Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 589 Wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Ziektewet teneinde het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer leidend te maken bij de toets op de re-integratie inspanningen door het UWV
Nr. 3
                   MEMORIE VAN TOELICHTING
            
I. ALGEMEEN
               
1. Inleiding en doel
               
Werkgevers zijn verplicht om aan zieke werknemers minimaal 70% van het loon door te
                  betalen: gedurende een periode van 104 weken (verder als twee jaar aangeduid)1, tenzij het contract van de werknemer eerder eindigt. Daarnaast hebben werkgevers
                  en hun zieke werknemers re-integratieverplichtingen om werknemers terug te laten keren
                  in het arbeidsproces (onder andere als gevolg van de Wet verbetering poortwachter).
                  Werkgevers, met name kleine werkgevers, ervaren deze verplichtingen als zwaar. Dat
                  heeft ook nadelen voor werknemers, omdat zij daardoor minder snel een vast contract
                  aangeboden krijgen. Om tegemoet te komen aan de werkgevers die knelpunten ervaren
                  is bij brief van 20 december 20182 een pakket aan maatregelen voorgesteld dat de loondoorbetalingsverplichtingen makkelijker,
                  duidelijker en goedkoper maakt. De ontslagbescherming voor werknemers van twee jaar
                  bij ziekte blijft daarbij ongewijzigd. Het gaat om maatregelen die aansluiten bij
                  de behoeften van kleine werkgevers. Tegelijk profiteren ook (middel)grote werkgevers
                  van een groot deel van de voorstellen. Eén van de voorstellen is het leidend maken
                  van het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer bij de
                  toets op de re-integratie-inspanningen (RIV-toets) door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
                  (UWV). Het onderhavige wetsvoorstel regelt dat dit advies niet meer door UWV wordt
                  beoordeeld bij de RIV-toets. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 september
                  2021.
               
In paragraaf 2 zijn de knelpunten die werkgevers bij loondoorbetaling bij ziekte ervaren
                  beschreven. In paragraaf 3 is de voorgestelde aanpassing uitgewerkt. In paragraaf
                  4 worden achtereenvolgens de algemene effecten, de administratieve lasten en de meer
                  specifieke financiële effecten behandeld. Voorafgaand aan de artikelsgewijze toelichting
                  worden in paragraaf 5 de ontvangen commentaren en adviezen behandeld.
               
2. Knelpunten voor werkgevers bij loondoorbetaling bij ziekte
               
Zoals hierboven gesteld, hebben werkgevers financiële en re-integratieverplichtingen als werknemers ziek zijn. Sinds de invoering van de Wet verbetering
                  poortwachter in 2002 wordt een actieve houding van de werknemer en werkgever verwacht
                  wat betreft herstel en re-integratie. In eerste instantie is de re-integratie gericht
                  op terugkeer binnen het eigen bedrijf (spoor één re-integratie). Als re-integratie
                  bij de eigen werkgever niet meer lukt kijken werkgever en werknemer of het werk bij
                  een andere werkgever hervat kan worden (spoor twee re-integratie). Na twee jaar ziekte
                  beoordeelt UWV of de werkgever en de werknemer samen voldoende re-integratie-inspanningen
                  hebben verricht (de RIV-toets). Als UWV oordeelt dat dat niet het geval is, kan UWV
                  de loondoorbetalingsperiode van de werkgever met maximaal een jaar verlengen (loonsanctie).
               
Uit onderzoek3 blijkt dat werkgevers over het algemeen begrip hebben voor het feit dat ze het loon
                  van zieke werknemers doorbetalen. Toch ervaren werkgevers knelpunten. De knelpunten
                  bij loondoorbetaling bij ziekte kunnen op basis van drie thema’s worden benoemd. Ten
                  eerste ervaren kleine werkgevers de re-integratieverplichtingen als disproportioneel.
                  Kleine werkgevers staan voor dezelfde verplichtingen en kosten als grote werkgevers.
                  In de praktijk zien grote werkgevers meer mogelijkheden om aan de verplichtingen te
                  voldoen4. Ook wordt de balans in verantwoordelijkheden tussen werkgever en werknemer als scheef
                  ervaren5.
               
Ten tweede ervaren werkgevers onzekerheid. Met name kleine en middelgrote werkgevers
                  hebben doorgaans weinig ervaring met langdurig zieke werknemers. Het is als werkgever
                  moeilijk in te schatten wanneer je de re-integratie goed opgepakt hebt. Ook zijn werkgevers
                  onzeker over de mogelijkheid dat een langdurig zieke werknemer in het eigen bedrijf
                  terug kan keren. Dit geldt in het bijzonder voor kleine werkgevers die maar één type
                  werk hebben en dit vaak niet of nauwelijks kunnen aanpassen aan de functionele beperkingen
                  van een werknemer. Met name kleine werkgevers geven aan de behoefte te hebben om ontzorgd
                  te worden. Daarbij denken zij ook aan hulp bij het vormgeven van re-integratie tweede
                  spoor6. Daarnaast willen werkgevers op het advies van deskundigen kunnen vertrouwen. Zelfs
                  als het advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de zieke werknemer wordt
                  opgevolgd, kan een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting worden opgelegd
                  van maximaal 52 weken, indien UWV de inschatting van de bedrijfsarts niet deelt. In
                  de periode 2015–2017 was dit de hoofdreden van 12% van de opgelegde loonsancties7.
               
Ten slotte ervaren werkgevers een gebrek aan inzicht. Met name kleine werkgevers kiezen
                  namelijk, door gebrek aan kennis, ervaring en inzicht in de verzekeringsmarkt, niet
                  altijd voor een private verzuimverzekering die de gewenste en passende ondersteuning
                  biedt tegen een stabiele premie8. Daarnaast is het voor werkgevers niet altijd inzichtelijk hoe en waarom UWV een
                  beslissing neemt over het wel of niet opleggen van een loonsanctie bij de toets op
                  re-integratieverplichtingen na twee jaar ziekte (RIV-toets)9.
               
Onderhavig wetsvoorstel maakt onderdeel uit van een totaalpakket aan maatregelen om
                     tegemoet te komen aan de ervaren knelpunten op het gebied van de loondoorbetaling
                     bij ziekte. Doel van het pakket is een betere balans: de loondoorbetalingsverplichtingen
                     worden makkelijker, duidelijker en goedkoper.
                  
Voor twee maatregelen is wetswijziging nodig:
1. het leidend maken van het advies van een bedrijfsarts over de belastbaarheid van de
                           werknemer10 bij de RIV-toets door UWV en
                        
2. een financiële tegemoetkoming voor de loondoorbetalingskosten van in totaal € 450
                           miljoen per jaar voor werkgevers.
                        
