Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 483 Regels over inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering 20..)
HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN
                  Artikel 1. Begripsbepalingen
                  Artikel 2. Rechtshandelingen door minderjarigen
            HOOFDSTUK 2. INBURGERINGSPLICHTIG
                  Artikel 3. Inburgeringsplichtig
                  Artikel 4. Vrijstelling van de inburgeringsplicht
                  Artikel 5. Ontheffing van de inburgeringsplicht
            HOOFDSTUK 3. DE INBURGERINGSPLICHT
                  Artikel 6. De inburgeringsplicht
                  Artikel 7. De B1-route
                  Artikel 8. De onderwijsroute
                  Artikel 9. De zelfredzaamheidsroute
                  Artikel 10. Voorbereiding op de inburgering
            HOOFDSTUK 4. DE INBURGERINGSTERMIJN
                  Artikel 11. Duur en aanvang van de termijn
                  Artikel 12. Verlenging van de termijn
            HOOFDSTUK 5. DE TAAK VAN HET COLLEGE
                  Artikel 13. Maatschappelijke begeleiding
                  Artikel 14. De brede intake
                  Artikel 15. Het persoonlijk plan inburgering en participatie
                  Artikel 16. Het inburgeringsaanbod voor asielstatushouders
                  Artikel 17. Ondersteuning en begeleiding en wijzigen leerroute
                  Artikel 18. Gemeentelijke samenwerking
            HOOFDSTUK 6. SOCIALE LENING
                  Artikel 19. De doelgroep
                  Artikel 20. Het recht op de lening
                  Artikel 21. Terugbetaling van de lening
            HOOFDSTUK 7. HANDHAVING
                  Artikel 22. Boete niet verschijnen brede intake en meewerkplicht
                  Artikel 23. Boete tijdens het inburgeringstraject
                  Artikel 24. Boete participatieverklaringstraject en module Arbeidsmarkt en Participatie
                  Artikel 25. Boete leerroute
                  Artikel 26. Hoogte boete
                  Artikel 27. Geen boete als de bijstand is verlaagd
            HOOFDSTUK 8. OVERHEIDSCERTIFICERING EN KEURMERK
                  Artikel 28. Certificering
                  Artikel 29. Aanwijzen instelling
                  Artikel 30. Aanwijzing aan instelling
                  Artikel 31. Noodzakelijk voorzieningen treffen
                  Artikel 32. Keurmerk
            HOOFDSTUK 9. INFORMATIEBEPALINGEN
                  Artikel 33. Gegevensverstrekking door Onze Minister
                  Artikel 34. Gegevensverstrekking aan Onze Minister
                  Artikel 35. Gegevensverstrekking aan het college
                  Artikel 36. Gebruik burgerservicenummer
                  Artikel 37. Verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens
                  Artikel 38. Wijze van gegevensuitwisseling
                  Artikel 39. Gegevens ten behoeve van statistiek, monitoring en evaluatie
            HOOFDSTUK 10. FINANCIERING, TOEZICHT EN INFORMATIE
                  Artikel 40. Uitkering en verdeling over gemeenten
                  Artikel 41. Aanpassing van de uitkering
                  Artikel 42. Verantwoording en terugvordering uitkering
            HOOFDSTUK 11. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN
                  Artikel 43. Wijziging van de Gemeentewet
                  Artikel 44. Wijziging van de Participatiewet
                  Artikel 45. Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs
                  Artikel 46. Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000
                  Artikel 47. Wijziging van de Wet Kinderopvang
                  Artikel 48. Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
                        gewezen zelfstandigen
                  Artikel 49. Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
                        werkloze werknemers
                  Artikel 50. Wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht
                  Artikel 51. Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
                  Artikel 52. Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht
            HOOFDSTUK 12. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
                  Artikel 53. Evaluatie
                  Artikel 54. Intrekking van de Wet inburgering
                  Artikel 55. Inwerkingtreding
                  Artikel 56. Citeertitel
Nr. 2
                   VOORSTEL VAN WET
            
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
                     enz. enz. enz.
                  
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het huidige stelsel van
                     inburgering in de Nederlandse samenleving te herzien opdat inburgeringsplichtigen,
                     de gemeenten en de rijksoverheid optimaal in positie worden gebracht met als doel
                     dat inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk de Nederlandse taal leren op het voor
                     hen hoogst haalbare niveau en volwaardig aan de Nederlandse samenleving gaan deelnemen,
                     bij voorkeur door middel van betaald werk;
                  
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
                     overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
                     en verstaan bij deze:
                  
HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN
                  
Artikel 1. Begripsbepalingen
                     
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
brede intake:
brede intake, bedoeld in artikel 14;
college:
college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de inburgeringsplichtige
                                    woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van
                                    het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat als de inburgeringsplichtige rechtmatig
                                    verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, het
                                    gaat om de gemeente waar hij op grond van artikel 28 van de Huisvestingswet 2014 gehuisvest
                                    is;
                                 
cursusinstelling:
de aanbieder van onderwijs, gericht op het voldoen aan de inburgeringsplicht;
geestelijke bedienaar:
persoon die een geestelijk, godsdienstig of levensbeschouwelijk ambt bekleedt, werkzaamheden
                                    verricht als geestelijk voorganger, godsdienstleraar of zendeling, of voor een kerkgenootschap
                                    of ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag werkzaamheden
                                    van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard verricht;
                                 
inburgeringsexamen:
examen, bedoeld in artikel 7, eerste lid;
inburgeringsplicht:
inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 6, eerste lid;
inburgeringsplichtige:
persoon die op grond van artikel 3 inburgeringsplichtig is;
leerroute:
route, bedoeld in artikel 7, 8 of 9;
module Arbeidsmarkt en Participatie:
module, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b;
onderwijsroute:
route, bedoeld in artikel 8;
Onze Minister:
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
participatieverklaringstraject:
participatieverklaringstraject, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a;
taalschakeltraject:
taalschakeltraject, bedoeld in artikel 8, tweede lid;
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd:
verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28, van de Vreemdelingenwet 2000;
verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd:
verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14, van de Vreemdelingenwet 2000;
zelfredzaamheidsroute:
traject, bedoeld in artikel 9, eerste lid.
2. Bij ministeriële regeling kan de geestelijke bedienaar, bedoeld in het eerste lid,
                              nader worden omschreven.
                           
Artikel 2. Rechtshandelingen door minderjarigen
                     
Een minderjarige is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn
                        voor de uitoefening en de nakoming van de voor hem uit deze wet en de daarop berustende
                        bepalingen voortvloeiende rechten en verplichtingen.
                     
