Overig : Vergelijkend overzicht
35 322 Voorstel tot algehele herziening van het Reglement van Orde
Nr. 6 VERGELIJKEND OVERZICHT
In de linkerkolom staat de tekst van het voorgestelde herziene Reglement van
Orde. In de rechterkolom staan de overeenkomstige bepalingen van het huidige
Reglement.
Nieuw
Oud
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN
HOOFDSTUK I. BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In dit Reglement en de daarop berustende regelingen wordt, tenzij
anders bepaald, verstaan onder:
– bijzondere gedelegeerde: een door de
Staten van Aruba, Curaçao of Sint Maarten afgevaardigde bijzondere
gedelegeerde;
commissiegriffier: de door de Griffier
aangewezen plaatsvervangende griffier die een commissie
bijstaat;
– commissie(onder)voorzitter: de
(onder)voorzitter van een commissie;
– gevolmachtigde Minister: de
Gevolmachtigde Minister van Aruba, Curaçao of Sint Maarten;
– Griffier: de Griffier van de
Kamer;
– Minister: een bij koninklijk besluit
benoemde Minister of staatsecretaris;
– Ondervoorzitter: een Ondervoorzitter
van de Kamer;
– openbaar maken: het voor een ieder
beschikbaar stellen op een openbare website;
– oude samenstelling: de samenstelling
van de Kamer, onmiddellijk voorafgaand aan de eerste vergadering
van een nieuw gekozen Kamer;
– stukken: archiefbescheiden als
bedoeld in de Archiefwet 1995;
– Voorzitter: de Voorzitter van de
Kamer;
– zitting: de periode waarin een
gekozen Kamer werkzaam is, welke duurt vanaf de eerste vergadering
van een nieuw gekozen Kamer tot aan de eerste vergadering van de
daaropvolgende nieuw gekozen Kamer.
Artikel 1. Begripsbepalingen
Waar in dit Reglement sprake is van:
a. de Voorzitter, wordt daarmee de Voorzitter van de Kamer
bedoeld;
b. de ministers, worden daaronder mede de staatssecretarissen
begrepen;
c. stukken, worden daarmee bedoeld bescheiden in de zin van de
Archiefwet 1995;
d. drukken, wordt daaronder mede begrepen plaatsing op het
internet.
HOOFDSTUK 2. BEGIN EN EINDE VAN HET
LIDMAATSCHAP
HOOFDSTUK II. BEGIN EN EINDE VAN HET
LIDMAATSCHAP
Artikel 2.1 Toelating leden
1. De Kamer beslist met inachtneming van de bij de wet gestelde
regels of een nieuwbenoemd lid als lid van de Kamer wordt
toegelaten.
2. De commissie, genoemd in artikel 7.6, is ten behoeve van de
beslissing van de Kamer belast met het onderzoek van de
geloofsbrief van elk nieuwbenoemd lid.
3. De geloofsbrief en de stukken die een nieuwbenoemde lid op
grond van de wet dient over te leggen aan de Kamer, worden bij de
griffie ter inzage gelegd van de leden.
4. De Kamer beslist, voor zover mogelijk, in oude samenstelling
over de toelating van leden die meteen na verkiezingen voor de
Kamer zijn benoemd.
Artikel 2. Toelating leden
1. Elk nieuw benoemd lid doet van zijn verkiezing blijken door
overlegging van de bij de wet voorgeschreven stukken.
2. De geloofsbrieven en daarop betrekking hebbende stukken worden
bij de griffie ter inzage gelegd van de leden.
3. Over de toelating van leden die benoemd zijn verklaard na
periodieke aftreding of ontbinding besluit, voor zover mogelijk, de
Kamer in oude samenstelling.
Artikel 2.2 Verlies lidmaatschap
1. De Voorzitter waarschuwt een lid schriftelijk, indien hij van
oordeel is dat dit lid een van de vereisten voor het lidmaatschap
niet meer bezit of een met het lidmaatschap onverenigbare
betrekking vervult, en het lid de Kamer daarvan kennis had moeten
geven.
2. Het lid kan de zaak binnen acht dagen na de waarschuwing aan
het oordeel van de Kamer onderwerpen.
3. De Kamer oordeelt slechts over de zaak, nadat daarover verslag
is uitgebracht door een daartoe in te stellen tijdelijke
commissie.
4. De tijdelijke commissie hoort het lid, indien dat de wens
daartoe te kennen geeft.
Artikel 3. Verlies van het
lidmaatschap
1. Indien een lid het oordeel van de Voorzitter dat dit lid heeft
opgehouden lid te zijn, wegens hetzij het niet bezitten van een van
de vereisten voor het lidmaatschap hetzij het vervullen van een met
het lidmaatschap onverenigbare betrekking, aan het oordeel van de
Kamer onderwerpt, doet de Kamer over de zaak geen uitspraak dan
nadat een daartoe door haar uit haar midden benoemde commissie van
onderzoek verslag heeft uitgebracht. De commissie hoort het
desbetreffende lid, indien die de wens daartoe te kennen
geeft.
HOOFDSTUK 3. DE VOORZITTER, DE ONDERVOORZITTERS
EN HET PRESIDIUM
HOOFDSTUK III. DE VOORZITTER, DE
ONDERVOORZITTERS EN HET PRESIDIUM
§ 3.1 De Voorzitter
–
Artikel 3.1 Benoeming Voorzitter
1. In de laatste vergadering van elke zitting stelt de Kamer in
oude samenstelling een ontwerp vast voor een profielschets van de
nieuw te benoemen Voorzitter.
2. De nieuw gekozen Kamer stelt in de eerste vergadering van een
zitting de profielschets vast.
3. Na de vaststelling geeft de tijdelijk Voorzitter, bedoeld in
artikel 3.3, gelegenheid tot het stellen van kandidaten voor het
voorzitterschap.
4. Na de kandidaatstellingsprocedure gaat de Kamer over tot de
benoeming van een Voorzitter.
5. Bij het tussentijds openvallen van het Voorzitterschap stelt de
Kamer zo spoedig mogelijk de profielschets van de nieuw te benoemen
Voorzitter vast, en wordt vervolgens onder toepassing van het derde
en vierde lid een Voorzitter benoemd.
Artikel 4. Benoeming van een
Voorzitter
1. In de laatste vergadering van de Kamer in de oude zitting,
stelt deze een ontwerp vast voor een profielschets van de nieuw te
benoemen Voorzitter. In de eerste vergadering van de nieuwe zitting
beslist de Kamer over dit ontwerp. Vervolgens geeft de tijdelijk
Voorzitter de gelegenheid tot het stellen van kandidaten voor de
vervulling van de vacature en gaat de Kamer over tot de benoeming
van een Voorzitter.
[...]
3. Bij het tussentijds openvallen van het voorzitterschap stelt de
Kamer hiervoor zo spoedig mogelijk een profielschets vast.
Vervolgens geeft de tijdelijk Voorzitter de gelegenheid tot het
stellen van kandidaten voor het vervullen van de vacature en gaat
de Kamer over tot benoeming van een Voorzitter.
Artikel 3.2 Taak Voorzitter
De Voorzitter is belast met:
a. het leiden van de werkzaamheden van de Kamer en het
presidium;
b. het doen naleven van dit Reglement;
c. het uitvoeren van door de Kamer genomen besluiten;
d. het vertegenwoordigen van de Kamer;
e. de overige taken die op grond van dit Reglement of de wet aan
hem zijn toegedeeld.
Artikel 6. Taak van de Voorzitter
De taak van de Voorzitter bestaat voornamelijk in:
a. het leiden van de werkzaamheden van de Kamer en van die van het
presidium;
b. het doen naleven van het Reglement van Orde;
c. het uitvoeren van door de Kamer genomen besluiten;
d. het vertegenwoordigen van de Kamer.
Artikel 3.3 Tijdelijk Voorzitter
1. Zolang in een nieuwe zitting geen Voorzitter is benoemd, treedt
als tijdelijk Voorzitter op:
a. een oud-Voorzitter, waarbij de laatst afgetredene voorrang
heeft;
b. als geen oud-Voorzitters beschikbaar zijn: een
oud-Ondervoorzitter, waarbij de laatst afgetredene voorrang heeft,
en bij gelijktijdig afgetreden oud-Ondervoorzitters de hoogste in
de rangorde, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, voorgaat;
c. als evenmin oud-Ondervoorzitters beschikbaar zijn: het lid dat
het langst in de Kamer zitting heeft, waarbij bij gelijke
zittingsduur het oudste lid in leeftijd voorgaat.
2. Zolang bij het tussentijds openvallen van het Voorzitterschap
geen Voorzitter is benoemd, treedt de hoogst beschikbare
Ondervoorzitter in de rangorde, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid,
als tijdelijk Voorzitter op. Indien geen Ondervoorzitter
beschikbaar is, wordt overeenkomstig het eerste lid vastgesteld wie
tijdelijk Voorzitter is.
3. De tijdelijk Voorzitter heeft dezelfde taken en bevoegdheden
als een Voorzitter.
Artikel 4, tweede en vierde lid:
2. Zolang in een nieuwe zitting geen Voorzitter is benoemd, treedt
een oud-Voorzitter als tijdelijk Voorzitter op, waarbij de
laatstafgetredene voorrang heeft. Bij ontstentenis van een
oud-Voorzitter treedt als tijdelijk Voorzitter op de laatst
afgetreden oud-ondervoorzitter; bij aanwezigheid van twee of meer
gelijktijdig afgetreden oud-ondervoorzitters wordt hun rangorde in
het presidium, waarin zij gelijktijdig zitting hadden, in acht
genomen. Bij ontstentenis van een oud-ondervoorzitter treedt het
lid dat het langst in de Kamer zitting heeft als tijdelijk
Voorzitter op; bij gelijke zittingsduur gaat het oudste lid in
leeftijd voor.
