Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2019
35 470 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2019
Nr. 7
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 15 juni 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het
Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2019 (Kamerstuk 35 470 XV, nr. 1).
De Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben deze
vragen beantwoord bij brief van 12 juni 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Rog
Adjunct-griffier van de commissie, Witzke
Vragen en antwoorden
Vraag 1
In hoeverre liggen de wetsvoorstellen met betrekking tot de Brede Schuldenaanpak op
schema?
Antwoord 1
De Staatssecretaris informeert uw Kamer deze maand over de voortgang van de brede
schuldenaanpak. In het bijbehorende actieplan wordt per maatregel de voortgang aangegeven.
Vraag 2
Hoe wordt er gewerkt aan een soepelere transitie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst
(IND) naar voorinburgering?
Antwoord 2
Op basis van de gegevens over de verblijfsvergunning die wordt afgegeven door de IND
stelt het COA vast of iemand een aanbod voor het programma «voorbereiding op inburgering»
(voorinburgering) krijgt. Dit proces verloopt soepel.
Vraag 3
Wordt er in de begroting rekening gehouden met de grootschalige fraude die hoogstwaarschijnlijk
nog zal plaats vinden?
Antwoord 3
In het licht van de coronacrisis ontstond de noodzaak om op korte termijn een aantal
maatregelen te treffen ter ondersteuning van bedrijven en werkenden. Een snelle en
adequate dienstverlening stond daarbij centraal. Dit neemt niet weg dat er ook oog
is voor de controleerbaarheid en handhaafbaarheid van de noodmaatregelen van SZW.
De snelheid waarmee de noodmaatregelen tot stand zijn gekomen zorgt ervoor dat er
onvolkomenheden zijn in de aanpak en beheersbaarheid van misbruikrisico’s. Ook kunnen
er mogelijk zaken over het hoofd zijn gezien en kunnen de regelingen onvoorziene consequenties
hebben, die achteraf niet gerepareerd kunnen worden. De misbruikrisico’s zijn daarom
in kaart gebracht en worden voor zover mogelijk geadresseerd met de beheersmaatregelen
zoals opgenomen in de brieven aan uw Kamer.1
Bij het toezicht op de naleving van de NOW, de TOZO en Tegemoetkoming eigen bijdrage
kinderopvang zijn onder andere UWV, de Inspectie SZW, de Belastingdienst en de gemeenten
betrokken. In dit kader heeft de Inspectie SZW een digitaal meldpunt op de website
geopend voor meldingen van fraude met corona-gerelateerde subsidies en regelingen.
UWV, Belastingdienst, Inspectie SZW en FIOD hebben een samenwerkingsverband opgezet
om misbruik van en fraude met de NOW regeling effectief te kunnen bestrijden.
Vraag 4
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden
Palland en Van Kent (Kamerstuk 35 300 XV, nr. 50), over ondersteuning van zelfstandigen die door ziekte een AOW-hiaat hebben? Wanneer
wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Antwoord 4
Naar aanleiding van de motie van de leden Palland en Van Kent (Kamerstuk 35 300 XV, nr. 50) heeft de Minister onderzocht hoe zelfstandigen die door ziekte niet in staat zijn
(geweest) zich voor te bereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd, financieel kunnen
worden ondersteund. De Minister heeft de Kamer hierover op 11 juni jl. geïnformeerd
(Kamerstuk 31 263, nr. 50).
Vraag 5
Hoeveel mensen zijn in 2019 bereikt naar aanleiding van de campagne om schulden bespreekbaar
te maken?
Antwoord 5
De campagne «Kom uit je schuld» beoogt het taboe rondom schulden te doorbreken en
bespreekbaar te maken. De campagne is opgezet vanuit de wens dat álle partijen in
het samenwerkingsverband brede schuldenaanpak (SBS) de campagne moeten kunnen omarmen
en kunnen uitdragen naar hun eigen achterban. Deze opzet is ingegeven vanuit het besef
dat veel partijen zich met de aanpak van de schuldenproblematiek bezighouden en dat
we langs die weg een groot bereik kunnen realiseren. De aanpak en doelstelling was
dan ook om die partijen te voorzien van communicatiemiddelen zodat zij dit lokaal
konden inzetten. Sinds de lancering eind mei 2019 hebben ongeveer 160 gemeenten campagnemateriaal
in de vorm van een toolbox aangevraagd over de campagne. Het exacte bereik naar de
einddoelgroep is niet inzichtelijk te maken.
