Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 517 Wijziging van de Woningwet naar aanleiding van de evaluatie van de herziene Woningwet
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
ARTIKEL V
ARTIKEL VI
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is de Woningwet te wijzigen
om de uitvoerbaarheid te verbeteren, de toekomstbestendigheid te vergroten en de administratieve
lasten te beperken, zoals aanbevolen in de evaluatie van die wet;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:
– bewonerscommissie:
bewonerscommissie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op
het overleg huurders verhuurder;
– huurdersorganisatie:
huurdersorganisatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet
op het overleg huurders verhuurder;
– overhead:
indirecte werkzaamheden of voorbereidings- en begeleidingskosten die onvermijdelijk
zijn voor het verlenen van diensten aan bewoners van woongelegenheden;
b. De begripsbepaling «voorziening» komt te luiden:
– voorziening:
bouwkundige of bouwtechnische maatregel aan een gebouw of op de daarbij behorende
grond die strekt tot:
1°. verbetering van de indeling, het woongerief, het gebruiksgemak of de energetische
prestatie van het gebouw, waaronder begrepen de daarbij noodzakelijke opheffing van
technische gebreken, of tot bouwkundige splitsing of samenvoeging; of
2°. het opwekken van hernieuwbare energie.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de begripsbepaling «woningvennootschap» wordt aan het begin ingevoegd «met een
toegelaten instelling verbonden onderneming,» en vervalt na «paragraaf 5» de zinsnede
«, met een toegelaten instelling verbonden onderneming».
b. In de begripsbepaling «samenwerkingsvennootschap» wordt aan het begin ingevoegd «met
een toegelaten instelling verbonden».
B
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt «als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f respectievelijk
g, van de Wet op het overleg huurders verhuurder».
2. In het derde lid, onderdeel d, wordt «artikel 25, tweede lid, vierde volzin, of zesde
of zevende lid, of 30, derde lid, vierde volzin, of zesde of zevende lid» vervangen
door «artikel 25, tweede lid, vierde of zesde lid, of zevende lid, of 30, derde, zesde
of achtste lid».
C
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede lid tot eerste lid.
2. Het eerste lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met f tot c tot en met g wordt een
onderdeel ingevoegd, luidende:
b. naar zijn oordeel sprake is van een uit dat zich verbinden voortvloeiend niet aanvaardbaar
risico dat door de toegelaten instelling in de betrokken rechtspersoon of vennootschap
in te brengen vermogen niet voor de volkshuisvesting bestemd blijft;
b. In onderdeel c (nieuw) wordt «werkzame huurdersorganisaties, bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onderdeel f, van de Wet op het overleg huurders verhuurder, de toegelaten
instelling niet hebben medegedeeld of zij met de verbinding instemmen» vervangen door
«werkzame huurdersorganisaties aan de toegelaten instelling niet hebben medegedeeld
dat zij met de verbinding instemmen».
c. In onderdeel f (nieuw) wordt «storten van aandelenkapitaal» vervangen door «inbrengen
van kapitaal».
3. Na het eerste lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, is niet vereist voor een verbinding van
een toegelaten instelling met een vereniging, waaraan de toegelaten instelling niet
op andere wijze vermogen verstrekt dan met een periodieke contributie.
4. In het derde en vierde lid wordt «tweede lid» vervangen door «eerste lid».
D
Artikel 21a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «storten van aandelenkapitaal» vervangen door «inbrengen
van kapitaal» en wordt «artikel 21, tweede lid, onderdeel e» vervangen door «artikel
21, eerste lid, onderdeel f».
2. In het tweede lid wordt «het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Herzieningswet
toegelaten instellingen volkshuisvesting» vervangen door «1 juli 2015».
E
In artikel 21d, derde lid, wordt «het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I
van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting» vervangen door «1 juli
2015».
F
In artikel 21e wordt «huurdersorganisaties en bewonerscommissies als bedoeld in artikel
1, eerste lid, onderdeel f respectievelijk g, van de Wet op het overleg huurders verhuurder»
vervangen door «huurdersorganisaties, bewonerscommissies».
G
In artikel 21f vervalt «en de governance van de borgingsvoorziening, alsmede omtrent
toezicht door Onze Minister op de naleving van die voorschriften».
H
In artikel 21g wordt «artikelen 25, tweede lid en 30, derde lid» vervangen door «artikelen
25, tweede lid, 30, derde lid, en 59b, tweede lid».
I
In artikel 23 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde lid tot tweede
lid.
J
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste zin wordt «de toegelaten instelling» vervangen door «deze».
b. Na de eerste zin wordt een zin ingevoegd, luidende:
Aan de zienswijze kunnen voorwaarden worden verbonden.
c. In de derde zin (nieuw) wordt «haar» vervangen door «de toegelaten instelling».
d. De vijfde zin (nieuw) vervalt.
e. In de zesde zin wordt «kunnen nadere voorschriften worden» vervangen door «worden
nadere voorschriften».
