Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over o.a. verlenging Subsidieregeling instandhouding monumenten (Kamerstuk 32156-101)
2019D50419 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een fractie
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over:
• de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15-10-2019 inzake
de Verlenging Subsidieregeling instandhouding monumenten (Kamerstuk 32 156, nr. 101);
• de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29-11-2019 houdende
de Beantwoording vragen commissie over verlenging Subsidieregeling instandhouding
monumenten (Kamerstuk 32 156, nr. 103);
• de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21-10-2019 inzake
het Besluit vaststelling beleidsregels instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten
(Kamerstuk 32 820, nr. 320);
• de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29-11-2019 houdende
de Beantwoording vragen commissie over besluit vaststelling beleidsregels instandhoudingssubsidie
woonhuis-rijksmonumenten (Kamerstuk 32 820, nr. 327).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, La Rocca
I Vragen en opmerkingen uit de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgehangen
Verlenging Subsidieregeling instandhouding monumenten. De leden van deze fractie constateren
dat de instandhoudingssubsidie voor woonhuis-rijksmonumenten bedoeld is ter vervanging
van de fiscale aftrek voor particuliere eigenaren van rijksmonumenten. Niet-winstbeogende
instellingen (stichtingen) konden geen gebruik maken van fiscale aftrek en kunnen
daarom geen gebruik maken van de instandhoudingssubsidie voor woonhuis-rijksmonumenten.
Rechtspersonen die geen professionele organisatie voor monumentenbehoud, POM, zijn,
kunnen echter ook geen beroep doen op de Subsidieregeling instandhouding monumenten,
Sim. Met de Minister stellen deze leden vast dat een aantal stichtingen geen POM is,
maar wel eigenaar van een woonhuis-rijksmonument. Deze leden constateren dat het daarbij
in de meeste gevallen gaat om stichtingen of instellingen zonder winstoogmerk, maar
ook vaak zonder eigen vermogen. Deelt de Minister de vrees van deze leden dat het
onderhoud van de betreffende woonhuis-rijksmonumenten in de huidige situatie een sluitpost
dreigt te worden? Kan de Minister uiteenzetten waarom het onderhoud van woonhuis-rijksmonumenten
voor eigenaar-bewoners wel wordt gesubsidieerd, maar niet voor instellingen zonder
winstoogmerk die woonhuis-rijksmonumenten beheren? Deze leden zijn van mening dat
er vanuit het oogpunt van monumentenzorg alle reden is om in de geconstateerde lacune
te voorzien. In de beantwoording van de feitelijke vragen geeft de Minister aan dat
de betreffende stichtingen een beroep kunnen doen op de rijksbijdrage die via het
Provinciefonds wordt ingezet. De Minister voegt daar evenwel aan toe dat de provincies
de bijdrage over het algemeen inzetten voor de instandhouding van niet-woonhuizen.
Kan de Minister aangeven welke provincies een instandhoudingssubsidie voor woonhuis-rijksmonumenten
verstrekken en in hoeveel gevallen daarvan gebruik wordt gemaakt, zo vragen deze leden.
De leden van de voornoemde fractie hebben verder met belangstelling kennisgenomen
van het voorgehangen Besluit vaststelling beleidsregels instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten.
In het kader van de verlenging hebben deze leden nog enkele vragen over de financiële
ondersteuning voor groene rijksmonumenten. Deze leden constateren dat in het beleidskader
is opgenomen: «Instandhoudingskosten ten behoeve van een tot het rijksmonument met
een woonfunctie behorende tuin komen in aanmerking voor subsidie voor zover de tuin
in directe relatie staat tot de woonfunctie van het pand.» De Rijksdienst voor het
Cultureel Erfgoed geeft aan het begrip «tuin» de volgende uitleg: «grofweg gaat het
om de dicht om het huis gelegen elementen, die ook in een gemiddelde villatuin te
vinden zijn». Klopt het dat als gevolg van deze interpretatie de groene rijksmonumenten
voor het overgrote deel buiten de boot vallen waar het gaat om de financiële ondersteuning
op grond van de regeling instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten, die in
de plaats is gekomen van de fiscale aftrek? Hoe verhoudt dit zich tot de toezegging1 die de Minister op 11 december 2018 heeft gedaan in de Eerste Kamer: «Als er groen
bij is, is dat integraal en kan dat worden meegenomen. Dat kan dus ook weer via de
twee routes met de bekende percentages.»2 Deelt de Minister de mening dat het er bij rijksmonumentale buitenplaatsen om gaat
het ensemble van de verschillende onderdelen, waaronder de historische park- en tuinaanleg,
te behouden? Onderkent de Minister dat de onderlinge samenhang van de onderdelen met
zich meebrengt dat ook onderdelen die zich niet in de directe omgeving van het hoofdhuis
van de buitenplaats bevinden, belangrijk zijn voor de waardering van de gehele buitenplaats?
Is de Minister bereid om de regeling zodanig aan te passen, dat de subsidiëring van
het groen in overeenstemming is met de wettelijke plicht die rust op de eigenaar om
de beschermde onderdelen van de buitenplaats in stand te houden, en niet wordt beperkt
tot de tuinaanleg rondom het woonhuis-rijksmonument, zo vragen deze leden.
II Reactie van de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
R. la Rocca, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.