Ook heeft in de periode van 29 mei t/m 9 juni 2019 radioinzet voor de campagne plaatsgevonden.
In die periode zijn er 5,1 miljoen luisteraars binnen de doelgroep minstens één keer
bereikt en 3,5 miljoen luisteraars zijn minstens drie keer bereikt met de radiocommercial.
De doelgroep is gemiddeld 7,1 miljoen keer in contact geweest met de radiocommercial.
Daarnaast is de website Komuitjeschuld.nl in 2019 ruim 140.000 keer bezocht. Het totale
bereik van Kom uit je schuld via social media ligt op ruim een miljoen.
Vraag 6
Op welke wijze zijn de toezeggingen bij het wetgevingsoverleg Begroting van de commissie
Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 25 november 2019 (Kamerstuk 35 300 XV, nr. 26) over de rapportage van cijfers met betrekking tot opsporing en handhaving verwerkt
in deze begrotingsstukken?
Antwoord 6
Op 25 november 2019 heeft de Staatssecretaris toegezegd te bekijken of er betekenisvolle,
aanvullende informatie kan worden toegevoegd aan de rapportage van cijfers met betrekking
tot opsporing en handhaving in de begroting. Deze toezegging wordt verwerkt vanaf
de nieuwe begrotingscyclus, dus vanaf de begroting 2021. Binnen een begrotingscyclus
wordt op eenzelfde wijze gerapporteerd in het jaarverslag als in de begroting. Vandaar
dat de wijzigingen pas vanaf de begroting 2021 van kracht worden.
Vraag 7
Welke verklaringen zijn overwogen, maar kennelijk niet afdoende, voor de daling van
de incassoratio bij Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Antwoord 7
De incassoratio van UWV is een gemiddelde over alle regelingen. De daling van de incassoratio
wordt vooral verklaard door een daling van de incassoratio bij de WIA, WW en TW. De
afname van de incassoratio is hiermee niet beperkt tot één regeling en lijkt een breder
fenomeen. UWV is gevraagd wat de oorzaak van de dalingen is. UWV heeft aangegeven
geen aanwijsbare oorzaken te kunnen vinden voor de fluctuatie in de incassoratio.
Vraag 8
Wat wordt bedoeld met «het vangnetkarakter van de Participatiewet» als verklaring
voor de lagere incassoratio van gemeenten ten opzichte van UWV en Sociale Verzekeringsbank
(SVB)?
Antwoord 8
De Participatiewet biedt met de algemene bijstand een vangnetuitkering op het niveau
van het sociaal minimum. Recht op bijstand bestaat alleen als iemand zelf niet over
voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen
voorzien. Dit vangnetkarakter van de Participatiewet verklaart de lagere incassoratio
van gemeenten. De betrokkenen van wie geld moet worden teruggevorderd zijn grotendeels
mensen die op of rond het bestaansminimum leven. Dat maakt aflossing op bijstandsvorderingen
lastig: er bestaat nauwelijks financiële ruimte om schulden af te lossen. Bij de aflossing
wordt ook rekening gehouden met de beslagvrije voet. De betrokken persoon moet immers
te allen tijde in zijn levensonderhoud kunnen voorzien. Dit heeft tot gevolg dat de
maandelijkse aflossing vaak gering is.
Vraag 9
Hoe is te verklaren dat het aantal uitkeringen uit de Werkloosheidswet (WW) en de
WW-lasten hoger zijn dan begroot, terwijl in 2019 de werkloosheid alleen maar verder
is gedaald?
Antwoord 9
In de WW-begroting worden verwachtingen van de conjuncturele ontwikkeling al meegenomen.
Een gunstige conjuncturele ontwikkeling leidt dus niet per definitie tot een meevaller.
