Voorstel van wet (initiatiefvoorstel) : Voorstel van wet
35 534 Voorstel van wet van het lid Pia Dijkstra houdende toetsing van levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek en tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en enkele andere wetten (Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek)
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALING
Artikel 1 Definities
HOOFDSTUK 2 ZORGVULDIGHEIDSEISEN
Artikel 2 Zorgvuldigheidseisen
HOOFDSTUK 3 HULP BIJ ZELFDODING
Artikel 3 Vaststellen voorgenomen tijdstip zelfdoding
Artikel 4 Voorschrijven en verstrekking middelen tot zelfdoding
Artikel 5 Verschaffen en retourneren middelen tot zelfdoding
Artikel 6 Aanwezigheid levensbegeleider bij zelfdoding
HOOFDSTUK 4 TOETSING DOOR REGIONALE TOETSINGCOMMISSIES
Artikel 7 Instelling, samenstelling, benoeming, ontslag en bezoldiging
Artikel 8 Taken en bevoegdheden
Artikel 9 Bekendmaking oordeel commissie
Artikel 10 Verstrekken inlichtingen aan officier van justitie
Artikel 11 Werkwijze commissie
HOOFDSTUK 5 FINANCIERING
Artikel 12 Financiering
HOOFDSTUK 6 BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Artikel 13 Toepasselijkheid in de openbare lichamen
HOOFDSTUK 7 WIJZIGING ANDERE WETTEN
Artikel 14 Wijziging Wetboek van Strafrecht
Artikel 15 Wijziging Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
Artikel 16 Wijziging Wet op de lijkbezorging
Artikel 17 Wijziging Geneesmiddelenwet
Artikel 18 Wijziging Opiumwet
Artikel 19 Wijziging Algemene wet bestuursrecht
Artikel 20 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht BES
Artikel 21 Wijziging van de Wet verklaringen van overlijden BES
HOOFDSTUK 8 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 22 Evaluatiebepaling
Artikel 23 Citeertitel
Artikel 24 Inwerkingtreding
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in het Wetboek van
Strafrecht een strafuitsluitingsgrond op te nemen voor de levenseindebegeleider die
met inachtneming van de wettelijk vastgelegde zorgvuldigheideisen aan een oudere hulp
bij zelfdoding verleent, en daartoe bij wet een meldings- en toetsingsprocedure vast
te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALING
Artikel 1 Definities
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
commissie:
regionale commissie als bedoeld in artikel 7;
hulp bij zelfdoding:
het door een levenseindebegeleider op verzoek van een oudere aan hem voorschrijven
en verschaffen van middelen tot zelfdoding;
levenseindebegeleider:
levenseindebegeleider die als zodanig is ingeschreven in een register als bedoeld
in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
middelen tot zelfdoding:
geneesmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Geneesmiddelenwet,
waarmee de hulp bij zelfdoding wordt verleend;
Onze Minister:
Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
oudere:
een persoon die de leeftijd van vijfenzeventig jaar heeft bereikt.
HOOFDSTUK 2 ZORGVULDIGHEIDSEISEN
Artikel 2 Zorgvuldigheidseisen
De zorgvuldigheideisen, bedoeld in artikel 294, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht,
houden in dat de levenseindebegeleider:
a. heeft vastgesteld dat de oudere op het moment van de ontvangst van de verklaring,
bedoeld in onderdeel h, Nederlander of ten minste twee jaar ingezetene van Nederland
is;
b. aan de oudere heeft gevraagd of hij bij zijn verzoek aan hem om hulp bij zelfdoding
zijn naasten heeft betrokken en, als hij dat nog niet heeft gedaan maar het wel mogelijk
is dat alsnog te doen, in overweging heeft gegeven daartoe over te gaan;
c. zo mogelijk en voor zover de oudere daarmee heeft ingestemd overleg heeft gevoerd
met de huisarts van de oudere;
d. de overtuiging heeft gekregen dat sprake is van een vrijwillig, weloverwogen en duurzaam
verzoek, waarbij ten minste twee maanden zijn verstreken tussen opeenvolgende gesprekken
met de oudere;
e. met de oudere de overtuiging heeft gekregen dat andere hulp, gericht op de achtergrond
van het verzoek, niet gewenst is;
f. heeft vastgesteld dat de betrokkene een oudere is die in staat is tot een redelijke
waardering van zijn belangen ter zake en van hem een aantoonbaar actuele verklaring
heeft ontvangen die schriftelijk of met behulp van audiovisuele middelen is vastgelegd
en die een verzoek inhoudt om hem de middelen te verschaffen met het oog op zijn voorgenomen
zelfdoding;
g. de oudere heeft ingelicht over de inhoudelijke en procedurele aspecten van de hulp
bij zelfdoding;
h. ten minste één andere, onafhankelijke levenseindebegeleider heeft geraadpleegd die
de oudere heeft gezien en schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de naleving
van de zorgvuldigheideisen, bedoeld in de onderdelen a tot en met g;
i. zorg draagt voor een professionele uitvoering van de te verlenen hulp bij zelfdoding,
waaronder in ieder geval wordt begrepen de naleving van het bepaalde in hoofdstuk
3, met uitzondering van artikel 4, tweede lid.