[...]
4. Zolang bij het tussentijds openvallen van het voorzitterschap
geen Voorzitter is benoemd, treedt een ondervoorzitter als
tijdelijk Voorzitter op, waarbij de rangorde in het presidium in
acht wordt genomen. Bij ontstentenis van een ondervoorzitter treedt
als tijdelijk Voorzitter op de laatst afgetreden oud-Voorzitter
waarbij de laatstafgetredene voorrang heeft. Bij ontstentenis van
een oud-Voorzitter treedt als tijdelijk Voorzitter op de laatst
afgetreden oud-ondervoorzitter; bij aanwezigheid van twee of meer
gelijktijdig afgetreden oud-ondervoorzitters wordt hun rangorde in
het presidium, waarin zij gelijktijdig zitting hadden, in acht
genomen. Bij ontstentenis van een oud-ondervoorzitter treedt het
lid dat het langst in de Kamer zitting heeft als tijdelijk
Voorzitter op; bij gelijke zittingsduur gaat het oudste lid in
leeftijd voor.
Artikel 3.4 Waarnemend Voorzitter
1. Indien de Voorzitter niet beschikbaar is, wordt het
voorzitterschap waargenomen door een van de Ondervoorzitters
overeenkomstig de rangorde, bedoeld in artikel 3.5, eerste
lid.
2. Indien evenmin een Ondervoorzitter beschikbaar is:
a. kan de Voorzitter het voorzitterschap in een vergadering laten
waarnemen door andere leden; en
b. wordt bij het langdurig niet beschikbaar zijn van de Voorzitter
en de Ondervoorzitters overeenkomstig artikel 3.3, eerste lid,
bepaald wie het voorzitterschap waarneemt.
3. Een waarnemend Voorzitter heeft de taken en bevoegdheden van de
Voorzitter die vereist zijn voor de waarneming.
Artikel 8. Waarneming
voorzitterschap
1. Indien de Voorzitter niet beschikbaar is, wordt het
voorzitterschap waargenomen door een van de ondervoorzitters
overeenkomstig de in artikel 5 genoemde rangorde.
2. Is de Voorzitter noch een van de ondervoorzitters beschikbaar,
dan wordt de Voorzitter vervangen overeenkomstig de regeling in
artikel 4, tweede lid.
3. Een waarnemend Voorzitter heeft dezelfde taken en bevoegdheden
als de Voorzitter.
§ 3.2 De Ondervoorzitters
–
Artikel 3.5 Ondervoorzitters
1. De Kamer benoemt na elke voorzittersbenoeming een door haar te
bepalen aantal Ondervoorzitters, en stelt daarbij hun onderlinge
rangorde vast.
2. Bij het tussentijds openvallen van een positie, benoemt de
Kamer een nieuwe Ondervoorzitter. Deze neemt in de rangorde de
plaats in van de te vervangen Ondervoorzitter.
Artikel 5. Benoeming
ondervoorzitters
De Kamer benoemt na iedere voorzittersbenoeming een door haar te
bepalen aantal ondervoorzitters, van wie de rangorde wordt bepaald
door de volgorde van hun benoemingen.
§ 3.3 Het presidium
–
Artikel 3.6 presidium
1. De Voorzitter en de Ondervoorzitters vormen samen het
presidium.
2. De Voorzitter benoemt voor ieder ander lid van het presidium
een plaatsvervanger, die dit lid kan vervangen indien het niet
beschikbaar is. De Kamer kan besluiten de benoeming van een
plaatsvervanger aan zich te houden.
3. Het presidium kan slechts besluiten nemen, indien meer dan de
helft van zijn leden of hun plaatsvervangers aanwezig is. Bij het
staken van de stemmen beslist de Voorzitter.
4. De Voorzitter kan andere leden uitnodigen aan de vergaderingen
van het presidium deel te nemen. Deze leden nemen niet deel aan de
stemmingen.
5. Indien het presidium voor onderdelen van zijn werkzaamheden
commissies van advies als bedoeld in artikel 7.9 heeft ingesteld,
hoort hij deze voordat hij besluiten neemt ten aanzien van die
onderdelen, tenzij dit in een zeer spoedeisend geval niet mogelijk
is.
6. Het presidium wordt bijgestaan door de Griffier en de
directeuren.
Artikel 9. presidium
1. De Voorzitter en de ondervoorzitters vormen samen het
presidium. De Voorzitter benoemt voor ieder lid van het presidium
een plaatsvervanger die bij afwezigheid van het desbetreffende lid
in zijn plaats de vergadering van het presidium bijwoont. De Kamer
kan deze benoeming aan zich houden.
2. Het presidium kan geen besluiten nemen, indien niet meer dan de
helft van zijn leden of hun plaatsvervangers aanwezig is; bij
staken van stemmen beslist de Voorzitter.
3. Andere leden kunnen door de Voorzitter worden uitgenodigd aan
de vergaderingen van het presidium deel te nemen; dezen hebben een
adviserende stem.
4. Het presidium kan een of meer commissies van advies instellen
die, behoudens in zeer spoedeisende gevallen, met betrekking tot
onderdelen van zijn taak moeten worden gehoord, voordat het ten
aanzien van die onderdelen besluiten neemt.
5. Het presidium wordt bijgestaan door de Griffier en de
directeuren.
HOOFDSTUK 4. DE RAMING
HOOFDSTUK IV. DE RAMING
Artikel 4.1 Raming
1. Het presidium maakt jaarlijks een ontwerp op voor de raming van
de in het volgende jaar voor de Kamer benodigde uitgaven en
ontvangsten en zendt deze tijdig aan de Kamer en aan de voor de
begroting van de Staten-Generaal verantwoordelijke Minister.
2. De Kamer stelt de raming vast.
Artikel 10. Raming; beheer geldelijke
middelen
1. Het presidium maakt jaarlijks de raming van de in het volgende
jaar voor de Kamer benodigde uitgaven op en zendt deze tijdig aan
de Kamer ter vaststelling en aan de betrokken Minister.
[...]
HOOFDSTUK 5. DE FRACTIES EN
GROEPEN
HOOFDSTUK V. DE FRACTIES EN
GROEPEN
Artikel 5.1 Fracties
1. De leden, die door het centraal stembureau op dezelfde lijst
verkozen zijn verklaard, vormen bij aanvang van een zitting één
fractie. Indien onder een lijstnummer slechts één lid is verkozen,
dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie beschouwd.
2. Nieuwe fracties kunnen gedurende een zitting slechts worden
gevormd door:
a. een samenvoeging van twee of meer fracties;
b. een splitsing tot twee of meer fracties.
3. Een splitsing als bedoeld in het tweede lid, onder b, is
slechts mogelijk, indien bij een afscheiding van leden van een
fractie onduidelijk is welk deel van de leden als voortzetting van
de oorspronkelijke fractie moet worden beschouwd, en het presidium
heeft besloten dat hierdoor twee of meer nieuwe fracties zijn
gevormd.
4. Een fractie deelt de samenstelling van haar bestuur, en elke
wijziging in haar samenstelling en die van haar bestuur, mee aan de
Voorzitter.
Artikel 11. Samenstelling fracties en
groepen
1. De leden, die door het centraal stembureau op dezelfde lijst
verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zitting als
één fractie beschouwd. Is onder een lijstnummer slechts één lid
verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie
beschouwd.
2. Van veranderingen die nadien in de samenstelling van een
fractie optreden, doet deze fractie mededeling aan de
Voorzitter.
3. Elke fractie doet van de samenstelling van haar bestuur
mededeling aan de Voorzitter.
4. Andere fracties dan die bedoeld in het eerste lid kunnen
gedurende een zitting niet worden gevormd, tenzij door samenvoeging
van twee of meer van die fracties, of door een splitsing in twee of
meer fracties als bedoeld in het vijfde lid.
5. Indien niet duidelijk is na een splitsing in een fractie welk
deel kan worden beschouwd als voortzetting van een fractie als
bedoeld in het eerste lid, kan het presidium bepalen dat in
afwijking van het vierde lid twee of meer nieuwe fracties zijn
gevormd.
Artikel 5.2 Groepen
Indien leden anders dan als gevolg van een splitsing als bedoeld
in artikel 5.1, tweede lid, onder b, afgescheiden zijn van een
fractie, worden zij ieder afzonderlijk, of twee of meer leden
gezamenlijk als zij dit meedelen aan de Voorzitter, beschouwd als
een groep.
Artikel 11, zesde lid:
6. Indien een of meer leden anders dan als gevolg van een
splitsing als bedoeld in het vijfde lid afgescheiden zijn van een
fractie, worden zij ieder afzonderlijk, of twee of meer leden
gezamenlijk indien zij dit meedelen aan de Voorzitter, beschouwd
als een groep.
Artikel 5.3 Financiële bijdrage
1. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer op
voorstel van het presidium, worden regels gesteld voor de
toekenning en het beheer van een financiële bijdrage aan fracties
en groepen ten behoeve van hun werkzaamheden.
2. Indien een nieuwe fractie ontstaat door samenvoeging, is de
bijdrage aan de nieuwgevormde fractie ten hoogste de bijdrage die
zou toekomen aan een fractie van gelijke grootte als bedoeld in
artikel 5.1, eerste lid.