De begroting van de WW-uitkeringslasten over 2019 is opgesteld op basis van wat in
2018 de verwachte werkloosheidsontwikkeling voor 2019 was. Hierbij is aangesloten
op de verwachtingen van het CPB. Naderhand heeft de werkloosheid zich toch minder
gunstig ontwikkeld dan in eerste instantie was verwacht. Dit heeft geresulteerd in
een tegenvaller ten opzichte van het bedrag dat was begroot.
Vraag 10
Wat is de reden dat er 41 miljoen euro minder is uitgegeven aan re-integratie dan
begroot was voor 2019?
Antwoord 10
Bij de besteding van het re-integratiebudget staan de doelmatigheid van de re-integratietrajecten
en voorzieningen voorop. Er zijn meerdere oorzaken aan te wijzen waarom de realisatie
lager is uitgevallen dan de eerder al naar beneden bijgestelde raming:
– UWV heeft goedkoper ingekocht. Het is nog niet duidelijk of dit om een eenmalig inkoopvoordeel
gaat of dat ramingen voor de komende jaren aangepast kunnen worden.
– Sinds 1 januari 2019 kan re-integratie ook ingekocht worden voor WW-gerechtigden die
minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn bevonden. Achteraf gezien is het aantal trajecten
voor het introductiejaar 2019 te hoog ingeschat, omdat er sprake is geweest van een
aanloopperiode, waarin de aantallen maandelijks opliepen.
Vraag 11
Hoeveel mensen hebben een re-integratietraject gevolgd vanuit arbeidsongeschiktheid
in 2017, 2018 en 2019?
Antwoord 11
In 2017 zijn door UWV voor de mensen met een Ziektewet- of arbeidsongeschiktheidsuitkering
26.773 re-integratietrajecten ingekocht. Voor 2018 zijn dit er 28.574 en voor 2019
zijn dit er 29.148 (Bron: jaarverslag UWV 2018 en 2019). Deze getallen zijn niet een-op-een
te koppelen aan de uitgaven in een jaar omdat trajecten de jaargrens kunnen overschrijden.
Vraag 12
Voldoet Nederland aan de norm van de International Labour Organisation (ILO) van 1
arbeidsinspecteur per 10.000 werknemers? Hoeveel arbeidsinspecteurs per 10.000 werknemers
zijn er in Nederland?
Antwoord 12
Het ILO verdrag over de Arbeidsinspecties (Verdrag 81) bevat geen eisen ten aanzien
van het aantal inspecteurs. De verhouding van 1 inspecteur op 10.000 werknemers is
een indicatie. De ILO geeft aan dat de beslissende overweging voor landen bij het
aantal inspecteurs, wordt bepaald door de vraag of de Inspectie haar taken naar behoren
kan vervullen (Kamerstuk 29 427, nr. 103). In het regeerakkoord is het budget van de handhavingsketen verhoogd met ruim 50
miljoen euro. Nederland heeft op dit moment 0,35 inspecteurs per 10.000 werknemers2. In 2023 komt het aantal inspecteurs per 10.000 werkenden uit op 0,41. Deze aantallen
gaan uit van een gelijk blijvend aantal banen en betreft de inspecteurs die toezicht
houden op gezond en veilig werken. Door de risicogestuurde werkwijze (actief en reactief)
wordt de capaciteit gericht ingezet om zoveel mogelijk de gewenste maatschappelijke
effecten te bereiken.
Vraag 13
Hoeveel fte inspecteurs werken binnen de Inspectie SZW op het dossier «eerlijk werk»?
Antwoord 13
In de meerjarenprogrammering 2019–2022 (Kamerstuk 35 000 XV, nr. 10) is de volgende ontwikkeling in capaciteitsverdeling opgenomen (pagina 37):
Tabel: Relatieve verdeling van gehele budget over inspectiedoelen
Inspectiedoelen
% 2018
% 2023
Gezond en veilig werk (excl. Brzo)
43
34
Bedrijven met Gevaarlijke Stoffen (BmGS) (incl. Brzo)
11
13
Eerlijk
41
50
Werk en Inkomen
4
1
Arbeids(markt)discriminatie
1
2
Totaal
100
100
In het jaarverslag 2019 van de Inspectie SZW is opgenomen (pagina 48) dat in 2019
40% van de capaciteit is gericht op «eerlijk werk». Dit houdt verband met het feit
dat de uitbreiding van de inspectie in 2018 en 2019 in lijn met de ICF indicatoren
gericht was op versterking van Gezond en Veilig en Brzo en het zwaartepunt van de
personele uitbreiding in 2021 en 2022 op eerlijk ligt.