De eerste maatregel met beoogde inwerkingtredingsdatum 1 september 2021 is in dit
                  wetsvoorstel opgenomen. Het voorstel van een financiële tegemoetkoming voor de loondoorbetalingskosten
                  van in totaal € 450 miljoen per jaar voor werkgevers wordt in een eigen wetstraject
                  meegenomen.
               
Een aantal andere maatregelen zonder noodzakelijke wetswijzigingen completeert het
                     totaalpakket. De budgettaire gevolgen hiervan zijn met de voorjaarsnota van 2019 aan
                     de Tweede Kamer medegedeeld:
                  
– Introductie van een MKB-verzuim-ontzorgverzekering per 1 januari 2020 voor de ondersteuning
                           en ontzorging van vooral kleine werkgevers.
                        
– Cumulatief € 10 miljoen voor kwaliteitsinvestering om te stimuleren dat het medisch
                           advies van de bedrijfsarts en het medisch oordeel van de verzekeringsarts gebaseerd
                           zijn op gelijke uitgangspunten. ZonMw heeft hiervoor een opdracht gekregen. Het programma
                           «Verbetering kwaliteit poortwachtersproces» loopt van 2020 tot en met 202511.
                        
– Verbetering van de transparantie rondom de wijze van RIV-toetsing, onder andere in
                           afstemming met UWV.
                        
– Verbetering van de communicatie over het thema loondoorbetaling en werkhervatting
                           bij ziekte, zodat alle betrokken partijen weten waar ze aan toe zijn, in samenwerking
                           met onder andere het Verbond van Verzekeraars en UWV.
                        
– Versteviging van de rol van de zieke werknemer tijdens de loondoorbetalingsperiode,
                           doordat deze in het plan van aanpak en bij de eerstejaarsevaluatie zijn visie op het
                           re-integratietraject moet geven. Deze maatregel zal in een ministeriële regeling nader
                           worden uitgewerkt.
                        
– Starten van experimenten die als doel hebben inzichtelijk te maken wat wel en wat
                           niet werkt inzake de verplichting om werknemers, indien nodig, te re-integreren bij
                           een andere werkgever (tweede spoor re-integratie).
                        
3. Inhoud van het wetsvoorstel
               
3.1 Algemeen
               
Bij de aanvraag van een WIA-uitkering door de werknemer dient deze een re-integratieverslag
                  (RIV) te overleggen. Een re-integratieverslag is een weergave van de ondernomen re-integratie-inspanningen
                  door werkgever en werknemer. Het gaat om de verplichtingen voor werkgevers tijdens
                  de loondoorbetalingsperiode en voor werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de
                  Ziektewet (ZW). Voorafgaande aan de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering
                  doet UWV de Poortwachterstoets. Doel is om bij ziekte te voorzien in een tijdige en
                  adequate verzuim- en re-integratieaanpak, waardoor het functioneren van de werknemer in de arbeid zo snel en volledig
                  mogelijk wordt hersteld en langdurig verzuim en instroom in de Wet WIA wordt voorkomen.
                  Werkgever en werknemer hebben daarom in de eerste twee ziektejaren het primaat van
                  verzuimbegeleiding en re-integratie, waarbij zij zich laten ondersteunen door een
                  arbodienst of bedrijfsarts, en eventueel door andere deskundigen12.
               
UWV beoordeelt conform de Wet verbetering poortwachter op grond van het re-integratieverslag
                  of de werkgever en de werknemer samen voldoende re-integratie-inspanningen hebben
                  verricht, dit is de toetsing van het re-integratieverslag of «RIV-toets». Indien er
                  geen bevredigend resultaat is behaald, de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn,
                  daar geen deugdelijke grond voor is en de gebreken hersteld kunnen worden, zal UWV
                  de verplichting voor de werkgever om het loon door te betalen verlengen met maximaal
                  52 weken. Dit wordt de loonsanctie genoemd. Voor werknemers die recht hebben op loondoorbetaling,
                  maar van wie het contract eindigt, dient ook een re-integratieverslag verstrekt te
                  worden aan UWV. Dit geldt voor werknemers van wie het contract na 10 weken eindigt
                  na de eerste ziektedag13 en die in dienst zijn bij werkgevers die publiek verzekerd zijn voor de ZW. Indien
                  UWV oordeelt dat de werknemer en werkgever niet in redelijkheid hebben kunnen komen
                  tot de verrichte re-integratie-inspanningen, kan er een boete volgen en het ziekengeld
                  verhaald worden. Dit is de verhaalssanctie.
               
Zoals beschreven in paragraaf 2, ervaren werkgevers onzekerheid bij de RIV-toets.
                  Werkgevers zijn op grond van de Wet WIA en de Arbeidsomstandighedenwet verplicht zich
                  te laten adviseren door een erkende arbodienst of bedrijfsarts bij de begeleiding
                  van zieke werknemers. De rol van de bedrijfsarts of arbodienst is tweeledig: enerzijds
                  is hij verantwoordelijk voor een adequate probleemanalyse en anderzijds heeft hij
                  een adviserende rol inzake de werkhervatting. Op basis van het advies van de bedrijfsarts
                  of arbodienst richten werkgever en werknemer het re-integratietraject in. Met uitzondering van een arbodienst of bedrijfsarts is het inschakelen
                  van andere deskundigen niet verplicht. Wanneer werkgever en werknemer van mening verschillen
                  over de gewenste re-integratie-inspanningen of daarover meer duidelijkheid wensen
                  kunnen zij een deskundigenoordeel bij UWV vragen.
               