3. Indien in een fractie een splitsing plaatsvindt, wordt de
hoogte van de bijdragen aan de bij de splitsing betrokken nieuwe
fracties vastgesteld door de bijdrage die aan de ongesplitste
fractie zou toekomen, onder de nieuwe fracties te verdelen naar
evenredigheid van de aantallen bij de splitsing betrokken
leden.
4. De regeling, bedoeld in het eerste lid, bepaalt de gevolgen van
de afscheiding van leden van een fractie in groepen, voor de
bijdrage van die fractie.
5. Het presidium kan tijdelijke maatregelen treffen die afwijken
van het eerste tot en met vierde lid, om de voldoening mogelijk te
maken van verplichtingen die tegenover de medewerkers van een
oorspronkelijke fractie bestaan bij een samenvoeging of splitsing,
of bij een afscheiding van een of meer groepen.
Artikel 10, derde lid:
3. Bij afzonderlijk op voordracht van het presidium door de Kamer
vast te stellen reglement worden regels gesteld voor het toekennen
van geldelijke middelen aan fracties en groepen, en voor het beheer
van die middelen door fracties en groepen.
Artikel 12. Ontstaan nieuwe
fracties
1. Vindt in een fractie een splitsing plaats als bedoeld in
artikel 11, vijfde lid, dan worden de financiële tegemoetkomingen
van de daarbij betrokken nieuwe fracties vastgesteld op de bedragen
die worden gevonden door de tegemoetkoming, welke aan de
ongesplitste fractie zou toekomen, te verdelen naar evenredigheid
van de aantallen bij de splitsing betrokken leden.
2. Ontstaat een nieuwe fractie door samenvoeging, dan kan de
tegemoetkoming van de nieuwgevormde fractie niet groter zijn dan de
tegemoetkoming die toekomt aan een fractie van gelijke grootte als
bedoeld in artikel 11, eerste lid.
3. De regeling, bedoeld in artikel 10, derde lid, bepaalt de
gevolgen van de afscheiding van leden van een fractie in groepen
als bedoeld in artikel 11, zesde lid, voor de financiële
tegemoetkoming van de fractie.
4. Teneinde voldoening aan verplichtingen die tegenover de
medewerkers van de oorspronkelijke fractie bestaan, mogelijk te
maken, kan het presidium, in afwijking van het eerste, tweede en
derde lid, een tijdelijke regeling treffen.
HOOFDSTUK 6. HET PERSONEEL
HOOFDSTUK VI. PERSONEEL
§ 6.1 De Griffier
–
Artikel 6.1 Rechtspositie
Griffier
1. De Kamer beslist over het aangaan en beëindigen van het
dienstverband van de Griffier.
2. Het presidium is belast met het uitoefenen van de overige
rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de Griffier.
Artikel 13. De Griffier en het overige
personeel
1. De Kamer benoemt de Griffier en ontslaat deze.
2. Het presidium is belast met het uitoefenen van de overige
rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de Griffier.
Artikel 6.2 Taken Griffier
1. De Griffier heeft de leiding over de ambtelijke organisatie. Het
presidium oefent hierop toezicht uit.
2. De Griffier is voorts belast met:
a. het namens de Kamer vervullen van haar wettelijke taken ten
aanzien van haar begroting;
b. het namens de Kamer vervullen van haar wettelijke taken ten
aanzien van haar archiefbescheiden;
c. de overige taken die op grond van dit Reglement of de wet aan hem
zijn toegedeeld.
3. De Griffier kan ondermandaat verlenen tot het uitoefenen van zijn
bevoegdheden op grond van het tweede lid, onder a en b.
Artikel 14. Leiding ambtelijke organisatie;
archiefzorg en -beheer
1. De Griffier heeft de leiding van de ambtelijke organisatie. Het
presidium oefent hierop toezicht uit.
2. De Griffier is, namens de Kamer, belast met het beheer van de
archieven van de Kamer.
3. De Griffier kan mandaat verlenen tot het uitoefenen van zijn
bevoegdheden ingevolge het eerste en het tweede lid.
Artikel 10, tweede lid:
2. De Griffier is, namens de Voorzitter, belast met het
begrotingsbeheer van de Kamer. De bevoegdheden, voortkomend uit dit
beheer, kunnen geheel of gedeeltelijk worden gemandateerd.
Artikel 13, zesde lid:
6. De Griffier kan mandaat verlenen tot het uitoefenen van zijn
bevoegdheden ingevolge het vierde en vijfde lid.
§ 6.2 De overige ambtenaren
–
Artikel 6.3 Directeuren
1. Het presidium is belast met het aangaan en beëindigen van het
dienstverband van een of meer directeuren.
2. De Griffier is belast met het uitoefenen van de overige
rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de directeuren.
Artikel 13, derde en vierde lid:
3. Het presidium benoemt de directeuren en ontslaat dezen.
4. De Griffier is belast met het uitoefenen van de overige
rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van de directeuren en de
plaatsvervangend griffiers.
Artikel 6.4 Overige ambtenaren
De Griffier is belast met het aangaan en beëindigen van het
dienstverband van de overige ambtenaren, en met het uitoefenen van
de overige rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van hen.
Artikel 13, vijfde lid:
5. De overige ambtenaren worden door de Griffier aangesteld, dan
wel ontslagen.
HOOFDSTUK 7. DE COMMISSIES
HOOFDSTUK VII. DE COMMISSIES
§ 7.1 Soorten commissies
§ 1. Algemene bepalingen
§ 2. Vaste commissies, algemene commissies
en tijdelijke commissies
§ 3. Overige commissies
§ 3a. Gemengde commissies
Artikel 7.1 Vaste commissies
1. Er is een vaste commissie voor elk ministerie, met uitzondering
van het Ministerie van Algemene Zaken. Er zijn ook vaste commissies
voor Europese Zaken en voor Koninkrijksrelaties.
2. De Kamer kan verder vaste commissies instellen voor het taakgebied
van een Minister die niet is belast met de leiding van een
ministerie, of voor dat van een Staatssecretaris. Deze commissies
worden ingesteld voor de duur van een zitting.
Artikel 16. Vaste commissies
De Kamer kent een vaste commissie voor ieder ministerie, met
uitzondering van het Ministerie van Algemene Zaken. Tevens kent de
Kamer vaste commissies voor Europese Zaken en voor
Koninkrijksrelaties.
Artikel 7.2 Rijksuitgaven
1. De vaste commissie voor Financiën verricht tevens taken ten
behoeve van de controle van de rijksuitgaven. In dat kader is zij
belast met:
a. het behandelen van aangelegenheden van rechtmatigheid,
doeltreffendheid en doelmatigheid van de inning en besteding van
collectieve middelen;
b. het voorlichten, adviseren en ondersteunen van de Kamer en de
commissies bij de uitoefening van het budgetrecht en de financiële
controle van de regering.
2. De voorlichting, advisering en ondersteuning, bedoeld in het
eerste lid, tweede zin, onder b, strekken zich mede uit tot grote
projecten als bedoeld in artikel 7.38.
3. De Kamer besluit slechts over een voorstel om de Algemene
Rekenkamer te verzoeken een onderzoek in te stellen, nadat advies
bij de commissie is ingewonnen.
4. De commissie stelt een werkprogramma vast voor de uitoefening van
haar taken, bedoeld in het eerste lid, dat zij periodiek evalueert
en actualiseert.
Artikel 16a. Rijksuitgaven
1. De vaste commissie voor Financiën verricht tevens taken ten
behoeve van de controle van de rijksuitgaven. In dat kader is zij
belast met de behandeling van aangelegenheden van rechtmatigheid en
doelmatigheid van besteding van collectieve middelen, alsmede met
de voorlichting, advisering en ondersteuning van de Kamer en de
commissies bij de uitoefening van het budgetrecht en de financiële
controle. Deze voorlichting, advisering en ondersteuning strekken
zich behalve tot de begrotingsstukken, uit tot door de Kamer
aangewezen grote projecten en tot de budgettaire en comptabele
aspecten van beleidsvoornemens en -beslissingen van de
regering.
2. Over een voorstel aan de Kamer om de Algemene Rekenkamer te
verzoeken een onderzoek in te stellen, wordt niet beslist dan na
advies van de commissie.
3. De commissie stelt een werkprogramma vast voor de uitoefening van
haar taken, bedoeld in het eerste lid, dat zij periodiek evalueert
en actualiseert.
Artikel 7.3 Tijdelijke commissies
1. De Kamer kan tijdelijke commissies instellen voor specifieke
onderwerpen.
2. Het instellingsbesluit van een tijdelijke commissie bevat in ieder
geval:
a. een nauwkeurige omschrijving van het onderwerp waarover de
commissie aan de Kamer dient te rapporteren, of waarvoor de
commissie anders wordt ingesteld; en
b. de termijn waarvoor de commissie wordt ingesteld.
3. De in het tweede lid, onder b, bedoelde termijn kan op verzoek van
de commissie door de Kamer worden verlengd.
Artikel 18. Tijdelijke commissies
1. De Kamer kan tijdelijke commissies instellen voor specifieke
onderwerpen.
2. Het instellingsbesluit van een tijdelijke commissie bevat in ieder
geval:
a. een nauwkeurige omschrijving van het onderwerp waarover de
commissie de Kamer dient te rapporteren;
b. de termijn waarvoor de commissie wordt ingesteld.
3. De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde termijn kan op verzoek
van de commissie door de Kamer worden verlengd.