Die personele versterking is breder dan de inzet van inspecteurs. Zie grafiek hieronder
voor de verdeling van capaciteitsinzet over de functies. Wanneer de groei van capaciteit
vanuit het vorige regeerakkoord in 2023 voltooid is, zal de inzet op «eerlijk» gegroeid
zijn naar 50%.
Vraag 14
Hoeveel inspecteurs werken specifiek op het thema arbeidsuitbuiting?
Antwoord 14
Arbeidsuitbuiting valt binnen het thema eerlijk. Daarvan is de capaciteitsinzet op
arbeidsuitbuiting circa 20%.
Vraag 15
Zijn er inspecteurs die zich specifiek richten op arbeidsmigranten en zo ja, om hoeveel
inspecteurs gaat het hier?
Antwoord 15
De Inspectie SZW richt zich niet specifiek op arbeidsmigranten. De Inspectie SZW heeft
een programmatisch gerichte aanpak en werkt in 17 programma’s aan het realiseren van
maatschappelijk effect. De Inspectie SZW richt zich met haar programma’s op die sectoren
waar een groot aandeel werkenden in een kwetsbare situatie zit en/of waar meer risico’s
bestaan op ongezond, onveilig en/of niet eerlijk werk.
Veel arbeidsmigranten doen ongeschoold of laaggeschoold werk in sectoren als de land-
en tuinbouw, logistiek en voedselindustrie. Dit komt onder andere ook naar voren in
de vergelijking van de kwetsbare arbeidspositie van werknemers en zelfstandigen zonder
personeel in de 7 oktober 2019 gepubliceerde Staat van Eerlijk Werk 2019 «Risico’s aan de onderkant van de arbeidsmarkt» (tabel 2.1, pagina 42). Circa 26% van de kwetsbare werknemers/zzp-ers heeft een migratie-achtergrond.
Een groot deel van de arbeidsmigranten werkt via een uitzendbureau in Nederland. Daarom
hebben de inspecteurs van met name de programma’s Uitzendbureaus, Agrarisch en Groen,
maar ook Arbeidsuitbuiting veel te maken met arbeidsmigranten.
Vraag 16
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de inzet op het tegengaan van stagediscriminatie
in het MBO?
Antwoord 16
Als onderdeel van de brede aanpak van discriminatie op de werkplek, wordt door de
Inspectie SZW ook gekeken naar de positie van stagiaires. Het gaat dan om ervaren
discriminatie op de werkplek. De Inspectie is in goed overleg met de stichting beroepsonderwijs
bedrijfsleven (SBB) en andere partijen voor de aanpak van discriminatie. Voor de aanpak
van discriminatie in het werving- en selectieproces is een wetsvoorstel in de maak
dat de Inspectie de bevoegdheid geeft om ook daarop toezicht te houden.
Vraag 17
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de Wet vereenvoudiging
beslagvrije voet?
Antwoord 17
Zoals de staatsecretaris van SZW, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming en
de Staatssecretaris van Financiën-Fiscaliteit en Belastingdienst, op 29 mei jl. aan
de Tweede Kamer heeft laten weten is het streven er nog steeds op gericht dat de Wet
vereenvoudiging beslagvrije voet met ingang van 1 januari 2021 in werking zal kunnen
treden. Voor een gedetailleerder overzicht van het gehele traject wordt u verwezen
naar de brief van 29 mei jl. (Kamerstuk 24 515, nr. 532).