Tijdens de RIV-toets, aan het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode, kan
                  een verzekeringsarts van UWV een eigen medisch oordeel geven over de beperkingen en
                  inzetbaarheid van de werknemer. De bedrijfsarts verantwoordt het medische handelen
                  en zijn actueel medische oordeel aan het eind van de eerste twee ziektejaren in het
                  medische deel van het re-integratieverslag. Op basis hiervan is de verzekeringsarts
                  in staat om zijn beoordeling van de medische aspecten in het kader van de poortwachterstoets
                  en claimbeoordeling voor de Wet WIA te verrichten. Een verzekeringsarts hoeft niet
                  in alle gevallen betrokken te worden bij een RIV-toets. Als er medische vragen of
                  onduidelijkheden zijn, worden deze door de arbeidsdeskundige voorgelegd aan de verzekeringsarts.
                  Een verzekeringsarts wordt in ieder geval ingeschakeld als de bedrijfsarts een medische
                  urenbeperking heeft gesteld, als de bedrijfsarts (perioden) van geen re-integratiemogelijkheden
                  of marginale mogelijkheden aan de orde achtte en als de bedrijfsarts een re-integratiebelemmerend
                  advies heeft gegeven. Het eigen oordeel van de verzekeringsarts vormt een belangrijk
                  element in het totaaloordeel van UWV over de re-integratie-inspanningen. Het oordeel
                  van de verzekeringsarts kan echter afwijken van het advies van de bedrijfsarts over
                  de belastbaarheid van de werknemer: bij 12% van de opgelegde loonsancties is een verschil
                  van inzicht tussen bedrijfsarts en verzekeringsarts de hoofdoorzaak van de sanctie14. Een voorbeeld van een medisch verschil van inzicht is als een verzekeringsarts achteraf
                  concludeert dat een bedrijfsarts ten onrechte stelt dat de werknemer niet over re-integratiemogelijkheden
                  beschikte. Een werkgever handelde dan naar het advies van de bedrijfsarts en ontplooide
                  samen met de werknemer geen re-integratieactiviteiten, omdat er sprake was van een
                  (onterecht) re-integratieblokkerend advies. De regering wil de onzekerheid bij werkgevers
                  over deze sancties wegnemen en ervoor zorgen dat zij niet enkel aangewezen zijn op
                  de ingrijpende weg van het aansprakelijk stellen van de bedrijfsarts om financieel
                  nadeel als gevolg hiervan weg te nemen.
               
Het voorstel is om het advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer
                  per 1 september 2021 leidend te maken bij de RIV-toets door UWV. De verzekeringsarts
                  zal dit advies niet langer beoordelen, wat meer zekerheid geeft aan werkgevers. De
                  maatregel heeft als gevolg dat de RIV-toets zal berusten op een arbeidskundige beoordeling
                  van het re-integratieverslag door UWV. De arbeidsdeskundige beoordeelt of werkgever
                  en werknemer de re-integratie-inspanningen hebben gepleegd die passend zijn bij het
                  advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer. Op basis van dit
                  oordeel bepaalt UWV of de inspanningen voldoende zijn geweest of dat een verlenging
                  van de loondoorbetalingsverplichting wordt opgelegd. Het opleggen van loonsancties
                  blijft mogelijk, maar één van de grondslagen hiertoe vervalt met dit wetsvoorstel.
                  Loonsancties die een medisch verschil van inzicht tussen bedrijfsarts en verzekeringsarts
                  als hoofdoorzaak hebben, zullen door de voorgenomen wetswijziging dus niet meer voorkomen.
                  Voor werknemers heeft het voorstel tot gevolg dat werknemers in die gevallen dan eerder
                  bij de WIA-claimbeoordeling komen dan in de huidige situatie. Het leidt tot maximaal
                  één extra jaar minder re-integratie inspanningen. Indien van toepassing krijgen werknemers
                  dan mogelijk eerder een WIA-uitkering in plaats van een extra jaar loondoorbetaling
                  of ziekengeld. Dit voorstel is voor werkgevers gewenst en maakt onderdeel uit van
                  het totaalpakket om mede de balans tussen vaste en flexibele werknemers te herstellen
                  en vaste contracten aantrekkelijker te maken15. Van belang blijft dat een werknemer tijdens de loondoorbetalingsperiode goed begeleid
                  wordt in zijn terugkeer naar werk, dat geldt zeker voor de vroegtijdige inzet van
                  re-integratie. Dat is een taak voor de werkgever, de werknemer zelf en ook voor de
                  door de werkgever ingehuurde professionals. Naast deze wijziging wordt, zoals bij
                  paragraaf 2 genoemd, een subsidietraject uitgevoerd van € 10 miljoen ter verbetering
                  van de kwaliteit van het poortwachtersproces16. In het ZonMw-programma wordt langs verschillende lijnen gewerkt; borging dat de
                  adviezen en oordelen van bedrijfsartsen en verzekeringsartsen minder van elkaar zullen
                  verschillen en daarnaast vooral ook het vergroten van de re-integratie kansen van
                  werknemers.
               
De sociaal-medische claimbeoordeling voor het recht op een WIA-uitkering blijft (onveranderd)
                  uitgevoerd worden door de verzekeringsarts van UWV. Als op dat moment blijkt dat het
                  advies van de bedrijfsarts en het oordeel van de verzekeringsarts van elkaar verschillen,
                  kan de werknemer onzekerheid ervaren. Werknemers die het tijdens de loondoorbetalingsperiode
                  niet eens zijn met het advies van de bedrijfsarts over hun belastbaarheid kunnen –
                  net als nu reeds het geval is – een second opinion aanvragen bij een andere bedrijfsarts.
                  Ook de mogelijkheid voor werkgevers en werknemers om een deskundigenoordeel aan te
                  vragen bij UWV blijft bestaan. Om te stimuleren dat het advies van de bedrijfsarts
                  en het medisch oordeel van de verzekeringsarts gebaseerd zijn op gelijke uitgangspunten
                  investeert de regering in verdergaande samenwerking tussen de beroepsgroepen. Bovendien
                  zal de regering de mogelijke verschillen tussen het oordeel van de verzekeringsarts
                  bij de WIA-claimbeoordeling en het actueel oordeel van de bedrijfsarts in het re-integratieverslag
                  monitoren. De regering zal de Tweede Kamer jaarlijks informeren in de brief over de
                  stand van de uitvoering.
               
Met het voorstel wordt geregeld dat UWV de inschatting van de bedrijfsarts van het
                  ziektegeval, zoals blijkt uit het re-integratieverslag, als grondslag hanteert voor
                  de RIV-toets. De beoordeling van UWV op het moment van de RIV-toets strekt zich dus
                  niet langer uit tot een eigenstandige beoordeling van het ziektegeval, en daarmee
                  de sociaal-medische belastbaarheid van betrokkene, tijdens de verplichte loondoorbetalingsperiode.
                  Met de jaarlijkse monitoring zal informatie worden verzameld over het effect van de
                  wijziging, onder andere door middel van steekproefsgewijs kwalitatief dossieronderzoek.
                  Op deze manier worden patronen in de verschillen tussen de adviezen en beoordelingen
                  van bedrijfsartsen in het re-integratieverslag en verzekeringsartsen bij de claimbeoordeling
                  zo snel mogelijk zichtbaar, bijvoorbeeld in relatie tot bepaalde aandoeningen of in
                  bepaalde bedrijfstakken. De uitkomsten van de monitoring kunnen reden zijn voor verder
                  onderzoek en eventueel een basis bieden voor bijsturing om te zorgen dat de verschillen
                  kleiner worden. Afhankelijk van de situatie kan bijvoorbeeld gedacht worden aan betere
                  richtlijnen laten ontwikkelen of bijscholing. Daarnaast worden de uitkomsten van de
                  jaarlijkse monitor als basis gebruikt voor de evaluatie, uiterlijk vier jaar na inwerkingtreding17. Bij deze evaluatie wordt ook het effect van de maatregel op verschillende stakeholders
                  meegenomen. De evaluatie is mede kwalitatief van aard en zal door een onafhankelijke,
                  externe organisatie worden uitgevoerd.
               