Artikel 7.4 Enquêtecommissies
De Kamer kan een enquêtecommissie instellen voor het uitvoeren van
een parlementaire enquête.
Artikel 141. Enquêtecommissie
Een parlementaire enquête wordt uitgevoerd door een hiervoor in te
stellen commissie uit de Kamer, de enquêtecommissie.
Artikel 7.5 Commissie voor de Inlichtingen- en
Veiligheidsdiensten
1. Er is een commissie voor de Inlichtingen- en
Veiligheidsdiensten.
2. In afwijking van artikel 7.12, eerste, tweede en vijfde lid, zijn
lid van deze commissie de voorzitters van de fracties, bedoeld in
artikel 5.1, eerste lid. Indien in de Kamer meer dan vijf van deze
fracties zitting hebben, zijn lid de voorzitters van de vijf
grootste van deze fracties. De Kamer kan op voordracht van de
commissie besluiten dat voor de duur van een zitting ten hoogste
twee andere voorzitters van fracties ook lid zijn van de
commissie.
3. Indien een lid van de commissie tijdelijk tevens Minister is,
wordt dit lid gedurende die periode vervangen door een lid dat zijn
fractie daartoe voor de duur van die periode uit haar midden
aanwijst. Indien alle leden van de fractie tijdelijk tevens
Minister zijn, is gedurende die periode geen van hen lid van de
commissie.
Artikel 22. De commissie voor de Inlichtingen-
en Veiligheidsdiensten
1. Er is een commissie voor de Inlichtingen- en
Veiligheidsdiensten.
2. In afwijking van artikel 25, eerste, tweede en vierde lid, zijn
lid van deze commissie de voorzitters van de fracties, bedoeld in
artikel 11, eerste lid. Indien in de Kamer meer dan vijf van deze
fracties zitting hebben, zijn lid de voorzitters van de vijf
grootste van deze fracties. De Kamer kan op voordracht van de
commissie besluiten dat voor de duur van een zitting ten hoogste
twee andere voorzitters van fracties ook lid zijn van de
commissie.
3. Indien een lid van de commissie tijdelijk tevens Minister is,
wordt dit lid gedurende die periode vervangen door een lid dat zijn
fractie daartoe voor de duur van die periode uit haar midden
aanwijst. Indien alle leden van de fractie tijdelijk tevens
Minister zijn, is gedurende die periode geen van hen lid van de
commissie.
Artikel 7.6 Commissie voor het onderzoek van de
Geloofsbrieven
1. Er is een commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven.
2. De commissie brengt de Kamer schriftelijk of mondeling verslag uit
over het verloop van de verkiezingen, de vaststelling van de
verkiezingsuitslag, en de toelating van de leden.
3. De taak, bedoeld in het tweede lid, strekt zich uit over de
verkiezing en toelating van de leden van de Tweede Kamer, en van de
in Nederland gekozen leden van het Europees parlement.
Artikel 19. De commissie voor het onderzoek van
de Geloofsbrieven
1. Er is een commissie voor het onderzoek van de Geloofsbrieven. Zij
brengt de Kamer schriftelijk of mondeling verslag uit over de
toelating van de leden en, zo nodig, over het verloop van de
verkiezingen en de vaststelling van de uitslag.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de tot lid van
het Europees parlement benoemd verklaarden.
Artikel 7.7 Commissie voor de Verzoekschriften
en de Burgerinitiatieven
1. Er is een commissie voor de Verzoekschriften en de
Burgerinitiatieven.
2. De commissie brengt aan de Kamer verslag uit over verzoekschriften
en burgerinitiatieven. Zij brengt tevens verslag uit over
onderzoeksrapporten van de Nationale ombudsman, indien daartoe
aanleiding is.
3. De commissie toetst of een verzoekschrift of burgerinitiatief
voldoet aan de daaraan gestelde vereisten.
4. Elk verslag over een verzoekschrift of een burgerinitiatief bevat
een duidelijke conclusie of een behandelingsvoorstel.
5. De commissie kan een andere commissie verzoeken haar van advies te
dienen of namens haar een onderzoek in te stellen en daarover aan
haar verslag uit te brengen, voordat zij zelf aan de Kamer verslag
uitbrengt.
6. De commissie kan mondeling of schriftelijk in overleg treden met
de Nationale ombudsman.
7. De commissie kan slechts besluiten nemen indien meer dan de helft
van haar leden of plaatsvervangende leden aanwezig zijn.
8. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, wordt
de werkwijze van de commissie nader geregeld.
Artikel 20. De commissie voor de
Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven
1. Er is een commissie voor de Verzoekschriften en de
Burgerinitiatieven, waarvan de werkwijze bij afzonderlijk door de
Kamer vast te stellen reglement wordt geregeld.
2. Zij is belast met het uitbrengen van verslag over alle door de
Kamer of een commissie van de Kamer in haar handen gestelde
verzoekschriften en burgerinitiatieven. Zij is tevens belast met
het uitbrengen van verslag over onderzoeksrapporten van de
Nationale ombudsman, indien daartoe aanleiding is.
3. De commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven
toetst of een burgerinitiatief voldoet aan de
ontvankelijkheidscriteria, genoemd in artikel 132a, en aan de
vormvereisten, vastgesteld in het in het eerste lid bedoelde
reglement.
4. Elk verslag over een verzoekschrift en een burgerinitiatief bevat
een duidelijke conclusie of een behandelingsvoorstel.
5. De commissie is bevoegd mondeling of schriftelijk in overleg te
treden met de regering en de Nationale ombudsman.
6. De commissie kan aan een vaste of algemene commissie verzoeken
haar van advies te dienen of namens haar een onderzoek in te
stellen en daaromtrent aan haar verslag uit te brengen, waarna
zijzelf aan de Kamer verslag uitbrengt.
Artikel 36, derde lid:
3. De commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven
kan geen besluit nemen, indien niet meer dan de helft van haar
leden of hun plaatsvervangers aanwezig zijn.
Artikel 7.8 Commissie voor de
Werkwijze
1. Er is een commissie voor de Werkwijze.
2. De commissie adviseert de Kamer desgevraagd of uit eigen beweging
over de werkwijze van de Kamer en over dit Reglement.
3. De commissie brengt aan de Kamer verslag uit over de daartoe aan
haar doorgeleide voorstellen tot wijziging van dit Reglement.
Artikel 21. De commissie voor de
Werkwijze
Er is een commissie voor de Werkwijze die desgevraagd of eigener
beweging de Kamer adviseert over de werkwijze van de Kamer en dit
Reglement.
Artikel 7.9 Commissies van advies
Het presidium kan ten behoeve van zijn werkzaamheden commissies
van advies instellen.
Artikel 9, vierde lid:
4. Het presidium kan een of meer commissies van advies instellen
die, behoudens in zeer spoedeisende gevallen, met betrekking tot
onderdelen van zijn taak moeten worden gehoord, voordat het ten
aanzien van die onderdelen besluiten neemt.
Artikel 22a. Commissies van
advies
Het presidium kan ten behoeve van zijn eigen werkzaamheden
commissies van advies instellen.
Artikel 7.10 Gemengde commissie voor afstemming
en advies voor de interparlementaire betrekkingen
1. In de door beide Kamers der Staten-Generaal vast te stellen
regeling, bedoeld in artikel 13.5, wordt een gemengde commissie
voor afstemming en advies voor de interparlementaire betrekkingen
ingesteld.
2. De in te stellen gemengde commissie is belast met:
a. het inhoudelijk aansturen van de dienstverlening aan beide Kamers
en de verschillende delegaties door de griffie voor de
interparlementaire betrekkingen; en
b. het adviseren van de Voorzitters en de leden van beide Kamers over
interparlementaire aangelegenheden.
Artikel 23. Het onderhouden van
interparlementaire betrekkingen
1. Bij afzonderlijk reglement, vast te stellen door de beide Kamers
der Staten-Generaal, wordt de instelling van een griffie voor de
interparlementaire betrekkingen geregeld.
2. De inhoudelijke aansturing van de dienstverlening aan beide Kamers
en de verschillende delegaties wordt verzorgd door een bij genoemd
reglement in te stellen gemengde commissie. De gemengde commissie
adviseert de Voorzitters en de leden van beide Kamers over
interparlementaire aangelegenheden.
Artikel 7.11 Gemengde commissie van beroep voor
de Dienst Verslag en Redactie
1. In de door beide Kamers der Staten-Generaal vast te stellen
regeling, bedoeld in artikel 15.10, wordt een gemengde commissie
van beroep voor de Dienst Verslag en Redactie ingesteld.
2. De gemengde commissie is bevoegd om in de door de Dienst
opgestelde woordelijke verslagen wijzigingen aan te brengen of
ongedaan te maken.
Artikel 24. Gemengde commissie van beroep voor
de Dienst Verslag en Redactie
1. Bij afzonderlijk reglement, vast te stellen door de beide kamers
der Staten-Generaal, worden de zorg voor de Dienst Verslag en
Redactie, de taakuitoefening met betrekking tot stenografische en
beknopte verslagen, de openbaarmaking van het verslag van het
verhandelde in de vergaderingen der Staten-Generaal alsmede de
bewaartermijnen geregeld.
2. De bevoegdheid om in het door de Dienst geleverde verslag
wijzigingen aan te brengen of aangebrachte wijzigingen ongedaan te
maken wordt uitgeoefend door de bij genoemd reglement in te stellen
gemengde commissie van beroep voor de Dienst Verslag en
Redactie.