Vraag 18
Kunt u een toelichting geven op de wijze van verantwoording door gemeenten over de
mate van kwaliteitsverbetering van het gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid, waarvoor
door u voor drie jaar in totaal 80 miljoen euro ter beschikking is gesteld voor het
voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, in het bijzonder onder kinderen?
Antwoord 18
Deze middelen zijn via een decentralisatie-uitkering aan gemeenten beschikbaar gesteld.
Het college van burgermeester en wethouders verantwoordt de besteding aan de gemeenteraad.
Voor het landelijke beeld wordt de 3D enquête gemeenten gebruikt, samen met gegevens
van het CBS en de evaluatie kinderarmoedebeleid die voor 2021 is voorzien.
Vraag 19
Waardoor zijn vertragingen ontstaan in het subsidieverleningsproces waardoor 14 miljoen
euro minder aan subsidies is uitgegeven? Naar welke organisaties hadden deze subsidies
moeten gaan? Op welke wijze zijn de doelen geformuleerd van de daadwerkelijke subsidieverstrekkingen
en hoe wordt gecontroleerd of de doelen worden gerealiseerd?
Antwoord 19
In de toelichting op subsidies art. 2 is aangegeven dat het verschil voor een belangrijk
deel veroorzaakt is door vertragingen in het subsidieverleningsproces en geringere
voorschotverstrekking dan waar op was gerekend. Vertraging in het subsidieverleningsproces
speelde bij de toekenningen laatste aanvraagtijdvak van de tijdelijke subsidieregeling
armoedeschulden. Daarnaast was er in het begrotingsjaar sprake van projectverlengingen
of uitstel met betrekking tot het aanleveren van verantwoordingen waardoor de kasuitgaven
niet meer ten laste van het lopende begrotingsjaar kwamen. Ook vonden er in de loop
van het begrotingsjaar subsidie vaststellingen plaats voor een lager bedrag ten opzichte
van de oorspronkelijke toekenningen en het nog op het lopende begrotingsjaar openstaande
kaseffect (dit betrof voornamelijk de regeling Sectorplannen en de tijdelijke regeling
dienstverlening werkzoekenden en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt (DWRSA)).
De budgettaire ruimte die aldus ontstond heeft uw Kamer gebruikt als dekking voor
het amendement Bruins (Kamerstuk 35 350 XV, nr. 3). Bij elkaar opgeteld veroorzaakt dit het aangegeven verschil van € 14 miljoen. Er
is dus geen sprake van geweest dat bepaalde specifieke organisaties hierdoor subsidies
zijn misgelopen.
Afhankelijk van of er sprake is van subsidieverlening op basis van een subsidieregeling
dan wel dat er sprake is van subsidieverlening op projectbasis als zogenoemde incidentele
subsidie worden in een beschikking vastgelegd welke bedragen, voor welke projectdoelen
en met welke resultaatsverplichtingen worden afgesproken. Afhankelijk van de looptijd
van een toegekende projectsubsidie worden ook afspraken gemaakt ten aanzien van het
overleggen van voortgangsrapportages. Aan het einde van de projectperiode dient de
subsidie aan de hand van een inhoudelijk en financieel verslag vaak tezamen met een
door een accountant af te geven controleverklaring en rapport van feitelijke bevindingen
vastgesteld te worden. In het kader van deze vaststelling wordt beoordeeld of de bij
de toekenning afgesproken doelen zijn gerealiseerd. Indien deze doelen niet of niet
geheel zijn gerealiseerd kan dat tot gevolg hebben dat een deel van verstrekte voorschotbetalingen
of alle verstrekte voorschotten op de verleende subsidie worden teruggevorderd.
Vraag 20
Wat is de verklaring voor de forse daling van het aantal voorzieningen Participatiewet
(tabel 27)?
Antwoord 20
De inzet van voorzieningen door gemeenten wordt gevolgd in de Statistiek Re-integratie
door Gemeenten (SRG). Per 1 januari 2019 is een nieuwe richtlijn SRG van kracht. Een
belangrijke verandering heeft betrekking op de typeringen van de re-integratie voorzieningen.