HOOFDSTUK 3 HULP BIJ ZELFDODING
Artikel 3 Vaststellen voorgenomen tijdstip zelfdoding
Indien is voldaan aan de zorgvuldigheideisen, bedoeld in artikel 2, onderdelen a tot
en met h, treedt de levenseindebegeleider in overleg met de oudere teneinde een tijdstip
van de voorgenomen zelfdoding door de oudere vast te stellen.
Artikel 4 Voorschrijven en verstrekking middelen tot zelfdoding
1. Na de vaststelling, bedoeld in artikel 3, schrijft de levenseindebegeleider de middelen
tot zelfdoding voor.
2. De apotheker verstrekt de middelen tot zelfdoding die ingevolge het eerste lid zijn
voorgeschreven, uitsluitend aan de levenseindebegeleider. Artikel 61, negende lid,
tweede zin, van de Geneesmiddelenwet is niet van toepassing.
Artikel 5 Verschaffen en retourneren middelen tot zelfdoding
1. De levenseindebegeleider:
a. verschaft de middelen tot zelfdoding niet eerder aan de oudere dan op het tijdstip,
bedoeld in artikel 3;
b. draagt ervoor zorg dat de verschafte middelen die niet worden gebruikt door de oudere,
zo spoedig mogelijk worden bezorgd bij de apotheker, bedoeld in artikel 4, tweede
lid.
2. Artikel 61, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet is niet van toepassing.
Artikel 6 Aanwezigheid levensbegeleider bij zelfdoding
De levenseindebegeleider is aanwezig bij de zelfdoding door de oudere.
HOOFDSTUK 4 TOETSING DOOR REGIONALE TOETSINGCOMMISSIES
Artikel 7 Instelling, samenstelling, benoeming, ontslag en bezoldiging
1. Er zijn regionale commissies voor de toetsing van meldingen van gevallen van hulp
bij zelfdoding als bedoeld in artikel 294, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. Een commissie bestaat uit een oneven aantal leden, waaronder in elk geval één rechtsgeleerd
lid, tevens voorzitter, één levenseindebegeleider en één deskundige inzake ethische
of zingevingsvraagstukken. Van een commissie maken mede deel uit plaatsvervangende
leden van elk van de in de eerste zin genoemde categorieën.
3. De artikelen 4 tot en met 7 van de Wet toetsing levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding
zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8 Taken en bevoegdheden
1. De commissie beoordeelt op basis van het verslag, bedoeld in artikel 7a van de Wet
op de lijkbezorging, of de levenseindebegeleider die de hulp bij zelfdoding heeft
verleend, heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel
2.
2. De commissie kan de levenseindebegeleider verzoeken zijn verslag schriftelijk of
mondeling aan te vullen, indien dit voor een goede beoordeling van het handelen van
de levenseindebegeleider noodzakelijk is.
3. De commissie kan bij de gemeentelijke lijkschouwer of de geraadpleegde andere levenseindebegeleider
inlichtingen inwinnen, indien dit voor een goede beoordeling van het handelen van
de levenseindebegeleider noodzakelijk is.
Artikel 9 Bekendmaking oordeel commissie
1. Een oordeel van de commissie wordt vastgesteld bij gewone meerderheid van stemmen,
door drie leden van de commissie die elk een van de in artikel 7, tweede lid, genoemde
categorieën van deskundigheid vertegenwoordigen.
2. De commissie brengt haar gemotiveerde oordeel binnen zes weken na ontvangst van het
verslag, bedoeld in artikel 7a van de Wet op de lijkbezorging, schriftelijk ter kennis
van de levenseindebegeleider.