2. Het vierde, vijfde en zesde lid komen te luiden:
4. Het lidmaatschap van het bestuur is onverenigbaar met een lidmaatschap van een orgaan
van een rechtspersoon of vennootschap, of enige andere functie, waarvan de uitoefening
door de bestuurder nadelig kan zijn voor de belangen van de toegelaten instelling
of waarvan de uitoefening kan leiden tot de schijn van belangenverstrengeling.
5. Het bestuur is zodanig samengesteld dat geen verwevenheid ontstaat tussen het bestuur
en een ander orgaan van de toegelaten instelling, of een orgaan van een andere rechtspersoon
of vennootschap, die nadelig kan zijn voor de belangen van de toegelaten instelling.
6. Het lidmaatschap van het bestuur kan worden verenigd met een functie die niet voldoet
aan de eisen van het vierde lid, of het bestuur kan in afwijking van het vijfde lid
worden samengesteld, indien daarmee het belang van de volkshuisvesting is gediend
en door de toegelaten instelling afdoende maatregelen worden genomen om de risico’s
van die vereniging of die samenstelling te beperken. Bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van dit
lid.
K
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel j door een puntkomma en verlettering
van onderdeel k tot onderdeel l wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
k. een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van de
toegelaten instelling en betrokkenheid van de toegelaten instelling bij een verkrijging
van het gehele vermogen als bedoeld in artikel 53, negende lid, of, bij een toegelaten
instelling die een vereniging is, een voorstel daartoe; en
b. In onderdeel l (nieuw) wordt «tot en met j» vervangen door «tot en met k».
2. Het tweede en derde lid vervallen, onder vernummering van het vierde en vijfde lid
tot tweede en derde lid.
L
In artikel 29, tweede lid, wordt «artikel 48, zevende lid, tweede volzin» vervangen
door «artikel 48, achtste lid, tweede volzin».
M
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste zin wordt «de toegelaten instelling» vervangen door «deze».
b. Na de eerste zin wordt een zin ingevoegd, luidende:
Aan de zienswijze kunnen voorwaarden worden verbonden.
c. In de derde zin (nieuw) wordt «haar» vervangen door «de toegelaten instelling».
d. De vijfde zin (nieuw) vervalt.
e. In de zesde zin wordt «kunnen nadere voorschriften worden» vervangen door «worden
nadere voorschriften».
2. In het vierde lid wordt «, en kan een maal voor een periode van ten hoogste vier
jaar» vervangen door «en kan».
3. Het vijfde lid, eerste zin, vervalt.
4. Het zesde lid wordt, onder vernummering van het zevende tot en met elfde lid tot
achtste tot en met twaalfde lid vervangen door twee leden, luidende:
6. Het lidmaatschap van de raad van commissarissen is onverenigbaar met een voormalig
lidmaatschap of lidmaatschap van een orgaan van een rechtspersoon of vennootschap,
of enige andere functie, waarvan de uitoefening door de commissaris nadelig kan zijn
voor de belangen van de toegelaten instelling of waarvan de uitoefening kan leiden
tot de schijn van belangenverstrengeling.
7. De raad van commissarissen is zodanig samengesteld dat de commissarissen ten opzichte
van elkaar, het bestuur en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen
opereren. Voorts is de samenstelling zodanig dat geen verwevenheid ontstaat tussen
de raad van commissarissen en een orgaan van een andere rechtspersoon of vennootschap
die nadelig kan zijn voor de belangen van de toegelaten instelling.
5. Het tiende lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a vervalt «als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de
Wet op het overleg huurders verhuurder».
2. In onderdeel b vervalt «als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de
Wet op het overleg huurders verhuurder».
N
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De tweede zin komt te luiden:
Afdeling 9 van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige
toepassing.
b. De derde zin vervalt.
2. Het tweede lid, tweede zin, vervalt.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. De opdracht omvat mede het opstellen van een assurance-rapport inzake het volkshuisvestingsverslag
en het overzicht, bedoeld in artikel 36a, vierde lid.
4. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.
O
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, vervalt «als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel
f respectievelijk g, van de Wet op het overleg huurders verhuurder» en wordt «die
wet» vervangen door «de Wet op het overleg huurders verhuurder».
2. In het vierde lid wordt «beoordeelt de stukken» vervangen door «kan de stukken» en
wordt «en doet» vervangen door «beoordelen en doet».
P
In artikel 39 wordt «en de huurdersorganisaties en bewonerscommissies, bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel f respectievelijk g, van de Wet op het overleg huurders
verhuurder,» vervangen door «, de huurdersorganisaties en de bewonerscommissies».
Q
Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «is feitelijk werkzaam te zijn» vervangen door «heeft tot
het doen bouwen of verwerven van onroerende zaken of onroerende of infrastructurele
aanhorigheden».
2. In het tweede lid wordt «is niet feitelijk werkzaam» vervangen door «maakt geen aanvang
met het doen bouwen of verwerven van onroerende zaken of onroerende of infrastructurele
aanhorigheden».
3. In het vierde lid wordt «feitelijk werkzaam zijn» vervangen door «doen bouwen of
verwerven van onroerende zaken of onroerende of infrastructurele aanhorigheden».
