst richten werkgever en werknemer het re-integratietraject in. Met uitzondering van een arbodienst of bedrijfsarts is het inschakelen
van andere deskundigen niet verplicht. Wanneer werkgever en werknemer van mening verschillen
over de gewenste re-integratie-inspanningen of daarover meer duidelijkheid wensen
kunnen zij een deskundigenoordeel bij UWV vragen.
Tijdens de RIV-toets, aan het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode, kan
een verzekeringsarts van UWV een eigen medisch oordeel geven over de beperkingen en
inzetbaarheid van de werknemer. De bedrijfsarts verantwoordt het medische handelen
en zijn actueel medische oordeel aan het eind van de eerste twee ziektejaren in het
medische deel van het re-integratieverslag. Op basis hiervan is de verzekeringsarts
in staat om zijn beoordeling van de medische aspecten in het kader van de poortwachterstoets
en claimbeoordeling voor de Wet WIA te verrichten. Een verzekeringsarts hoeft niet
in alle gevallen betrokken te worden bij een RIV-toets. Als er medische vragen of
onduidelijkheden zijn, worden deze door de arbeidsdeskundige voorgelegd aan de verzekeringsarts.
Een verzekeringsarts wordt in ieder geval ingeschakeld als de bedrijfsarts een medische
urenbeperking heeft gesteld, als de bedrijfsarts (perioden) van geen re-integratiemogelijkheden
of marginale mogelijkheden aan de orde achtte en als de bedrijfsarts een re-integratiebelemmerend
advies heeft gegeven. Het eigen oordeel van de verzekeringsarts vormt een belangrijk
element in het totaaloordeel van UWV over de re-integratie-inspanningen. Het oordeel
van de verzekeringsarts kan echter afwijken van het advies van de bedrijfsarts over
de belastbaarheid van de werknemer: bij 12% van de opgelegde loonsancties is een verschil
van inzicht tussen bedrijfsarts en verzekeringsarts de hoofdoorzaak van de sanctie14. Een voorbeeld van een medisch verschil van inzicht is als een verzekeringsarts achteraf
concludeert dat een bedrijfsarts ten onrechte stelt dat de werknemer niet over re-integratiemogelijkheden
beschikte. Een werkgever handelde dan naar het advies van de bedrijfsarts en ontplooide
samen met de werknemer geen re-integratieactiviteiten, omdat er sprake was van een
(onterecht) re-integratieblokkerend advies. De regering wil de onzekerheid bij werkgevers
over deze sancties wegnemen en ervoor zorgen dat zij niet enkel aangewezen zijn op
de ingrijpende weg van het aansprakelijk stellen van de bedrijfsarts om financieel
nadeel als gevolg hiervan weg te nemen.
Het voorstel is om het advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer
per 1 september 2021 leidend te maken bij de RIV-toets door UWV. De verzekeringsarts
zal dit advies niet langer beoordelen, wat meer zekerheid geeft aan werkgevers. De
maatregel heeft als gevolg dat de RIV-toets zal berusten op een arbeidskundige beoordeling
van het re-integratieverslag door UWV. De arbeidsdeskundige beoordeelt of werkgever
en werknemer de re-integratie-inspanningen hebben gepleegd die passend zijn bij het
advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer. Op basis van dit
oordeel bepaalt UWV of de inspanningen voldoende zijn geweest of dat een verlenging
van de loondoorbetalingsverplichting wordt opgelegd. Het opleggen van loonsancties
blijft mogelijk, maar één van de grondslagen hiertoe vervalt met dit wetsvoorstel.
Loonsancties die een medisch verschil van inzicht tussen bedrijfsarts en verzekeringsarts
als hoofdoorzaak hebben, zullen door de voorgenomen wetswijziging dus niet meer voorkomen.
Voor werknemers heeft het voorstel tot gevolg dat werknemers in die gevallen dan eerder
bij de WIA-claimbeoordeling komen dan in de huidige situatie. Het leidt tot maximaal
één extra jaar minder re-integratie inspanningen. Indien van toepassing krijgen werknemers
dan mogelijk eerder een WIA-uitkering in plaats van een extra jaar loondoorbetaling
of ziekengeld. Dit voorstel is voor werkgevers gewenst en maakt onderdeel uit van
het totaalpakket om mede de balans tussen vaste en flexibele werknemers te herstellen
en vaste contracten aantrekkelijker te maken15. Van belang blijft dat een werknemer tijdens de loondoorbetalingsperiode goed begeleid
wordt in zijn terugkeer naar werk, dat geldt zeker voor de vroegtijdige inzet van
re-integratie. Dat is een taak voor de werkgever, de werknemer zelf en ook voor de
door de werkgever ingehuurde professionals. Naast deze wijziging wordt, zoals bij
paragraaf 2 genoemd, een subsidietraject uitgevoerd van € 10 miljoen ter verbetering
van de kwaliteit van het poortwachtersproces16. In het ZonMw-programma wordt langs verschillende lijnen gewerkt; borging dat de
adviezen en oordelen van bedrijfsartsen en verzekeringsartsen minder van elkaar zullen
verschillen en daarnaast vooral ook het vergroten van de re-integratie kansen van
werknemers.