HOOFDSTUK 2. INBURGERINGSPLICHTIG
                  
Artikel 3. Inburgeringsplichtig
                     
1. Inburgeringsplichtig is de vreemdeling, die rechtmatig verblijf verkrijgt in de zin
                              van artikel 8, onderdelen a en c, van de Vreemdelingenwet 2000, die 16 jaar of ouder
                              is en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene
                              Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, en:
                           
a. anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft; of
b. geestelijke bedienaar is.
2. In afwijking van het eerste lid is niet inburgeringsplichtig:
a. de persoon die onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat
                                    die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland;
                                 
b. het familielid van de persoon, bedoeld in onderdeel a, dat onderdaan is van een derde
                                    staat en dat uit hoofde van richtlijn 2004/38/EG, de Overeenkomst betreffende de Europese
                                    Economische Ruimte of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en haar lidstaten,
                                    enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen,
                                    gerechtigd is Nederland binnen te komen en er te verblijven;
                                 
c. de vreemdeling die ingevolge de wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie of
                                    een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
                                    Ruimte heeft voldaan aan een inburgeringsvereiste om de status van langdurig ingezetene
                                    in de zin van richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 betreffende de status van
                                    langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 16), gewijzigd door richtlijn
                                    2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad teneinde haar werkingssfeer uit te
                                    breiden tot personen die internationale bescherming genieten (PbEU 2011, L 132) te
                                    verkrijgen;
                                 
d. de persoon die anderszins op grond van bepalingen van verdragen of besluiten van volkenrechtelijke
                                    organisaties geen inburgeringsplicht kan worden opgelegd.
                                 
3. De inburgeringsplicht ontstaat niet met terugwerkende kracht.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het voortduren van
                              de inburgeringsplicht in geval van tijdelijke beëindiging van de in het eerste lid
                              bedoelde omstandigheden.
                           
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het tijdelijke
                              doel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, waarbij zo veel mogelijk wordt aangesloten
                              bij het verblijfsrecht van tijdelijke aard, bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel
                              f, van de Vreemdelingenwet 2000.
                           
Artikel 4. Vrijstelling van de inburgeringsplicht
                     
1. Onze Minister verleent vrijstelling van de inburgeringsplicht aan degene die:
a. ten minste acht jaar leerplichtig of kwalificatieplichtig is geweest op grond van
                                    de Leerplichtwet 1969;
                                 
b. beschikt over een bij ministeriële regeling aangewezen diploma, certificaat of ander
                                    document waaruit blijkt dat diegene beschikt over de vaardigheden en kennis, bedoeld
                                    in artikel 7, eerste lid;
                                 
c. leerplichtig of kwalificatieplichtig is op grond van de Leerplichtwet 1969;
d. een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een bij ministeriële
                                    regeling aangewezen diploma, certificaat of ander document waaruit blijkt dat diegene
                                    beschikt over de vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel 7, eerste lid; of
                                 
e. heeft aangetoond al voldoende te zijn ingeburgerd.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de toepassing
                              van het eerste lid en kunnen regels worden gesteld omtrent verdere gehele of gedeeltelijke
                              vrijstelling van de inburgeringsplicht.
                           
Artikel 5. Ontheffing van de inburgeringsplicht
                     
1. Onze Minister ontheft de inburgeringsplichtige geheel of gedeeltelijk van de inburgeringsplicht
                              als diegene heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, of een
                              verstandelijke beperking, blijvend niet in staat te zijn aan de inburgeringsplicht,
                              of een gedeelte daarvan, te voldoen.
                           
2. Onze Minister ontheft de inburgeringsplichtige voorts van de inburgeringsplicht als
                              het de inburgeringsplichtige, gelet op bijzondere individuele omstandigheden die hem
                              niet kunnen worden verweten, onmogelijk of uiterst moeilijk is om te voldoen aan de
                              inburgeringsplicht.
                           
3. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een ontheffing of voor een medisch
                              advies voor de ontheffing, kunnen bij ministeriële regeling te bepalen bedragen worden
                              vastgesteld die zijn verschuldigd.
                           
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de toepassing
                              van het eerste lid, waarbij in ieder geval regels worden gesteld met betrekking tot
                              de wijze waarop de belemmering kan worden aangetoond en de omstandigheden waaronder
                              daarvoor gemaakte kosten vergoed worden.
                           
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
                              de toepassing van het tweede lid.
                           
HOOFDSTUK 3. DE INBURGERINGSPLICHT
                  
Artikel 6. De inburgeringsplicht
                     
1. De inburgeringsplicht bestaat uit:
a. het afronden van het participatieverklaringstraject;
b. het afronden van de module Arbeidsmarkt en Participatie; en
c. het behalen van het inburgeringsexamen, de onderwijsroute of de zelfredzaamheidsroute.
2. De inburgeringsplichtige die voldaan heeft aan de inburgeringsplicht ontvangt een
                              diploma indien deze het inburgeringsexamen dan wel de onderwijsroute heeft behaald,
                              en een certificaat indien deze de zelfredzaamheidsroute heeft behaald.
                           
3. Het college biedt het participatieverklaringstraject en de module Arbeidsmarkt en
                              Participatie aan.
                           
4. Het participatieverklaringstraject behelst een inleiding in de kernwaarden van de
                              Nederlandse samenleving en wordt afgesloten met het ondertekenen van de participatieverklaring.
                           
5. Deze verklaring bevat de volgende slotformule: Ik verklaar dat ik kennis heb genomen
                              van de waarden en spelregels van de Nederlandse samenleving en dat ik deze respecteer.
                              Ik verklaar dat ik actief een bijdrage wil leveren aan de Nederlandse samenleving
                              en reken erop dat ik daarvoor ook de ruimte krijg van mijn medeburgers.
                           
6. De module Arbeidsmarkt en Participatie behelst in ieder geval een kennismaking met
                              en voorbereiding op de Nederlandse arbeidsmarkt.
                           
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het diploma
                              en certificaat, bedoeld in het tweede lid, en de inhoud en vormgeving van het participatieverklaringstraject
                              en de module Arbeidsmarkt en Participatie.
                           
8. Onverminderd het vijfde lid wordt de tekst van de participatieverklaring bij algemene
                              maatregel van bestuur vastgesteld. De voordracht voor deze algemene maatregel van
                              bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers
                              der Staten-Generaal is overgelegd.
                           
Artikel 7. De B1-route
                     
1. Het inburgeringsexamen bestaat uit:
a. de examinering van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal
                                    op ten minste het niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor
                                    Moderne Vreemde Talen; en
                                 
b. de examinering van de kennis van de Nederlandse maatschappij.
2. Onze Minister of Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap biedt het inburgeringsexamen
                              aan.
                           
3. De inburgeringsplichtige die beschikt over een bij ministeriële regeling aangewezen
                              diploma, certificaat of ander document waaruit blijkt dat diegene beschikt over een
                              deel van de vaardigheden en kennis, bedoeld in het eerste lid, is vrijgesteld van
                              de verplichting om dat deel van die kennis of vaardigheden te verwerven.
                           
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over:
a. de inhoud en vormgeving van het inburgeringsexamen;
b. het afnemen en beoordelen van het inburgeringsexamen;
c. de ter zake van het inburgeringsexamen verschuldigde kosten;
d. de identificatie van de persoon die aan het inburgeringsexamen deel neemt; en
e. de examencommissie.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
                              de het tweede en derde lid.
                           