4. In het vijfde lid wordt «feitelijk aldaar werkzaam zijn» vervangen door «aldaar doen
bouwen of verwerven van onroerende zaken of onroerende of infrastructurele aanhorigheden».
R
Artikel 41c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, tweede zin, vervalt de zinsnede «voordien daartoe gesloopte».
2. In tweede lid, tweede zin, wordt «het verbod, bedoeld in dat lid» vervangen door
«het verbod, bedoeld in het eerste lid».
S
Artikel 43, tweede lid, vervalt, onder vernummering van het derde lid van dat artikel
tot tweede lid.
T
Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste tot en met derde lid worden vervangen door twee leden, luidende:
1. De toegelaten instelling verzoekt jaarlijks op uiterlijk 1 april om een overleg met
de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam
is, en de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties
en bewonerscommissies, met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel
2 van de Wet op het overleg huurders verhuurder, in verband met afspraken over de
uitvoering van het in de betrokken gemeenten geldende volkshuisvestingsbeleid in ten
minste het kalenderjaar dat direct volgt op die datum.
2. De toegelaten instelling draagt er zorg voor dat de betrokken colleges van burgemeesters
en wethouders en de organisaties en commissies, bedoeld in het eerste lid, jaarlijks
op 1 juli of een andere met de betrokken colleges van burgemeester en wethouders en
de organisaties en commissies overeengekomen datum beschikken over het overzicht,
bedoeld in artikel 43, eerste lid.
2. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «het tweede lid, niet binnen zes maanden na aanvang
daarvan tot afspraken als bedoeld in dat lid leidt, leggen» vervangen door «het eerste
lid, niet binnen zes maanden na de in het tweede lid genoemde datum tot afspraken
leidt, kan» en «ter behandeling voor» vervangen door «ter behandeling voorleggen».
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «vierde lid» telkens vervangen door «derde lid» en
wordt «zes weken» vervangen door «twaalf weken».
5. Na het vierde lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Onze Minister kan de termijn, genoemd in het vierde lid, door schriftelijke kennisgeving
daarvan aan het betrokken college van burgemeester en wethouders, de betrokken toegelaten
instelling en de betrokken organisaties en commissies, telkens verlengen met een door
hem daarbij te bepalen termijn van ten hoogste vier weken, van welke verlenging hij
kennis geeft voor het verstrijken van de eerstgenoemde dan wel de voor de laatste
maal verlengde termijn.
6. In het zesde lid wordt «vierde en vijfde lid» vervangen door «derde en vierde lid».
U
Artikel 44a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef vervalt «als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f respectievelijk
g, van de Wet op het overleg huurders verhuurder» en wordt «die wet» vervangen door
«de Wet op het overleg huurders verhuurder».
b. Onderdeel b vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel
a door «; en» en verlettering van onderdeel c tot onderdeel b.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De toegelaten instelling stelt de op grond van artikel 44, eerste lid, gemaakte en
geldende afspraken waar zij partij bij is langs elektronische weg algemeen verkrijgbaar.
3. Het derde lid (nieuw), eerste zin, komt te luiden:
Onze Minister kan het overzicht beoordelen, in welk geval hij zijn oordeel aan de
toegelaten instelling doet toekomen.
V
In artikel 44b, eerste lid, aanhef, vervalt «als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
onderdeel f respectievelijk g, van de Wet op het overleg huurders verhuurder» en wordt
«die wet» vervangen door «de Wet op het overleg huurders verhuurder».
W
Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste zin wordt «aandeelhoudster» vervangen door «verstrekker van kapitaal».
b. In de tweede zin wordt «de aandelen» vervangen door «het kapitaal» en wordt «houdt»
vervangen door «inbrengt».
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel c komt te luiden:
c. verlenen van diensten aan:
1°. bewoners van voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden en aan leden van wooncoöperaties
aan welke zij zodanige woongelegenheden heeft vervreemd, voor zover die diensten rechtstreeks
verband houden met de bewoning of betrekking hebben op overhead ten behoeve van de
verduurzaming van deze woongelegenheden of het duurzaam in stand houden daarvan;
2°. personen die haar te kennen geven voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden
te willen betrekken, voor zover die diensten rechtstreeks verband houden met hun huisvesting;
en
3°. huurders van gebouwen bedoeld in de onderdelen d of g, voor zover die diensten rechtstreeks
verband houden met het gebruik van deze gebouwen;
b. Onderdeel f komt te luiden:
f. bijdragen aan de leefbaarheid in de directe nabijheid van woongelegenheden of andere
onroerende zaken van de toegelaten instelling of van woongelegenheden als bedoeld
in het zevende lid, of ten behoeve van de huurders van die woongelegenheden;
c. In onderdeel g wordt voor «bedrijfsmatige gebruiksbestemming» ingevoegd «kleinschalige».
d. In onderdeel i wordt «slopen» vervangen door «doen slopen».
e. Onderdeel k komt te luiden:
k. faciliteren van huurdersorganisaties of bewonerscommissies bij de aan hen opgedragen
taken bij of krachtens deze wet en de Wet op het overleg huurders verhuurder en verlenen
van diensten ten behoeve van de administratie van huurdersorganisaties of bewonerscommissies.