3.2 Verhouding tot het EVRM
               
Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) garandeert een
                  met waarborgen omklede rechtsgang, dit betekent echter niet dat het verdrag voorschrijft
                  op welke wijze de verdragspartij zijn rechtsgang inricht of welke materiële normen
                  zij stelt. Met betrekking tot de onderhavige maatregel staat de werknemer in de relatie
                  tot de werkgever een rechtsgang naar de burgerlijke rechter open. De burgerlijke rechter
                  is niet gebonden aan de beoordeling van de bedrijfsarts. Bij het vaststellen van het
                  al dan niet verlengen van de wachttijd in het kader van artikel 25 Wet WIA past dit
                  wetsvoorstel het toetsingskader aan; tegen een besluit op grond van dit toetsingskader
                  staat rechtsbescherming open bij de bestuursrechter. Dat bij laatstgenoemde procedure
                  na de wetswijziging het advies van de bedrijfsarts niet meer ter discussie gesteld
                  kan worden, is een materiële keuze die binnen de beoordelingsmarge van de wetgever
                  valt. De voorgestelde wijziging wordt aldus verenigbaar geacht met artikel 6 EVRM.
               
4. (Financiële) effecten
               
Onderhavig wetsvoorstel heeft consequenties voor werkgevers, werknemers en de uitvoering.
                  Hieronder wordt nader ingegaan op deze gevolgen. Daarnaast wordt ingegaan op de financiële
                  gevolgen en de effecten van regeldruk.
               
4.1 Gevolgen werkgevers
               
Deze maatregel neemt de onzekerheid bij werkgevers weg dat zij een loonsanctie opgelegd
                  krijgen vanwege een verschil in oordeel over de belastbaarheid van de zieke werknemer
                  tussen de bedrijfsarts van de werkgever en de verzekeringsarts van UWV. Werkgevers
                  besparen in die gevallen dan een periode van loondoorbetaling of Ziektewet van maximaal
                  een extra jaar, het verrichten van re-integratie inspanningen in dat maximaal extra
                  jaar en de verplichtingen die daarbij horen.
               
4.2 Gevolgen werknemers
               
UWV kan geen loonsancties meer opleggen die gerelateerd zijn aan het advies van de
                  bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer. Dit betekent dat werknemers
                  in die situaties dan mogelijk eerder, indien van toepassing, een WIA-uitkering in
                  plaats van loon zullen ontvangen, de ontslagbescherming twee jaar blijft in plaats
                  van maximaal drie jaar en het recht op re-integratie door de werkgever eindigt na
                  twee in plaats van maximaal drie jaar. Aangezien de verzekeringsarts van UWV de WIA-claimbeoordeling
                  blijft uitvoeren, kan de werknemer onzekerheid ervaren als dan blijkt dat het advies
                  van de bedrijfsarts en het oordeel van de verzekeringsarts van elkaar verschillen.
               
4.3 Financiële effecten voor de Rijksbegroting
               
Onderstaande tabel toont de financiële effecten van het wetsvoorstel bij een invoeringsdatum
                  van 1 september 2021.
               
(mln. euro)
2020
2021
2022
2023
2024
struc
RIV-toets door arbeidsdeskundige van UWV
0
0,25
4,5
8,5
12,5
60
Voor het berekenen van het financiële effect van deze maatregel is het volledig afschaffen
                     van de loonsanctie als startpunt genomen. Dit zou op basis van twee onderliggende
                     oorzaken leiden tot hogere uitkeringslasten in de Wet WIA:
                  
1. Maximaal één jaar eerder een WIA-uitkering
Een werkgever wordt bij het opleggen van een loonsanctie verplicht om voor een periode
                           van maximaal 52 weken het loon door te betalen aan de werknemer. Afschaffen van de
                           loonsanctie zou dus tot gevolg hebben dat een aantal werknemers maximaal één jaar
                           eerder de WIA instroomt.
                        
2. Meer instroom in de Wet WIA
De loonsanctie vormt een extra prikkel voor werkgevers om in de eerste twee jaar ziekte
                           zo goed mogelijk te werken aan de re-integratie van zieke werknemers. Bovendien is
                           de sanctie zo vormgegeven dat deze de werkgever stimuleert om zich in het loonsanctiejaar
                           ook nog op re-integratie van de werknemer te richten. Met het vervallen van de loonsanctie
                           zouden die prikkels wegvallen, waardoor minder werknemers (gedeeltelijk) herstellen
                           en dus meer mensen de Wet WIA in stromen. Het financiële effect daarvan neemt toe
                           in de tijd: voor ieder jaar dat mensen in de Wet WIA blijven is er sprake van extra
                           uitkeringslasten in het betreffende jaar.
                        
In dit wetsvoorstel gaat het echter niet om het volledig afschaffen van de loonsanctie,
                  maar slechts om het vervallen van één van de gronden: het verschil van inzicht tussen
                  bedrijfsarts en verzekeringsarts. In de huidige situatie is dit bij 12% van de opgelegde
                  loonsancties de hoofdoorzaak18. De WIA-uitkeringslasten zullen door dit wetsvoorstel uiteraard minder hard stijgen
                  dan bij een volledige afschaffing van de loonsanctie. Er blijft sprake van een arbeidskundige
                  beoordeling van de RIV-toets. Dit resulteert in een verwachte toename van de structurele
                  WIA-uitkeringslasten als gevolg van dit wetsvoorstel met € 60 miljoen. Dit komt overeen met een
                  toename van ongeveer 3.500 uitkeringsjaren in de Wet WIA. Deze maatregel maakt onderdeel
                  uit van het akkoord in december 201819. De budgettaire gevolgen van het voorstel zijn bij voorjaarsnota 2019 verwerkt in
                  de SZW-begroting. Destijds werd rekening gehouden met invoering per 1 januari 2021.
                  Bij invoering per 1 september 2021 schuiven de financiële effecten van het voorstel
                  op. De besparing die hierdoor optreedt, wordt in het voorjaar 2021 verwerkt in de
                  begroting van SZW.
               
4.4 Effecten regeldruk
               
Er zijn geen effecten op de administratieve lasten.
De eenmalige kennisnemingskosten van deze wetswijziging voor werkgevers worden op
                  € 1 miljoen geschat. Aangezien werkgevers zoveel mogelijk via de reguliere en voor
                  hen bekende uitingen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
                  en UWV worden geïnformeerd zijn de kennisnemingskosten beperkt.
               