De sociaal-medische claimbeoordeling voor het recht op een WIA-uitkering blijft (onveranderd)
uitgevoerd worden door de verzekeringsarts van UWV. Als op dat moment blijkt dat het
advies van de bedrijfsarts en het oordeel van de verzekeringsarts van elkaar verschillen,
kan de werknemer onzekerheid ervaren. Werknemers die het tijdens de loondoorbetalingsperiode
niet eens zijn met het advies van de bedrijfsarts over hun belastbaarheid kunnen –
net als nu reeds het geval is – een second opinion aanvragen bij een andere bedrijfsarts.
Ook de mogelijkheid voor werkgevers en werknemers om een deskundigenoordeel aan te
vragen bij UWV blijft bestaan. Om te stimuleren dat het advies van de bedrijfsarts
en het medisch oordeel van de verzekeringsarts gebaseerd zijn op gelijke uitgangspunten
investeert de regering in verdergaande samenwerking tussen de beroepsgroepen. Bovendien
zal de regering de mogelijke verschillen tussen het oordeel van de verzekeringsarts
bij de WIA-claimbeoordeling en het actueel oordeel van de bedrijfsarts in het re-integratieverslag
monitoren. De regering zal de Tweede Kamer jaarlijks informeren in de brief over de
stand van de uitvoering.
Met het voorstel wordt geregeld dat UWV de inschatting van de bedrijfsarts van het
ziektegeval, zoals blijkt uit het re-integratieverslag, als grondslag hanteert voor
de RIV-toets. De beoordeling van UWV op het moment van de RIV-toets strekt zich dus
niet langer uit tot een eigenstandige beoordeling van het ziektegeval, en daarmee
de sociaal-medische belastbaarheid van betrokkene, tijdens de verplichte loondoorbetalingsperiode.
Met de jaarlijkse monitoring zal informatie worden verzameld over het effect van de
wijziging, onder andere door middel van steekproefsgewijs kwalitatief dossieronderzoek.
Op deze manier worden patronen in de verschillen tussen de adviezen en beoordelingen
van bedrijfsartsen in het re-integratieverslag en verzekeringsartsen bij de claimbeoordeling
zo snel mogelijk zichtbaar, bijvoorbeeld in relatie tot bepaalde aandoeningen of in
bepaalde bedrijfstakken. De uitkomsten van de monitoring kunnen reden zijn voor verder
onderzoek en eventueel een basis bieden voor bijsturing om te zorgen dat de verschillen
kleiner worden. Afhankelijk van de situatie kan bijvoorbeeld gedacht worden aan betere
richtlijnen laten ontwikkelen of bijscholing. Daarnaast worden de uitkomsten van de
jaarlijkse monitor als basis gebruikt voor de evaluatie, uiterlijk vier jaar na inwerkingtreding17. Bij deze evaluatie wordt ook het effect van de maatregel op verschillende stakeholders
meegenomen. De evaluatie is mede kwalitatief van aard en zal door een onafhankelijke,
externe organisatie worden uitgevoerd.
3.2 Verhouding tot het EVRM
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) garandeert een
met waarborgen omklede rechtsgang, dit betekent echter niet dat het verdrag voorschrijft
op welke wijze de verdragspartij zijn rechtsgang inricht of welke materiële normen
zij stelt. Met betrekking tot de onderhavige maatregel staat de werknemer in de relatie
tot de werkgever een rechtsgang naar de burgerlijke rechter open. De burgerlijke rechter
is niet gebonden aan de beoordeling van de bedrijfsarts. Bij het vaststellen van het
al dan niet verlengen van de wachttijd in het kader van artikel 25 Wet WIA past dit
wetsvoorstel het toetsingskader aan; tegen een besluit op grond van dit toetsingskader
staat rechtsbescherming open bij de bestuursrechter. Dat bij laatstgenoemde procedure
na de wetswijziging het advies van de bedrijfsarts niet meer ter discussie gesteld
kan worden, is een materiële keuze die binnen de beoordelingsmarge van de wetgever
valt. De voorgestelde wijziging wordt aldus verenigbaar geacht met artikel 6 EVRM.
4. (Financiële) effecten
Onderhavig wetsvoorstel heeft consequenties voor werkgevers, werknemers en de uitvoering.
Hieronder wordt nader ingegaan op deze gevolgen. Daarnaast wordt ingegaan op de financiële
gevolgen en de effecten van regeldruk.
4.1 Gevolgen werkgevers
Deze maatregel neemt de onzekerheid bij werkgevers weg dat zij een loonsanctie opgelegd
krijgen vanwege een verschil in oordeel over de belastbaarheid van de zieke werknemer
tussen de bedrijfsarts van de werkgever en de verzekeringsarts van UWV. Werkgevers
besparen in die gevallen dan een periode van loondoorbetaling of Ziektewet van maximaal
een extra jaar, het verrichten van re-integratie inspanningen in dat maximaal extra
jaar en de verplichtingen die daarbij horen.
