Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
35 431 Tijdelijke regels omtrent het kunnen verlengen van huurovereenkomsten voor bepaalde tijd (Tijdelijke wet verlenging tijdelijke huurovereenkomsten)
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
                  d.d. 3 april 2020 en het nader rapport d.d. [datum nader rapport], aangeboden aan
                  de Koning door de Minister voor Wonen en Milieu, mede namens de Minister voor Rechstbescherming.
                  Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
               
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 april 2020, nr. 2020000688,
                  machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
                  het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
                  gedateerd 3 april 2020, nr. W04.20.0088/I, bied ik u hierbij aan.
               
Bij Kabinetsmissive van 1 april 2020, no. 2020000688, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
                     van de Minister voor Milieu en Wonen, bij de Afdeling advisering van de Raad van State
                     ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende tijdelijke regels omtrent
                     het kunnen verlengen van huurovereenkomsten voor bepaalde tijd (Tijdelijke wet verlenging
                     tijdelijke huurovereenkomsten), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel strekt ertoe in verband met de coronacrisis een tijdelijke voorziening
                     te treffen voor verhuurders en huurders die het mogelijk maakt een tijdelijke verlenging
                     van een tijdelijke huurovereenkomst overeen te komen. Die verlenging betreft maximaal
                     drie maanden en loopt tot uiterlijk 1 september 2020. Dit voorkomt dat huurders nu
                     hun huis moeten verlaten. Eveneens wordt voorkomen dat een dergelijke verlenging tot
                     gevolg heeft dat de huurovereenkomst van rechtswege wordt omgezet in een huurovereenkomst
                     voor onbepaalde tijd.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de noodzaak van de voorgestelde
                     maatregelen, gelet op de beperkingen die door Covid-19 in acht moeten worden genomen,
                     maar acht enkele aanpassingen van het voorstel wenselijk.
1. Inleiding
               
Achtergrond van het wetsvoorstel is dat het in deze tijden niet past om van huurders
                     te verwachten dat zij hun volle aandacht kunnen richten op het zoeken naar andere
                     woonruimte terwijl de einddatum van hun tijdelijke huurovereenkomst dichtbij is. Het
                     zoeken naar andere woonruimte wordt bemoeilijkt als mensen te kampen hebben met bijvoorbeeld
                     quarantaine, ziekte, ontslag of dubbele diensten in de zorg. Daarom wordt een tijdelijke
                     voorziening voorgesteld die een tijdelijke verlenging van een tijdelijke huurovereenkomst
                     mogelijk maakt, met maximaal drie maanden en tot uiterlijk 1 september 2020. Het voorstel
                     voorkomt dat een dergelijke verlenging tot gevolg heeft dat de huurovereenkomst van
                     rechtswege wordt omgezet in een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. De mogelijkheid
                     van verlenging van de wet voor een periode van nog drie maanden is in het voorstel
                     voorzien2.
Op grond van het wetsvoorstel kan de huurder een verzoek indienen tot verlenging van
                     de tijdelijke huurovereenkomst3. De verhuurder is hieraan gebonden, tenzij hij een weigeringsgrond inroept4. De verhuurder kan een voorstel doen voor verlenging van de huurovereenkomst. In
                     dat geval moet de huurder daarmee akkoord gaan5. Indien de opzegging vóór 12 maart 2020 heeft plaatsgevonden, kan verlenging alleen
                     plaatsvinden indien huurder en verhuurder zulks overeenkomen6.
2. Duur van de verlenging
               
In het wetsvoorstel is geregeld dat verlenging van een tijdelijke huurovereenkomst
                        kan plaatsvinden met één, twee of drie maanden, maar uiterlijk tot 1 september 20207. Het voorstel ziet op huurovereenkomsten die eindigen in de periode vanaf 31 maart
                        2020 tot 1 juli 2020. Het gevolg daarvan is dat voor de huurovereenkomsten die eindigen
                        in maand juni de verlengingstermijn minder dan drie maanden bedraagt. De verlenging
                        gaat immers niet verder dan tot 1 september 2020. In de praktijk betekent dit dat
                        de verlenging slechts een termijn van maximaal twee maanden kan bedragen (omdat alleen
                        met tijdvakken van een maand kan worden gerekend). Uit de toelichting wordt niet duidelijk
                        waarom is gekozen voor een einddatum van 1 september 2020. Ook blijkt niet of hierbij
                        deze gevolgen in ogenschouw zijn genomen.
De Afdeling adviseert in de toelichting de gemaakte keuze alsnog te motiveren en zo
                        nodig het voorstel aan te passen.
In de memorie van toelichting is verduidelijkt dat de einddatum van 1 september 2020
                  een bewuste keuze is en dat is onderkend dat voor huurovereenkomsten die eindigen
                  in juni 2020 slechts een verlenging van één of twee maanden mogelijk is. Het kabinet
                  vindt het in deze uitzonderlijke situatie van belang dat de tijdelijke wetgeving geldt
                  voor de crisisperiode, het kabinet acht het daarom redelijk om 1 september als einddatum
                  te hanteren. Indien de crisis langer duurt is het mogelijk dat deze tijdelijke wet
                  wordt verlengd en er een (tweede) verlenging van tijdelijke huurovereenkomsten volgt.
               
