Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 531 Wijziging van de Mijnbouwwet (aanpassing van het vergunningsstelsel voor opsporen en winnen van aardwarmte)
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het vergunningstelsel
voor het opsporen en winnen van aardwarmte aan te passen teneinde de procedure voor
vergunningverlening te laten aansluiten bij de specifieke kenmerken van aardwarmte
en directe winning na opsporing mogelijk te maken alsmede om de veiligheid van de
opsporing en winning te bevorderen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel h komt te luiden:
h. winnen van aardwarmte:
met gebruikmaking van boorgaten onttrekken van aardwarmte aan de ondergrond door het
oppompen van formatiewater, en terugvoeren van het bij die winning opgepompte water
in de oorspronkelijke geologische formatie, of door het uitwisselen van warmte met
de ondergrond zonder het oppompen en terugvoeren van formatiewater;.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel ah door een puntkomma, worden
vijf onderdelen toegevoegd, luidende:
ai. toewijzing zoekgebied aardwarmte:
het exclusieve recht om in een bepaald gebied een startvergunning aardwarmte aan te
vragen;
aj. startvergunning aardwarmte:
een vergunning om aardwarmte op te sporen en gedurende de looptijd van de vergunning
te winnen;
ak. vervolgvergunning aardwarmte:
een vergunning om aardwarmte gedurende de looptijd van de vergunning te winnen;
al. uitvoerder:
een natuurlijke persoon of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 24z, die in opdracht
van de vergunninghouder de feitelijke werkzaamheden met betrekking tot het opsporen
en winnen van aardwarmte uitvoert of daartoe opdracht verleent;
am. invloedssfeer:
gebied in de ondergrond waar als gevolg van winning van aardwarmte een daling in temperatuur
plaatsvindt.
B
Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden:
HOOFDSTUK 2. VERGUNNINGEN VOOR OPSPOREN EN WINNEN VAN DELFSTOFFEN
C
Artikel 6 komt te luiden:
Artikel 6
Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister:
a. delfstoffen op te sporen;
b. delfstoffen te winnen.
D
In artikel 6a wordt «artikel 6, eerste lid, onderdeel a» vervangen door: artikel 6,
onderdeel a
E
In artikel 7a wordt «artikel 6, eerste lid, onderdelen a of b» vervangen door: artikel
6, onderdelen a of b.
F
Artikel 9, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel c, wordt «artikelen 6, eerste lid, en 25, eerste lid,» vervangen door:
de artikelen 6, 24b en 25, eerste lid.
2. In het eerste lid, onderdeel e, onder 1° en 2° vervalt «of aardwarmte».
3. In het eerste lid, onderdeel f, onder 2° vervalt «, aardwarmte».
G
In artikel 11, eerste lid, wordt «geldt zij tevens voor andere delfstoffen die onvermijdelijk
meekomen» vervangen door: geldt zij tevens voor andere delfstoffen die onvermijdelijk
meekomen en aardwarmte die onvermijdelijk meekomt».
H
Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de onderdelen b en c, onder 1o, vervalt «of aardwarmte»
2. In onderdeel e vervalt «, aardwarmte».
I
In artikel 17, derde lid, onderdeel b vervalt «of aardwarmte».
J
Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de onderdelen c en d, onder 1°, vervalt «of aardwarmte».
2. In onderdeel f vervalt «, aardwarmte».
K
Artikel 21, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel g en onderdeel h, onder 1°, vervalt «of aardwarmte»
2. In onderdeel j, vervalt «, aardwarmte».
L
In artikel 23, tweede lid, vervalt «of aardwarmte».
M
Na artikel 24a wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK 2A. TOEWIJZING ZOEKGEBIED AARDWARMTE, STARTVERGUNNING AARDWARMTE EN VERVOLGVERGUNNING
AARDWARMTE
Paragraaf 1. Algemeen
Artikel 24b
Het is verboden zonder een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte,
aardwarmte op te sporen of te winnen.
Artikel 24c
Dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 24b, is niet van toepassing op het opsporen
of het winnen van aardwarmte in het kader van het verkrijgen van gegevens voor zuiver
wetenschappelijk onderzoek of voor het door de centrale overheid te voeren beleid.
Bij het nemen van een besluit omtrent een vergunning voor deze activiteiten sluit
Onze Minister aan bij de bepalingen van dit hoofdstuk, voor zover dit met het bijzondere
karakter van de vergunning te verenigen is.
Paragraaf 2. Toewijzing zoekgebied aardwarmte
Artikel 24d
Onze Minister verleent op aanvraag een toewijzing zoekgebied aardwarmte.
Artikel 24e
1. Een aanvraag om een toewijzing zoekgebied aardwarmte bevat een beschrijving van:
a. de aardlagen en de begrenzing ervan waar de aanvraag betrekking op heeft;
b. de andere gebruiksmogelijkheden van het gebied, waaronder grondwater met het oog op
de winning van drinkwater en kenbare mogelijkheden tot het opslaan van stoffen;
c. een plan voor de wijze waarop de aanvrager voornemens is de aardwarmte op te sporen
en te winnen;
d. de voorgenomen afzet van warmte en de afspraken hieromtrent;
e. de ervaring van de aanvrager met de ontwikkeling van aardwarmteprojecten;
f. de wijze waarop de aanvrager voornemens is de opsporing en winning van aardwarmte
te financieren.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de aanvraag.