4.2 Gevolgen werknemers
UWV kan geen loonsancties meer opleggen die gerelateerd zijn aan het advies van de
bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer. Dit betekent dat werknemers
in die situaties dan mogelijk eerder, indien van toepassing, een WIA-uitkering in
plaats van loon zullen ontvangen, de ontslagbescherming twee jaar blijft in plaats
van maximaal drie jaar en het recht op re-integratie door de werkgever eindigt na
twee in plaats van maximaal drie jaar. Aangezien de verzekeringsarts van UWV de WIA-claimbeoordeling
blijft uitvoeren, kan de werknemer onzekerheid ervaren als dan blijkt dat het advies
van de bedrijfsarts en het oordeel van de verzekeringsarts van elkaar verschillen.
4.3 Financiële effecten voor de Rijksbegroting
Onderstaande tabel toont de financiële effecten van het wetsvoorstel bij een invoeringsdatum
van 1 september 2021.
(mln. euro)
2020
2021
2022
2023
2024
struc
RIV-toets door arbeidsdeskundige van UWV
0
0,25
4,5
8,5
12,5
60
Voor het berekenen van het financiële effect van deze maatregel is het volledig afschaffen
van de loonsanctie als startpunt genomen. Dit zou op basis van twee onderliggende
oorzaken leiden tot hogere uitkeringslasten in de Wet WIA:
1. Maximaal één jaar eerder een WIA-uitkering
Een werkgever wordt bij het opleggen van een loonsanctie verplicht om voor een periode
van maximaal 52 weken het loon door te betalen aan de werknemer. Afschaffen van de
loonsanctie zou dus tot gevolg hebben dat een aantal werknemers maximaal één jaar
eerder de WIA instroomt.
2. Meer instroom in de Wet WIA
De loonsanctie vormt een extra prikkel voor werkgevers om in de eerste twee jaar ziekte
zo goed mogelijk te werken aan de re-integratie van zieke werknemers. Bovendien is
de sanctie zo vormgegeven dat deze de werkgever stimuleert om zich in het loonsanctiejaar
ook nog op re-integratie van de werknemer te richten. Met het vervallen van de loonsanctie
zouden die prikkels wegvallen, waardoor minder werknemers (gedeeltelijk) herstellen
en dus meer mensen de Wet WIA in stromen. Het financiële effect daarvan neemt toe
in de tijd: voor ieder jaar dat mensen in de Wet WIA blijven is er sprake van extra
uitkeringslasten in het betreffende jaar.
In dit wetsvoorstel gaat het echter niet om het volledig afschaffen van de loonsanctie,
maar slechts om het vervallen van één van de gronden: het verschil van inzicht tussen
bedrijfsarts en verzekeringsarts. In de huidige situatie is dit bij 12% van de opgelegde
loonsancties de hoofdoorzaak18. De WIA-uitkeringslasten zullen door dit wetsvoorstel uiteraard minder hard stijgen
dan bij een volledige afschaffing van de loonsanctie. Er blijft sprake van een arbeidskundige
beoordeling van de RIV-toets. Dit resulteert in een verwachte toename van de structurele
WIA-uitkeringslasten als gevolg van dit wetsvoorstel met € 60 miljoen. Dit komt overeen met een
toename van ongeveer 3.500 uitkeringsjaren in de Wet WIA. Deze maatregel maakt onderdeel
uit van het akkoord in december 201819. De budgettaire gevolgen van het voorstel zijn bij voorjaarsnota 2019 verwerkt in
de SZW-begroting. Destijds werd rekening gehouden met invoering per 1 januari 2021.
Bij invoering per 1 september 2021 schuiven de financiële effecten van het voorstel
op. De besparing die hierdoor optreedt, wordt in het voorjaar 2021 verwerkt in de
begroting van SZW.
4.4 Effecten regeldruk
Er zijn geen effecten op de administratieve lasten.
De eenmalige kennisnemingskosten van deze wetswijziging voor werkgevers worden op
€ 1 miljoen geschat. Aangezien werkgevers zoveel mogelijk via de reguliere en voor
hen bekende uitingen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
en UWV worden geïnformeerd zijn de kennisnemingskosten beperkt.
4.5 Effecten uitvoeringskosten
Samenvattend overzicht incidentele/structurele kosten UWV (€ mln.)
De structurele kosten voor de uitvoering door UWV van een RIV-toets zonder betrokkenheid
van een verzekeringsarts en de bezwaarzaken/klachten bedragen € 0,32 miljoen. Uitgangspunt
is dat een verzekeringsarts geen enkele rol meer heeft bij de RIV-toets (ook geen
raadpleging verzekeringsarts door een arbeidsdeskundige). Hierdoor vervalt de benodigde
verzekeringsartsencapaciteit ten behoeve van de RIV-toets. Met het vervallen van een
deel van de loonsancties, vervalt ook het aantal bijbehorende bezwaarzaken bij UWV.