Artikel 8. De onderwijsroute
                     
1. De inburgeringsplichtige die tijdens de brede intake aangeeft een opleiding in het
                              beroeps- of wetenschappelijk onderwijs te willen volgen, volgt het taalschakeltraject
                              indien naar het oordeel van het college een grote kans bestaat dat deze na het volgen
                              van dat traject in staat is om in het genoemde onderwijs een diploma te behalen.
                           
2. Onder het taalschakeltraject wordt verstaan een opleiding educatie als bedoeld in
                              artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet educatie en beroepsonderwijs aan
                              een instelling met diploma-erkenning als bedoeld in artikel 1.4a.1 van de Wet educatie
                              en beroepsonderwijs, welke opleiding is gericht op het begeleiden van anderstaligen
                              richting het beroeps- of wetenschappelijk onderwijs.
                           
3. De verplichting om de module Arbeidsmarkt en Participatie af te ronden is niet van
                              toepassing op de inburgeringsplichtige die het taalschakeltraject volgt of heeft afgerond.
                           
4. Indien de inburgeringsplichtige de onderwijsroute niet heeft behaald, heeft deze
                              het inburgeringsexamen behaald, indien hij heeft voldaan aan de examenonderdelen:
                           
a. mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het
                                    niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde
                                    Talen; en
                                 
b. kennis van de Nederlandse maatschappij.
Artikel 9. De zelfredzaamheidsroute
                     
1. De inburgeringsplichtige die naar het oordeel van het college redelijkerwijs niet
                              in staat is het inburgeringsexamen of het taalschakeltraject te behalen binnen de
                              termijn, bedoeld in artikel 11, eerste lid, volgt een intensief traject dat aansluit
                              bij de persoonlijke capaciteiten van de inburgeringsplichtige, gericht op het verwerven
                              van mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal, zelfredzaamheid,
                              activering en participatie in de Nederlandse maatschappij.
                           
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud
                              en vormgeving van het traject.
                           
Artikel 10. Voorbereiding op de inburgering
                     
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
                        een aanbod tot voorbereiding op de inburgering voor de inburgeringsplichtige die nog
                        niet is ingeschreven in de gemeente waar hij op grond van artikel 28 van de Huisvestingswet
                        2014 wordt gehuisvest. Bij ministeriële regeling kan een instelling worden aangewezen
                        die belast is met de voorbereiding op de inburgering.
                     
HOOFDSTUK 4. DE INBURGERINGSTERMIJN
                  
Artikel 11. Duur en aanvang van de termijn
                     
1. De inburgeringsplichtige voldoet binnen drie jaar aan de inburgeringsplicht.
2. De termijn vangt aan op de dag na die van dagtekening van het persoonlijk plan inburgering
                              en participatie, bedoeld in artikel 15, derde lid.
                           
3. Het moment van aanvang wijzigt niet, indien het persoonlijk plan inburgering al dan
                              niet gedeeltelijk herroepen of vernietigd wordt, en er in de plaats daarvan een gewijzigd
                              plan wordt opgesteld.
                           
Artikel 12. Verlenging van de termijn
                     
1. Onze Minister verlengt telkens de termijn, bedoeld in artikel 11, eerste lid, als
                              de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat:
                           
a. het overschrijden van die termijn hem niet te verwijten valt; of
b. na aanzienlijke inspanningen van de inburgeringsplichtige, verlenging leidt tot het
                                    voldoen aan de inburgeringsplicht conform de op grond van artikel 15 vastgestelde
                                    leerroute.
                                 
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. de toepassing van het eerste lid; en
b. de verdere verlenging van de termijn.
HOOFDSTUK 5. DE TAAK VAN HET COLLEGE
                  
Artikel 13. Maatschappelijke begeleiding
                     
1. Het college voorziet in de maatschappelijke begeleiding van de inburgeringsplichtige
                              die rechtmatig verblijf heeft op grond van een:
                           
a. verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; of
b. verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend onder een beperking verband
                                    houdend met verblijf als familie- of gezinslid, voor verblijf bij een houder van een:
                                 
1°. verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
2°. verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vreemdelingenwet
                                          2000; of
                                       
3°. EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene die is verleend met een aantekening
                                          internationale bescherming als bedoeld in artikel 45c, eerste lid, van de Vreemdelingenwet
                                          2000.
                                       
2. De maatschappelijke begeleiding bevat in ieder geval de volgende componenten:
a. praktische hulp bij het regelen van basisvoorzieningen; en
b. voorlichting over basisvoorzieningen in de Nederlandse samenleving.
3. De maatschappelijke begeleiding vangt aan op de dag dat de inburgeringsplichtige
                              in de basisregistratie personen is ingeschreven, met dien verstande dat als hij rechtmatig
                              verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, het
                              gaat om de inschrijving in de gemeente waar hij op grond van artikel 28 van de Huisvestingswet
                              2014 is gehuisvest.
                           
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud
                              en vormgeving van de maatschappelijke begeleiding.
                           
Artikel 14. De brede intake
                     
1. Het college roept de inburgeringsplichtige op voor de afname van de brede intake
                              en stelt daarbij een termijn. Indien de inburgeringsplichtige binnen deze termijn
                              niet verschijnt of onvoldoende meewerkt, geeft het college een schriftelijke waarschuwing,
                              doet het college een herhaalde oproep en stelt daarbij een nieuwe termijn.
                           
2. Indien de inburgeringsplichtige na drie oproepen niet verschijnt of onvoldoende meewerkt,
                              voltooit het college de brede intake in afwezigheid van de inburgeringsplichtige.
                           
3. De brede intake is een onderzoek naar de mogelijkheden die de inburgeringsplichtige
                              heeft om aan de inburgeringsplicht te voldoen. De brede intake bestaat in ieder geval
                              uit:
                           
a. een leerbaarheidstoets, waarmee inzicht wordt gegeven in het te behalen niveau van
                                    de Nederlandse taal van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne
                                    Vreemde talen binnen de termijn, bedoeld in artikel 11, eerste lid;
                                 
b. een onderzoek omtrent gevolgd onderwijs en werkervaring in het land van herkomst;
                                    en
                                 
c. een verkenning naar de persoonlijke omstandigheden, waaronder mede verstaan wordt
                                    de fysieke en mentale gezondheid, met het oog op het bieden van maatwerk tijdens het
                                    inburgeringstraject.
                                 
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud
                              en verslaglegging van de brede intake.
                           
5. De leerbaarheidstoets wordt afgenomen door een of meer bij ministeriële regeling
                              aangewezen instanties, waaronder mede kan worden verstaan het college. Indien een
                              andere instantie dan het college wordt aangewezen, adviseren deze instantie of instanties
                              het college over de vaststelling, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a.
                           
Artikel 15. Het persoonlijk plan inburgering en participatie
                     
1. Het college stelt op basis van de brede intake vast:
a. de door de inburgeringsplichtige te volgen leerroute;
b. de daarvoor nodige ondersteuning en begeleiding; en
c. de intensiteit van het participatieverklaringstraject en de module Arbeidsmarkt en
                                    Participatie.
                                 
2. Het college stelt voor een inburgeringsplichtige als bedoeld in artikel 13, eerste
                              lid, de intensiteit van de leerroute vast.
                           