Artikel 24f
1. Zodra voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte een aanvraag is ingediend die voldoet
aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24e en deze aanvraag betrekking heeft op
een zoekgebied dat beschikbaar is voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte, stelt
Onze Minister met een uitnodiging in de Staatscourant anderen in de gelegenheid om
voor hetzelfde zoekgebied of een deel hiervan een aanvraag in te dienen.
2. Anderen kunnen een aanvraag voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte indienen tot
twaalf weken na de dag van plaatsing van de uitnodiging in de Staatscourant. Indien
deze aanvragen gedeeltelijk betrekking hebben op een nieuw zoekgebied voor aardwarmte
ten opzichte van het in de Staatscourant gepubliceerde zoekgebied aardwarmte, geldt
voor dat deel van de aanvraag de procedure van het eerste lid en wordt dat deel van
de aanvraag geacht een nieuwe aanvraag te zijn.
3. Onze Minister stelt de aanvragers van alle ingediende de aanvragen op de hoogte.
De aanvragers voeren overleg over de mogelijkheden tot samenwerking dan wel aanpassing
van de aanvraag.
4. Gedurende acht weken na het op de hoogte stellen van de aanvragers, bedoeld in het
derde lid, heeft een aanvrager de mogelijkheid zijn aanvraag te wijzigen of in te
trekken.
Artikel 24g
1. Over de aanvragen die aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24e voldoen stelt
Onze Minister gedeputeerde staten van de provincies en het college van burgemeester
en wethouders van de gemeenten binnen wier grondgebied het zoekgebied waarop de aanvraag
voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte betrekking heeft, in de gelegenheid binnen
zes weken advies uit te brengen met het oog op de planmatige ontwikkeling of het beheer
van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met
het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.
2. Over de aanvragen die aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24e voldoen stelt
Onze Minister gedeputeerde staten van de provincies en het dagelijks bestuur van waterschappen
binnen wier grondgebied het zoekgebied waarop de aanvraag voor een toewijzing zoekgebied
aardwarmte betrekking heeft, in de gelegenheid binnen zes weken advies uit te brengen
met het oog op grondwaterkwaliteit en -kwantiteit.
Artikel 24h
1. Onze Minister beslist op een aanvraag om een toewijzing zoekgebied aardwarmte binnen
zestien weken na ontvangst van de aanvraag.
2. Als ingevolge artikel 24f, tweede lid, een aanvraag wordt ingediend, beslist Onze
Minister binnen zes weken na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 24f, vierde
lid.
3. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het eerste en tweede lid, eenmaal met ten
hoogste vier weken verlengen.
4. Van een beschikking tot verlening van een toewijzing zoekgebied aardwarmte wordt
mededeling gedaan in de Staatscourant.
Artikel 24i
1. Een aanvraag om een toewijzing zoekgebied aardwarmte wordt geheel of gedeeltelijk
afgewezen indien:
a. het opsporen of winnen van aardwarmte in de in de aanvraag aangegeven aardlagen en
de begrenzing ervan bij of krachtens wet niet is toegestaan;
b. voor het zoekgebied al een toewijzing zoekgebied aardwarmte, een startvergunning aardwarmte
of een vervolgvergunning aardwarmte geldt.
2. Een aanvraag om een toewijzing zoekgebied aardwarmte kan geheel of gedeeltelijk worden
afgewezen:
a. in het belang van de planmatige ontwikkeling of het beheer van delfstoffen, aardwarmte,
andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van
drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen;
b. indien het plan of de uitvoering ervan voor de wijze van opsporen en winnen van aardwarmte
niet haalbaar wordt geacht;
c. indien er onvoldoende zicht is op een warmtevraag die passend is bij de te verwachten
winning van aardwarmte;
d. indien het zoekgebied niet passend is bij de te verwachten warmtevraag;
e. indien onvoldoende zicht is op de financiering van de opsporing en winning van aardwarmte.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over de gronden, bedoeld in het eerste en tweede lid.
Artikel 24j
1. Indien er meer aanvragen om een toewijzing zoekgebied aardwarmte zijn ingediend die
toegewezen zouden kunnen worden, verleent Onze Minister de toewijzing zoekgebied aardwarmte
aan de aanvrager van wie de aanvraag het hoogst is gerangschikt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de procedure
van rangschikking, de rangschikkingscriteria en de onderlinge weging hiervan.
Artikel 24k
1. Een toewijzing zoekgebied aardwarmte geldt voor een periode van twee jaar. Onze Minister
kan deze termijn op verzoek van de houder van een toewijzing zoekgebied aardwarmte
eenmaal met een jaar verlengen.
2. In afwijking van het eerste lid geldt de toewijzing zoekgebied aardwarmte, indien
een aanvraag voor een startvergunning aardwarmte is ingediend, tot het moment waarop
het besluit waarbij op deze aanvraag wordt beslist, onherroepelijk wordt.
3. In afwijking van het eerste lid kan de houder van een toewijzing zoekgebied aardwarmte,
wanneer hij gelet op de voorgenomen afzet van warmte en de afspraken hieromtrent voldoende
vraag naar warmte aannemelijk kan maken, iedere keer wanneer een startvergunning aardwarmte
wordt aangevraagd om een verlenging van de toewijzing zoekgebied vragen voor een periode
van drie jaar.