De incidentele kosten voor de implementatie van deze maatregel door UWV tussen 2019–2021
zijn in totaal € 3,2 miljoen. Dit omvat de kosten voor het aanpassen van handboeken,
systemen, klant- en kenniscommunicatie, het volgen van opleidingen en kwaliteitsborging
van arbeidsdeskundigen en projectmanagement. De totale uitvoeringskosten voor UWV
worden binnen de begroting van SZW gedekt.
Vooruitlopend op inwerkingtreding van het wetsvoorstel zijn de kosten tot en met 2020
reeds aan UWV toegekend om te starten met de betreffende werkzaamheden om de invoering
van de wijziging per 1 september 2021 tijdig te laten verlopen.
5. Ontvangen commentaren en adviezen
Het conceptwetsvoorstel heeft opengestaan voor internetconsultatie en is voorgelegd
aan UWV, het Adviescollege toetsing regeldruk en de Inspectie SZW. Op 20 december
2018 zijn de afspraken die het kabinet heeft gemaakt met werkgevers en werknemers
over het alternatieve pakket voor de Regeerakkoordmaatregelen Loondoorbetaling bij
ziekte en WIA naar de Tweede Kamer gestuurd20. Gezien dit akkoord en omdat de voorliggende maatregel geen significante regeldrukgevolgen
heeft voor het MKB, is er geen MKB-toets uitgevoerd op dit wetsvoorstel.
Het conceptwetsvoorstel dat is voorgelegd bestond naast de RIV-maatregel uit twee
andere maatregelen. Bedoeling was de drie maatregelen die wetswijziging behoefden
uit het totale alternatieve pakket samen in één wetsvoorstel te vatten. Ten eerste
het regelen van een financiële tegemoetkoming aan werkgevers van in totaal € 450 miljoen
per jaar in de vorm van een premievermindering per 2021. De tweede maatregel, die
ook niet meer in onderhavig wetsvoorstel is opgenomen, is het gedurende vijf jaar
niet verlagen van het arbeidsongeschiktheidspercentage van WIA-gerechtigden vanwege
inkomsten uit arbeid per 1 juli 2020. Deze twee maatregelen kennen door benodigde
aanpassingen voor de uitvoering nu hun eigen wetstraject.21 Om de wijziging van de RIV-toets geen vertraging te laten oplopen (gezien de beoogde
inwerkingtredingsdatum van 1 september 2021) is deze nu in onderhavig apart wetsvoorstel
opgenomen. In deze paragraaf wordt verder niet ingegaan op de gegeven reacties op
deze twee voorstellen tot wetswijziging.
5.1 Internetconsultatie
Het wetsvoorstel heeft in juni/juli 2019 gedurende vier weken opengestaan voor internetconsultatie.
Het voorstel van de RIV-toets door arbeidsdeskundigen van UWV werd wisselend ontvangen.
Meerdere respondenten waren positief over de invoering van de maatregel en andere
juist negatief.
Er werd aandacht gevraagd voor de positie van de werknemer. De beoordeling door de
verzekeringsarts bij de claimbeoordeling kan anders luiden dan het advies van de bedrijfsarts.
Aan werknemers moet goede voorlichting gegeven worden over de mogelijkheden van het
aanvragen van een second opinion bij een andere bedrijfsarts en een deskundigenoordeel
bij UWV. Als onderdeel van het totaalpakket aan loondoorbetalingsmaatregelen wordt,
zoals in paragraaf 2 genoemd, geïnvesteerd in duidelijke en zichtbare communicatie
over loondoorbetaling bij ziekte. Dit geldt zeker ook voor de rechten van werknemers.
Een respondent gaf aan dat een kwaliteitsintensivering voor de arbeidsdeskundige beoordeling
werd gemist. Ter ondersteuning van de wijziging bij de RIV-toets is cumulatief € 10
miljoen beschikbaar voor kwaliteitsintensivering van het gehele poortwachtersproces.
De drie beroepsgroepen arbeidsdeskundigen, bedrijfsartsen en verzekeringsartsen hebben
daarin een belangrijke rol. Bij de investering wordt in ieder geval gedacht aan een
door deze drie beroepsgroepen gedragen gemeenschappelijk beoordelingskader.
Enkele respondenten wezen op de gewenste onafhankelijkheid en kwaliteit van bedrijfsartsen.
Het ging om opmerkingen als «wie betaalt, bepaalt», vertrouwen in een enkele professional
zonder mogelijkheid van onafhankelijke kwaliteitstoetsing, gebrek aan toezicht op
bedrijfsartsen en het regelen dat bedrijfsartsen zich aan STECR-richtlijnen houden.