3. Voor zover van toepassing voegt het college bij de beschikking, bedoeld in het eerste
                              lid en tweede lid, beschikkingen op grond van de Participatiewet waarin rechten zijn
                              toegekend of plichten zijn opgelegd met het oog op de bevordering van participatie
                              en waarin de verplichting, bedoeld in artikel 56a van die wet, is vastgesteld, wat
                              tezamen het persoonlijk plan inburgering en participatie vormt.
                           
4. Als de inburgeringsplichtige, voor wie de leerroute is vastgesteld, zijn woonplaats
                              verplaatst naar een andere gemeente, stelt het college van de andere gemeente de leerroute
                              vast conform de eerder vastgestelde leerroute.
                           
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald binnen welke termijn
                              het persoonlijk plan inburgering en participatie wordt opgesteld.
                           
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
                              over het vaststellen door het college en het persoonlijk plan inburgering en participatie.
                           
Artikel 16. Het inburgeringsaanbod voor asielstatushouders
                     
1. Het college biedt de inburgeringsplichtige als bedoeld in artikel 13, eerste lid,
                              tijdig een cursus of opleiding aan waarmee die inburgeringsplichtige aan de op grond
                              van artikel 15 vastgestelde leerroute kan voldoen.
                           
2. Het college waarborgt een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van en
                              de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van het aanbod, bedoeld in het eerste
                              lid. Het college draagt zorg voor de continuïteit van het aanbod.
                           
3. De cursusinstelling die de cursus, bedoeld in het eerste lid, gericht op het behalen
                              van het inburgeringsexamen of de zelfredzaamheidsroute aanbiedt, is in het bezit van
                              een certificaat als bedoeld in artikel 28, eerste lid, of een keurmerk als bedoeld
                              in artikel 32, onverminderd het bepaalde in artikel 2.78a, derde en vierde lid, van
                              de Aanbestedingswet 2012.
                           
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
                              de eisen in het tweede lid.
                           
Artikel 17. Ondersteuning en begeleiding en wijzigen leerroute
                     
1. De vaststelling van de ondersteuning en begeleiding, bedoeld in artikel 15, eerste
                              lid, onderdeel b, is zodanig dat het college voldoende zicht heeft op de voortgang
                              van het voldoen aan de inburgeringsplicht door de inburgeringsplichtige.
                           
2. Wanneer het college van oordeel is dat er sprake is van onvoldoende voortgang of
                              een grotere voortgang dan op grond van het persoonlijke plan inburgering en participatie,
                              bedoeld in artikel 15, was te verwachten, kan het college op een bij algemene maatregel
                              van bestuur te bepalen termijn de door de inburgeringsplichtige te volgen leerroute
                              opnieuw vaststellen.
                           
3. Wanneer, na aanzienlijke inspanningen van de inburgeringsplichtige die de leerroute,
                              bedoeld in artikel 7 volgt, uit de relevante feiten en omstandigheden blijkt dat deze
                              inburgeringsplichtige niet in staat is het niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees
                              Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen te behalen binnen de termijn, bedoeld in
                              artikel 11, eerste lid, of de op grond van artikel 12 verlengde termijn, kan het college
                              bepalen dat de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal, in
                              afwijking van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, geheel of gedeeltelijk op het niveau
                              A2 worden geëxamineerd.
                           
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het derde
                              lid waarbij in ieder geval regels worden gesteld over de aanzienlijke inspanningen.
                           
Artikel 18. Gemeentelijke samenwerking
                     
Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke
                        regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van
                        een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat bestuur voor
                        de toepassing van deze wet, met uitzondering van artikel 39 en hoofdstuk 10, in de
                        plaats van de betrokken colleges.
                     
HOOFDSTUK 6. SOCIALE LENING
                  
Artikel 19. De doelgroep
                     
Dit hoofdstuk is van toepassing op de inburgeringsplichtige die verblijf heeft op
                        grond van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met uitzondering van
                        een inburgeringsplichtige als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b.
                     
Artikel 20. Het recht op de lening
                     
1. Onze Minister verstrekt op aanvraag aan de inburgeringsplichtige die voldoet aan
                              de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden een lening
                              voor de kosten van de cursus, de opleiding of het examen waarmee de inburgeringsplichtige
                              aan de op grond van artikel 15 vastgestelde leerroute kan voldoen.
                           
2. Aanspraak op een lening bestaat niet of niet langer voor:
a. de inburgeringsplichtige die niet aan de inburgeringsplicht heeft voldaan binnen zes
                                    jaar na het verstrijken van de in artikel 11, eerste lid, bedoelde termijn, of de
                                    op grond van artikel 12 verlengde termijn;
                                 
b. de persoon die niet langer inburgeringsplichtig is
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
                              het verstrekken van een lening aan anderen dan inburgeringsplichtigen.
                           
4. De hoogte van de lening wordt overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel
                              van bestuur gestelde regels vastgesteld aan de hand van de hoogte van het overeenkomstig
                              artikel 8, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke
                              regelingen te berekenen toetsingsinkomen van de inburgeringsplichtige en diens partner
                              als bedoeld in artikel 3 van die wet.
                           
5. Het bedrag van de lening wordt overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel
                              van bestuur gestelde regels betaald aan de door de inburgeringsplichtige aangewezen
                              cursusinstelling of exameninstelling.
                           
Artikel 21. Terugbetaling van de lening
                     
1. De inburgeringsplichtige, de voormalige inburgeringsplichtige of de persoon, bedoeld
                              in artikel 20, derde lid, betaalt de lening vermeerderd met een volgens bij of krachtens
                              algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekende rente terug.
                           
2. Onze Minister stelt een termijnbedrag vast dat de debiteur in maandelijkse termijnen
                              moet terugbetalen. Het termijnbedrag kan worden vastgesteld aan de hand van de hoogte
                              van het overeenkomstig artikel 8, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de Algemene
                              wet inkomensafhankelijke regelingen te berekenen toetsingsinkomen van de inburgeringsplichtige
                              en diens partner als bedoeld in artikel 3 van die wet.
                           
3. De terugbetalingsperiode start zes maanden na:
a. het voldoen aan de inburgeringsplicht; of
b. het vervallen van de aanspraak op een lening, op grond van artikel 20, tweede lid.
4. Onze Minister kan het terug te betalen bedrag invorderen bij dwangbevel.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
                              kwijtschelding van de lening. Als de lening wordt kwijtgescholden gaat de over het
                              kwijtgescholden bedrag opgebouwde rente op het tijdstip van kwijtschelding teniet.
                           
HOOFDSTUK 7. HANDHAVING
                  
Artikel 22. Boete niet verschijnen brede intake en meewerkplicht
                     
1. Het college legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige als deze
                              niet is verschenen binnen de in artikel 14, eerste lid, tweede zin, bedoelde termijn
                              of als deze onvoldoende meewerkt aan de brede intake, waaronder het afleggen van de
                              leerbaarheidstoets, bedoeld in artikel 14, derde lid, onderdeel a.
                           