§ 7.2 De samenstelling
§ 4. De leden en de voorzitter
7.2.1 De commissieleden
–
Artikel 7.12 Commissieleden
1. De Voorzitter bepaalt uit hoeveel leden een commissie bestaat. De
Kamer kan anders besluiten.
2. De Voorzitter benoemt in overleg met de fracties en groepen de
leden, en voor zover hij dit wenselijk acht, plaatsvervangende
leden.
3. De Voorzitter kan een lid of plaatsvervangend lid op diens verzoek
ontheffen van het lidmaatschap van een commissie.
4. De Voorzitter voorziet bij het openvallen van de positie van een
lid of plaatsvervangend lid van een commissie in overleg met de
betrokken fracties en groepen in de vervulling van die
positie.
5. De leden en de plaatsvervangende leden van commissies worden bij
de aanvang van elke zitting opnieuw benoemd. Totdat deze
benoemingen zijn geschied blijven de in de vorige zitting bestaande
commissies voortbestaan in hun oude samenstelling.
Artikel 25. De commissieleden
1. De Voorzitter bepaalt uit hoeveel leden een commissie zal bestaan.
De Kamer kan anders besluiten.
2. De Voorzitter benoemt de leden en, voor zover hij dit wenselijk
acht, plaatsvervangende leden.
3. Ontheffing van het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap
kan op verzoek door de Voorzitter worden verleend. In de hierdoor
ontstane en in alle andere vacatures voorziet de Voorzitter.
4. De leden en de plaatsvervangende leden van commissies, met
uitzondering van die van algemene commissies, worden bij de aanvang
van elke zitting opnieuw benoemd. Totdat deze benoemingen zijn
geschied blijven de in de vorige zitting bestaande commissies
voortbestaan in de oude samenstelling.
7.2.2 De commissievoorzitter
–
Artikel 7.13 Benoeming commissievoorzitter en
-ondervoorzitter
1. Een nieuw ingestelde commissie benoemt in haar eerste vergadering
uit haar midden een commissievoorzitter en een
commissieondervoorzitter. De eerste vergadering vindt plaats onder
leiding van de Voorzitter.
2. Bij het openvallen van de positie van haar commissievoorzitter of
commissieondervoorzitter, voorziet de commissie in de vervulling
van die positie in een daartoe bijeengeroepen vergadering.
3. Na de benoemingen van haar leden bij de aanvang van een zitting,
voorziet de commissie opnieuw in het commissievoorzitterschap en
-ondervoorzitterschap in een daartoe bijeengeroepen
vergadering.
4. Elke benoeming van een commissievoorzitter of
commissieondervoorzitter wordt meegedeeld aan de Kamer.
Artikel 26. De
commissievoorzitter
1. De eerste vergadering van een nieuw ingestelde commissie heeft op
uitnodiging en onder leiding van de Voorzitter plaats. In deze
vergadering benoemt de commissie uit haar midden een voorzitter en
een ondervoorzitter.
2. Na de in artikel 25, vierde lid, bedoelde nieuwe samenstelling van
een commissie en bij het tussentijds openvallen van het
voorzitterschap of het ondervoorzitterschap van een commissie wordt
opnieuw in het voorzitterschap of het ondervoorzitterschap voorzien
in een daartoe bijeengeroepen vergadering.
3. De keuze van de voorzitter en van de ondervoorzitter wordt aan de
Kamer medegedeeld.
Artikel 7.14 Taken en bevoegdheden
commissievoorzitter
1. Een commissievoorzitter is belast met de volgende taken:
a. het leiden van de werkzaamheden van een commissie;
b. het doen naleven van dit Reglement;
c. het uitvoeren van door de commissie genomen besluiten;
d. het vertegenwoordigen van de commissie;
e. het verantwoording dragen voor het opstellen van een plan ter
versterking van de kennis- en informatiepositie van de commissie en
voor het evalueren van de uitvoering daarvan;
f. de overige taken die op grond van dit Reglement of de wet aan hem
zijn toegedeeld.
2. Een commissievoorzitter heeft tijdens een commissievergadering
dezelfde bevoegdheden als de Voorzitter tijdens een vergadering van
de Kamer.
Artikel 26a. Taak van de
commissievoorzitter
De taak van de voorzitter van een commissie bestaat voornamelijk
uit:
a. het leiden van de werkzaamheden en de vergaderingen van een
commissie;
b. het doen naleven van het Reglement van Orde;
c. het toezien op de uitvoering van door de commissie genomen
besluiten;
d. het vertegenwoordigen van de commissie in binnen- en
buitenland;
e. de verantwoording dragen voor het opstellen van een jaarplan en
evalueren van de uitvoering daarvan.
Artikel 35, eerste lid:
1. De voorzitter van een commissievergadering heeft dezelfde
bevoegdheden als aan de Voorzitter van een vergadering van de Kamer
toekomen, met dien verstande dat een uitsluiting ingevolge artikel
60 slechts geldt voor de openbare vergaderingen van die commissie
gedurende de dag waarop de uitsluiting plaats heeft.
Artikel 7.15 Waarneming
commissievoorzitterschap
1. Indien de commissievoorzitter niet beschikbaar is, wordt het
commissievoorzitterschap waargenomen door:
a. de commissieondervoorzitter;
b. als die niet beschikbaar is: het lid van de commissie dat het
langst in de Kamer zitting heeft, waarbij bij gelijke zittingsduur
het oudste lid in leeftijd voorgaat, of een door de commissie aan
te wijzen ander lid van de commissie.
2. Een waarnemend commissievoorzitter heeft de taken en bevoegdheden
van de commissievoorzitter die vereist zijn voor de
waarneming.
Artikel 26, vierde lid:
4. Bij ontstentenis of verhindering van de voorzitter wordt deze
vervangen door de ondervoorzitter of anders door het lid dat het
langst in de Kamer zitting heeft. Bij gelijke zittingsduur gaat het
oudste lid in leeftijd voor.
7.2.3 De ondersteuning
–
Artikel 7.16 Ondersteuning
commissie
1. Elke commissie wordt bijgestaan door een door de Griffier
aangewezen plaatsvervangende griffier, de commissiegriffier.
2. Daarnaast wordt elke commissie bijgestaan door een of meer andere
ambtenaren van de Kamer.
Artikel 15, tweede lid:
2. Elke commissie wordt bijgestaan door de Griffier of een door de
Griffier aangewezen plaatsvervangende griffier, alsmede door een of
meer andere door de Griffier aangewezen ambtenaren van de
Kamer.
§ 7.3 De vergaderingen
§ 7. Commissievergaderingen
Artikel 7.17 Tijdstippen
vergaderingen
1. Een commissie komt op de door haar te bepalen tijdstippen bijeen
in een vergadering. Indien de commissie geen tijdstippen heeft
bepaald, dan bepaalt haar commissievoorzitter deze.
2. De commissievoorzitter roept de commissie in ieder geval binnen
een redelijke termijn bijeen in een vergadering, indien de regering
of een vierde van haar leden dit onder opgave van redenen
verzoekt.
Artikel 33. Tijdstippen van
bijeenkomen
1. De commissie komt op door haar zelf te bepalen tijdstippen bijeen.
Heeft zij hieromtrent geen besluit genomen, dan bepaalt haar
voorzitter deze tijdstippen.
2. De voorzitter roept haar in ieder geval binnen een redelijke tijd
bijeen zo dikwijls hetzij de regering, hetzij een vierde van haar
leden onder opgave van redenen de wens daartoe te kennen
geeft.
Artikel 7.18 Procedurevergadering
1. Een commissie komt regelmatig bijeen in een procedurevergadering
om te besluiten over de wijze van behandeling van de door haar
ontvangen stukken en over haar overige werkzaamheden.
2. Tijdens de vergadering stelt de commissievoorzitter de aanwezige
leden van de Kamer in de gelegenheid voorstellen te doen ten
aanzien van de regeling van de werkzaamheden van de commissie. De
leden melden hun voorstellen vooraf aan de
commissievoorzitter.
3. De in de vergadering genomen besluiten worden openbaar gemaakt,
tenzij zij zijn genomen in een besloten deel van de vergadering en
de openbaarmaking ongewenst is.
–
Artikel 7.19 Bijwonen
vergaderingen
1. De leden en de plaatsvervangende leden van een commissie kunnen
alle vergaderingen van hun commissie bijwonen.
2. De Voorzitter kan de vergaderingen van elke commissie
bijwonen.
3. De overige leden van de Kamer kunnen elk wetgevingsoverleg en
notaoverleg bijwonen. Een commissie kan deze leden ook toestaan
andere van haar vergaderingen bij te wonen.
4. De leden van de Kamer die een vergadering van een commissie
bijwonen, hebben het recht om deel te nemen aan de
beraadslaging.
5. Indien een commissievoorzitter onder overeenkomstige toepassing
van artikel 8.17 een lid uitsluit van het verdere bijwonen van een
commissievergadering, dan geldt deze uitsluiting tevens voor de
overige vergaderingen van de betrokken commissie op de dag van de
uitsluiting.
Artikel 7. Bijwonen commissievergaderingen door
de Voorzitter
De Voorzitter is bevoegd de vergaderingen van elke commissie bij
te wonen.
Artikel 34. Bijwonen
vergaderingen
1. Leden en plaatsvervangende leden van een commissie hebben toegang
tot al haar vergaderingen.
2. Tot een wetgevingsoverleg, een begrotingsoverleg en een
notaoverleg hebben alle leden van de Kamer toegang. Zij hebben het
recht aan de beraadslaging deel te nemen.