Bedrijfsartsen maken gebruik van diverse richtlijnen. Het is aan de professionaliteit
van de bedrijfsarts, om in het individuele geval te bepalen welke richtlijnen er gebruikt
worden. De wetswijziging Arbowet 2017 was gericht op het versterken van de positie
van de bedrijfsarts en met de ingestelde kwaliteitstafel bedrijfsgeneeskunde en verzekeringsgeneeskunde
werken partijen aan kwaliteitsverbetering en professionaliteit.
Tevens opperden meerdere respondenten het idee dat bedrijfsartsen en verzekeringsartsen
meer en eerder overleg over re-integratie van zieke werknemers zouden moeten hebben.
De rol van de bedrijfsarts is in de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar
nader uitgewerkt. De verzekeringsarts van UWV heeft in deze periode, behoudens aangevraagde
deskundigenoordelen ziek/niet ziek, geen rol. De rol van de verzekeringsarts bij de
RIV-toetsing wordt gewijzigd, maar daarvoor in de plaats een uitbreiding naar een
consulterende functie voor verzekeringsartsen tijdens de private twee jaar van ziekte
is niet aan de orde. Een door beroepsgroepen gedragen gemeenschappelijk beoordelingskader
zal de RIV-toetsing door alleen de arbeidsdeskundige vergemakkelijken en naar verwachting
ook leiden tot minder of geen verschillen in sociaal-medische beoordelingen van verzekeringsartsen
en adviezen over belastbaarheid door bedrijfsartsen. Het effect van de wijziging zal
zorgvuldig gemonitord worden.
Meerdere respondenten wezen op de deskundigenoordelen die werknemers (en werkgevers)
bij UWV kunnen aanvragen in de loondoorbetalingsperiode. Deze mogelijkheid blijft
bestaan, ook als de RIV-toets een arbeidskundige beoordeling wordt. Gelet wordt op
de verrichte re-integratie-inspanningen door werkgevers en werknemers.
Een respondent vroeg zich af of de RIV-toets op medische begeleiding in enge zin vervalt.
«Kan UWV na 2021 nog een loonsanctie opleggen als (de bedrijfsarts van) de werkgever
onvoldoende heeft gedaan om de werknemer te activeren om de juiste behandeling te
volgen of af te ronden?» Geregeld wordt dat UWV bij de RIV-toets uitgaat van de weergave
van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte door de bedrijfsarts.
Vanaf 2021 kunnen dus nog steeds loonsancties opgelegd worden als de werkgever of
de werknemer te weinig hebben gedaan aan re-integratie, daar valt werken aan herstel
ook onder.
Een respondent verzocht om een overgangsregime voor de verzuimgevallen vanaf 1 januari
2021 met eerste ziektedag vanaf 1 januari 2019. Deze werknemers vallen onder het nieuwe
regime van RIV-toetsing vanaf 2021 (NB bij de internetconsultatie was de beoogde invoeringsdatum
1 januari 2021). Er wordt geen overgangswetgeving voorgesteld. De maatregel is aangekondigd
in de brief van 20 december 2018. De RIV-toets wordt een puur arbeidskundige beoordeling,
maar de adviezen over de belastbaarheid van zieke werknemers door de bedrijfsartsen
veranderen niet. Bedrijfsartsen blijven hun werk volgens de huidige wettelijke kaders
doen. Wel is het van belang voor een eenduidige RIV-toetsing dat er een gemeenschappelijk
gedragen beoordelingskader komt van de drie beroepsgroepen. Dit vergemakkelijkt de
RIV-toetsing door arbeidsdeskundigen van UWV.
Sommige respondenten waren voorstander van het verkorten van de loondoorbetalingsperiode
(eventueel met een collectieve verzekering voor een bepaalde periode) en een tussentijdse
toets in de eerste twee jaar van ziekte. Dit zijn geen onderdelen van de afspraken
tussen werkgevers, werknemers en het kabinet, en vormen dus ook geen onderdeel van
dit wetsvoorstel. In het regeerakkoord 2017–2021 zijn de volgende maatregelen opgenomen:
het collectiviseren van het tweede ziektejaar voor kleine werkgevers (waarbij ook
een aantal re-integratieverplichtingen door UWV worden overgenomen) en het aanpassen
van de sanctioneringsbevoegdheid van UWV. Deze maatregelen beoogden tegemoet te komen
aan de zorgen van werkgevers over de loondoorbetalingsverplichting. Sociale partners
werden uitgenodigd om binnen de budgettaire kaders met werkbare alternatieven voor
deze maatregelen te komen. Dit heeft geleid tot de afspraken van december 2018, waarbij
het verkorten van de loondoorbetalingsperiode en een soort van tussentijdse toets
geen deel uitmaakt van deze afspraken.