X
Artikel 45a vervalt.
Y
Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikelen 50 en 50a en artikel II, derde lid, derde en vierde
volzin, van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting» vervangen
door «artikelen 49a, tweede en vierde lid, 50 en 50a».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De toegelaten instelling gaat slechts overeenkomsten van huur en verhuur aan, voor
zover aan ten minste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen percentage
van huishoudens als eerstbedoeld of laatstbedoeld in artikel 20, tweede lid, van de
Wet op de huurtoeslag, die een huishoudinkomen hebben dat niet hoger is dan het voor
het betrokken huishouden toepasselijke bedrag, bedoeld in artikel 14 van die wet,
woongelegenheden waarvoor huurtoeslag ontvangen kan worden op grond van die wet worden
verhuurd met een huurprijs van ten hoogste het in artikel 20, tweede lid, van die
wet eerstgenoemde respectievelijk laatstgenoemde bedrag. Bij algemene maatregel van
bestuur kunnen huishoudens worden uitgezonderd van en nadere voorschriften worden
gegeven omtrent de toepassing van de eerste volzin. Bij ministeriële regeling kunnen
eisen worden gesteld aan de wijze waarop de inkomensvaststelling door de toegelaten
instelling plaatsvindt.
Z
Artikel 47, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «artikelen 50 en 50a en artikel II, derde lid, derde en vierde
volzin, van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting» vervangen
door «artikelen 49a, tweede en vierde lid, 50 en 50a».
2. In onderdeel e wordt voor «woongelegenheden» ingevoegd «gebouwen als bedoeld in artikel
45, tweede lid, onderdeel d, of» en vervalt «van dit artikel».
3. In onderdeel f wordt voor «de bij algemene maatregel» ingevoegd «de werkzaamheden,
genoemd in artikel 45, tweede lid, onderdelen d en f, en».
4. In onderdeel g wordt «slopen» vervangen door «doen slopen».
5. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
j. het ter vervreemding verwerven van voor permanent verblijf bedoelde woongelegenheden
en hun onroerende en infrastructurele aanhorigheden waartoe de toegelaten instelling
contractueel gehouden is jegens een derde aan wie de toegelaten instelling deze eerder
heeft vervreemd en het vervreemden van die woongelegenheden en aanhorigheden.
AA
Na artikel 47 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 47a
1. De toegelaten instelling gaat, behoudens het bepaalde bij en krachtens de artikelen
49a, tweede en vierde lid, 50 en 50a, met betrekking tot haar woongelegenheden, bedoeld
in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c, voor zover deze als zelfstandige woning,
bedoeld in artikel 234 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, worden verhuurd geen
overeenkomsten van huur en verhuur voor bepaalde tijd aan voor de duur van twee jaar
of korter.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen die deel uitmaken van een bij ministeriële
regeling te bepalen groep. Met die personen gaat de toegelaten instelling geen overeenkomst
van huur en verhuur aan welke een gebruik van woonruimte betreft als bedoeld in artikel
232 lid 2 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
BB
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De toegelaten instelling gaat, behoudens het bepaalde bij en krachtens de artikelen
49a, tweede en vierde lid, 50 en 50a, met betrekking tot ten minste 90% van de woongelegenheden,
bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen b en c, en gedurende 25 jaar slechts
overeenkomsten van huur en verhuur aan, indien het huishoudinkomen niet hoger is dan
de inkomensgrens, of indien in die woongelegenheden bij algemene maatregel van bestuur
te bepalen categorieën van personen worden gehuisvest. Bij ministeriële regeling worden
voorschriften gegeven omtrent de in verband met de toepassing van dit lid aan de toegelaten
instelling te verstrekken gegevens.
2. In het zesde lid wordt «of met» vervangen door «met» en wordt aan het slot toegevoegd
«dan wel met natuurlijke personen die de gebouwen huren met het uitsluitende doel
daarin op het maatschappelijk belang gerichte werkzaamheden te verrichten, met uitsluiting
van commercieel gebruik».
3. Onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid, wordt een lid ingevoegd,
luidende:
7. Indien de toegelaten instelling woongelegenheden van derden verhuurd als bedoeld
bij en krachtens artikel 45, zevende lid, onderdeel a, wordt deze verhuur betrokken
in de berekening van het percentage, bedoeld in het eerste lid.
CC
In artikel 49, zevende lid, wordt «artikel 50 en artikel II, derde lid, derde en vierde
volzin, van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting» vervangen
door «artikel 49a, tweede en vierde lid, en 50».
DD
Na artikel 49 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 49a
1. De toegelaten instelling geeft geen toepassing aan de artikelen 49, eerste lid, eerste
zin, en 25b, eerste lid, van de Mededingingswet, of aan artikel 49, eerste lid, eerste
zin, en tweede lid, dan nadat de beoogde wijze waarop hieraan toepassing zal worden
gegeven is goedgekeurd door Onze Minister. Zij doet een voorstel daartoe aan hem toekomen.