2. Het college stelt in de boetebeschikking een nieuwe termijn van ten hoogste twee
                              maanden waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking
                              alsnog geacht wordt te verschijnen of medewerking te verlenen.
                           
3. Het college legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige als deze
                              niet is verschenen of onvoldoende meewerkt binnen de op grond van het tweede lid vastgestelde
                              termijn.
                           
Artikel 23. Boete tijdens het inburgeringstraject
                     
1. Het college legt een boete op aan de inburgeringsplichtige als die niet of onvoldoende
                              meewerkt aan de geboden ondersteuning en begeleiding, bedoeld in artikel 15, eerste
                              lid, onderdeel b, niet voldoet aan de vastgestelde intensiteit van het participatieverklaringstraject
                              en de module Arbeidsmarkt en Participatie, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel
                              c, of zich niet houdt aan de vastgestelde intensiteit van de leerroute, bedoeld in
                              artikel 15, tweede lid.
                           
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de omstandigheden
                              waaronder en de frequentie waarmee een boete als bedoeld in het eerste lid wordt opgelegd.
                           
Artikel 24. Boete participatieverklaringstraject en module Arbeidsmarkt en Participatie
                     
1. Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die het
                              participatieverklaringstraject of de module Arbeidsmarkt en Participatie niet heeft
                              afgerond binnen de in artikel 11, eerste lid, bedoelde termijn, of de op grond van
                              artikel 12 verlengde termijn.
                           
2. Onze Minister stelt in de boetebeschikking een nieuwe termijn van ten hoogste twee
                              jaar waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking
                              alsnog het participatieverklaringstraject of de module Arbeidsmarkt en Participatie
                              afrondt. Artikel 12, eerste lid, onderdeel a, is van overeenkomstige toepassing ten
                              aanzien van de nieuwe termijn.
                           
3. Onze Minister legt de inburgeringsplichtige die niet binnen de op grond van het tweede
                              lid vastgestelde termijn, of de op grond van artikel 12 verlengde termijn, het participatieverklaringstraject
                              of de module Arbeidsmarkt en Participatie heeft afgerond een bestuurlijke boete op.
                              Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
                           
4. Zolang de inburgeringsplichtige na het verstrijken van de op grond van het derde
                              lid gestelde termijn het participatieverklaringstraject of de module Arbeidsmarkt
                              en Participatie niet afrondt, legt Onze Minister iedere twee jaar een bestuurlijke
                              boete op.
                           
Artikel 25. Boete leerroute
                     
1. Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die de
                              op grond van artikel 15 vastgestelde leerroute niet heeft behaald binnen de in artikel
                              11, eerste lid, bedoelde termijn, of de op grond van artikel 12 verlengde termijn.
                           
2. Artikel 24, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. In afwijking van het eerste lid, legt Onze Minister geen boete op als bij of krachtens
                              artikel 18 van de Vreemdelingenwet 2000 de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur
                              van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt afgewezen of bij of krachtens
                              artikel 19 van die wet de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt ingetrokken.
                           
Artikel 26. Hoogte boete
                     
1. De bestuurlijke boetes, bedoeld in de artikelen 22, 23, 24 en 25, zijn niet hoger
                              dan:
                           
a. het bedrag van de eerste categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek
                                    van Strafrecht, voor de boetes, bedoeld in artikel 22 en 24;
                                 
b. het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek
                                    van Strafrecht, voor de boetes, bedoeld in artikel 23 en 25.
                                 
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte
                              van de bestuurlijke boetes.
                           
3. De gemeenteraad bepaalt bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boetes, bedoeld
                              in de artikelen 22 en 23, en stelt daarbij nadere regels omtrent de omstandigheden
                              waaronder deze worden opgelegd.
                           
Artikel 27. Geen boete als de bijstand is verlaagd
                     
Het opleggen van een bestuurlijke boete blijft achterwege als voor dezelfde gedraging
                        de bijstand is verlaagd op grond van artikel 18 of 18b van de Participatiewet.
                     
HOOFDSTUK 8. OVERHEIDSCERTIFICERING EN KEURMERK
                  
Artikel 28. Certificering
                     
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor
                              de afgifte van een certificaat aan een rechtspersoon of een natuurlijk persoon die
                              in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf werkzaamheden verricht gericht
                              op het toeleiden van inburgeringsplichtigen naar het inburgeringsexamen of de zelfredzaamheidsroute.
                           
2. Onze Minister of een door Onze Minister op grond van artikel 29 aangewezen instelling
                              beslist op aanvraag over de afgifte van het certificaat en is bevoegd een afgegeven
                              certificaat in te trekken.
                           
3. Een certificaat wordt afgegeven voor een beperkte tijdsduur. Aan een certificaat
                              kunnen voorschriften worden verbonden.
                           
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. de aanvraag en de gegevens die daarbij van de aanvrager worden verlangd;
b. de gronden waarop en de gevallen waarin de afgifte van een certificaat kan worden
                                    geweigerd of een afgegeven certificaat kan worden verlengd of ingetrokken;
                                 
c. de vergoeding die verschuldigd is in verband met de afgifte van een certificaat en
                                    de betaling daarvan.
                                 
Artikel 29. Aanwijzen instelling
                     
1. Onze Minister kan op aanvraag een instelling aanwijzen die de bevoegdheden, bedoeld
                              in artikel 28, tweede lid, uitoefent.
                           
2. Aan een aanwijzing krachtens het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.
3. De aangewezen instelling verstrekt op verzoek kosteloos aan Onze Minister de voor
                              de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen
                              van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak
                              redelijkerwijs nodig is.
                           
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. de gronden waarop de in het eerste lid bedoelde aanwijzing kan worden gegeven, ingetrokken
                                    of gewijzigd;
                                 
b. het opstellen van een verslag van werkzaamheden voor Onze Minister;
c. het toezicht op de aangewezen instelling.
Artikel 30. Aanwijzing aan instelling
                     
1. Onze Minister kan de krachtens artikel 29 aangewezen instelling aanwijzingen geven
                              over de uitoefening van haar taken. Onze Minister treedt daarbij niet in individuele
                              gevallen.
                           
2. De krachtens artikel 29 aangewezen instelling is gehouden overeenkomstig de aanwijzing
                              te handelen.
                           
Artikel 31. Noodzakelijk voorzieningen treffen
                     
1. Als de op grond van artikel 29 aangewezen instelling zijn taak naar het oordeel van
                              Onze Minister ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen
                              treffen.
                           
2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen
                              dan nadat de krachtens artikel 29 aangewezen instelling in de gelegenheid is gesteld
                              om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog haar taak naar behoren
                              uit te voeren.
                           
3. Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van de
                              door hem getrokken voorzieningen.
                           
Artikel 32. Keurmerk
                     
1. Zolang op grond van artikel 29 geen regels zijn gesteld over de afgifte van een certificaat
                              verleent Onze Minister, of een door Onze Minister aangewezen instelling, een keurmerk
                              als bedoeld in artikel 2.78a van de Aanbestedingswet 2012 aan cursusinstellingen.
                           