5.2 UWV
UWV gaf aan dat de maatregel uitvoerbaar en handhaafbaar is per 1 januari 202122. Daarbij waren drie voorwaarden van belang. Ten eerste dat er tijdig een door alle
betrokken beroepsverenigingen (arbeidsdeskundigen, verzekeringsartsen en bedrijfsartsen)
gedragen gemeenschappelijk beoordelingskader komt van waaruit bedrijfsartsen hun adviezen
opstellen over de belastbaarheid van zieke werknemers. Hierdoor weten arbeidsdeskundigen
van UWV hoe de adviezen van de bedrijfsartsen over de belastbaarheid van de zieke
werknemers zijn opgesteld. Het Ministerie van SZW heeft een overleg- en werkstructuur
opgezet, waarbij de beschikbare kwaliteitsintensivering van in totaal € 10 miljoen
een grote rol speelt. Het reeds beschikbare inzetbaarheidsprofiel van bedrijfsartsen
wordt samen met de drie beroepsgroepen verder ontwikkeld, geïmplementeerd en mogelijk
ook wetenschappelijk gevalideerd. In de reactie op de uitvoeringstoets is aangegeven
dat een dergelijk beoordelingskader nooit uitontwikkeld is en dat dit proces zodoende
ook zal voortgaan na 1 juli 2020. Daarmee wordt niet bedoeld dat het ontwikkelen van
het nieuwe beoordelingskader op de lange baan wordt geschoven, maar dat dit proces
zorgvuldig plaats zal moeten vinden om ook het benodigde draagvlak en goed gebruik
van het instrument te garanderen. Naar verwachting wordt het nieuwe beoordelingskader
in december 2020 opgeleverd. Daarna is van belang dat het instrument gebruikt gaat
worden en door zo veel mogelijk bedrijfsartsen uniform toegepast wordt. Uiterlijk
in mei 2021 is ten behoeve daarvan een leidraad bij het kader gereed. Vanwege de benodigde
tijd voor opleiding en training van arbeidsdeskundigen die daarop volgt is daarmee
het wetsvoorstel per 1 september 2021 uitvoerbaar. Als tweede voorwaarde noemde UWV
het investeren in de kwaliteit van handelen van de arbeidsdeskundige op het terrein
van de RIV-toets. Dit wordt onderkend en uitvoeringsbudget is hiervoor beschikbaar.
En als derde het regelen van een wettelijke grondslag voor het opvragen van medische
informatie, zodat deze in het kader van de WIA-beoordeling gebruikt kunnen worden.
De WIA-aanvraag blijft vergezeld gaan van alle RIV-stukken en mogelijk aanvullende
(medische) informatie. Op grond van artikel 64, dertiende lid, wordt bij ministeriële
regeling, middels een wijziging van de regeling SUWI, geregeld dat UWV bij de aanvraag
medische gegevens op kan vragen.
UWV wenste in het najaar 2019 te starten met de voorbereidingen voor implementatie
van de RIV-maatregel. De Minister van SZW heeft in oktober 2019, vooruitlopend op
inwerkingtreding van de wetswijziging, toestemming gegeven om te starten met de betreffende
werkzaamheden om de invoering van de RIV-maatregel per 2021 tijdig te laten verlopen.
Hierbij geldt dat geen onomkeerbare stappen gezet kunnen worden.
5.3 Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft een advies uitgebracht over de gevolgen
voor de regeldruk van het conceptwetsvoorstel23. ATR heeft daarbij gekeken naar nut en noodzaak, het bestaan van minder belastende
alternatieven, een werkbare uitvoeringswijze en de volledigheid en juistheid van de
in beeld gebrachte gevolgen voor de regeldruk. Op het voorstel tot wijziging van de
RIV-toets heeft de beschrijving in de toelichting op het conceptwetsvoorstel voor
ATR geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen.
5.4 Inspectie SZW
Het conceptwetsvoorstel en de memorie van toelichting gaven de Inspectie SZW geen
aanleiding tot het maken van opmerkingen bij de toezichtbaarheid.
II. ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN
Onderdeel A (artikel 65)
Bij de aanvraag van een WIA-uitkering dient op grond van het huidige artikel 65 een
re-integratieverslag (RIV) in de zin van artikel 25, derde lid, bijgevoegd te zijn.
Krachtens artikel 65 beoordeelt UWV op grond van dit RIV of de werkgever en werknemer
(of ex-werknemer als de werkgever eigenrisicodrager in de zin van de Ziektewet (ZW)
is) in redelijkheid tot de re-integratie inspanningen hebben kunnen komen, die zijn
verricht.