2. De toegelaten instelling kan in het voorstel Onze Minister verzoeken om toepassing
te geven aan artikel 50, eerste lid.
3. Onze Minister neemt binnen twaalf weken na ontvangst van het voorstel een besluit
omtrent de goedkeuring daarvan, welke termijn hij, door schriftelijke kennisgeving
daarvan aan de toegelaten instelling, telkens kan verlengen met een door hem daarbij
te bepalen termijn van ten hoogste zes weken, van welke verlenging hij kennis geeft
voor het verstrijken van de eerstgenoemde dan wel de voor de laatste maal verlengde
termijn. De toegelaten instelling geeft toepassing aan de artikelen 49, eerste lid,
eerste volzin, en 25b, eerste lid, van de Mededingingswet, of aan artikel 49, eerste
lid, eerste volzin, en tweede lid, met ingang van 1 januari volgend op het tijdstip
waarop Onze Minister het voorstel heeft goedgekeurd.
4. Indien het goedgekeurde voorstel een verzoek bevat als bedoeld in het tweede lid,
is daarop het tweede lid van artikel 50 van toepassing.
EE
In artikel 50b, tweede lid, wordt «artikelen 21, eerste lid en tweede lid» vervangen
door «artikel 21, eerste lid» en «53, tweede lid en derde lid, aanhef en onderdeel
a» vervangen door «53, tweede lid, derde lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid,
aanhef en onderdeel f».
FF
Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Een voorgenomen fusie waarbij een toegelaten instelling betrokken is behoeft goedkeuring
van Onze Minister. Een verzoek om goedkeuring omvat in elk geval de door haar voorziene
gevolgen van die fusie voor de volkshuisvesting in de gemeenten waar de toegelaten
instelling die uit die fusie voortkomt voornemens is feitelijk werkzaam te zijn. Die
toegelaten instelling voert overleg over dat verzoek met de colleges van burgemeester
en wethouders van die gemeenten, alsmede met de in het belang van de huurders van
haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties.
2. In het derde lid, onderdeel a, wordt na «colleges» ingevoegd «en de huurdersorganisaties».
3. Aan het vierde lid wordt, onder vervanging van «, of» aan het slot van onderdeel
d door een puntkomma en van de punt aan het slot van onderdeel e door «; of», een
onderdeel toegevoegd, luidende:
f. de huurdersorganisaties, bedoeld in het tweede lid, niet met de voorgenomen fusie
instemmen, tenzij naar zijn oordeel door de fusie:
1°. wordt voorkomen dat ten aanzien van de betrokken toegelaten instelling een situatie
ontstaat als bedoeld in artikel 29, eerste lid, of 57, eerste lid, onderdeel a, of
2°. wordt voorkomen dat een toegelaten instelling niet in staat is toepassing te geven
aan artikel 42, eerste lid, eerste volzin; of
3°. het voldoen aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 61d, gegeven in verband met
verplichtingen gesteld bij of krachtens hoofdstuk IV, afdeling 2, wordt bevorderd.
4. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid en van het zesde en zevende lid
tot achtste en negende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
5. Het derde lid, onder a, en het vierde lid, onder f, zijn niet van toepassing indien
sprake is van een fusie met een of meer dochtermaatschappijen of met een of meer verbonden
ondernemingen, niet zijnde woningvennootschappen.
7. Voor zover artikel 317, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ertoe leidt
dat Onze Minister de voorgenomen fusie dient goed te keuren, heeft dat artikel niet
dat rechtsgevolg indien sprake is van een fusie:
a. tussen dochtermaatschappijen;
b. tussen verbonden ondernemingen;
c. van een of meer dochtermaatschappijen met een of meer verbonden ondernemingen.
5. In het achtste lid (nieuw) wordt «vierde lid, onderdeel b, en vijfde lid» vervangen
door «vierde lid, aanhef en onderdelen b en f, vijfde en zesde lid».
6. In het negende lid (nieuw) wordt «vijfde lid» vervangen door «zevende lid».
GG
Artikel 53a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, derde zin, komt te luiden:
Het bestuur van de toegelaten instelling kan, indien naar zijn oordeel bijzondere
omstandigheden daartoe aanleiding geven, besluiten de termijn van vier jaar, genoemd
in de eerste volzin, eens per dezelfde vier jaar met een jaar te verlengen of op te
schorten, in welk geval het dit verantwoordt in het jaarverslag, bedoeld in artikel 36.
2. In het vierde lid vervalt «Onze Minister,».
3. In het vijfde lid vervalt «artikel 43, tweede lid, en dat, bedoeld in» en wordt «44,
tweede lid» vervangen door «44, eerste lid».
HH
In artikel 54, tweede lid, onderdeel d, wordt «44, tweede lid» vervangen door «44,
eerste lid».
II
In artikel 55, derde lid, derde zin, wordt «Artikel 48, eerste lid, tweede volzin,
en» vervangen door «Artikel 47a, tweede lid, tweede volzin en 48,».