3. Een commissie kan een of meer leden van de Kamer, die lid noch
plaatsvervangend lid van de commissie zijn, op hun verzoek
toestemming verlenen een andere commissievergadering dan bedoeld in
het tweede lid bij te wonen; in dat geval is het desbetreffende lid
bevoegd aan de beraadslaging deel te nemen.
Artikel 35, eerste lid:
1. De voorzitter van een commissievergadering heeft dezelfde
bevoegdheden als aan de Voorzitter van een vergadering van de Kamer
toekomen, met dien verstande dat een uitsluiting ingevolge artikel
60 slechts geldt voor de openbare vergaderingen van die commissie
gedurende de dag waarop de uitsluiting plaats heeft.
Artikel 7.20 Openbaarheid
vergaderingen
1. De vergaderingen van de commissies zijn openbaar.
2. De Kamer kan besluiten dat vergaderingen van een bepaalde
commissie besloten mogen zijn.
3. Een commissie kan op voorstel van een van haar leden of van een
Minister besluiten dat een vergadering, of een gedeelte daarvan,
besloten zal zijn.
4. Indien een voorstel als bedoeld in het derde lid wordt gedaan
tijdens een openbare vergadering, wordt erover beraadslaagd en
beslist in een besloten gedeelte van de vergadering.
5. Een besloten commissievergadering kan slechts plaatsvinden in de
gebouwen van de Kamer. De leden die deelnemen aan de vergadering
moeten in de vergaderzaal aanwezig zijn. De Voorzitter kan toestaan
dat in bijzondere omstandigheden wordt afgeweken van dit lid.
Artikel 37. Openbaarheid
commissievergaderingen
1. De vergaderingen van commissies zijn openbaar. De Kamer kan
besluiten dat vergaderingen van een bepaalde commissie besloten
mogen zijn.
2. Een commissie kan besluiten dat een procedurevergadering, of een
gedeelte daarvan, besloten zal zijn.
3. Een commissie kan besluiten een besloten vergadering te houden op
voorstel van een lid van de commissie of een Minister. Wordt het
voorstel gedaan tijdens een openbare vergadering, dan worden de
deuren gesloten tot over het voorstel is beslist.
4. Een besloten commissievergadering kan alleen worden gehouden in
het gebouw van de Kamer. De leden die deelnemen aan een besloten
commissievergadering dienen in de vergaderzaal in persoon aanwezig
te zijn. In het geval van bijzondere omstandigheden kan de
Voorzitter besluiten dat van de vorige twee volzinnen mag worden
afgeweken.
§ 7.4 De besluitvorming
–
Artikel 7.21 Besluitvorming
1. Slechts de leden van een commissie nemen deel aan haar
besluitvorming. Indien een lid niet beschikbaar is, oefent het voor
dat lid benoemde plaatsvervangende lid zijn bevoegdheden uit.
2. Een commissie kan buiten haar vergaderingen langs schriftelijke
weg besluiten over een voorstel dat naar het oordeel van haar
commissievoorzitter eenvoudig en spoedeisend van aard is. Het
besluit wordt genomen als ware de Kamer in voltallige samenstelling
bijeen en stemde zij als bedoeld in artikel 8.24.
3. Indien een commissie een keuze dient te maken voor een of meer
personen, besluit zij daarover in een vergadering onder
overeenkomstige toepassing van de artikelen 8.30 tot en met 8.37,
met dien verstande dat bij een derde stemming de keuze gaat tussen
de twee personen die bij de tweede stemming de meeste stemmen
kregen.
Artikel 36. Besluitvorming
1. Besluiten worden alleen door de leden van de commissie genomen,
met dien verstande dat bij ontstentenis of afwezigheid van een lid
zijn plaatsvervanger zijn bevoegdheden uitoefent.
[...]
4. Indien een voorstel eenvoudig en spoedeisend van aard is,
kunnen de leden van de commissie langs schriftelijke weg over dat
voorstel besluiten. De voorzitter van de commissie beslist of een
voorstel eenvoudig en spoedeisend van aard is. Het besluit, bedoeld
in de eerste volzin, wordt genomen als ware de Kamer in voltallige
samenstelling bijeen en zou zij stemmen als bedoeld in artikel 69,
derde lid.
Artikel 85. Keuze van personen door de
commissies
De keuze van personen door de commissies vindt op dezelfde wijze
plaats als die door de Kamer, met dien verstande, dat bij de derde
stemming de keuze gaat tussen de twee personen, die bij de tweede
stemming de meeste stemmen hebben verkregen.
§ 7.5 De behandeling van
stukken
–
Artikel 7.22 Behandeling stukken
1. Door de Kamer ontvangen stukken worden doorgeleid naar de meest
betrokken commissie.
2. De commissie beslist over de behandeling van de stukken. Indien
een stuk in handen wordt gesteld van de commissie, neemt de
commissie dit in ieder geval in behandeling.
3. Het presidium stelt regels voor de afhandeling van door de Kamer
ontvangen stukken zonder afzender.
–
§ 7.6 De verslagen
§ 6. Verslagen
Artikel 7.23 Verslag over een ontvangen
stuk
1. Een commissie brengt aan de Kamer verslag uit over een door haar
ontvangen stuk, indien dit Reglement dat vereist of de commissie
dit om een andere reden wenselijk acht.
2. Het verslag bevat zo beknopt mogelijk wat de commissie over het
stuk wil opmerken.
3. De Kamer kan besluiten dat een commissie geen door het Reglement
vereist verslag hoeft uit te brengen over stukken die naar het
oordeel van de commissie niet in het openbaar kunnen worden
behandeld.
Artikel 32. Verslagen
1. Een commissie brengt aan de Kamer verslag uit omtrent de in haar
handen gestelde stukken. Deze verslagen bevatten zo beknopt
mogelijk hetgeen op het stuk betrekking heeft. De commissie is
bevoegd datgene weg te laten, wat zij niet ter zake acht.
2. De Kamer kan besluiten dat een commissie over in haar handen
gestelde stukken, die naar het oordeel van de commissie niet in het
openbaar kunnen worden behandeld, geen verslag hoeft uit te
brengen.
[...]
Artikel 7.24 Overige verslagen
1. Een commissie brengt aan de Kamer verslag uit over elk door haar
gehouden openbaar mondeling en schriftelijk overleg met een
Minister.
2. Een commissie kan ook verslag uitbrengen over andere van haar
activiteiten.
Artikel 32, derde lid:
3. Een commissie brengt in ieder geval verslag uit van door haar
gevoerd openbaar mondeling overleg met een Minister.
Artikel 7.25 Vaststelling verslag
1. Een commissiegriffier is verantwoordelijk voor het opstellen van
de verslagen van zijn commissie.
2. Een verslag wordt vastgesteld door ondertekening door de
commissievoorzitter en commissiegriffier.
3. Een verslag wordt na de vaststelling meteen openbaar gemaakt.
4. De commissie kan besluiten dat bijlagen bij een verslag slechts
ter inzage worden gelegd. Bijlagen van vertrouwelijke aard worden
in ieder geval niet openbaar gemaakt en slechts ter vertrouwelijke
inzage van de leden gelegd.
Artikel 32, vierde lid:
4. Alle door een commissie uit te brengen verslagen worden
opgesteld onder verantwoordelijkheid van de griffier van de
commissie.
Artikel 94, tweede lid:
2. Een verslag wordt dadelijk gedrukt, aan de leden rondgedeeld en
aan de regering toegezonden. Bijlagen bij verslagen worden eveneens
gedrukt en rondgedeeld, tenzij de commissie bepaalt, dat ze ter
inzage zullen worden gelegd. Zijn de bijlagen van vertrouwelijke
aard, dan worden ze ter vertrouwelijke inzage van de leden
gelegd.
§ 7.7 De bevoegdheden
§ 5. Bevoegdheden
7.7.1 Algemeen
–
Artikel 7.26 Bevoegdheden
commissies
Voor een goede vervulling van haar taken is een commissie in ieder
geval bevoegd:
a. zich tot een Minister te wenden om de stukken te verkrijgen
waarvan zij de kennisneming nodig acht;
b. mondeling in overleg te treden met een Minister;
c. schriftelijk in overleg te treden met een Minister;
d. rondetafelgesprekken te houden;
e. hoorzittingen te houden;
f. technische briefings te houden;
g. werkbezoeken af te leggen;
h. zich te laten voorlichten door colleges van advies;
i. externe deskundigen in te schakelen;
j. rapporteurs te benoemen;
k. de Kamer voor te stellen een groot project aan te wijzen.
Artikel 27. Bevoegdheden van
commissies
Voor een goede vervulling van haar taken is een commissie in ieder
geval bevoegd:
a. zich tot een Minister te wenden ter verkrijging van alle stukken
waarvan zij de kennisneming nodig acht;
b. mondeling of schriftelijk in overleg te treden met een
Minister;
c. tot het beleggen van rondetafelgesprekken;
d. tot het houden van hoorzittingen;
e. tot het afleggen van werkbezoeken;
f. zich te laten voorlichten door colleges van advies;
g. externe deskundigen in te schakelen;
h. rapporteurs te benoemen;
i. de Kamer voor te stellen een groot project aan te wijzen.
7.7.2 Het mondeling en schriftelijk
overleg
§ 8. Vormen van mondeling
overleg
Artikel 7.27 Vormen van mondeling
overleg
Het mondeling overleg van een commissie met een Minister kan
plaatshebben in de vorm van:
a. een commissiedebat, indien het overleg betrekking heeft op een
onderwerp in het beleidsterrein van de commissie;
b. een wetgevingsoverleg, indien het overleg betrekking heeft op een
in handen van de commissie gesteld wetsvoorstel;
c. een notaoverleg, indien het overleg betrekking heeft op een in
handen van de commissie gestelde initiatiefnota of een ander stuk
waarover de commissie dit overleg wenst te houden.