De categorie «overige voorzieningen», waar zo’n 90 procent van alle ingezette voorzieningen
onder viel, maakt plaats voor een nadere uitsplitsing. Voorzieningen gericht op bijvoorbeeld
scholing, training en sociale activering worden nu onderscheiden. Maar ook de fysieke
aanpassing van een werkplek is beter in de statistiek terug te vinden. Met deze uitsplitsing
is ook duidelijker gedefinieerd welke type voorzieningen voor de statistiek aangeleverd
moeten worden.
Met hulp van het CBS, hebben de gemeenten hun registraties omgezet naar de nieuwe
indeling en opgeschoond. Met name deze opschoning verklaart de daling van het aantal
voorzieningen in tabel 27. De daling manifesteert zich dan ook vooral in januari 2019,
de maand waarin de overgang van de oude naar de nieuwe indeling van voorzieningen
effect kreeg. In januari 2019 werden gegevens over 235.000 voorzieningen door gemeenten
aangeleverd. Over 2019 nam het aantal met 5 procentpunt toe naar 246.000 voorzieningen
in december (waarvan 231.000 lopend ultimo december).
Vraag 21
Wat is de instroom in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), uitgesplitst
naar leeftijdsgroepen?
Antwoord 21
In onderstaande tabel staat de nieuwe instroom in de IVA en WGA in 2019 weergegeven
(Bron: Kwantitatieve bijlage UWV jaarverslag 2019):
Leeftijd
WGA
IVA
Totaal WIA
t/m 24
589
54
643
25 t/m 34
5.292
371
5.663
35 t/m 44
7.082
867
7.949
45 t/m 54
9.399
2.574
11.973
55 t/m 64
10.860
7.047
17.907
65 tot AOW-leeftijd
855
820
1.675
Vraag 22
Hoeveel vrouwelijke zelfstandigen hebben gebruik gemaakt van de regeling Zelfstandige
en Zwanger (ZEZ) in 2019? Is het mogelijk een uitsplitsing te maken per bevallingsjaar
waarop de uitkering gebaseerd is? Hoeveel toekenningen en afwijzingen zijn er geweest?
Antwoord 22
Het aantal toekenningen op grond van de ZEZ-regeling bedraagt in 2019 in totaal 29.157.
Dat aantal is inclusief het aantal toekenningen op grond van de «Tijdelijke regeling
compensatie zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten bevallen
in het tijdvak 7 mei 2005 tot 4 juni 2008». Op grond van deze compensatieregeling
hebben er in 2019 17.628 toekenningen plaatsgevonden. In 2019 vonden er 11.529 toekenningen
op grond van de reguliere ZEZ-regeling plaats. De gevraagde informatie over afwijzingen
en het bevallingsjaar zit in verschillende administratieve systemen en is niet direct
te achterhalen. Om deze gegevens toch te kunnen achterhalen moet onderzocht worden
of hierover informatie is terug te vinden in statistiekbestanden. Dit kost tijd. Helaas
is het binnen dit korte tijdsbestek niet mogelijk om het aantal afwijzingen te berekenen
en een uitsplitsing te maken naar bevallingsjaar.
Vraag 23
Hoeveel flexkrachten hebben een beroep gedaan op de Ziektewet? Hoeveel meer is dat
dan 2018?
Antwoord 23
In onderstaande tabel is de instroom in de Ziektewet vanuit de categorieën eindedienstverbanders,
uitzendkrachten en flex-overig3 weergegeven (Bron: Kwantitatieve bijlage UWV jaarverslag 2019).4 Het gaat uitsluitend om instroom vanuit werkgevers die publiek verzekerd zijn. Er
is niet gecorrigeerd voor wijzigingen in het aandeel eigenrisicodragers.
Vangnetgroep
2018
2019
Mutatie
Eindedienstverbander
39.587
33.654
– 15%
Uitzendkracht
34.611
42.872
24%
Overig
14.969
15.671
5%
Vraag 24
Van hoeveel bedrijven werd verwacht dat ze eigenrisicodrager zouden worden (ook in
%) en wat zijn de werkelijke aantallen/percentages? Hoe is de verdeling hiervan over
de omvang (in aantal medewerkers) van de bedrijven?