4. Onze Minister bepaalt in de toewijzing zoekgebied aardwarmte voor welke aardlagen
en begrenzing daarvan een toewijzing zoekgebied aardwarmte geldt.
Artikel 24l
1. Onze Minister kan op aanvraag van een houder van een toewijzing zoekgebied aardwarmte,
een toewijzing zoekgebied aardwarmte wijzigen of intrekken.
2. Onze Minister kan op aanvraag van een houder van een toewijzing zoekgebied aardwarmte,
een natuurlijke persoon of rechtspersoon als houder aan een toewijzing zoekgebied
aardwarmte toevoegen.
3. Onze Minister kan een toewijzing zoekgebied aardwarmte wijzigen of intrekken indien
de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig
blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling
daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest.
4. Onze Minister beslist op een aanvraag als bedoeld in het eerste of tweede lid binnen
acht weken na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 24m
Indien meer dan één natuurlijke persoon of rechtspersoon een toewijzing zoekgebied
aardwarmte houdt, worden zij gezamenlijk als houder van een toewijzing zoekgebied
aardwarmte beschouwd.
Paragraaf 3. Startvergunning aardwarmte
Artikel 24n
Onze Minister verleent op aanvraag een startvergunning aardwarmte aan de houder van
de toewijzing zoekgebied aardwarmte of aan de houder van de toewijzing zoekgebied
aardwarmte en de uitvoerder.
Artikel 24o
1. Een aanvraag voor een startvergunning aardwarmte bevat een beschrijving van:
a. de aardlagen en de begrenzing ervan waar de aanvrager voornemens is aardwarmte op
te sporen en te winnen;
b. de andere gebruiksmogelijkheden van het gebied, waaronder grondwater met het oog op
de winning van drinkwater, of kenbare voornemens tot het opslaan van stoffen;
c. de wijze waarop de aanvrager voornemens is aardwarmte op te sporen en te winnen en
hoe hij voornemens is de putintegriteit te borgen;
d. de verwachte bodembeweging ten gevolge van de winning;
e. indien dit nodig is gelet op de verwachte bodembeweging:
1°. de veiligheidsrisico’s voor omwonenden, het risico op schade aan gebouwen of infrastructurele
werken of het risico op verstoring van de functionaliteit daarvan;
2°. de maatregelen die worden genomen om bodembeweging te voorkomen of te beperken;
3°. de maatregelen die worden genomen om schade door bodembeweging te voorkomen of te
beperken;
f. overeenkomsten met betrekking tot de afzet van warmte;
g. de wijze waarop de aanvrager voornemens is de kosten in verband met de opsporing en
winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden en het zo nodig geheel of gedeeltelijk
buiten gebruik stellen tijdens of na afloop van de looptijd van de startvergunning
te dragen.
2. Een aanvraag voor een startvergunning aardwarmte gaat vergezeld van een verzoek om
instemming met de aanwijzing van een uitvoerder als bedoeld in artikel 24z, derde
lid.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de aanvraag.
Artikel 24p
1. Als een aanvraag voor een startvergunning aardwarmte ziet op aardwarmte die zich
gedeeltelijk bevindt in een aangrenzend gebied waarvoor geen toewijzing zoekgebied
aardwarmte, startvergunning aardwarmte of vervolgvergunning aardwarmte is aangevraagd
of verleend, doet Onze Minister hiervan mededeling in de Staatscourant.
2. Indien het in het eerste lid aangevraagde gebied grenst aan een gebied waarvoor een
toewijzing zoekgebied aardwarmte, een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning
aardwarmte geldt, stelt Onze Minister de houders van de toewijzing of vergunning op
de hoogte van de ingediende aanvraag.
3. Een houder van een toewijzing of vergunning als bedoeld in het tweede
lid, kan binnen acht weken na de mededeling van Onze Minister een concurrerende aanvraag
voor een startvergunning aardwarmte voor dit aangrenzende gebied indienen.
4. Onze Minister stelt de aanvragers van alle ingediende aanvragen op de hoogte. De
aanvragers voeren overleg over de mogelijkheden tot samenwerking of aanpassing van
de aanvraag.
5. Gedurende vier weken na het op de hoogte stellen van de aanvragers, bedoeld in het
derde lid, heeft een aanvrager de mogelijkheid zijn aanvraag te wijzigen of in te
trekken.
6. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het vijfde lid, eenmaal met ten hoogste
vier weken verlengen.
Artikel 24q
1. Over de aanvragen die aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24o voldoen stelt
Onze Minister gedeputeerde staten van de provincie en het college van burgemeester
en wethouders van de gemeenten binnen wier grondgebied het gebied waarop de aanvraag
voor een startvergunning aardwarmte betrekking heeft, in de gelegenheid binnen zes
weken advies uit te brengen met het oog op de planmatige ontwikkeling of het beheer
van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met
het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.
2. Over de aanvragen die aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24o voldoen, stelt
Onze Minister gedeputeerde staten van de provincie en het dagelijks bestuur van waterschappen
binnen wier grondgebied het gebied waarop de aanvraag voor een startvergunning aardwarmte
betrekking heeft, in de gelegenheid binnen zes weken advies uit te brengen met het
oog op grondwaterkwaliteit en -kwantiteit.
Artikel 24r
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding
van een besluit inzake de aanvraag om een startvergunning aardwarmte.