3. Termijn indiening verzoek
               
Een huurder die wil verzoeken om verlenging van de duur van de tijdelijke huurovereenkomst,
                        moet verzoek doen binnen twee weken nadat de verhuurder de huurder schriftelijk heeft
                        geïnformeerd over de dag waarop de huur verstrijkt8. De wet niet zal niet eerder dan pas in de loop van april 2020 in werking kunnen
                        treden en ziet op huurovereenkomsten die eindigen vanaf 31 maart 2020. Daarom moet
                        er rekening mee worden gehouden dat een groep huurders niet zal kunnen voldoen aan
                        de voorwaarde om binnen twee weken het verzoek te doen omdat de gestelde termijn bij
                        inwerkingtreding van de wet al is verlopen. Dit kan niet de bedoeling zijn, zeker
                        niet omdat dit juist de groep zal zijn die het meest acuut geconfronteerd wordt met
                        het probleem waarvoor het wetsvoorstel een oplossing beoogt te bieden.
De Afdeling adviseert hiervoor alsnog een voorziening te treffen in het voorstel.
De termijn voor het verzoek van de huurder is gewijzigd van twee weken naar een week.
                     De reden hiervoor is dat bij de minimale termijn waarop de verhuurder de huurder moet
                     informeren over het einde van de huur, één maand, bij een reactietermijn van twee
                     weken voor de huurder voor zowel verhuurder als huurder zeer weinig tijd overblijft
                     voor de gang naar de rechter.
                  
Het wetsvoorstel is voorts aangepast zodat de termijn voor de huurder om een verzoek
                     om verlenging te doen, niet eerder dan de dag na publicatie van de voorgestelde tijdelijke
                     wet in werking treedt. Dit geldt ook voor de verplichting voor de verhuurder om de
                     huurder te informeren over de mogelijkheden die de voorgestelde tijdelijke wet biedt.
                  
Voorts is voorzien in een overgangsbepaling die inhoudt dat indien de verhuurder de
                     huurder al heeft geïnformeerd over dag waarop de huur verstrijkt, de huurder het verzoek
                     om verlenging kan doen tot een week na de inwerkingtreding van de voorgestelde tijdelijke
                     wet.
                  
Omdat de verhuurder de huurder in veel gevallen een maand voor de in de huurovereenkomst
                     overeengekomen einddatum informeert over die einddatum is de termijn voor de huurder
                     bekort naar een week. Dat geeft beide partijen voldoende tijd om het verlengingsverzoek
                     zo nodig aan de rechter voor te leggen.
                  
4. Weigeringsgronden
               
Artikel 4 van het wetsvoorstel voorziet in een aantal gronden waarop de verhuurder
                        verlenging van de tijdelijke huurovereenkomst kan weigeren. Het eerste lid somt daartoe
                        een aantal specifiek omschreven situaties op. Deze sluiten aan bij hetgeen thans al
                        is geregeld in het huurrecht. Indien de verhuurder een beroep doet op één van deze
                        gronden kan de huurder verzoeken dat de rechter bepaalt dat de huurovereenkomst desondanks
                        wordt verlengd9.
Daarnaast is echter ook voorzien in de mogelijkheid dat zich andere gevallen dan de
                        opgesomde situaties voordoen10. De verhuurder moet dan een verzoek indienen bij de rechter. Toewijzing van het verzoek
                        vindt alleen plaats indien de verhuurder daarbij een zwaarwegend belang heeft11.
De Afdeling merkt op dat een dergelijke open formulering van een weigeringsgrond niet
                        past in de systematiek die elders in het huurrecht gebruikelijk is. In de toelichting
                        wordt verwezen naar de meer gebruikelijke redenen om tot ontbinding van een huurovereenkomst
                        over te gaan. Het betreft in het bijzonder situaties waarin de huurder zich niet als
                        een goed huurder gedraagt12. Uit de toelichting blijkt niet of er daarnaast nog andere gevallen zijn die onder
                        deze weigeringsgrond kunnen vallen.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op de vraag of er ook nog
                        andere gevallen zijn die onder deze weigeringsgrond kunnen vallen. Indien deze er
                        niet zijn, adviseert de Afdeling aan de opsomming een weigeringsgrond toe te voegen
                        voor situaties waarin de huurder zich niet als een goed huurder gedraagt en van de
                        verhuurder niet kan worden gevergd dat hij meewerkt aan de tijdelijke verlenging van
                        de huurovereenkomst.
In navolging van het advies is de situatie dat de huurder zich niet als een goed huurder
                     gedraagt als weigeringsgrond voor de verhuurder opgenomen.
                  