Antwoord 24
In de begrotingsraming wordt uitsluitend rekening gehouden met het verwachte aantal
uitkeringen van publiek verzekerde werkgevers. Het percentage eigenrisicodragers in
de Ziektewet is constant verondersteld. In de begrotingsraming voor 2019 werd het
aandeel eigenrisicodragers als percentage van de totale loonsom op 43% verondersteld.
Uiteindelijk is het aandeel eigenrisicodragers als percentage van de totale loonsom
in 2019 45% gebleken. Het aandeel eigenrisicodragers bij uitzendbedrijven is afgenomen,
terwijl dit bij overige bedrijven is toegenomen.
In onderstaande tabel is het aandeel eigenrisicodragers naar werkgeversgrootte voor
de Ziektewet weergegeven voor 2019. (Bron: https://www.uwv.nl/overuwv/Images/gedifferentieerde-premie-wga-en-ziekt…)
Aandeel ERD
Klein (<=10)
3%
Middelgroot (10–100)
14%
Groot (100+)
63%
Vraag 25
Hoe hoog is de gemiddelde jaaruitkering in de ZW? Wat was de begrote gemiddelde jaaruitkering?
Wat is de spreiding van de jaaruitkering ZW (van kleinste naar grootste)?
Antwoord 25
In 2019 bedroeg de gemiddelde jaaruitkering in die Ziektewet € 17.684 per persoon.5 In de begroting werd rekening gehouden met een gemiddelde jaaruitkering van € 17.462
per persoon.
De hoogte van de ZW-uitkering bedraagt 70% van het dagloon; dat is het loon dat de
betrokkene gemiddeld verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. Voor iemand die
meer verdiende dan het wettelijk maximumdagloon, wordt de uitkering begrensd. In 2019
bedroeg het wettelijk maximum dagloon gemiddeld € 215,59 per dag.6 Daaruit volgt een maximale ZW-uitkering van € 39.388 op jaarbasis in 2019 (70% van
€ 56.269).
Er zijn enkele bijzondere situaties waarin de ZW-uitkering 100% van het dagloon bedraagt.
Dat is het geval bij orgaandonoren en werkneemsters die ziek zijn als gevolg van de
zwangerschap of bevalling. Voor deze groep uitkeringsgerechtigden bedroeg de maximale
ZW-uitkering op jaarbasis 100% van € 56.269 in 2019. Ook op verzoek van de werkgever
kan UWV de ZW-uitkering het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen van personen
die onder de no-riskpolis vallen. Het is op deze korte termijn niet mogelijk om een
verdere onderverdeling van de spreiding van de jaaruitkering in 2019 te geven.
Vraag 26
Hoeveel mensen hebben in 2019 gebruik gemaakt van kortdurend en langdurend zorgverlof?
Antwoord 26
In 2019 hebben 46.000 werknemers kortdurend zorgverlof opgenomen vanwege een kortdurende
zorgsituatie voor iemand uit de sociale omgeving. Bij langdurende zorgsituaties hebben
50.000 werknemers kortdurend en 13.000 langdurend zorgverlof opgenomen (CBS, Monitor
arbeid, zorg en kinderopvang, 2019).
Vraag 27
Wat is de oorzaak van de lage instroom in de overbruggingsregeling AOW, die volgens
u heeft geleid tot onderschrijding (begroot 5.095.000 euro, gerealiseerd 3.509.000
euro)? Kan worden uitgesloten dat de voorwaarden te streng zijn en/of de regeling
te onbekend, waardoor de doelgroep onvoldoende wordt bereikt?
Antwoord 27
De Overbruggingsuitkering AOW (OBR) is een regeling voor een specifieke groep personen
die per 1 januari 2023 eindigt waardoor per definitie sprake is van een steeds lager
wordende instroom. De lagere uitkeringslasten OBR in 2019 kunnen deels worden verklaard
doordat de instroom van personen met een lijfrente-uitkering die sinds een uitspraak
van de Centrale Raad van Beroep onder de OBR vallen lager is dan ten tijde van de
begroting 2019 verwacht. Overeenkomstig de aard en het doel van de OBR kent de regeling
een inkomens- en een vermogenstoets, hetgeen leidt tot gedragseffecten die lastig
in te schatten zijn. Een mogelijk gedragseffect is dat een deel van de potentiële
doelgroep ervoor kiest om het overbruggingsprobleem (gedeeltelijk) zelf op te lossen,
door bijvoorbeeld het aanvullend pensioen naar voren te halen.