Artikel 24s
1. In afwijking van artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 24z, vierde
lid, beslist Onze Minister op een aanvraag om een startvergunning aardwarmte en het
tegelijkertijd ingediende verzoek om instemming met de aanwijzing van een uitvoerder
binnen 30 weken na de ontvangst daarvan.
2. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, eenmaal met ten hoogste
acht weken verlengen.
3. Van een beschikking tot verlening van een startvergunning aardwarmte wordt mededeling
gedaan in de Staatscourant.
Artikel 24t
1. De aanvraag om een startvergunning aardwarmte wordt geheel of gedeeltelijk afgewezen
indien:
a. het opsporen of winnen van aardwarmte in de in de aanvraag aangegeven aardlagen en
de begrenzing ervan bij of krachtens wet niet is toegestaan;
b. voor de aardlagen en de begrenzing ervan die in de aanvraag is aangeduid aan een ander
dan de aanvrager een toewijzing zoekgebied aardwarmte is verleend of een startvergunning
aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte is verleend;
c. de in de aanvraag beschreven opsporing en winning onaanvaardbare risico’s met zich
brengt voor de veiligheid van omwonenden of onaanvaardbare schade kan veroorzaken
aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan.
2. Een startvergunning aardwarmte kan geheel of gedeeltelijk worden afgewezen:
a. in het belang van de planmatige ontwikkeling of het beheer van delfstoffen, aardwarmte,
andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van
drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen;
b. indien de in de aanvraag aangeduide wijze van opsporing en winning en de wijze waarop
de putintegriteit wordt geborgd niet geschikt wordt geacht om reden van nadelige gevolgen
voor het milieu;
c. indien de aardlagen en de begrenzing ervan waar de aanvrager voornemens is aardwarmte
te winnen niet aansluiten bij de verwachte winning van aardwarmte en de verwachte
afzet van aardwarmte;
d. in verband met het ontbreken van overeenkomsten met betrekking tot de afzet van aardwarmte;
e. in verband met de financiële mogelijkheden van de aanvrager om de kosten in verband
met de opsporing en winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden te dragen en
gelet op zijn voornemens om kosten in verband met het geheel of gedeeltelijk buiten
gebruik stellen tijdens of na afloop van de looptijd van de startvergunning te dragen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over de gronden, bedoeld in het eerste en tweede lid.
Artikel 24u
1. Indien er op basis van artikel 24p, derde lid, meer aanvragen om een startvergunning
aardwarmte zijn ingediend die toegewezen zouden kunnen worden, verleent Onze Minister
de startvergunning aardwarmte aan de aanvrager van wie de aanvraag het hoogst is gerangschikt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de procedure
van rangschikking, de rangschikkingscriteria en de onderlinge weging hiervan.
Artikel 24v
1. Een startvergunning aardwarmte geldt voor twee jaar of, indien een aanvraag voor
een vervolgvergunning aardwarmte is ingediend, tot het tijdstip waarop de beschikking
waarbij op deze aanvraag wordt beslist, onherroepelijk wordt.
2. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, eenmaal met een jaar verlengen.
3. Onze Minister bepaalt in een startvergunning aardwarmte voor welke aardlagen en begrenzing
daarvan zij geldt.
Artikel 24w
1. Onze Minister kan aan een startvergunning aardwarmte voorschriften of beperkingen
verbinden in verband met:
a. de veiligheid van omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele
werken of de functionaliteit daarvan;
b. het belang van de planmatige ontwikkeling of het beheer van delfstoffen, aardwarmte,
andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van
drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen;
c. het voorkomen van nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de wijze van winning
en de wijze waarop de putintegriteit wordt geborgd;
d. de financiële mogelijkheden van de aanvrager om de kosten in verband met de opsporing
en winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden te dragen en om kosten in verband
met het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens of na afloop van de
looptijd van de startvergunning te dragen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
inzake de gronden, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 24x
1. Een startvergunning aardwarmte geldt ook voor delfstoffen die onvermijdelijk meekomen
met de winning van aardwarmte, maar niet voor delfstoffen die zelfstandig economisch
winbaar zijn.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake
de zelfstandige economische winbaarheid van meekomende delfstoffen.
Artikel 24y
Indien bij het opsporen of winnen van aardwarmte wordt geconstateerd dat de situatie
van de ondergrond afwijkt van de aanvraag voor de startvergunning aardwarmte, meldt
een houder van een startvergunning aardwarmte dit zo spoedig mogelijk aan Onze Minister.
Artikel 24z
1. Het verrichten van feitelijke werkzaamheden in verband met de opsporing of winning
van aardwarmte waaronder het verlenen van opdracht daartoe of het buiten gebruik stellen
van een put, is slechts toegestaan aan een aangewezen uitvoerder.
2. Indien een uitvoerder niet meer in staat is feitelijke werkzaamheden uit te voeren,
wijst de houder van de startvergunning aardwarmte of de houder van de vervolgvergunning
aardwarmte een nieuwe uitvoerder aan.
3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft de instemming van Onze
Minister. Onze Minister kan zijn instemming slechts weigeren in verband met de technische
of financiële capaciteiten waarover de uitvoerder beschikt.
4. Onze Minister beslist op een aanvraag om een instemming binnen acht weken na ontvangst
van de aanvraag. Onze Minister kan de termijn eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen.