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
                              de aanwijzing van een instelling, de verlening van een keurmerk aan cursusinstellingen
                              en de invulling van de eisen van het keurmerk, bedoeld in artikel 2.78a, eerste lid
                              onder b, van de Aanbestedingswet 2012.
                           
HOOFDSTUK 9. INFORMATIEBEPALINGEN
                  
Artikel 33. Gegevensverstrekking door Onze Minister
                     
Onze Minister verstrekt, uit eigen beweging of op verzoek, aan:
a. het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken die
                              het college op grond van deze wet heeft ten aanzien van de voorbereiding, ondersteuning
                              en begeleiding, en handhaving van de inburgeringsplicht;
                           
b. Onze Minister van Justitie en Veiligheid de gegevens die noodzakelijk zijn voor de
                              beoordeling van een verzoek tot verkrijging van het Nederlanderschap op grond van
                              de Rijkswet op het Nederlanderschap en die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van
                              de artikelen 16a, 18, 19, 21, 34 en 45b van de Vreemdelingenwet 2000;
                           
c. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de gegevens, bedoeld in artikel
                              24o, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op het onderwijstoezicht voor het diplomaregister;
                           
d. de instantie die belast is met de voorbereiding op de inburgering, bedoeld in artikel
                              10, de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die taak;
                           
e. cursusinstellingen de gegevens die noodzakelijk zijn voor het zicht op de voortgang
                              van de inburgeringsplicht.
                           
Artikel 34. Gegevensverstrekking aan Onze Minister
                     
1. Het college verstrekt, uit eigen beweging of op verzoek, aan Onze Minister de gegevens
                              die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken die Onze Minister op grond van
                              deze wet heeft ten aanzien van de vaststelling van de inburgeringsplicht, de examinering,
                              het verlengen van de termijn, het verstrekken van leningen en de handhaving in het
                              kader van de inburgeringsplicht.
                           
2. De rijksbelastingdienst verstrekt op verzoek aan Onze Minister de inkomensgegevens
                              die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 20 en 21.
                           
3. Cursusinstellingen verstrekken, uit eigen beweging of op verzoek, aan Onze Minister
                              de gegevens die noodzakelijk zijn voor de handhaving van de inburgeringsplicht en
                              de verlenging van de inburgeringstermijn, en de aangewezen cursusinstelling, bedoeld
                              in artikel 20, vijfde lid, verstrekt op verzoek aan Onze Minister, de gegevens die
                              noodzakelijk zijn in verband met de verstrekte lening aan de inburgeringsplichtige.
                           
4. De door Onze Minister aangewezen organisaties die belast zijn met de uitvoering van
                              een internationale diplomawaardering verstrekken, uit eigen beweging of op verzoek,
                              aan Onze Minister de gegevens die noodzakelijk zijn in verband met die diplomawaardering.
                           
5. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verstrekt, uit eigen beweging
                              of op verzoek, aan Onze Minister de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering
                              van artikel 25.
                           
Artikel 35. Gegevensverstrekking aan het college
                     
1. De instantie, bedoeld in artikel 14, vijfde lid, verstrekt de uitkomsten van de leerbaarheidstoets
                              aan het college voor het afnemen van de brede intake.
                           
2. De instantie die belast is met de voorbereiding op de inburgering, bedoeld in artikel
                              10, tweede zin, verstrekt aan het college de gegevens die zij voor de uitvoering van
                              die taak hebben verkregen, voor het afnemen van de brede intake.
                           
3. Cursusinstellingen of de instelling, bedoeld in artikel 8, tweede lid, verstrekken
                              de gegevens over de door de inburgeringsplichtige geleverde inspanningen aan het college
                              voor de uitvoering van de artikelen 17 en 23.
                           
4. Indien de inburgeringsplichtige zijn woonplaats verplaatst, verstrekt het college
                              het persoonlijk plan inburgering en participatie, bedoeld in artikel 15, derde lid,
                              op verzoek aan het college van de andere gemeente, bedoeld in artikel 15, vierde lid.
                           
5. Het college is bevoegd de gegevens die zij heeft verkregen voor de uitvoering van
                              de taken die bij of krachtens de Participatiewet aan het college zijn opgedragen,
                              ook te verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet.
                           
Artikel 36. Gebruik burgerservicenummer
                     
Onze Minister, het college en een of meer bij of krachtens algemene maatregel van
                        bestuur aan te wijzen instanties gebruiken het nummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel
                        b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer bij het verwerken van gegevens
                        op grond van deze wet.
                     
Artikel 37. Verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens
                     
1. Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de Algemene verordening gegevensbescherming
                              is het verbod om persoonsgegevens te verwerken waaruit religieuze of levensbeschouwelijke
                              overtuigingen blijken, niet van toepassing als de verwerking geschiedt door Onze Minister
                              of het college en voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de vaststelling of
                              de vreemdeling geestelijke bedienaar is.
                           
2. Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de Algemene verordening gegevensbescherming,
                              is het verbod om gegevens over gezondheid te verwerken niet van toepassing als de
                              verwerking geschiedt door Onze Minister of het college en voor zover de verwerking
                              noodzakelijk is voor:
                           
a. de beoordeling van de gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht,
                                    bedoeld in artikel 5, eerste lid, of het tweede lid, en de verlenging van de termijn,
                                    bedoeld in artikel 12; of
                                 
b. de afname van de brede intake, de vaststelling van het persoonlijk plan inburgering
                                    en participatie, bedoeld in artikel 15, derde lid, en de ondersteuning en begeleiding,
                                    bedoeld in artikel 17, eerste lid.
                                 
Artikel 38. Wijze van gegevensuitwisseling
                     
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
                        de gegevens die worden verstrekt op grond van de artikelen 33 tot en met 35 en de
                        wijze waarop deze gegevensverstrekkingen plaatsvinden, alsmede over de artikelen 36
                        en 37.
                     
Artikel 39. Gegevens ten behoeve van statistiek, monitoring en evaluatie
                     
1. Het college en een of meer bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te
                              wijzen instanties verstrekken kosteloos, uit eigen beweging of op verzoek, aan Onze
                              Minister gegevens en inlichtingen die voor de statistiek, monitoring en evaluatie
                              van bestaand beleid en de voorbereiding van toekomstig beleid met betrekking tot deze
                              wet nodig zijn.
                           
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de soort informatie die
                              het college of de instantie verstrekt en de wijze waarop het college of instantie
                              de gegevens en inlichtingen verzamelt en verstrekt, waarbij kan worden bepaald, dat
                              categorieën van gemeenten of instanties bepaalde inlichtingen niet hoeven te verstrekken.
                           
HOOFDSTUK 10. FINANCIERING, TOEZICHT EN INFORMATIE
                  
Artikel 40. Uitkering en verdeling over gemeenten
                     
1. Onze Minister verstrekt jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een
                              uitkering voor de kosten van voorzieningen, niet zijnde uitvoeringskosten, die bijdragen
                              aan het voldoen aan de inburgeringsplicht.
                           
2. Bij wet wordt het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering, bedoeld in
                              het eerste lid, vastgesteld.
                           