3. De commissie brengt haar oordeel tevens ter kennis van het College van procureurs-generaal
en van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd indien:
a. de levenseindebegeleider naar het oordeel van de commissie niet heeft gehandeld overeenkomstig
de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2; of
b. de situatie, bedoeld in artikel 12, laatste zin, van de Wet op de lijkbezorging, zich
voordoet.
4. De termijn, genoemd in het tweede lid, kan eenmaal voor ten hoogste zes weken worden
verlengd.
5. De commissie die toepassing geeft aan het derde of vierde lid, stelt de levenseindebegeleider
daarvan in kennis.
6. De commissie kan het door haar gegeven oordeel mondeling tegenover de levenseindebegeleider
nader toelichten. Deze mondelinge toelichting kan plaatsvinden op verzoek van de commissie
of op verzoek van de levenseindebegeleider.
Artikel 10 Verstrekken inlichtingen aan officier van justitie
1. De commissie verstrekt aan de officier van justitie desgevraagd alle inlichtingen,
die hij nodig heeft ten behoeve van:
a. de beoordeling van het handelen van de levenseindebegeleider in het geval als bedoeld
in artikel 9, derde lid; of
b. een opsporingsonderzoek.
2. Van het verstrekken van inlichtingen aan de officier van justitie doet de commissie
mededeling aan de levenseindebegeleider.
Artikel 11 Werkwijze commissie
De artikelen 11 en 13 tot en met 19 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek
en hulp bij zelfdoding zijn van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van taken
en bevoegdheden door de commissie, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel
13, in plaats van «arts» wordt gelezen «levenseindebegeleider als bedoeld in de Wet
levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek».
HOOFDSTUK 5 FINANCIERING
Artikel 12 Financiering
1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een projectsubsidie kan worden verstrekt
voor de ontwikkeling van opleidingen als bedoeld in artikel 33i, eerste lid, van de
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, en kunnen criteria voor die
verstrekking worden vastgesteld.
2. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke activiteiten ter uitvoering van
levenseindebegeleiding van ouderen op grond van deze wet, subsidie wordt verstrekt
en kunnen andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld.
3. De Kaderwet VWS-subsidies is, behoudens de artikelen 2 en 3, eerste lid, van overeenkomstige
toepassing op subsidies als bedoeld in het eerste en tweede lid.
HOOFDSTUK 6 BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Artikel 13 Toepasselijkheid in de openbare lichamen
Deze wet is mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba, met dien verstande dat:
a. voor de toepassing van:
1°. artikel 1, in plaats van «regionale commissie als bedoeld in artikel 7» wordt gelezen
«commissie als bedoeld in artikel 13, onderdeel b»;
2°. artikel 2, aanhef, in plaats van «artikel 294, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht»
wordt gelezen «artikel 307, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES»;
3°. artikel 8, eerste lid, in plaats van «artikel 7a van de Wet op de lijkbezorging» wordt
gelezen «artikel 1, vierde lid, van de Wet verklaringen van overlijden BES»;
4°. artikel 9, derde lid, in plaats van «het College van procureurs-generaal», wordt gelezen
«de procureur-generaal»;
b. in afwijking van artikel 7, eerste lid, er een door Onze Minister en de Minister van
Justitie en Veiligheid aan te wijzen commissie is, die bevoegd is de meldingen van
gevallen van levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek als bedoeld in artikel
307, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES te toetsen;
c. bij het met overeenkomstige toepassing van artikel 13 van de Wet toetsing levensbeëindiging
op verzoek en hulp bij zelfdoding te voeren overleg, de voorzitter van de commissie,
bedoeld in onderdeel b, wordt betrokken. Tevens worden betrokken de procureur-generaal
of een door hem aan te wijzen vertegenwoordiger en een vertegenwoordiger van de Inspectie
gezondheidszorg en jeugd.
HOOFDSTUK 7 WIJZIGING ANDERE WETTEN
Artikel 14 Wijziging Wetboek van Strafrecht
Aan artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het in het tweede lid bedoelde feit is niet strafbaar indien het bestaat uit het
verschaffen van middelen tot zelfdoding en is begaan door een levenseindebegeleider
als bedoeld in de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek die daarbij
voldoet aan de zorgvuldigheidseisen bedoeld in artikel 2 van die wet, en hiervan mededeling
doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig artikel 7a, onderdeel b, van
de Wet op de lijkbezorging.
Artikel 15 Wijziging Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 3, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een
komma, een onderdeel toegevoegd, luidende «levenseindebegeleider.».