Vraag 28
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de juridische trajecten bij de
integrale aanpak Problematisch gedrag & Ongewenste Buitenlandse Financiering?
Antwoord 28
Momenteel lopen er drie juridische trajecten. Er wordt in de eerste plaats wetgeving
voorbereid die tot doel heeft de transparantie van financieringsstromen te vergroten
en meer inzicht te krijgen in de aard, omvang en herkomst van buitenlandse geldstromen
naar maatschappelijke organisaties. Het betreffende wetsvoorstel ligt sinds eind december
2019 bij de Raad van State voor advisering. Daarnaast heeft de Minister voor Rechtsbescherming
op 18 december 2019 een wetsvoorstel bij de Kamer ingediend om de mogelijkheden om
op te kunnen treden te verruimen als doelen of werkzaamheden van een rechtspersoon
in strijd zijn met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 BW (Kamerstuk 35 366). Door duidelijker te maken welke doelen en werkzaamheden in ieder geval strijd opleveren
met de openbare orde wordt beoogd de slagkracht van artikel 2:20 BW te vergroten en
biedt het in de toekomst een krachtiger kader, onder andere voor het verbieden van
organisaties die structureel aanzetten tot haat of discriminatie. De keuze voor de
inzet van artikel 2:20 BW blijft voorbehouden aan het OM. Ten slotte is de Afdeling
advisering van de Raad van State gevraagd voorlichting te geven over mogelijke maatregelen
om ongewenste financiële stromen uit onvrije landen naar maatschappelijke organisaties
te verbieden.
Vraag 29
Met hoeveel gevallen van ongewenste buitenlandse financiering heeft u te maken? Stijgt
dit getal?
Antwoord 29
De aanpak van ongewenste buitenlandse financiering is onderdeel van de Taskforce Problematisch
gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (hierna: Taskforce). Momenteel speelt
er geen casuïstiek waarin (mogelijk) sprake is van ongewenste buitenlandse financiering
en die door de Taskforce wordt behandeld. Zoals eerder vermeld in «Verkenning naar
mogelijkheden om ongewenste (buitenlandse) financiering te beperken»7 zijn op dit moment geen onderbouwde uitspraken te doen over de aard en omvang van
buitenlandse financieringsstromen. Om dit inzicht te vergroten is het kabinet conform
motie van de leden Sjoerdsma en Segers8 een onafhankelijk onderzoek gestart dat door het WODC/Rand Europe momenteel wordt
uitgevoerd. De uitkomsten hiervan worden rond het zomerreces verwacht. In combinatie
met het vergroten van de transparantie over de herkomst en het doel van geldstromen,
kan in de toekomst beter bepaald worden of een geldstroom leidt tot ongewenste buitenlandse
financiering. Op dit moment ligt er een voorlichtingsaanvraag bij de Raad van State
waarin onder andere om advies wordt gevraagd aangaande de concretisering van de definitie
van ongewenste buitenlandse financiering door middel van de indicator onvrije landen.
Vraag 30
Is de intensievere samenwerking in de vorm van de Taskforce Problematisch gedrag &
ongewenste buitenlandse financiering (PG&OBF) al operationeel?
Antwoord 30
De Taskforce Problematisch gedrag & ongewenste buitenlandse financiering (PG&OBF)
is operationeel vanaf het moment van aankondiging op 11 februari 2019.
Vraag 31
Hoe komt de dalende trend in gerealiseerde leningen die in «Tabel 85 Kerncijfers leningen»
te zien is?
Antwoord 31
De dalende trend in gerealiseerde leningen wordt veroorzaakt doordat de aantallen
inburgeraars de afgelopen jaren teruglopen.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Witzke, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.