4.5 Effecten uitvoeringskosten
               
Samenvattend overzicht incidentele/structurele kosten UWV (€ mln.)
De structurele kosten voor de uitvoering door UWV van een RIV-toets zonder betrokkenheid
                     van een verzekeringsarts en de bezwaarzaken/klachten bedragen € 0,32 miljoen. Uitgangspunt
                     is dat een verzekeringsarts geen enkele rol meer heeft bij de RIV-toets (ook geen
                     raadpleging verzekeringsarts door een arbeidsdeskundige). Hierdoor vervalt de benodigde
                     verzekeringsartsencapaciteit ten behoeve van de RIV-toets. Met het vervallen van een
                     deel van de loonsancties, vervalt ook het aantal bijbehorende bezwaarzaken bij UWV.
                  
De incidentele kosten voor de implementatie van deze maatregel door UWV tussen 2019–2021
                     zijn in totaal € 3,2 miljoen. Dit omvat de kosten voor het aanpassen van handboeken,
                     systemen, klant- en kenniscommunicatie, het volgen van opleidingen en kwaliteitsborging
                     van arbeidsdeskundigen en projectmanagement. De totale uitvoeringskosten voor UWV
                     worden binnen de begroting van SZW gedekt.
                  
Vooruitlopend op inwerkingtreding van het wetsvoorstel zijn de kosten tot en met 2020
                  reeds aan UWV toegekend om te starten met de betreffende werkzaamheden om de invoering
                  van de wijziging per 1 september 2021 tijdig te laten verlopen.
               
5. Ontvangen commentaren en adviezen
               
Het conceptwetsvoorstel heeft opengestaan voor internetconsultatie en is voorgelegd
                     aan UWV, het Adviescollege toetsing regeldruk en de Inspectie SZW. Op 20 december
                     2018 zijn de afspraken die het kabinet heeft gemaakt met werkgevers en werknemers
                     over het alternatieve pakket voor de Regeerakkoordmaatregelen Loondoorbetaling bij
                     ziekte en WIA naar de Tweede Kamer gestuurd20. Gezien dit akkoord en omdat de voorliggende maatregel geen significante regeldrukgevolgen
                     heeft voor het MKB, is er geen MKB-toets uitgevoerd op dit wetsvoorstel.
                  
Het conceptwetsvoorstel dat is voorgelegd bestond naast de RIV-maatregel uit twee
                     andere maatregelen. Bedoeling was de drie maatregelen die wetswijziging behoefden
                     uit het totale alternatieve pakket samen in één wetsvoorstel te vatten. Ten eerste
                     het regelen van een financiële tegemoetkoming aan werkgevers van in totaal € 450 miljoen
                     per jaar in de vorm van een premievermindering per 2021. De tweede maatregel, die
                     ook niet meer in onderhavig wetsvoorstel is opgenomen, is het gedurende vijf jaar
                     niet verlagen van het arbeidsongeschiktheidspercentage van WIA-gerechtigden vanwege
                     inkomsten uit arbeid per 1 juli 2020. Deze twee maatregelen kennen door benodigde
                     aanpassingen voor de uitvoering nu hun eigen wetstraject.21 Om de wijziging van de RIV-toets geen vertraging te laten oplopen (gezien de beoogde
                     inwerkingtredingsdatum van 1 september 2021) is deze nu in onderhavig apart wetsvoorstel
                     opgenomen. In deze paragraaf wordt verder niet ingegaan op de gegeven reacties op
                     deze twee voorstellen tot wetswijziging.
                  
5.1 Internetconsultatie
               
Het wetsvoorstel heeft in juni/juli 2019 gedurende vier weken opengestaan voor internetconsultatie.
                  Het voorstel van de RIV-toets door arbeidsdeskundigen van UWV werd wisselend ontvangen.
                  Meerdere respondenten waren positief over de invoering van de maatregel en andere
                  juist negatief.
               
Er werd aandacht gevraagd voor de positie van de werknemer. De beoordeling door de
                  verzekeringsarts bij de claimbeoordeling kan anders luiden dan het advies van de bedrijfsarts.
                  Aan werknemers moet goede voorlichting gegeven worden over de mogelijkheden van het
                  aanvragen van een second opinion bij een andere bedrijfsarts en een deskundigenoordeel
                  bij UWV. Als onderdeel van het totaalpakket aan loondoorbetalingsmaatregelen wordt,
                  zoals in paragraaf 2 genoemd, geïnvesteerd in duidelijke en zichtbare communicatie
                  over loondoorbetaling bij ziekte. Dit geldt zeker ook voor de rechten van werknemers.
               
Een respondent gaf aan dat een kwaliteitsintensivering voor de arbeidsdeskundige beoordeling
                  werd gemist. Ter ondersteuning van de wijziging bij de RIV-toets is cumulatief € 10
                  miljoen beschikbaar voor kwaliteitsintensivering van het gehele poortwachtersproces.
                  De drie beroepsgroepen arbeidsdeskundigen, bedrijfsartsen en verzekeringsartsen hebben
                  daarin een belangrijke rol. Bij de investering wordt in ieder geval gedacht aan een
                  door deze drie beroepsgroepen gedragen gemeenschappelijk beoordelingskader.
               
Enkele respondenten wezen op de gewenste onafhankelijkheid en kwaliteit van bedrijfsartsen.
                  Het ging om opmerkingen als «wie betaalt, bepaalt», vertrouwen in een enkele professional
                  zonder mogelijkheid van onafhankelijke kwaliteitstoetsing, gebrek aan toezicht op
                  bedrijfsartsen en het regelen dat bedrijfsartsen zich aan STECR-richtlijnen houden.
                  Bedrijfsartsen maken gebruik van diverse richtlijnen. Het is aan de professionaliteit
                  van de bedrijfsarts, om in het individuele geval te bepalen welke richtlijnen er gebruikt
                  worden. De wetswijziging Arbowet 2017 was gericht op het versterken van de positie
                  van de bedrijfsarts en met de ingestelde kwaliteitstafel bedrijfsgeneeskunde en verzekeringsgeneeskunde
                  werken partijen aan kwaliteitsverbetering en professionaliteit.
               