Artikel 28. Vormen van mondeling
overleg
Een mondeling overleg met een Minister kan:
a. betrekking hebben op een in handen van een commissie gesteld
voorstel van wet (wetgevingsoverleg);
b. betrekking hebben op een in handen van een commissie gestelde
begroting dan wel onderdeel daarvan (begrotingsoverleg);
c. betrekking hebben op een ander in handen van een commissie gesteld
stuk (notaoverleg);
d. gericht zijn op het geregeld van gedachten wisselen over het
algemeen beleid (algemeen overleg).
Artikel 40, eerste lid:
1. Een commissie kan over een in haar handen gesteld stuk een
notaoverleg houden.
Artikel 41, eerste lid:
1. Een commissie kan over zaken die betrekking hebben op het haar
betreffende beleidsterrein een algemeen overleg houden.
Artikel 123. Notaoverleg
Over een in handen van een commissie gesteld stuk kan een
notaoverleg worden gehouden.
Artikel 7.28 Datum en tijdstip
1. Een commissie beslist over de datum en het tijdstip van een door
haar te houden commissiedebat.
2. De Kamer beslist op voorstel van de Voorzitter over de datum en
het tijdstip van een wetgevingsoverleg en notaoverleg.
3. Er vindt steeds hooguit één wetgevingsoverleg of notaoverleg
gelijktijdig plaats met een vergadering van de Kamer. Op overige
tijdstippen vinden steeds hooguit twee wetgevingsoverleggen of
notaoverleggen gelijktijdig plaats.
Artikel 39, eerste lid:
1. Voor het houden van een wetgevingsoverleg heeft een commissie
toestemming van de Kamer nodig. De Kamer besluit op voorstel van de
Voorzitter en de eerste en tweede ondervoorzitter.
Artikel 45. Samenloop
vergaderingen
1. De dagen en uren waarop een overleg met stenografisch verslag als
bedoeld in de artikelen 39, 39a en 40 zal worden gehouden, worden
door de Voorzitter vastgesteld.
2. Er worden niet meer dan twee overleggen als bedoeld in het eerste
lid tegelijk gehouden. Op tijdstippen waarop een vergadering van de
Kamer wordt gehouden, kan slechts één overleg als bedoeld in het
eerste lid worden gehouden.
Artikel 7.29 Maximumspreektijden
1. Een commissie kan bij een commissiedebat en notaoverleg besluiten
tot het laten gelden van maximumspreektijden.
2. Bij een wetgevingsoverleg gelden geen maximumspreektijden. Een
commissie kan wel besluiten dat de leden die aan het
wetgevingsoverleg willen deelnemen de door hen gewenste spreektijd
voorafgaand opgeven.
Artikel 39, tweede lid:
2. De commissie is niet bevoegd te besluiten tot
maximumspreektijden bij wetgevingsoverleg. Wel kan de commissie
beslissen dat leden die aan het overleg willen deelnemen de door
hen gewenste spreektijd tevoren opgeven.
Artikel 7.30 Inlichtingen door
rijksambtenaren
In een wetgevingsoverleg, notaoverleg en commissiedebat kunnen met
instemming van de verantwoordelijke Minister inlichtingen worden
verschaft door daartoe door de Minister aangewezen
rijksambtenaren.
Artikel 42. Mondeling overleg met
rijksambtenaren
In een mondeling overleg kunnen met instemming van de
desbetreffende Minister inlichtingen worden verschaft door daartoe
door de Minister aangewezen ambtenaren.
Artikel 7.31 Moties
1. Tijdens een wetgevingsoverleg en een notaoverleg kunnen de leden
moties indienen. Artikel 8.19 is van overeenkomstige toepassing op
de moties.
2. Tijdens een commissiedebat kunnen geen moties worden
ingediend.
Artikel 39, vierde lid:
4. Tijdens een wetgevingsoverleg kunnen moties worden ingediend.
Artikel 66 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 40, derde lid:
3. Tijdens een notaoverleg kunnen moties worden ingediend. Artikel
66 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7.32 Beraadslaging Kamer na
commissiedebat of schriftelijk overleg
(tweeminutendebat)
Artikel 44a. Plenaire behandeling na algemeen
overleg (tweeminutendebat)
1. De beraadslaging over een verslag van een algemeen overleg wordt
alleen geopend indien een lid naar aanleiding van dat overleg een
motie wenst in te dienen.
2. In afwijking van artikel 63, eerste lid, voert elk lid slechts
eenmaal het woord.
3. In afwijking van artikel 64 bedraagt de maximumspreektijd per
fractie twee minuten en per groep een minuut, met inbegrip van de
benodigde tijd voor de indiening van moties.
1. De Kamer beraadslaagt slechts over een verslag van een
commissiedebat of schriftelijk overleg, indien een lid dat heeft
deelgenomen aan het debat of overleg een motie over het daarin
besproken onderwerp wenst in te dienen. Bij een commissiedebat kan
een lid dit slechts in het debat aankondigen, na de eerste
beantwoording door de Minister.
2. Er kan slechts aan de beraadslaging worden deelgenomen door de
leden die aan het commissiedebat of schriftelijk overleg hebben
deelgenomen, tenzij de Kamer anders besluit.
3. In afwijking van artikel 8.12, eerste lid, voert ieder lid slechts
eenmaal het woord.
4. In afwijking van artikel 8.13, eerste lid, bedraagt de
maximumspreektijd per fractie twee minuten en per groep een minuut,
met inbegrip van de benodigde tijd voor de indiening van
moties.
7.7.3 Bijzonderheden overige
bevoegdheden
–
Artikel 7.33 Rondetafelgesprek
Indien een commissie besluit een rondetafelgesprek te houden,
wisselt zij daarin met genodigden van gedachten over een vooraf
door haar vast te stellen onderwerp.
–
Artikel 7.34 Hoorzitting
1. Indien een commissie besluit een hoorzitting te houden, bevraagt
zij daarin genodigden over een vooraf door haar vast te stellen
onderwerp.
2. De commissie kan voorafgaand in een procedurevergadering besluiten
dat tijdens de hoorzitting de door een lid gestelde vragen, met
inbegrip van vervolgvragen, steeds meteen kunnen worden beantwoord
door de genodigde aan wie zij zijn gericht.
Artikel 29. Hoorzittingen
1. Van het houden van een hoorzitting wordt mededeling gedaan aan
de leden van de Kamer en op het internet.
[...]
Artikel 7.35 Uitnodiging
rijksambtenaren
Indien een commissie rijksambtenaren wil uitnodigen voor een
rondetafelgesprek, hoorzitting of technische briefing, dan doet zij
dit door tussenkomst van de voor hen verantwoordelijke
Minister.
Artikel 29, tweede lid:
2. Wil een commissie rijksambtenaren horen, dan nodigt zij hen
door tussenkomst van de desbetreffende Minister uit.
Artikel 7.36 Verzoek om voorlichting of
advies
1. Ieder lid van de Kamer kan aan een commissie een schriftelijk
voorstel richten om:
a. de Afdeling advisering van de Raad van State te verzoeken de Kamer
voorlichting te geven over een aangelegenheid van wetgeving of
bestuur; of
b. een adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges te
verzoeken de Kamer te adviseren.
2. De commissie zendt het voorstel met haar advies aan het presidium.
Het presidium legt het voorstel met het advies van de commissie en,
voor zover het dit wenselijk acht, zijn eigen advies voor aan de
Kamer.
3. De Kamer besluit over het voorstel.
4. Indien de Kamer een motie aanneemt die strekt tot een verzoek als
bedoeld in het eerste lid, dan zijn het tweede en derde lid van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 30. Colleges van advies
1. De leden kunnen voorstellen om advies te vragen aan externe
adviescolleges als bedoeld in artikel 17 van de Kaderwet
adviescolleges. Een zodanig voorstel wordt aan een commissie van de
Kamer gericht.
2. De commissie zendt het voorstel met haar advies aan het presidium.
Het presidium legt het voorstel voorzien van het advies van de
commissie en zijn eigen advies voor aan de Kamer.
3. De Kamer besluit over het voorstel.
Artikel 7.37 Benoeming rapporteur
1. Een commissie kan een of meer leden benoemen tot rapporteur
over:
a. een door haar ontvangen stuk;
b. een groot project als bedoeld in artikel 7.38 waarmee zij is
belast; of
c. een ander onderwerp dat haar aangaat.
2. De commissie legt de aan het rapporteurschap verbonden taken,
bevoegdheden en verantwoordelijkheden zo spoedig mogelijk
schriftelijk vast, en kan tevens de duur van het rapporteurschap
vastleggen.
3. Het presidium bericht de Kamer jaarlijks over de in dat jaar
lopende en afgeronde rapporteurschappen.
Artikel 30a. Rapporteurschap
1. Een commissie kan een of meer leden benoemen tot rapporteur over
een in haar handen gesteld stuk, een groot project als bedoeld in
artikel 31 waarmee zij is belast, of een ander onderwerp dat haar
aangaat.
2. De commissie legt zo spoedig mogelijk de aan het rapporteurschap
verbonden taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden schriftelijk
vast, en kan tevens de duur van het rapporteurschap
vastleggen.