In artikel 25 zijn de re-integratieverplichtingen neergelegd, die in het kader van
de Wet WIA nageleefd dienen te worden tijdens de periode waarin de zieke werknemer
recht heeft op doorbetaling van zijn loon op grond van artikel 629 van boek 7 van
het Burgerlijk Wetboek. Gelijkluidende verplichtingen gelden op grond van artikel
26, tweede lid, Wet WIA ten aanzien van zieke ex-werknemers als de werkgever eigenrisicodrager
voor de ZW is. Wanneer UWV bij de behandeling van de aanvraag constateert dat de werkgever
en werknemer zonder deugdelijke grond de verplichtingen van artikel 25, eerste tot
en met vijfde lid, of hetgeen krachtens het zevende lid, Wet WIA, en het in artikel
6 van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (de Regeling) gestelde, niet
zijn nagekomen, of onvoldoende re-integratie-inspanningen hebben verricht, verlengt
UWV de loondoorbetalingsverplichting met maximaal 52 weken (de loonsanctie). In de
Beleidsregels beoordelingskader poortwachter van UWV is neergelegd op welke wijze
UWV deze bevoegdheid uitoefent. In zijn algemeenheid wordt een loonsanctie opgelegd
vanwege het niet (volledig) nakomen van de administratieve verplichtingen (de administratieve
loonsanctie), of vanwege een gebrek in de ondernomen re-integratie-activiteiten (de
inhoudelijke loonsanctie).
Bij de beoordeling of de werkgever en (ex-)werknemer voldoende re-integratie inspanningen
hebben verricht, is de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid door ziekte en de
daaruit volgende inschatting van de belastbaarheid, en het verloop daarvan tijdens
de wachttijd, van belang. De werkgever laat zich op grond artikel 25, vijfde lid,
Wet WIA en artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, Arbeidsomstandighedenwet, door
een bedrijfsarts of arbodienst bijstaan bij de uitvoering van de re-integratieverplichtingen.
De taakstelling van de bedrijfsarts of arbodienst is algemeen omschreven en ziet tevens
op de te ontplooien re-integratie activiteiten, waaronder onder meer het inzetten
van re-integratie in het tweede spoor. Deze adviezen spelen een rol bij het vaststellen
van het plan van aanpak, maar het plan van aanpak wordt door de werkgever en werknemer
samen – zonder tussenkomst van de bedrijfsarts of arbodienst – vastgesteld.
In de Regeling is de rol van de bedrijfsarts of arbodienst nader uitgewerkt. Daarin
wordt tevens de advisering van de bedrijfsarts of arbodienst over het ziektegeval
nader bepaald. Zo dient de werkgever op grond van artikel 2, tweede lid, van de Regeling,
indien de bedrijfsarts of arbodienst de verwachting heeft dat er sprake is van dreigend
langdurig ziekteverzuim, binnen zes weken een oordeel van de bedrijfsarts of arbodienst
te verlangen over het ziektegeval. De werkgever draagt er op grond van artikel 4,
vierde lid, van de Regeling, eveneens zorg voor dat de bedrijfsarts of de arbodienst
betrokken blijft bij het verloop van de ziekte en past samen met de werknemer het
plan van aanpak aan, indien dit naar het oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst,
gezien het verloop van de arbeidsongeschiktheid door ziekte nodig is.
Indien UWV in de huidige situatie tot een andersluidende beoordeling komt van de arbeidsongeschiktheid
door ziekte tijdens de wachttijd dan die van de bedrijfsarts of arbodienst, dan kan
dit mogelijk leiden tot de conclusie dat er onvoldoende re-integratie-inspanningen
zijn verricht en kan er een inhoudelijke loonsanctie volgen. Als de verzekeringsarts
van UWV tot een andere inschatting van functionele mogelijkheden (belastbaarheid)
van de zieke werknemer komt en daarmee tot een andere inschatting van de re-integratiemogelijkheden
van de zieke werknemer, zouden immers op grond van dit andersluidende oordeel andere
re-integratie inspanningen passender zijn geweest. Zo kan de bedrijfsarts bijvoorbeeld
tot een hogere medische urenbeperking komen dan de verzekeringsarts. Indien de werkgever
deze adviezen van de bedrijfsarts of arbodienst volgt, dan kan UWV mogelijk de conclusie
trekken dat de werkgever onvoldoende re-integratie inspanningen heeft ontplooid. Deze
inspanningen zijn immers gebaseerd op een lagere inschatting van de functionele mogelijkheden
tot het verrichten van arbeid dan waartoe de verzekeringsarts komt.
De rol van de bedrijfsarts of arbodienst bestaat, zoals hierboven uiteengezet, uit
een probleemanalyse van het ziektegeval en een advies over de te ondernemen re-integratie
activiteiten.24 Het onderhavige wetsvoorstel regelt dat artikel 65 van de Wet WIA, dat op dit moment
nog niet uit leden bestaat, ten behoeve van de leesbaarheid uit twee leden komt te
bestaan. Hierbij wordt voor de huidige tekst van artikel 65 de aanduiding «1.» geplaatst
en wordt een tweede lid toegevoegd dat bepaalt dat UWV niet langer oordeelt over het
advies van de bedrijfsarts omtrent de belastbaarheid van de zieke werknemer. Na de
inwerkingtreding van deze maatregel voert UWV de RIV-toets uit op basis van de inschatting
van het ziektegeval door de bedrijfsarts of arbodienst, zoals blijkt uit het RIV.