Tevens opperden meerdere respondenten het idee dat bedrijfsartsen en verzekeringsartsen
                  meer en eerder overleg over re-integratie van zieke werknemers zouden moeten hebben.
                  De rol van de bedrijfsarts is in de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar
                  nader uitgewerkt. De verzekeringsarts van UWV heeft in deze periode, behoudens aangevraagde
                  deskundigenoordelen ziek/niet ziek, geen rol. De rol van de verzekeringsarts bij de
                  RIV-toetsing wordt gewijzigd, maar daarvoor in de plaats een uitbreiding naar een
                  consulterende functie voor verzekeringsartsen tijdens de private twee jaar van ziekte
                  is niet aan de orde. Een door beroepsgroepen gedragen gemeenschappelijk beoordelingskader
                  zal de RIV-toetsing door alleen de arbeidsdeskundige vergemakkelijken en naar verwachting
                  ook leiden tot minder of geen verschillen in sociaal-medische beoordelingen van verzekeringsartsen
                  en adviezen over belastbaarheid door bedrijfsartsen. Het effect van de wijziging zal
                  zorgvuldig gemonitord worden.
               
Meerdere respondenten wezen op de deskundigenoordelen die werknemers (en werkgevers)
                  bij UWV kunnen aanvragen in de loondoorbetalingsperiode. Deze mogelijkheid blijft
                  bestaan, ook als de RIV-toets een arbeidskundige beoordeling wordt. Gelet wordt op
                  de verrichte re-integratie-inspanningen door werkgevers en werknemers.
               
Een respondent vroeg zich af of de RIV-toets op medische begeleiding in enge zin vervalt.
                  «Kan UWV na 2021 nog een loonsanctie opleggen als (de bedrijfsarts van) de werkgever
                  onvoldoende heeft gedaan om de werknemer te activeren om de juiste behandeling te
                  volgen of af te ronden?» Geregeld wordt dat UWV bij de RIV-toets uitgaat van de weergave
                  van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte door de bedrijfsarts.
                  Vanaf 2021 kunnen dus nog steeds loonsancties opgelegd worden als de werkgever of
                  de werknemer te weinig hebben gedaan aan re-integratie, daar valt werken aan herstel
                  ook onder.
               
Een respondent verzocht om een overgangsregime voor de verzuimgevallen vanaf 1 januari
                  2021 met eerste ziektedag vanaf 1 januari 2019. Deze werknemers vallen onder het nieuwe
                  regime van RIV-toetsing vanaf 2021 (NB bij de internetconsultatie was de beoogde invoeringsdatum
                  1 januari 2021). Er wordt geen overgangswetgeving voorgesteld. De maatregel is aangekondigd
                  in de brief van 20 december 2018. De RIV-toets wordt een puur arbeidskundige beoordeling,
                  maar de adviezen over de belastbaarheid van zieke werknemers door de bedrijfsartsen
                  veranderen niet. Bedrijfsartsen blijven hun werk volgens de huidige wettelijke kaders
                  doen. Wel is het van belang voor een eenduidige RIV-toetsing dat er een gemeenschappelijk
                  gedragen beoordelingskader komt van de drie beroepsgroepen. Dit vergemakkelijkt de
                  RIV-toetsing door arbeidsdeskundigen van UWV.
               
Sommige respondenten waren voorstander van het verkorten van de loondoorbetalingsperiode
                  (eventueel met een collectieve verzekering voor een bepaalde periode) en een tussentijdse
                  toets in de eerste twee jaar van ziekte. Dit zijn geen onderdelen van de afspraken
                  tussen werkgevers, werknemers en het kabinet, en vormen dus ook geen onderdeel van
                  dit wetsvoorstel. In het regeerakkoord 2017–2021 zijn de volgende maatregelen opgenomen:
                  het collectiviseren van het tweede ziektejaar voor kleine werkgevers (waarbij ook
                  een aantal re-integratieverplichtingen door UWV worden overgenomen) en het aanpassen
                  van de sanctioneringsbevoegdheid van UWV. Deze maatregelen beoogden tegemoet te komen
                  aan de zorgen van werkgevers over de loondoorbetalingsverplichting. Sociale partners
                  werden uitgenodigd om binnen de budgettaire kaders met werkbare alternatieven voor
                  deze maatregelen te komen. Dit heeft geleid tot de afspraken van december 2018, waarbij
                  het verkorten van de loondoorbetalingsperiode en een soort van tussentijdse toets
                  geen deel uitmaakt van deze afspraken.
               
5.2 UWV
               
UWV gaf aan dat de maatregel uitvoerbaar en handhaafbaar is per 1 januari 202122. Daarbij waren drie voorwaarden van belang. Ten eerste dat er tijdig een door alle
                  betrokken beroepsverenigingen (arbeidsdeskundigen, verzekeringsartsen en bedrijfsartsen)
                  gedragen gemeenschappelijk beoordelingskader komt van waaruit bedrijfsartsen hun adviezen
                  opstellen over de belastbaarheid van zieke werknemers. Hierdoor weten arbeidsdeskundigen
                  van UWV hoe de adviezen van de bedrijfsartsen over de belastbaarheid van de zieke
                  werknemers zijn opgesteld. Het Ministerie van SZW heeft een overleg- en werkstructuur
                  opgezet, waarbij de beschikbare kwaliteitsintensivering van in totaal € 10 miljoen
                  een grote rol speelt. Het reeds beschikbare inzetbaarheidsprofiel van bedrijfsartsen
                  wordt samen met de drie beroepsgroepen verder ontwikkeld, geïmplementeerd en mogelijk
                  ook wetenschappelijk gevalideerd. In de reactie op de uitvoeringstoets is aangegeven
                  dat een dergelijk beoordelingskader nooit uitontwikkeld is en dat dit proces zodoende
                  ook zal voortgaan na 1 juli 2020. Daarmee wordt niet bedoeld dat het ontwikkelen van
                  het nieuwe beoordelingskader op de lange baan wordt geschoven, maar dat dit proces
                  zorgvuldig plaats zal moeten vinden om ook het benodigde draagvlak en goed gebruik
                  van het instrument te garanderen. Naar verwachting wordt het nieuwe beoordelingskader
                  in december 2020 opgeleverd. Daarna is van belang dat het instrument gebruikt gaat
                  worden en door zo veel mogelijk bedrijfsartsen uniform toegepast wordt. Uiterlijk
                  in mei 2021 is ten behoeve daarvan een leidraad bij het kader gereed. Vanwege de benodigde
                  tijd voor opleiding en training van arbeidsdeskundigen die daarop volgt is daarmee
                  het wetsvoorstel per 1 september 2021 uitvoerbaar. Als tweede voorwaarde noemde UWV
                  het investeren in de kwaliteit van handelen van de arbeidsdeskundige op het terrein
                  van de RIV-toets. Dit wordt onderkend en uitvoeringsbudget is hiervoor beschikbaar.
                  En als derde het regelen van een wettelijke grondslag voor het opvragen van medische
                  informatie, zodat deze in het kader van de WIA-beoordeling gebruikt kunnen worden.
                  De WIA-aanvraag blijft vergezeld gaan van alle RIV-stukken en mogelijk aanvullende
                  (medische) informatie. Op grond van artikel 64, dertiende lid, wordt bij ministeriële
                  regeling, middels een wijziging van de regeling SUWI, geregeld dat UWV bij de aanvraag
                  medische gegevens op kan vragen.
               