JJ
Artikel 55b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «slopen» vervangen door «het doen slopen».
2. In het tweede lid vervalt «als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f respectievelijk
g, van de Wet op het overleg huurders verhuurder» en wordt «die wet» vervangen door
«de Wet op het overleg huurders verhuurder».
3. In het derde lid wordt «Bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door «Door
Onze Minister».
KK
In het opschrift van Afdeling 4 wordt «en projectsteun» vervangen door «, projectsteun
en borgingsvoorziening».
LL
Voor artikel 57 wordt ingevoegd:
§ 1. Sanering en projectsteun
MM
Voor artikel 59 wordt ingevoegd:
§ 2. Borgingsvoorziening
NN
Na artikel 59 worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 59a
1. Op verzoek van Onze Minister verstrekt het bestuur van de borgingsvoorziening hem
inlichtingen over haar werkzaamheden ten aanzien van het door toegelaten instellingen
aantrekken van leningen, voor zover dat naar zijn oordeel in verband met het faciliteren
van de borgingsvoorziening noodzakelijk is.
2. Het bestuur van de borgingsvoorziening doet onverwijld aan Onze Minister mededeling
van alle feiten en omstandigheden waarvan het voor het bestuur redelijkerwijs duidelijk
zou moeten zijn dat zij van belang zijn in verband met het faciliteren van de borgingsvoorziening.
Artikel 59b
1. De bestuurders en de commissarissen van de borgingsvoorziening zijn geschikt en betrouwbaar
voor de uitoefening van hun werkzaamheden.
2. Alvorens de raad van commissarissen een commissaris of bestuurder benoemt of herbenoemt,
verzoekt deze Onze Minister om zijn zienswijze op de geschiktheid van de betrokken
persoon voor het lidmaatschap van de raad van commissarissen respectievelijk voor
het lidmaatschap van het bestuur en de betrouwbaarheid van die persoon aan haar kenbaar
te maken. Een commissaris of bestuurder wordt niet benoemd of herbenoemd zonder dat
Onze Minister daarover een positieve zienswijze heeft uitgebracht. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de toepassing
van dit lid.
Artikel 59c
1. Het bestuur van de borgingsvoorziening stelt beleidsregels op met betrekking tot
het voorzien in compensatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, begripsomschrijving
van compensatie, onderdeel a.
2. De beleidsregels hebben in ieder geval betrekking op de kaders voor de borging van
geldleningen van deelnemers en voor de financiële soliditeit van de borgingsvoorziening,
waaronder:
a. de gehanteerde financiële ratio’s en andere risico-indicatoren, en de relatie daarvan
met de beoordeling van de financiële positie en de borgingsmogelijkheden van deelnemers;
b. de verstrekking van borging en de uitvoering van maatregelen richting deelnemers met
een hoog financieel risico;
c. de maximale omvang per individuele toegelaten instelling van het totaal aan geborgde
leningen;
d. de omvang van het risicokapitaal dat toereikend wordt geacht om verliezen van de borgingsvoorziening
te dekken;
e. de wijze van informatieverstrekking en data-uitwisseling in het kader van de borging.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de
onderwerpen, genoemd in het tweede lid.
4. De beleidsregels van de borgingsvoorziening behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
5. Onze Minister kan aan de beleidsregels zijn goedkeuring onthouden indien de beleidsregels:
a. in strijd zijn met de wettelijke voorschriften voor toegelaten instellingen;
b. in onvoldoende mate ondersteunend zijn aan de ontwikkeling van consistente financiële
kaders en normen voor toegelaten instellingen; of
c. in onvoldoende mate bijdragen aan een prudente risicobeheersing.
Artikel 59d
1. De wijze waarop de borgingsvoorziening in compensatie als bedoeld in artikel 1, eerste
lid, begripsomschrijving van compensatie, onderdeel a, voorziet is beheerst en integer.
2. Bij de beoordeling door Onze Minister van een beheerste bedrijfsvoering wordt in
ieder geval rekening gehouden met de inrichting en kwaliteit van:
a. de uitvoerende processen;
b. de administratieve en interne organisatie;
c. de informatievoorziening en communicatie.
3. Bij de beoordeling door Onze Minister van een integere bedrijfsvoering wordt in ieder
geval rekening gehouden met:
a. belangenverstrengeling;
b. het begaan van strafbare feiten en andere wetsovertredingen door de borgingsvoorziening,
haar bestuurders of haar werknemers, die het vertrouwen in de borgingsvoorziening
kunnen schaden;
c. andere handelingen door de borgingsvoorziening, haar bestuurders of haar werknemers
die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in
het maatschappelijk verkeer betamelijk is, en die het vertrouwen in de borgingsvoorziening
kunnen schaden.
Artikel 59e
1. Onze Minister kan in het belang van het voorzien in compensatie als bedoeld in artikel
1, eerste lid, begripsomschrijving van compensatie, onderdeel a, indien door het nalaten
of handelen van de borgingsvoorziening het vertrouwen in de borgingsvoorziening dreigt
geschaad te worden of indien de borgingsvoorziening handelt in strijd met het bepaalde
in deze paragraaf, de borgingsvoorziening een aanwijzing geven om een of meer handelingen
te verrichten of na te laten. De aanwijzing heeft geen betrekking op individuele borgingsbeslissingen.