De voorgestelde tijdelijke wet heeft betrekking op huurovereenkomsten voor bepaalde
                     tijd. Die huurovereenkomsten eindigen op voet van artikel 7:271 BW na het verstrijken
                     van de overeengekomen huurtermijn. Die vaststaande einddatum is beide partijen vanaf
                     het begin bekend. Gezien de uitzonderlijke situatie wordt nu in afwijking van het
                     Burgerlijk Wetboek een tijdelijke regeling getroffen. Die regeling houdt in dat de
                     huurovereenkomst op verzoek van de huurder van rechtswege wordt verlengd, tenzij de
                     verhuurder een van de limitatief opgesomde weigeringsgronden kan inroepen. Niet uit
                     te sluiten is dat er zich buiten de in het wetsvoorstel opgesomde weigeringsgronden
                     situaties zullen voordoen, waarbij de bijzondere omstandigheden van het geval maken
                     dat er aan de zijde van de verhuurder dermate zwaarwegende redenen zijn dat niet van
                     hem kan worden gevergd in te stemmen met de door de huurder voorgestelde verlenging
                     van de huurovereenkomst.
                  
Gelet op deze eenzijdige mogelijkheid met beperkte afwijzingsmogelijkheden voor de
                     verhuurder is het wenselijk dat de verhuurder de rechter in dat soort gevallen om
                     een oordeel kan vragen. Indien de verhuurder dat doet, zal de rechter de belangen
                     van de huurder en de verhuurder tegen elkaar afwegen en op basis daarvan bepalen welk
                     belang in de omstandigheden van het concrete geval het zwaarst moet wegen. Omdat niet
                     alle zwaarwichtige redenen kunnen worden overzien, is de mogelijkheid voor de verhuurder
                     om de rechter om een oordeel te vragen, gehandhaafd.
                  
5. Tijdelijke wet
               
Artikel 8, tweede lid, bepaalt dat de wet vervalt op 1 juli 2020. Daardoor kan na
                        1 juli 2020 een onduidelijke situatie ontstaan over het dan geldende recht. In de
                        periode na 1 juli 2020 zullen er immers nog huurovereenkomsten van toepassing zijn
                        waarvan de looptijd met toepassing van deze tijdelijke wet is verlengd. Omdat de wet
                        echter niet meer geldt, is het ook de vraag of de in de tijdelijke wet opgenomen uitzonderingen
                        op artikel 271 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan nog zullen gelden. Als dat
                        niet zo is, zullen deze huurovereenkomsten alsnog van rechtswege voor onbepaalde tijd
                        gaan gelden. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling artikel 8 op dit punt aan te passen.
In navolging van het advies van de Afdeling advisering is de vervaldatum van de voorgestelde
                  tijdelijke wet aangepast. Die datum is bepaald op 1 september 2020, de uiterste einddatum
                  van op voet van de voorgestelde tijdelijke wet verlengde huurovereenkomsten.
               
6. Redactionele kanttekeningen
               
De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
                     voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
                     Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De redactionele kanttekening van de Afdeling advisering is gevolgd. In hoofdstuk 9
                  (nieuw) van de memorie van toelichting is aandacht besteed aan de voorlichting.
               
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot voor Rechtsbescherming, verzoeken het hierbij
                  gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer
                  der Staten-Generaal te zenden.
               
De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
                     betreffende no. W04.20.0088/I
                  
– In de toelichting ingaan op de wijze waarop voorlichting zal worden gegeven aan verhuurders
                           en huurders over de toepassing van deze wet.
                        
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State - 
              
                  Mede ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, minister voor Milieu en Wonen 
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| VVD | 32 | Voor | 
| PVV | 20 | Voor | 
| CDA | 19 | Voor | 
| D66 | 19 | Voor | 
| GroenLinks | 14 | Voor | 
| SP | 14 | Voor | 
| PvdA | 9 | Voor | 
| ChristenUnie | 5 | Voor | 
| 50PLUS | 4 | Voor | 
| PvdD | 4 | Voor | 
| DENK | 3 | Voor | 
| SGP | 3 | Voor | 
| FVD | 2 | Voor | 
| Van Haga | 1 | Voor | 
| Van Kooten-Arissen | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.