5. Onze Minister kan aan de instemming met de uitvoerder voorschriften of beperkingen
verbinden in verband met de technische en financiële capaciteiten waarover de uitvoerder
beschikt.
6. Onze Minister kan de instemming, bedoeld in het derde lid, wijzigen of intrekken
indien de uitvoerder niet meer in staat is feitelijke werkzaamheden op een verantwoorde
wijze uit te voeren.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over de aanwijzing, bedoeld in het eerste en tweede lid, en de instemming, bedoeld
in het derde lid, waaronder de vereisten waaraan de uitvoerder moet voldoen.
Artikel 24aa
Indien meer dan één natuurlijke persoon of rechtspersoon een startvergunning aardwarmte
houdt, worden zij gezamenlijk als houder van een startvergunning aardwarmte beschouwd.
Artikel 24ab
1. Onze Minister kan op aanvraag van een houder van een startvergunning aardwarmte een
startvergunning aardwarmte wijzigen of intrekken.
2. Onze Minister kan een startvergunning aardwarmte wijzigen of intrekken:
a. indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig
blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling
daarvan de juiste gegevens of omstandigheden volledig bekend waren geweest;
b. indien dat wordt gerechtvaardigd door veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten
inzake:
1°. de veiligheidsrisico’s voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of
infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan;
2°. het voorkomen van nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de wijze van opsporen
en winnen;
3°. de financiële mogelijkheden van de houder om de kosten in verband met de opsporing
en winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden te dragen en om kosten in verband
met het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens of na afloop van de
looptijd van de startvergunning te dragen;
c. indien er niet langer een uitvoerder is waarmee Onze Minister heeft ingestemd;
d. indien niet overeenkomstig de startvergunning aardwarmte is of wordt gehandeld.
3. Onze Minister beslist op een aanvraag om wijziging of intrekking van een startvergunning
aardwarmte binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
inzake de gronden, bedoeld in het tweede lid.
Artikel 24ac
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. het splitsen van een startvergunning aardwarmte, waardoor twee of meer startvergunningen
aardwarmte voor twee of meer gebieden ontstaan;
b. het samenvoegen van delen van twee of meer startvergunningen aardwarmte, waardoor
een startvergunning aardwarmte voor een gebied ontstaat.
Artikel 24ad
1. Een houder van een startvergunning aardwarmte kan deze slechts met schriftelijke
toestemming van Onze Minister op een ander doen overgaan. Onze Minister kan aan een
toestemming voorschriften of beperkingen verbinden.
2. Een verzoek om overdracht gaat vergezeld van de informatie, bedoeld in artikel 24o,
eerste lid, onderdeel g.
3. Artikel 24t, tweede lid, aanhef en onderdeel e, is van overeenkomstige toepassing.
4. Indien de houder van een startvergunning aardwarmte een deel van zijn startvergunning
aardwarmte op een ander wil doen overgaan, dient hij tevens een aanvraag in om splitsing
van de startvergunning aardwarmte als bedoeld in artikel 24ac, onderdeel a.
Paragraaf 4. Vervolgvergunning aardwarmte
Artikel 24ae
Onze Minister verleent op aanvraag een vervolgvergunning aardwarmte aan de houder
van een startvergunning aardwarmte voor het gebied of een gedeelte daarvan waarop
de startvergunning aardwarmte ziet.
Artikel 24af
1. Een aanvraag voor een vervolgvergunning aardwarmte gaat vergezeld van een beschrijving
van:
a. de aardlaag en de begrenzing ervan waar de aanvrager aardwarmte wint;
b. de verwachte exploitatieduur;
c. de verwachte invloedssfeer van de winning en de verwachte afkoeling;
d. indien van toepassing, wijziging ten opzichte van de startvergunning aardwarmte in
de wijze waarop de aanvrager voornemens is aardwarmte te winnen en de wijze waarop
hij zijn put heeft ingericht;
e. de gemeten en nog te verwachten bodembeweging ten gevolge van de winning;
f. indien dit nodig is gelet op de nog te verwachten bodembeweging:
1°. de veiligheidsrisico’s voor omwonenden, het risico op schade aan gebouwen of infrastructurele
werken of het risico op verstoring van de functionaliteit daarvan,
2°. de maatregelen die worden genomen om bodembeweging te voorkomen of te beperken;
3°. de maatregelen die worden genomen om de schade door bodembeweging te voorkomen of
te beperken;
g. indien van toepassing, wijziging ten opzichte van de startvergunning aardwarmte in
de wijze waarop de aanvrager voornemens is de kosten in verband met de winning en
de hierbij behorende aansprakelijkheden te dragen;
h. de wijze waarop de aanvrager voornemens is om kosten in verband met het geheel of
gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens de looptijd van de vervolgvergunning of
na afloop hiervan te dragen.
2. Indien een nieuwe uitvoerder wordt aangewezen, gaat de aanvraag voor een vervolgvergunning
aardwarmte vergezeld van een verzoek om instemming met de aanwijzing van een uitvoerder
als bedoeld in artikel 24z, derde lid.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de aanvraag.