B
Aan hoofdstuk III, afdeling 1, wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
§ 12. Levenseindebegeleiders
Artikel 33g
Om in het desbetreffende register als levenseindebegeleider te kunnen worden ingeschreven
wordt vereist:
a. het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene met goed gevolg een
opleiding heeft afgerond die is aangeboden door een opleidingsinstelling die gedurende
de gehele periode waarin de betrokkene de opleiding heeft gevolgd krachtens artikel
33j, eerste lid, was aangewezen;
b. dat ten aanzien van de beroepsbeoefenaar die een aanvraag doet om inschrijving als
levenseindebegeleider geen maatregel als bedoeld in de artikelen 48, eerste lid, onderdelen
c tot en met f, of derde lid, of 80, eerste lid, is opgelegd, bij een beslissing die
onherroepelijk is geworden.
Artikel 33h
Tot het gebied van deskundigheid van de levenseindebegeleider wordt gerekend het bieden
van levenseindebegeleiding in overeenstemming met de Wet toetsing levenseindebegeleiding
van ouderen op verzoek.
Artikel 33i
1. De opleiding tot levenseindebegeleider heeft betrekking op de naleving van de zorgvuldigheideisen
en op andere wettelijke taken en verplichtingen van de levenseindebegeleider. Bij
algemene maatregel van bestuur worden nadere eisen gesteld aan de opleiding tot levenseindebegeleider
en aan de instelling die deze opleiding aanbiedt.
2. Tot de opleiding worden uitsluitend personen toegelaten die voldoen aan de krachtens
de artikelen 18, 24, 26, eerste lid, en 32 gestelde opleidingseisen.
3. De voordracht van een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel
van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers
der Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel 33j
1. Onze Minister wijst opleidingsinstellingen aan die voldoen aan de bij of krachtens
artikel 33i, eerste en tweede lid, gestelde eisen.
2. Een aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, wordt ingetrokken of opgeschort indien
de opleidingsinstelling niet langer voldoet aan de bij of krachtens artikel 33i, eerste
of tweede lid, gestelde eisen.
3. Van een aanwijzing of een intrekking als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt
mededeling gedaan in de Staatscourant.
C
Aan artikel 36, veertiende lid, wordt onder vervanging van de komma aan het slot van
onderdeel e door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel
f door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de levenseindebegeleiders, doch uitsluitend voor zover het betreft het voorschrijven
van middelen tot zelfdoding, bedoeld in artikel 1 van de Wet toetsing levensbeëindiging
van ouderen op verzoek en van andere geneesmiddelen voor zover het voorschrijven daarvan
overeenkomstig het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde wordt gerekend tot hun
gebied van deskundigheid.
D
In artikel 47, tweede lid, wordt voor de punt aan het slot ingevoegd «levenseindebegeleider».
E
Na artikel 69 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 69a
Indien het regionale tuchtcollege een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste,
tweede, derde of vierde lid, oplegt aan een persoon in een andere hoedanigheid dan
die van levenseindebegeleider en die persoon staat tevens ingeschreven in een register
in de hoedanigheid van levenseindebegeleider, overweegt het regionale tuchtcollege
in haar eindbeslissing, bedoeld in artikel 69, eerste lid, tevens de oplegging van
een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste, tweede en vierde lid, aan die persoon
in zijn hoedanigheid van levenseindebegeleider. Artikel 48, zevende lid, is van overeenkomstige
toepassing.
F
Na artikel 80 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 80a
1. Indien het regionale tuchtcollege overeenkomstig artikel 80, eerste lid, een voorziening
treft ten aanzien van een persoon in een andere hoedanigheid dan die van levenseindebegeleider
en die persoon tevens staat ingeschreven in een register in de hoedanigheid van levenseindebegeleider,
overweegt het college bij het treffen van die voorziening tevens de oplegging van
een maatregel of maatregelen als bedoeld in artikel 80, eerste lid, aan die persoon
in zijn hoedanigheid van levenseindebegeleider.
2. De oplegging van de maatregel aan de persoon, bedoeld in het eerste lid, in zijn
hoedanigheid van levenseindebegeleider wordt van kracht of ten uitvoer gelegd zodra
de beslissing waarbij hij is opgelegd, onherroepelijk is geworden.