2. Een aanwijzing omvat de gevolgen die Onze Minister verbindt aan het niet voldoen
aan die aanwijzing.
3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, wordt een termijn gesteld binnen
welke de borgingsvoorziening daaraan dient te voldoen.
Artikel 59f
Indien de borgingsvoorziening niet of niet volledig binnen de gestelde termijn voldoet
aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 59e, eerste lid, kan Onze Minister bepalen
dat de borgingsvoorziening voor een door hem te bepalen tijdvak door hem aangegeven
handelingen slechts mag verrichten na goedkeuring van een of meer door hem aangewezen
personen of instanties, dan wel na zijn goedkeuring.
Artikel 59g
1. Onze Minister kan de voltallige raad van commissarissen van de borgingsvoorziening
ontslaan indien door een doen of nalaten van de raad de borgingsvoorziening in strijd
handelt met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften voor zover deze betrekking
hebben op de borgingsvoorziening.
2. Indien Onze Minister de voltallige raad van commissarissen heeft ontslagen, benoemt
hij nieuwe commissarissen.
OO
In artikel 61, vijfde lid, wordt «artikel 48, zevende lid» vervangen door «artikel
48, achtste lid» en vervalt «53a, tweede lid,».
PP
In artikel 61c wordt «artikel 48, zevende lid» vervangen door «artikel 48, achtste
lid».
Na artikel 61lb wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 61lc
Onze Minister betrekt bij het nemen van een besluit waartoe hij bij of krachtens deze
wet bevoegd is, behalve de op grond van de bij of krachtens deze wet daarop betrekking
hebbende voorschriften, de daarover uitgebrachte zienswijzen en adviezen en de uitkomsten
van daarover gevoerd overleg. Onverminderd de in de eerste zin bedoelde voorschriften,
kan hij bij die besluiten tevens het belang van de volkshuisvesting betrekken, indien
dat naar zijn oordeel in het geding is.
RR
Na artikel 61t wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 61u
1. Bij wijze van experiment kan, met inachtneming van internationaalrechtelijke verplichtingen,
bij algemene maatregel van bestuur worden afgeweken van het bepaalde bij hoofdstukken
IIIa en IV en bij ministeriële regeling van het bepaalde krachtens die hoofdstukken.
2. Aan het eerste lid kan uitsluitend toepassing worden gegeven indien het experiment
tot doel heeft bij te dragen aan het belang van de volkshuisvesting dan wel, zonder
afbreuk te doen aan het belang van de volkshuisvesting, aan het doelmatiger uitvoeren
van deze wet.
3. Bij een algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling als bedoeld in het
eerste lid worden regels gesteld over het experiment, waarbij in elk geval wordt bepaald:
a. het doel van het experiment;
b. op welke wijze van welke in het eerste lid bedoelde voorschriften wordt afgeweken;
c. voor wie de afwijking geldt;
d. de duur van het experiment; en
e. op welke wijze en aan de hand van welke criteria de met het experiment beoogde effecten
worden geëvalueerd.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van een
in die regeling aangeduid experiment.
5. Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt ten hoogste vijf jaar. Voordat
een experiment is afgelopen kan Onze Minister besluiten tot verlenging van ten hoogste
twee jaar:
a. van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, indien een voorstel
van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een
structurele wettelijke regeling, tot het tijdstip waarop het wetsvoorstel tot wet
is verheven en in werking treedt;
b. van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid, tot het tijdstip waarop
een gewenste omzetting van het experiment in een structurele algemene maatregel van
bestuur in werking is getreden.
6. Onze Minister zendt uiterlijk negen maanden voor het einde van de werkingsduur van
een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, aan de Staten-Generaal
een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk,
evenals een standpunt over de voortzetting van die maatregel, anders dan als experiment.
SS
Artikel 104a, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden
gegeven omtrent de toepassing van het eerste lid, waarbij gevallen kunnen worden aangewezen
waarin Onze Minister een toegelaten instelling aan welke compensatie niet volledig
toekomt, verplicht tot betaling van een geldsom ten laste van die compensatie.
TT
In artikel 105, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 48, zevende lid» vervangen
door «artikel 48, achtste lid».
UU
In artikel 120a wordt na «voorschriften» ingevoegd «, niet gebaseerd op hoofdstukken
IIIa en IV,».
VV
Na artikel 130 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 130a
Een toestemming verleend door Onze Minister op basis van artikel 45a van deze wet,
zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel X, van de Wet van
[............PM] tot wijziging van de Woningwet naar aanleiding van de evaluatie van
de herziene Woningwet, blijft onder de voorwaarden waaronder deze destijds is verleend
gelden tot het moment dat de duur waarvoor deze is verleend is verlopen. Het bepaalde
bij en krachtens artikel 45a blijft op de toestemming van Onze Minister van toepassing.