Artikel 24ag
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding
van een besluit inzake een aanvraag om een vervolgvergunning aardwarmte indien de
verlening van de vervolgvergunning aardwarmte ten opzichte van de startvergunning
aardwarmte leidt tot een significant:
a. nadeliger gevolg voor het milieu als gevolg van de wijze van winning;
b. nadeliger effect van de bodembeweging ten gevolge van de winning;
c. groter risico voor omwonenden of grotere schade aan gebouwen of infrastructurele werken
of de functionaliteit daarvan.
Artikel 24ah
1. Indien afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, stelt Onze
Minister gedeputeerde staten van de provincie en het college van burgemeester en wethouders
van de gemeenten binnen wier grondgebied het gebied waarop de aanvraag voor een vervolgvergunning
aardwarmte betrekking heeft, in de gelegenheid binnen zes weken advies uit te brengen
met het oog op de planmatige ontwikkeling of het beheer van delfstoffen, aardwarmte,
andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van
drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.
2. Indien afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, stelt Onze
Minister gedeputeerde staten van de provincie en het dagelijks bestuur van waterschappen
binnen wier grondgebied het gebied waarop de aanvraag voor een vervolgvergunning aardwarmte
betrekking heeft, in de gelegenheid binnen zes weken advies uit te brengen met het
oog op grondwaterkwaliteit en -kwantiteit.
Artikel 24ai
1. Onze Minister beslist op een aanvraag om een vervolgvergunning aardwarmte binnen
twaalf weken na de ontvangst van de aanvraag.
2. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, eenmaal met ten hoogste
vier weken verlengen.
3. Indien afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, beslist
Onze Minister, in afwijking van artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht en
het eerste lid, op een aanvraag om een vervolgvergunning aardwarmte binnen 30 weken
na de ontvangst daarvan.
4. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het derde lid, eenmaal met ten hoogste acht
weken verlengen.
5. Van een beschikking tot verlening van een vergunning wordt mededeling gedaan in de
Staatscourant.
Artikel 24aj
1. Een aanvraag om vervolgvergunning aardwarmte wordt geheel of gedeeltelijk afgewezen
indien
de in de aanvraag beschreven winning onaanvaardbare risico’s met zich brengt voor
de veiligheid van omwonenden of onaanvaardbare schade kan veroorzaken aan gebouwen
of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan.
2. Een vervolgvergunning aardwarmte kan geheel of gedeeltelijk worden afgewezen:
a. indien de in de aanvraag aangeduide wijze van winning niet geschikt wordt geacht om
reden van de nadelige gevolgen voor het milieu;
b. indien de invloedssfeer niet aansluit bij de door de aanvrager aangegeven aardlaag
en de begrenzing ervan;
c. in verband met de financiële mogelijkheden van de aanvrager om alle kosten in verband
met de winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden te dragen;
d. in verband met de financiële mogelijkheden van de aanvrager om de kosten in verband
met het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens de looptijd van of na
afloop van de vervolgvergunning te dragen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over de gronden, bedoeld in het eerste en tweede lid.
Artikel 24ak
In een vervolgvergunning aardwarmte wordt bepaald voor welk tijdvak zij geldt en voor
welke aardlaag en begrenzing daarvan zij geldt.
Artikel 24al
1. Onze Minister kan aan een vervolgvergunning aardwarmte voorschriften of beperkingen
verbinden in verband met:
a. de veiligheid van omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele
werken of de functionaliteit daarvan;
b. het belang van de planmatige ontwikkeling of het beheer van delfstoffen, aardwarmte,
andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van
drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen;
c. nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de wijze van winning;
d. de financiële mogelijkheden van de aanvrager om de kosten in verband met de opsporing
en winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden te dragen;
e. de financiële mogelijkheden van de aanvrager om de kosten in verband met het geheel
of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens of na afloop van de vervolgvergunning
te dragen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
inzake de gronden, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 24am
1. Een vervolgvergunning aardwarmte geldt ook voor delfstoffen die onvermijdelijk meekomen
met de winning van aardwarmte, maar niet voor delfstoffen die zelfstandig economisch
winbaar zijn.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake
de zelfstandige economische winbaarheid van meekomende delfstoffen.
Artikel 24an
Indien meer dan één natuurlijke persoon of rechtspersoon een vervolgvergunning aardwarmte
houden, worden zij gezamenlijk als houder van een vervolgvergunning aardwarmte beschouwd.
Artikel 24ao
1. Onze Minister kan op aanvraag van een houder van een vervolgvergunning aardwarmte
een vervolgvergunning aardwarmte wijzigen of intrekken.
2. Onze Minister kan een vervolgvergunning aardwarmte wijzigen of intrekken:
a. indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig
blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling
daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
b. indien dat wordt gerechtvaardigd door veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten
inzake:
1°. de wijze waarop de houder aardwarmte wint;
2°. de veiligheid van omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele
werken of de functionaliteit daarvan;
3°. de financiële mogelijkheden van de houder om de kosten in verband met de winning en
de hierbij behorende aansprakelijkheden te dragen en om kosten in verband met het
geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens of na afloop van de looptijd
van de vervolgvergunning te dragen.
c. in verband met de nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de wijze van winning;
d. indien er niet langer een uitvoerder is waarmee Onze Minister heeft ingestemd;
e. indien de houder definitief gestopt is met het winnen van aardwarmte;
f. indien niet overeenkomstig de vergunning is of wordt gehandeld.