3. De uitkering aan het college wordt ten minste drie maanden voorafgaand aan het kalenderjaar
                              waarop zij betrekking heeft bekend gemaakt door Onze Minister.
                           
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de verdeling
                              van de uitkering onder de gemeenten en het verzamelen van gegevens die noodzakelijk
                              zijn voor het vaststellen van deze verdeling.
                           
5. Het college verstrekt de gegevens voor de verdeling van de uitkering als onderdeel
                              van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
                           
6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de betaling van de uitkering
                              als het college de gegevens niet, niet volledig of niet tijdig verstrekt of als de
                              kwaliteit van die gegevens tekort schiet.
                           
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de betaalbaarstelling
                              van de uitkering.
                           
Artikel 41. Aanpassing van de uitkering
                     
1. Het totale bedrag, bedoeld in artikel 40, tweede lid, voor de uitkering, bedoeld
                              in artikel 40, eerste lid, wordt na afloop van het jaar waarop het bedrag betrekking
                              heeft bij of krachtens de wet bijgesteld op basis van het werkelijke volume van inburgeringsplichtigen
                              in Nederland in het uitvoeringsjaar.
                           
2. De verdeling van de uitkering aan gemeenten wordt tegelijk met de bijstelling van
                              het totale bedrag, bedoeld in het eerste lid, herzien op basis van geactualiseerde
                              gegevens.
                           
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de herziening
                              bedoeld in het tweede lid.
                           
4. De herziening van de uitkering wordt uiterlijk 6 maanden na afloop van het uitvoeringsjaar
                              aan gemeenten bekend gemaakt.
                           
Artikel 42. Verantwoording en terugvordering uitkering
                     
1. Het college legt verantwoording af aan Onze Minister over de uitvoering van deze
                              wet, op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
                           
2. Indien uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van
                              de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de uitkering, bedoeld in artikel 40, niet
                              volledig is besteed, wordt het niet bestede deel van de uitkering door Onze Minister
                              teruggevorderd. Indien uit het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 213, vierde
                              lid, van de Gemeentewet, dat deel uit maakt van de informatie, bedoeld in artikel
                              17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de besteding van de
                              uitkering fout of onzeker is, wordt de uitkering voor het deel dat de besteding fout
                              of onzeker is, door Onze Minister teruggevorderd. Onze Minister doet binnen een jaar
                              na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan
                              het college.
                           
3. Indien de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het tweede lid, niet volledig door
                              Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ontvangen binnen achttien
                              maanden na het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft, wordt de uitkering teruggevorderd.
                              Als volledige terugvordering naar het oordeel van Onze Minister leidt tot een onbillijkheid
                              van overwegende aard, stelt Onze Minister de terugvordering op een lager bedrag vast.
                              Onze Minister doet binnen drie maanden na afloop van de achttien maanden mededeling
                              van terugvordering aan het college.
                           
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
                              de terugvordering. Daarbij kan worden bepaald dat een gedeelte van het niet bestede
                              deel van de uitkering niet wordt teruggevorderd.
                           
HOOFDSTUK 11. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN
                  
Artikel 43. Wijziging van de Gemeentewet
                  
In de bij de Gemeentewet behorende Bijlage I, bedoeld in artikel 124b, eerste lid,
                     van de Gemeentewet, wordt in onderdeel B, onder verlettering van de onderdelen 2 tot
                     en met 6 tot 3 tot en met 7 een onderdeel ingevoegd, luidende:
                  
2. Wet inburgering 20...
Artikel 44. Wijziging van de Participatiewet
                  
De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 18b, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. geen diploma voor het inburgeringsexamen dan wel de onderwijsroute, bedoeld in artikel
                                    6, tweede lid, van de Wet inburgering 20.. kan overleggen; en
                                 
B
Na artikel 56 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 56a. Ontzorgen
                           
1. Dit artikel is van toepassing op de belanghebbende die:
a. inburgeringsplichtig is op grond van de Wet inburgering 20..; en
b. verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld
                                          in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000.
                                       
2. Het college verbindt aan de bijstand van de belanghebbende de verplichting om gedurende
                                    een periode van zes maanden, gerekend vanaf de dag waarop het recht op bijstand ontstaat,
                                    mee te werken aan het door het college in naam van de belanghebbende verrichten van
                                    betalingen uit de toegekende bijstand van huur, gas, water en stroom en de verplichte
                                    zorgverzekering.
                                 
C
In de artikelen 64, eerste lid, onderdeel p, en 67, eerste lid, onderdeel h, wordt
                        «Wet inburgering» vervangen door «de Wet inburgering 20..».
                     
D
Na artikel 67 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 67a. Gebruik van gegevens Wet inburgering 20..
                           
Het college is bevoegd de gegevens die zij heeft verkregen voor de uitvoering van
                              de taken die bij of krachtens de Wet inburgering 20.. aan het college zijn opgedragen,
                              ook te verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet.
                           
Artikel 45. Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs
                  
De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.4a.1, eerste lid, wordt «met uitzondering van de artikelen 7.4.3, 7.4.4
                        en 7.4.7» vervangen door «met uitzondering van de artikelen 7.4.4 en 7.4.7».
                     
B
Aan artikel 2.3.2, eerste lid, wordt de volgende zin toegevoegd «Deze uitkering is
                        bestemd voor een aanbod van opleidingen educatie aan een persoon als bedoeld in artikel
                        2.3.3, eerste lid, niet zijnde een inburgeringsplichtige als bedoeld in artikel 3
                        van de Wet inburgering 20..».
                     
C
Artikel 6a.1.1 komt te luiden:
Artikel 6a.1.1. Elektronisch register opleidingen educatie met diploma-erkenning
                           
1. Onze Minister houdt een elektronisch register bij omtrent opleidingen educatie waarvoor
                                    diploma-erkenning is aangevraagd als bedoeld in artikel 1.4a.1.
                                 
2. Het register is openbaar en maakt onderscheid tussen opleidingen voortgezet algemeen
                                    volwassenenonderwijs en andere opleidingen educatie.
                                 
3. Het register vermeldt ten minste:
a. de naam van de opleiding educatie en het tijdstip met ingang waarvan het diploma is
                                          erkend, en de naam en vestigingsplaats van de instelling als bedoeld in artikel 1.4a.1,
                                          eerste lid;
                                       
b. een eventuele waarschuwing of ontneming van de diploma-erkenning als bedoeld in de
                                          artikelen 6a.1.3 respectievelijk 6a.1.2 of 6a.1.4 voor een opleiding educatie.
                                       
4. Bij ministeriele regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het register.
D
Artikel 7.3.1, vierde lid, vervalt.
E
Artikel 7.4.3 komt te luiden:
Artikel 7.4.3. Voorschriften examens opleidingen educatie
                           
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld
                                    omtrent de examens van opleidingen educatie.
                                 
2. In geval van toepassing van het eerste lid zijn de artikelen 7.4.3a, tweede lid,
                                    waarbij voor centraal examen staatsexamen kan worden gelezen, en 7.4.4 van overeenkomstige
                                    toepassing op die opleiding educatie.
                                 