UWV wenste in het najaar 2019 te starten met de voorbereidingen voor implementatie
                  van de RIV-maatregel. De Minister van SZW heeft in oktober 2019, vooruitlopend op
                  inwerkingtreding van de wetswijziging, toestemming gegeven om te starten met de betreffende
                  werkzaamheden om de invoering van de RIV-maatregel per 2021 tijdig te laten verlopen.
                  Hierbij geldt dat geen onomkeerbare stappen gezet kunnen worden.
               
5.3 Adviescollege toetsing regeldruk
               
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft een advies uitgebracht over de gevolgen
                  voor de regeldruk van het conceptwetsvoorstel23. ATR heeft daarbij gekeken naar nut en noodzaak, het bestaan van minder belastende
                  alternatieven, een werkbare uitvoeringswijze en de volledigheid en juistheid van de
                  in beeld gebrachte gevolgen voor de regeldruk. Op het voorstel tot wijziging van de
                  RIV-toets heeft de beschrijving in de toelichting op het conceptwetsvoorstel voor
                  ATR geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen.
               
5.4 Inspectie SZW
               
Het conceptwetsvoorstel en de memorie van toelichting gaven de Inspectie SZW geen
                  aanleiding tot het maken van opmerkingen bij de toezichtbaarheid.
               
II. ARTIKELSGEWIJS
               
ARTIKEL I WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN
Onderdeel A (artikel 65)
Bij de aanvraag van een WIA-uitkering dient op grond van het huidige artikel 65 een
                     re-integratieverslag (RIV) in de zin van artikel 25, derde lid, bijgevoegd te zijn.
                     Krachtens artikel 65 beoordeelt UWV op grond van dit RIV of de werkgever en werknemer
                     (of ex-werknemer als de werkgever eigenrisicodrager in de zin van de Ziektewet (ZW)
                     is) in redelijkheid tot de re-integratie inspanningen hebben kunnen komen, die zijn
                     verricht.
                  
In artikel 25 zijn de re-integratieverplichtingen neergelegd, die in het kader van
                     de Wet WIA nageleefd dienen te worden tijdens de periode waarin de zieke werknemer
                     recht heeft op doorbetaling van zijn loon op grond van artikel 629 van boek 7 van
                     het Burgerlijk Wetboek. Gelijkluidende verplichtingen gelden op grond van artikel
                     26, tweede lid, Wet WIA ten aanzien van zieke ex-werknemers als de werkgever eigenrisicodrager
                     voor de ZW is. Wanneer UWV bij de behandeling van de aanvraag constateert dat de werkgever
                     en werknemer zonder deugdelijke grond de verplichtingen van artikel 25, eerste tot
                     en met vijfde lid, of hetgeen krachtens het zevende lid, Wet WIA, en het in artikel
                     6 van de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (de Regeling) gestelde, niet
                     zijn nagekomen, of onvoldoende re-integratie-inspanningen hebben verricht, verlengt
                     UWV de loondoorbetalingsverplichting met maximaal 52 weken (de loonsanctie). In de
                     Beleidsregels beoordelingskader poortwachter van UWV is neergelegd op welke wijze
                     UWV deze bevoegdheid uitoefent. In zijn algemeenheid wordt een loonsanctie opgelegd
                     vanwege het niet (volledig) nakomen van de administratieve verplichtingen (de administratieve
                     loonsanctie), of vanwege een gebrek in de ondernomen re-integratie-activiteiten (de
                     inhoudelijke loonsanctie).
                  
Bij de beoordeling of de werkgever en (ex-)werknemer voldoende re-integratie inspanningen
                     hebben verricht, is de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid door ziekte en de
                     daaruit volgende inschatting van de belastbaarheid, en het verloop daarvan tijdens
                     de wachttijd, van belang. De werkgever laat zich op grond artikel 25, vijfde lid,
                     Wet WIA en artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, Arbeidsomstandighedenwet, door
                     een bedrijfsarts of arbodienst bijstaan bij de uitvoering van de re-integratieverplichtingen.
                     De taakstelling van de bedrijfsarts of arbodienst is algemeen omschreven en ziet tevens
                     op de te ontplooien re-integratie activiteiten, waaronder onder meer het inzetten
                     van re-integratie in het tweede spoor. Deze adviezen spelen een rol bij het vaststellen
                     van het plan van aanpak, maar het plan van aanpak wordt door de werkgever en werknemer
                     samen – zonder tussenkomst van de bedrijfsarts of arbodienst – vastgesteld.
                  
In de Regeling is de rol van de bedrijfsarts of arbodienst nader uitgewerkt. Daarin
                     wordt tevens de advisering van de bedrijfsarts of arbodienst over het ziektegeval
                     nader bepaald. Zo dient de werkgever op grond van artikel 2, tweede lid, van de Regeling,
                     indien de bedrijfsarts of arbodienst de verwachting heeft dat er sprake is van dreigend
                     langdurig ziekteverzuim, binnen zes weken een oordeel van de bedrijfsarts of arbodienst
                     te verlangen over het ziektegeval. De werkgever draagt er op grond van artikel 4,
                     vierde lid, van de Regeling, eveneens zorg voor dat de bedrijfsarts of de arbodienst
                     betrokken blijft bij het verloop van de ziekte en past samen met de werknemer het
                     plan van aanpak aan, indien dit naar het oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst,
                     gezien het verloop van de arbeidsongeschiktheid door ziekte nodig is.
                  
Indien UWV in de huidige situatie tot een andersluidende beoordeling komt van de arbeidsongeschiktheid
                     door ziekte tijdens de wachttijd dan die van de bedrijfsarts of arbodienst, dan kan
                     dit mogelijk leiden tot de conclusie dat er onvoldoende re-integratie-inspanningen
                     zijn verricht en kan er een inhoudelijke loonsanctie volgen. Als de verzekeringsarts
                     van UWV tot een andere inschatting van functionele mogelijkheden (belastbaarheid)
                     van de zieke werknemer komt en daarmee tot een andere inschatting van de re-integratiemogelijkheden
                     van de zieke werknemer, zouden immers op grond van dit andersluidende oordeel andere
                     re-integratie inspanningen passender zijn geweest. Zo kan de bedrijfsarts bijvoorbeeld
                     tot een hogere medische urenbeperking komen dan de verzekeringsarts. Indien de werkgever
                     deze adviezen van de bedrijfsarts of arbodienst volgt, dan kan UWV mogelijk de conclusie
                     trekken dat de werkgever onvoldoende re-integratie inspanningen heeft ontplooid. Deze
                     inspanningen zijn immers gebaseerd op een lagere inschatting van de functionele mogelijkheden
                     tot het verrichten van arbeid dan waartoe de verzekeringsarts komt.
                  