3. Onze Minister beslist op een aanvraag om wijziging of intrekking van vervolgvergunning
aardwarmte binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 24ap
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. het splitsen van een vervolgvergunning aardwarmte, waardoor twee of meer vervolgvergunningen
aardwarmte voor twee of meer gebieden ontstaan;
b. het samenvoegen van delen van twee of meer vervolgvergunningen aardwarmte, waardoor
een vervolgvergunning aardwarmte voor een gebied ontstaat.
Artikel 24aq
1. De houder van een vervolgvergunning aardwarmte kan deze slechts met schriftelijke
toestemming van Onze Minister op een ander doen overgaan. Aan een toestemming kunnen
voorschriften worden verbonden of een toestemming kan onder beperkingen worden verleend.
2. Een verzoek om overdracht gaat vergezeld van de informatie, bedoeld in artikel 24af,
eerste lid, onderdeel g en h.
3. Artikel 24aj, tweede lid, aanhef en onderdeel c, en d, is van overeenkomstige toepassing.
4. Indien de houder van een vergunning een deel van zijn vergunning op een ander wil
doen overgaan, dient hij tevens een aanvraag in om splitsing van de vergunning als
bedoeld in artikel 24ap.
N
In artikel 26, tweede lid, wordt na «artikel 6 geldt» toegevoegd «of waarvoor een
toewijzing zoekgebied aardwarmte, een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning
aardwarmte geldt».
O
Artikel 33 wordt gewijzigd als volgt:
1. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Een houder van een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte
dan wel de laatste houder van een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning
aardwarmte neemt alle maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden
om te voorkomen dat als gevolg van de verrichte activiteiten:
a. nadelige gevolgen voor mens en milieu worden veroorzaakt;
b. schade door bodembeweging wordt veroorzaakt;
c. de veiligheid wordt geschaad.
4. Een uitvoerder als bedoeld in artikel 24z draagt zorg voor een goede en veilige uitvoering
van het opsporen en winnen van aardwarmte en neemt alle maatregelen die redelijkerwijs
van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de verrichte activiteiten:
a. nadelige gevolgen voor mens en milieu worden veroorzaakt;
b. schade door bodembeweging wordt veroorzaakt;
c. de veiligheid wordt geschaad.
P
Artikel 39, eerste lid, komt te luiden:
1. De artikelen 34 tot en met 36 zijn van overeenkomstige toepassing op het opslaan
van stoffen.
Q
Artikel 41 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid vervalt «het winnen van aardwarmte en».
2. In het derde lid vervalt «of aardwarmte».
R
Artikel 42 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «Indien een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25 geldt
voor een gebied, waarvoor een ander een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25
houdt» vervangen door «Indien een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25, een startvergunning
aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte geldt voor een gebied waarvoor een
ander een in dit lid genoemde vergunning houdt».
2. In het tweede lid wordt «een vergunning voor het winnen van delfstoffen of aardwarmte
geldt voor een gebied, waarin zich een voorkomen bevindt dat naar redelijkerwijs kan
worden aangenomen de grens van het vergunningsgebied overschrijdt» vervangen door
«een vergunning voor het winnen van delfstoffen geldt voor een gebied, waarin zich
een voorkomen bevindt dat naar redelijkerwijs kan worden aangenomen de grens van het
vergunningsgebied overschrijdt of een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning
aardwarmte geldt voor een invloedssfeer die naar redelijkerwijs kan worden aangenomen
de grens van het vergunningsgebied overschrijdt».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald onder welke omstandigheden
de houder van een vervolgvergunning aardwarmte verplicht is medewerking te verlenen
aan de totstandkoming van een overeenkomst tussen hem en degene die een winningsvergunning
heeft voor de meekomende delfstoffen. Een overeenkomst strekt ertoe dat degene die
een vergunning heeft voor de winning van de meekomende delfstoffen een redelijke vergoeding
ontvangt voor de met de bij de winning van aardwarmte meekomende delfstoffen. Bij
ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de overeenkomst.
S
In artikel 46, vierde lid, wordt «het winnen van aardwarmte» vervangen door «het opsporen
en winnen van aardwarmte».
T
In artikel 49, eerste lid, onderdeel e, vervalt «, anders dan ten behoeve van het
opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan van stoffen,».
TU
In artikel 82, tweede en derde lid, onderdeel c, wordt «het energiebeleid» vervangen
door «het klimaat- en energiebeleid».
V
Na artikel 86 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 86a
1. De houder van een toewijzing zoekgebied aardwarmte en de aangewezen vennootschap
brengen een overeenkomst tot stand gericht op deelname door EBN in de voorgenomen
opsporings- en winningswerkzaamheden van aardwarmte, tenzij Onze Minister bepaalt
dat deze verplichting niet geldt.
2. De overeenkomst wordt gesloten binnen een jaar na de verlening van de toewijzing
zoekgebied aardwarmte. Onze Minister kan deze termijn eenmaal met ten hoogste een
jaar verlengen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake
de deelname en de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.
W
In artikel 98, eerste lid, wordt «en de houder van een vergunning tot het winnen van
aardwarmte zijn jaarlijks een afdracht verschuldigd» vervangen door: «is jaarlijks
een afdracht verschuldigd».
X
In artikel 104 wordt «artikel 24» vervangen door «de artikelen 24 en 24c».