WW
Artikel 134 komt te luiden:
Artikel 134
1. In dit artikel wordt verstaan onder toegelaten instelling: toegelaten instelling
als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet, die op 1 juli 2015 als zodanig bestond.
2. Het bepaalde bij en krachtens deze wet omtrent verbonden ondernemingen heeft, onverminderd
artikel 21a, geen gevolgen voor een verbonden onderneming die geen dochtermaatschappij
is en die is voortgekomen uit een afsplitsing als bedoeld in artikel 334a lid 3 van
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij een toegelaten instelling is betrokken
en die heeft plaatsgevonden voor 1 juli 2015, indien die afsplitsing:
a. ten doel had om een situatie die strijdig was met artikel 70, eerste lid, van deze
wet zoals die luidde op 30 juni 2015, en die tot die afsplitsing was toegestaan, op
te heffen, en
b. is goedgekeurd door Onze Minister.
3. Het bepaalde bij en krachtens artikel 21c, eerste lid, heeft geen gevolgen voor de
transacties die door toegelaten instellingen voor 1 juli 2015 zijn aangegaan met financiële
instellingen die niet behoren tot een categorie als bedoeld in artikel 21c, eerste
lid, voor het doen bouwen of verwerven van onroerende zaken en onroerende en infrastructurele
aanhorigheden. Voor de toepassing van artikel 21c, tweede lid, tweede volzin, worden
de in de eerste volzin bedoelde transacties mede in aanmerking genomen.
4. Het bepaalde bij en krachtens de artikelen 25 en 30 heeft geen gevolgen voor de benoeming
of aanwijzing van personen tot bestuurder van een toegelaten instelling of tot lid
van een orgaan van een toegelaten instelling waaraan het toezicht op het bestuur is
opgedragen, die voor 1 juli 2015 heeft plaatsgevonden.
5. Het bepaalde bij en krachtens artikel 45 heeft geen gevolgen voor het toegestaan
zijn van werkzaamheden van toegelaten instellingen en van met hen in de zin van artikel
1, tweede lid, van die wet verbonden ondernemingen, waarmee voor 1 juli 2015 een aanvang
is gemaakt, of met betrekking tot welke uit schriftelijke, uitsluitend op die werkzaamheden
betrekking hebbende, stukken blijkt dat die aanvang werd beoogd, en die voor 1 juli
2015 waren toegestaan of zijn goedgekeurd ingevolge het bepaalde bij en krachtens
deze wet zoals die voor 1 juli 2015 luidde of blijkens enig daaromtrent door of vanwege
Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Onze Minister
voor Wonen, Wijken en Integratie, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
dan wel Onze Minister genomen besluit of enige daaromtrent door of vanwege een van
die ministers gedane mededeling.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven
omtrent de toepassing van het tweede en vijfde lid.
XX
Artikel 135 komt te luiden:
Artikel 135
In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting,
bedoeld in artikel 71 van deze wet zoals die laatstelijk luidde voor 1 juli 2015,
is betrokken, treedt met ingang van 1 juli 2015 Onze Minister in de plaats van dit
fonds.
ARTIKEL II
In artikel 2.55, onderdeel A, onder 1, van de Invoeringswet Omgevingswet, vervalt
«voorziening».
ARTIKEL III
Artikel 3, tweede lid, onderdeel l, van de Wet op het overleg huurders verhuurder
vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel k door een punt.
ARTIKEL IV
Indien artikel I, onderdelen B, E en F van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van
de Woningwet in verband met het tijdelijk uitbreiden van het werkgebied van toegelaten
instellingen met het oog op het huisvesten van vergunninghouders (Stb. 2016, 295):
a. eerder in werking treedt of is getreden dan artikel I, onderdelen W, X en VV van deze
wet, vervalt artikel I, onderdelen X en VV, van deze wet en wordt de aanduiding van
artikel 131 in artikel I, onderdeel F, van die wet vervangen door de aanduiding 130a.
b. later in werking treedt dan artikel I, onderdelen W, X en VV van deze wet, vervalt
artikel I, onderdelen B, E en F van die wet.
ARTIKEL V
De volgende wetten worden ingetrokken:
a. Wet van 28 september 1992, houdende wijziging van de Woningwet (Stb. 1992, 509);
b. Wet van 30 mei 1997, houdende wijziging van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing
en van de Woningwet (Stb. 1997, 226);
c. Wet van 14 februari 1998 tot wijziging van de Woningwet (Stb. 1998, 132);
d. Wet van 18 oktober 2001 tot wijziging van de Woningwet naar aanleiding van enerzijds
de evaluatie van die wet en anderzijds het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit
(Stb. 2001, 518);
e. Wet Victor;
f. Wet van 21 december 2006, houdende wijziging van de Woningwet en enkele andere wetten
(Stb. 2007, 27);
g. Wet van 4 juni 2014 tot wijziging van de Woningwet in verband met het versterken van
het handhavingsinstrumentarium (Stb. 2014, 249);
h. Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting.
ARTIKEL VI
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Krol | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.