De rol van de bedrijfsarts of arbodienst bestaat, zoals hierboven uiteengezet, uit
                     een probleemanalyse van het ziektegeval en een advies over de te ondernemen re-integratie
                     activiteiten.24 Het onderhavige wetsvoorstel regelt dat artikel 65 van de Wet WIA, dat op dit moment
                     nog niet uit leden bestaat, ten behoeve van de leesbaarheid uit twee leden komt te
                     bestaan. Hierbij wordt voor de huidige tekst van artikel 65 de aanduiding «1.» geplaatst
                     en wordt een tweede lid toegevoegd dat bepaalt dat UWV niet langer oordeelt over het
                     advies van de bedrijfsarts omtrent de belastbaarheid van de zieke werknemer. Na de
                     inwerkingtreding van deze maatregel voert UWV de RIV-toets uit op basis van de inschatting
                     van het ziektegeval door de bedrijfsarts of arbodienst, zoals blijkt uit het RIV.
                     Er wordt beoordeeld of de werkgever en
                  
(ex-)werknemer de re-integratie inspanningen hebben verricht die bij die inschatting
                     van de functionele mogelijkheden tot het verrichten van arbeid past. UWV is in het
                     kader van de RIV-toets dus niet langer bevoegd de advisering over de ongeschiktheid
                     tot het verrichten van arbeid wegens ziekte van de verzekerde door de bedrijfsarts
                     of arbodienst (verzekeringsgeneeskundig) te toetsen en beoordeelt slechts op basis
                     van deze advisering of de werkgever en (ex-)werknemer in redelijkheid tot de verrichtte
                     re-integratie inspanningen hebben kunnen komen.
                  
Onderdeel B (artikel 88)
Als gevolg van de wijziging, genoemd in onderdeel A, dient in artikel 88 verwezen
                  te worden naar artikel 65, eerste lid, in plaats van artikel 65. Met deze wijzigingen
                  wordt dit hersteld.
               
ARTIKEL II ZIEKTEWET
Enig onderdeel (artikel 38)
Voor verzekerde werknemers, wiens dienstverband eindigt tijdens de periode waarin
                     de werknemer recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk
                     Wetboek, maar vóór het verstrijken van de wachttijd, ontstaat, als aan artikel 29,
                     vijfde lid, ZW is voldaan, op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel c, ZW, recht
                     op ziekengeld. Wanneer het dienstverband beëindigd is, kan de loondoorbetalingsverplichting
                     niet verlengd worden omdat de arbeidsovereenkomst is komen te vervallen. Daarom is
                     in de ZW een equivalent van de loonsanctie voor deze gevalstypen opgenomen: de verhaalssanctie
                     (art. 39a, eerste lid, ZW). De verhaalssanctie is alleen van toepassing op publiek
                     verzekerde werkgevers. Voor eigenrisicodragers voor de ZW is het beoordelingskader
                     van de artikelen 25, 26, tweede lid, en artikel 65, Wet WIA relevant.
                  
Op grond van artikel 38, tweede lid, ZW maakt de werkgever op de laatste dag van de
                     dienstbetrekking melding aan UWV van de ongeschiktheid tot werken. Tevens stelt de
                     werkgever in overleg met de werknemer een RIV op en verstrekt een afschrift daarvan
                     aan de werknemer. Op grond van het RIV beoordeelt UWV of de werkgever en de werknemer
                     in redelijkheid tot de verrichtte re-integratie-inspanningen hebben kunnen komen,
                     aldus de tweede zin van artikel 38, tweede lid, ZW. Als bij de beoordeling blijkt
                     dat de werkgever en werknemer zonder deugdelijke grond de verplichtingen op grond
                     van artikel 38, tweede lid, ZW of artikel 25, eerste, tweede, vijfde lid, of het krachtens
                     het zevende lid gestelde, van de Wet WIA niet zijn nagekomen, of onvoldoende re-integratie-inspanningen
                     hebben verricht, verhaalt UWV krachtens artikel 39a, eerste lid, ZW, voor een tijdvak
                     van maximaal 52 weken het ziekengeld, de over het ziekengeld verschuldigde premies,
                     die niet daarop in mindering kunnen worden gebracht, en de inkomensafhankelijke bijdrage,
                     bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, op de werkgever.
                  
Voor de verhaalssanctie geldt op dit moment een gelijkluidend beoordelingskader als
                     dat voor de loonsanctie bij werknemers met een doorlopende dienstbetrekking en voor
                     eigenrisicodragers voor de ZW. De regering wil met dit wetsvoorstel geen verschil
                     doen ontstaan tussen deze beoordelingen. Daarom wordt er aan artikel 38, tweede lid,
                     ZW een zin toegevoegd met dezelfde strekking en hetzelfde bereik als de aan artikel
                     65 Wet WIA toegevoegde zin. Als gevolg hiervan vormt bij de beoordeling van artikel
                     38 ZW de inschatting van de bedrijfsarts of arbodienst van de arbeidsongeschiktheid
                     door ziekte, zoals blijkt uit het RIV, tevens het uitgangspunt.
                  
ARTIKEL III EVALUATIE
Deze wet wordt binnen vier jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. Het verslag van de
                  evaluatie wordt aan de Staten-Generaal gestuurd. De reden dat hier voor vier jaar
                  in plaats van de – in de Aanwijzingen voor de regelgeving – gebruikelijke vijf jaar
                  is gekozen, is de afspraak met werkgevers en werknemers in het alternatieve pakket
                  maatregelen van loondoorbetaling bij ziekte en WIA. De termijn van vier jaar is reeds
                  in december 2018 aan de Tweede Kamer toegezegd.25 Voor de wijze waarop de evaluatie plaats zal vinden, wordt verwezen naar het algemeen
                  deel van de toelichting onder paragraaf 3.1.
               
ARTIKEL IV INWERKINGTREDING
Met een zogenoemd klein koninklijk besluit zal de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
                  worden geregeld. Hierbij is de beoogde datum van inwerkingtreding 1 september 2021.
                  Op uitvoeringstechnische gronden (zie paragraaf 5.2) en om tegemoet te komen aan de
                  afspraak met werkgevers26 voor een zo spoedig mogelijke invoering na januari 2021 wordt afgeweken van de twee
                  vaste verandermomenten van wetgeving in een jaar, te weten 1 januari of 1 juli.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  W. Koolmees
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.