F
Artikel 7.4.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «De opleiding» vervangen door «Een beroepsopleiding».
2. Er wordt een lid toegevoegd:
4. Bij ministeriele regeling kunnen modellen en technische veiligheidseisen voor het
                                    diploma en de resultatenlijst van een opleiding educatie worden vastgesteld.
                                 
Artikel 46. Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000
                  
De Vreemdelingenwet 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 16, eerste lid, onderdeel h, wordt «op grond van de artikelen 3 en 5 van
                        de Wet inburgering» vervangen door «op grond van de artikelen 3 en 4 van de Wet inburgering
                        20..».
                     
B
Artikel 16a komt te luiden:
Artikel 16a
                           
1. De aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld
                                    in artikel 14 kan worden afgewezen:
                                 
a. op de gronden, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdelen b tot en met g en k;
                                          of
                                       
b. indien de vreemdeling niet heeft voldaan aan het bij of krachtens algemene maatregel
                                          van bestuur vast te stellen inburgeringsvereiste.
                                       
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
                                    de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.
                                 
3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
                                    b, worden in ieder geval regels gesteld omtrent de inhoud van het inburgeringstraject
                                    en het te behalen niveau, alsmede omtrent de vrijstellingen en ontheffingen.
                                 
C
In artikel 18, eerste lid, onderdeel i, wordt «artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering»
                        vervangen door «artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering 20..».
                     
D
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:
g. niet heeft voldaan aan het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te
                                    stellen inburgeringsvereiste.
                                 
2. In zesde lid wordt «de gronden, bedoeld in het eerste lid» vervangen door «de gronden,
                           bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f».
                        
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
                                    g, worden in ieder geval regels gesteld omtrent de inhoud van het inburgeringstraject
                                    en het te behalen niveau, alsmede omtrent de vrijstellingen en ontheffingen.
                                 
E
Artikel 34 komt te luiden:
Artikel 34
                           
1. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als
                                    bedoeld in artikel 33, van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag
                                    gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld
                                    in artikel 8, onderdeel c, kan slechts worden afgewezen, indien:
                                 
a. zich op het moment waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde
                                          tijd, bedoeld in artikel 28, afloopt, een grond als bedoeld in artikel 32 voordoet;
                                          of
                                       
b. de vreemdeling niet heeft voldaan aan het bij of krachtens algemene maatregel van
                                          bestuur vast te stellen inburgeringsvereiste.
                                       
2. De periode van verblijf op grond van artikel 14, van de vreemdeling aan wie op grond
                                    van artikel 28, eerste lid, onderdeel e, ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde
                                    tijd is verleend, wordt aangemerkt als rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel
                                    8, onderdeel c.
                                 
3. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
                                    b, worden in ieder geval regels gesteld omtrent de inhoud van het inburgeringstraject
                                    en het te behalen niveau, alsmede omtrent de vrijstellingen en ontheffingen.
                                 
F
Artikel 45b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel g, komt te luiden:
a. niet heeft voldaan aan het bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te
                                    stellen inburgeringsvereiste.
                                 
2. In het vierde lid wordt «het eerste en tweede lid» vervangen door «het eerste lid
                           en het tweede lid, onderdelen a tot en met f.
                        
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, onderdeel
                                    g, worden in ieder geval regels gesteld omtrent de inhoud van het inburgeringstraject
                                    en het te behalen niveau, alsmede omtrent de vrijstellingen en ontheffingen.
                                 
Artikel 47. Wijziging van de Wet Kinderopvang
                  
De Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.6, eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:
g. inburgeringsplichtig is op grond van de Wet inburgering 20.. en een cursus of opleiding
                                    volgt waarmee hij aan de op grond van artikel 15 van die wet vastgestelde leerroute
                                    kan voldoen, voor zover de cursusinstelling waar die cursus of opleiding wordt gevolgd
                                    in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 28 van die wet of een keurmerk
                                    als bedoeld in artikel 32 van die wet, of, indien het een inburgeringsplichtige als
                                    bedoeld in artikel 13, eerste lid, van die wet betreft, de opleiding of cursus wordt
                                    aangeboden door het college als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van die wet,
                                 
B
In hoofdstuk 3, paragraaf 2, wordt na artikel 3.2 een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 3.2a
                           
Artikel 1.6, eerste lid, onderdeel g, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van de
                              Wet inburgering 20.. blijft van toepassing op de ouder die inburgeringsplichtig is
                              als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet inburgering zoals dat luidde voor
                              inwerkingtreding van de Wet inburgering 20...
                           
Artikel 48. Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
                     gewezen zelfstandigen
                  
In de artikelen 45, eerste lid, onderdeel o, en 48, eerste lid, onderdeel h, van de
                     Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
                     wordt «de Wet inburgering» vervangen door «Wet inburgering 20..».
                  
Artikel 49. Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
                     werkloze werknemers
                  
In de artikelen 45, eerste lid, onderdeel n, en 48, eerste lid, onderdeel h, van de
                     Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
                     wordt «de Wet inburgering» vervangen door «Wet inburgering 20..».
                  
Artikel 50. Wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht
                  
De Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 24f, elfde lid, 24n, onderdeel e, en 24o, tweede lid, onderdeel e
                        wordt «de Wet inburgering» vervangen door «de Wet inburgering 20..».
                     
B
In artikel 24q, zevende lid, onderdeel b, vervalt «als beheerder van het Informatiesysteem
                        Inburgering, bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet inburgering» en wordt aan
                        het slot toegevoegd «als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet inburgering
                        20...
                     
Artikel 51. Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
                  
In artikel 54, derde lid, onderdeel m, wordt «de Wet inburgering» vervangen door «Wet
                     inburgering 20..».
                  
Artikel 52. Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht
                  
In artikel 2 van bijlage 3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt «Wet inburgering»
                     vervangen door «Wet inburgering 20..».
                  
HOOFDSTUK 12. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
                  
Artikel 53. Evaluatie
                     
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens
                        telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid
                        en de effecten in de praktijk.
                     
Artikel 54. Intrekking van de Wet inburgering
                     
De Wet inburgering wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft
                        op de personen op wie deze wet van toepassing was op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding
                        van deze wet.
                     
Artikel 55. Inwerkingtreding
                     
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
                        voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
                     
Artikel 56. Citeertitel
                     
Deze wet wordt aangehaald als: Wet inburgering met vermelding van het jaartal van
                        het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.
                     
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
                        autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
                        de hand zullen houden.
                     
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Ondertekenaars
- 
              
                  
, 
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| VVD | 32 | Voor | 
| PVV | 20 | Voor | 
| CDA | 19 | Voor | 
| D66 | 19 | Voor | 
| GroenLinks | 14 | Voor | 
| SP | 14 | Voor | 
| PvdA | 9 | Voor | 
| ChristenUnie | 5 | Voor | 
| PvdD | 4 | Voor | 
| 50PLUS | 3 | Voor | 
| DENK | 3 | Tegen | 
| SGP | 3 | Voor | 
| FVD | 2 | Tegen | 
| Groep Krol/vKA | 2 | Voor | 
| Van Haga | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.