Y
Aan artikel 105, derde lid, worden onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel
d door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
e. de verlening of intrekking van een startvergunning aardwarmte;
f. de verlening of intrekking van een vervolgvergunning aardwarmte indien hiervoor de
procedure, bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt gevolgd.
Z
Artikel 133, eerste lid, aanhef, komt te luiden:
Een aanvrager, een verzoeker, een exploitant van een productie-installatie, een eigenaar
van een niet-productie-installatie, een eigenaar van een pijpleiding en een netbeheerder
als bedoeld in artikel 1 van de Gaswet zijn, indien van toepassing in afwijking van
artikel 2.9a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergoeding verschuldigd
voor:.
AA
Na artikel 167c worden zes artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 167d
Een aanvraag voor een opsporingsvergunning voor aardwarmte wordt met ingang van de
datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als een aanvraag voor een toewijzing
zoekgebied aardwarmte. Indien over een aanvraag voor een opsporingsvergunning voor
aardwarmte al adviezen zijn ingewonnen, worden niet opnieuw adviezen ingewonnen.
Artikel 167e
Een opsporingsvergunning voor aardwarmte wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding
van hoofdstuk 2a beschouwd als een toewijzing zoekgebied aardwarmte. De resterende
looptijd van de opsporingsvergunning aardwarmte wordt geacht de looptijd van de toewijzing
zoekgebied aardwarmte te zijn.
Artikel 167f
Een aanvraag voor een winningsvergunning voor aardwarmte en een verzoek om instemming
met een winningsplan door een houder van een opsporingsvergunning voor aardwarmte
wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als
een aanvraag om een startvergunning aardwarmte. Indien over een aanvraag voor een
winningsvergunning voor aardwarmte en over het verzoek om instemming met een winningsplan
voor aardwarmte al adviezen zijn ingewonnen of de procedure, bedoeld in Afdeling 3.4.
van de Algemene wet bestuursrecht is gevolgd, worden niet opnieuw adviezen ingewonnen
of wordt niet opnieuw de procedure, bedoeld in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
gevolgd.
Artikel 167g
1. Een winningsvergunning voor aardwarmte afgegeven voor 1 januari 2020 waarvoor nog
geen instemming met een winningsplan is verleend, wordt met ingang van de datum van
inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als een startvergunning aardwarmte.
2. Een verzoek om instemming met een winningsplan door een houder van een winningsvergunning
voor aardwarmte afgegeven voor 1 januari 2020, wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding
van hoofdstuk 2a beschouwd als een aanvraag voor een vervolgvergunning aardwarmte.
Indien over een verzoek om instemming met een winningsplan voor aardwarmte al adviezen
zijn ingewonnen of de procedure, bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
is gevolgd, worden niet opnieuw adviezen ingewonnen of wordt niet opnieuw de procedure,
bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd.
3. De houder van de in het eerste lid bedoelde winningsvergunning voor aardwarmte is
verplicht binnen twee jaar een aanvraag om een vervolgvergunning aardwarmte in te
dienen. Na het verstrijken van deze termijn, vervalt de winningsvergunning aardwarmte.
Onze Minister kan deze termijn op aanvraag van de houder van de in het eerste lid
bedoelde winningsvergunning voor aardwarmte eenmaal met een jaar verlengen.
Artikel 167h
Een winningsvergunning aardwarmte afgegeven voor 1 januari 2020 waarvoor een instemming
met een winningsplan aardwarmte is verleend, wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding
van hoofdstuk 2a beschouwd als een vervolgvergunning aardwarmte. De resterende looptijd
van de winningsvergunning aardwarmte wordt geacht de looptijd van de vervolgvergunning
aardwarmte te zijn.
Artikel 167i
Een winningsvergunning aardwarmte afgegeven na 1 januari 2020 waarvoor een instemming
met een winningsplan aardwarmte is verleend, wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding
van hoofdstuk 2a beschouwd als een startvergunning aardwarmte. De resterende looptijd
van de winningsvergunning aardwarmte wordt geacht de looptijd van de startvergunning
aardwarmte te zijn.
Artikel 167j
De Mijnbouwwet zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van dit hoofdstuk
2a, blijft van toepassing op besluiten die zijn genomen voor inwerkingtreding van
hoofdstuk 2a en die nog niet onherroepelijk zijn.
ARTIKEL II
In de Wet op de economische delicten wordt in artikel 1, onderdeel 1°, na «de Mijnbouwwet,
de artikelen 6, 13, tweede lid, 22, vijfde lid, 23,» ingevoegd «24b, 24w, 24y, 24z,
24al».
ARTIKEL III
In het Burgerlijk Wetboek wordt in artikel 177 van Boek 6 in het tweede lid «de houder
van een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25 van de Mijnbouwwet» vervangen door:
de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 6, 24b of 25 van de Mijnbouwwet.
ARTIKEL IV
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
voor verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 34 | Voor |
D66 | 24 | Voor |
PVV | 17 | Tegen |
CDA | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
SP | 9 | Voor |
GroenLinks | 8 | Voor |
PvdD | 6 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
FVD | 5 | Tegen |
DENK | 3 | Voor |
Groep Van Haga | 3 | Voor |
JA21 | 3 | Tegen |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 3 | Voor |
BBB | 1 | Voor |
BIJ1 | 1 | Voor |
Fractie Den Haan | 1 | Voor |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.