Artikel 16 Wijziging Wet op de lijkbezorging
De Wet op de lijkbezorging wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 7a
Indien het overlijden het gevolg was van de verlening van hulp bij zelfdoding als
bedoeld in artikel 294, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht:
a. geeft degene die de schouwing heeft verricht geen verklaring van overlijden af;
b. doet de levenseindebegeleider van de oorzaak van dit overlijden onverwijld door invulling
van een formulier mededeling aan de gemeentelijke lijkschouwer of een van de gemeentelijke
lijkschouwers en verstrekt hem een beredeneerd verslag inzake de inachtneming van
de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levenseindebegeleiding
van ouderen op verzoek.
B
In artikel 9, tweede lid, wordt «artikel 7, tweede lid» vervangen door «de artikelen
7, tweede lid, en 7a, onder b,».
C
Artikel 10, tweede lid, komt te luiden:
2. Onverminderd het eerste lid brengt de gemeentelijke lijkschouwer, indien sprake is
van een mededeling als bedoeld in de artikelen 7, tweede lid, of 7a, onder b, door
invulling van een formulier onverwijld verslag uit aan de regionale toetsingscommissie,
bedoeld in artikel 3 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij
zelfdoding onderscheidenlijk de regionale toetsingscommissie, bedoeld in artikel 7,
eerste lid, van de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek. Hij
zendt het beredeneerd verslag als bedoeld in de artikelen 7, tweede lid, of 7a, onder
b, mee.
D
In artikel 12 wordt «artikel 7, tweede lid» vervangen door «de artikelen 7, tweede
lid, of 7a» en wordt na «artikel 3 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek
en hulp bij zelfdoding» ingevoegd « onderscheidenlijk de regionale toetsingscommissie
bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen
op verzoek».
E
In artikel 81, onderdeel 1°, wordt na «artikel 7, eerste en tweede lid, ingevoegd
«7a,».
Artikel 17 Wijziging Geneesmiddelenwet
Na artikel 101 van de Geneesmiddelenwet wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 102
1. Met het toezicht op de naleving van artikel 4, tweede lid, van de Wet toetsing levenseindebegeleiding
van ouderen op verzoek, zijn belast de ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg
en jeugd en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
2. Artikel 101 is van overeenkomstige toepassing op overtredingen van het voorschrift,
bedoeld in het eerste lid.
Artikel 18 Wijziging Opiumwet
De Opiumwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4, tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 5, tweede en derde lid, en»
vervangen door «artikel 5, tweede lid, eerste zin, en derde lid,».
B
In artikel 5 wordt na de aanduiding «2.» voor het tweede lid ingevoegd «De verboden
inzake het verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben zijn voorts niet van toepassing
op de levenseindebegeleider aan wie door een apotheker middelen als bedoeld in lijst
I of II zijn verschaft met het oog op de uitvoering van een verzoek om hulp bij zelfdoding
als bedoeld in artikel 1 van de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op
verzoek en op personen aan wie deze middelen door de levenseindebegeleider zijn verschaft
met het oog op de uitvoering van hun verzoek om hulp bij zelfdoding.»
Artikel 19 Wijziging Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:6, onderdeel e, van de Algemene wet bestuursrecht, komt te luiden:
e. besluiten en handelingen ter uitvoering van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek
en hulp bij zelfdoding en de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek.
Artikel 20 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht BES
Aan artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht BES wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het in het tweede lid bedoelde feit is niet strafbaar indien het bestaat uit het
verschaffen van middelen tot zelfdoding en is begaan door een levenseindebegeleider
als bedoeld in de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek die daarbij
voldoet aan de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van die wet, en hiervan
mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig artikel 7a, onderdeel
b, van de Wet op de lijkbezorging.
Artikel 21 Wijziging van de Wet verklaringen van overlijden BES
Aan artikel 1 van de Wet verklaringen van overlijden BES wordt een lid toegevoegd,
luidende:
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing indien het overlijden het gevolg
was van de verlening van hulp bij zelfdoding als bedoeld in artikel 307, derde lid,
van het Wetboek van Strafrecht BES, met dien verstande dat in de laatste zin in plaats
van «zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing levensbeëindiging
en hulp bij zelfdoding» wordt gelezen: zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2
van de Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op verzoek.
HOOFDSTUK 8 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 22 Evaluatiebepaling
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens
telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid
en de effecten van deze wet in de praktijk.
Artikel 23 Citeertitel
Deze wet wordt aangehaald als: Wet toetsing levenseindebegeleiding van ouderen op
verzoek.
Artikel 24 Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
De Minister van Justitie en Veiligheid,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.