Er wordt beoordeeld of de werkgever en
(ex-)werknemer de re-integratie inspanningen hebben verricht die bij die inschatting
van de functionele mogelijkheden tot het verrichten van arbeid past. UWV is in het
kader van de RIV-toets dus niet langer bevoegd de advisering over de ongeschiktheid
tot het verrichten van arbeid wegens ziekte van de verzekerde door de bedrijfsarts
of arbodienst (verzekeringsgeneeskundig) te toetsen en beoordeelt slechts op basis
van deze advisering of de werkgever en (ex-)werknemer in redelijkheid tot de verrichtte
re-integratie inspanningen hebben kunnen komen.
Onderdeel B (artikel 88)
Als gevolg van de wijziging, genoemd in onderdeel A, dient in artikel 88 verwezen
te worden naar artikel 65, eerste lid, in plaats van artikel 65. Met deze wijzigingen
wordt dit hersteld.
ARTIKEL II ZIEKTEWET
Enig onderdeel (artikel 38)
Voor verzekerde werknemers, wiens dienstverband eindigt tijdens de periode waarin
de werknemer recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek, maar vóór het verstrijken van de wachttijd, ontstaat, als aan artikel 29,
vijfde lid, ZW is voldaan, op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel c, ZW, recht
op ziekengeld. Wanneer het dienstverband beëindigd is, kan de loondoorbetalingsverplichting
niet verlengd worden omdat de arbeidsovereenkomst is komen te vervallen. Daarom is
in de ZW een equivalent van de loonsanctie voor deze gevalstypen opgenomen: de verhaalssanctie
(art. 39a, eerste lid, ZW). De verhaalssanctie is alleen van toepassing op publiek
verzekerde werkgevers. Voor eigenrisicodragers voor de ZW is het beoordelingskader
van de artikelen 25, 26, tweede lid, en artikel 65, Wet WIA relevant.
Op grond van artikel 38, tweede lid, ZW maakt de werkgever op de laatste dag van de
dienstbetrekking melding aan UWV van de ongeschiktheid tot werken. Tevens stelt de
werkgever in overleg met de werknemer een RIV op en verstrekt een afschrift daarvan
aan de werknemer. Op grond van het RIV beoordeelt UWV of de werkgever en de werknemer
in redelijkheid tot de verrichtte re-integratie-inspanningen hebben kunnen komen,
aldus de tweede zin van artikel 38, tweede lid, ZW. Als bij de beoordeling blijkt
dat de werkgever en werknemer zonder deugdelijke grond de verplichtingen op grond
van artikel 38, tweede lid, ZW of artikel 25, eerste, tweede, vijfde lid, of het krachtens
het zevende lid gestelde, van de Wet WIA niet zijn nagekomen, of onvoldoende re-integratie-inspanningen
hebben verricht, verhaalt UWV krachtens artikel 39a, eerste lid, ZW, voor een tijdvak
van maximaal 52 weken het ziekengeld, de over het ziekengeld verschuldigde premies,
die niet daarop in mindering kunnen worden gebracht, en de inkomensafhankelijke bijdrage,
bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, op de werkgever.
Voor de verhaalssanctie geldt op dit moment een gelijkluidend beoordelingskader als
dat voor de loonsanctie bij werknemers met een doorlopende dienstbetrekking en voor
eigenrisicodragers voor de ZW. De regering wil met dit wetsvoorstel geen verschil
doen ontstaan tussen deze beoordelingen. Daarom wordt er aan artikel 38, tweede lid,
ZW een zin toegevoegd met dezelfde strekking en hetzelfde bereik als de aan artikel
65 Wet WIA toegevoegde zin. Als gevolg hiervan vormt bij de beoordeling van artikel
38 ZW de inschatting van de bedrijfsarts of arbodienst van de arbeidsongeschiktheid
door ziekte, zoals blijkt uit het RIV, tevens het uitgangspunt.
ARTIKEL III EVALUATIE
Deze wet wordt binnen vier jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. Het verslag van de
evaluatie wordt aan de Staten-Generaal gestuurd. De reden dat hier voor vier jaar
in plaats van de – in de Aanwijzingen voor de regelgeving – gebruikelijke vijf jaar
is gekozen, is de afspraak met werkgevers en werknemers in het alternatieve pakket
maatregelen van loondoorbetaling bij ziekte en WIA. De termijn van vier jaar is reeds
in december 2018 aan de Tweede Kamer toegezegd.25 Voor de wijze waarop de evaluatie plaats zal vinden, wordt verwezen naar het algemeen
deel van de toelichting onder paragraaf 3.1.
ARTIKEL IV INWERKINGTREDING
Met een zogenoemd klein koninklijk besluit zal de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
worden geregeld. Hierbij is de beoogde datum van inwerkingtreding 1 september 2021.
Op uitvoeringstechnische gronden (zie paragraaf 5.2) en om tegemoet te komen aan de
afspraak met werkgevers26 voor een zo spoedig mogelijke invoering na januari 2021 wordt afgeweken van de twee
vaste verandermomenten van wetgeving in een jaar, te weten 1 januari of 1 juli.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.