3. Indien een rapporteurschap voor de commissie extra kosten met zich
zal brengen, kunnen deze slechts worden gemaakt na voorafgaande
goedkeuring van het presidium.
4. Het presidium bericht de Kamer jaarlijks over de in dat jaar
lopende en afgeronde rapporteurschappen.
Artikel 7.38 Aanwijzing groot
project
1. Ieder lid van de Kamer kan een commissie verzoeken de Kamer voor
te stellen een bepaald project aan te wijzen als groot project dat
onder bijzondere parlementaire controle staat.
2. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden
nadere regels gesteld over grote projecten.
Artikel 31. Grote projecten
Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden
voorschriften gegeven over grote projecten.
HOOFDSTUK 8. DE PLENAIRE
VERGADERING
HOOFDSTUK VIII. DE PLENAIRE
VERGADERING
§ 8.1 Algemene bepalingen
§ 1. Algemene bepalingen
8.1.1 Het begin en einde van de
vergadering
–
Artikel 8.1 Bijeenroeping
1. De Voorzitter roept de Kamer bijeen zo vaak als hij dit nodig
acht.
2. De Voorzitter roept de vergadering in ieder geval binnen een
redelijke termijn bijeen als dit door ten minste dertig leden of
door de regering schriftelijk wordt verzocht onder opgave van
redenen.
3. De Kamer kan ook zelf besluiten op welke dag en welk uur zij weer
bijeenkomt. Bij onvoorziene omstandigheden kan de Voorzitter de
Kamer toch op een ander tijdstip bijeenroepen.
4. Het presidium kan algemene richtlijnen vaststellen voor de dagen
en uren waarop de Kamer doorgaans bijeenkomt en voor de perioden
waarin de Kamer met reces is. De Voorzitter houdt daarmee zoveel
mogelijk rekening.
5. De leden worden voor elke vergadering tijdig bijeengeroepen. De te
behandelen onderwerpen worden daarbij vermeld.
Artikel 46. Bijeenroeping
1. De Voorzitter roept de vergadering bijeen zo dikwijls hij dit
nodig oordeelt. Voorts roept hij de vergadering binnen een
redelijke termijn bijeen als dit door dertig leden schriftelijk,
onder opgave van redenen, is verzocht, dan wel indien de regering
de wens daartoe, onder opgave van redenen, te kennen geeft.
2. Indien het presidium algemene richtlijnen heeft vastgesteld voor
de dagen en uren waarop de Kamer doorgaans zal bijeenkomen houdt de
Voorzitter daarmee zoveel mogelijk rekening.
3. De Kamer kan ook zelf besluiten op welke dag en welk uur zij weer
bijeen zal komen, doch de Voorzitter blijft dan vrij in geval van
onvoorziene omstandigheden de Kamer tegen een eerder of later
tijdstip bijeen te roepen.
4. Voor elke vergadering worden de leden tijdig schriftelijk
opgeroepen. Is dit niet mogelijk, dan kan de oproeping op andere
wijze plaatsvinden. De oproeping vermeldt de te behandelen
onderwerpen.
Artikel 8.2 Presentielijst
Voor het tijdstip van bijeenroeping meldt ieder aanwezig lid zijn
aanwezigheid, zodat een presentielijst kan worden opgesteld. Leden
die later aankomen melden hun aanwezigheid bij aankomst.
Artikel 48. Presentielijst
Ieder aanwezig lid meldt zijn aanwezigheid voor het begin van de
vergadering aan op de presentielijst. Later komende leden melden
hun aanwezigheid eveneens aan op deze wijze.
Artikel 8.3 Opening vergadering bij
quorum
1. De Voorzitter opent de vergadering, indien op het tijdstip van
bijeenroeping uit de presentielijst blijkt dat meer dan de helft
van het aantal zitting hebbende leden hun aanwezigheid hebben
gemeld.
2. Indien het vereiste aantal leden zijn aanwezigheid niet heeft
gemeld, opent de Voorzitter een bijeenkomst waarin hij de namen van
de afwezige leden kan laten oplezen en kennis kan geven van
ingekomen stukken. Daarna stelt hij de vergadering uit tot een
later tijdstip.
Artikel 49. Quorum
De Voorzitter opent de vergadering indien op het uur van
bijeenroeping meer dan de helft van het aantal zitting hebbende
leden hun aanwezigheid op de presentielijst hebben aangemeld.
Artikel 50. Ontbreken van het
quorum
1. Indien op of kort na het uur van bijeenroeping het vereiste
aantal leden niet tegenwoordig is, opent de Voorzitter de
bijeenkomst en kan hij namen van de afwezige leden laten oplezen.
Hij kan kennis geven van ingekomen stukken. Daarna stelt hij de
vergadering tot een later tijdstip uit.
[...]
Artikel 8.4 Schorsing of sluiting van de
vergadering
De Voorzitter schorst of sluit de vergadering, indien hij dit met
het oog op het verloop van de werkzaamheden of voor het handhaven
van de orde wenselijk acht.
Artikel 47. Schorsing of sluiting van de
vergadering
1. De Voorzitter kan de vergadering schorsen of sluiten, indien
hij dit met het oog op de loop van werkzaamheden of ter handhaving
van de orde wenselijk acht.
[...]
8.1.2 De vergaderzaal
–
Artikel 8.5 Zitplaatsen
1. Ieder lid heeft een voor hem bestemde zitplaats in de vergaderzaal
van de Kamer. Het presidium wijst deze zitplaatsen aan. Het
presidium kan ook aan een fractie of groep een bepaalde groep
zitplaatsen aanwijzen en de verdeling daarvan aan de fractie of
groep overlaten.
2. Het presidium zorgt dat er tevens zitplaatsen beschikbaar zijn
voor:
a. de ministers;
b. personen die de ministers hebben aangewezen om zich in de
vergadering te doen bijstaan;
c. de gevolmachtigde ministers;
d. bijzondere gedelegeerden.
3. Het presidium kan zitplaatsen toekennen aan andere personen die
door de Kamer zijn uitgenodigd.
4. Indien aan een vergadering wordt deelgenomen door bijzondere
gedelegeerden of door de Kamer uitgenodigde leden van het Europees
parlement, dan wijst de Voorzitter hun zitplaatsen aan.
5. Indien de Voorzitter het verzoekt, neemt iedereen zijn zitplaats
in.
Artikel 51. Zitplaatsen
1. Elk lid heeft een voor hem bestemde zitplaats in de vergaderzaal.
Het presidium wijst deze zitplaats aan. Het presidium kan ook aan
een fractie een bepaalde groep zitplaatsen aanwijzen en de
verdeling daarvan aan de fractie overlaten.
2. Indien de Voorzitter het verzoekt nemen de leden hun zitplaatsen
in.
3. Het presidium zorgt dat voor de bijzondere gedelegeerden van de
vertegenwoordigende lichamen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten
zitplaatsen beschikbaar zijn.
4. Het presidium zorgt verder dat voor de ministers en personen die
zij hebben aangewezen om zich in de vergadering te doen bijstaan,
alsmede voor de Gevolmachtigde Ministers, zitplaatsen beschikbaar
zijn.
5. Het presidium kan zitplaatsen toekennen aan andere personen die
door de Kamer zijn uitgenodigd.
Artikel 55a, tweede lid:
2. De Voorzitter wijst de zitplaats van deze leden aan.
Artikel 8.6 Spreekplaats
Ieder lid spreekt staande van de spreekplaats in de vergaderzaal,
tenzij de Voorzitter anders toestaat.
Artikel 52. Spreekplaats
Ieder lid spreekt staande, tenzij de Voorzitter hem verlof geeft
zittende te spreken, en van de spreekplaats, tenzij de Voorzitter
toestaat, dat hij van een andere plaats spreekt.
8.1.3 De organisatie van de
werkzaamheden
§ 2. Regeling van
werkzaamheden
Artikel 8.7 Ingekomen stukken
1. Gedurende elke vergadering ligt in de vergaderzaal op de tafel van
de Griffier een lijst waarin alle sinds de vorige vergadering
ingekomen stukken worden opgenomen.
2. In de lijst doet de Voorzitter mededelingen of voorstellen over de
wijze van behandeling van de ingekomen stukken. Een voorstel is na
het sluiten van de vergadering aangenomen, tenzij daartegen door
een lid bezwaar is gemaakt. In dat geval beslist de Kamer over het
voorstel.
3. De Voorzitter kan besluiten ongetekende, onbegrijpelijke of
beledigende stukken niet op te nemen in de lijst.
Artikel 53. Ingekomen stukken
1. Alle sedert de laatste vergadering ingekomen stukken worden
opgenomen in een lijst die gedurende de vergadering op de tafel van
de Griffier ter inzage ligt. In deze lijst doet de Voorzitter
voorstellen over de wijze van behandeling daarvan. De voorstellen
zijn aan het einde van de vergadering aangenomen tenzij voordien
door een lid bezwaar is gemaakt tegen een voorstel; in dat geval
wordt over het desbetreffende voorstel door de Kamer beslist. De
lijst en de voorstellen worden in het officieel verslag
opgenomen.
[...]
3. De Voorzitter kan ongetekende, onbegrijpelijke en beledigende
stukken zonder nadere mededeling terzijde leggen.
Artikel 8.8 Regeling van
werkzaamheden
1. De Kamer regelt haar werkzaamheden op voorstel van de Voorzitter
of een lid.
2. De regeling van werkzaamheden vindt in het algemeen eenmaal in de
week plaats op een door de Voorzitter te bepalen vast tijdstip. De
Voorzitter kan in bijzondere gevallen besluiten ook op andere
tijdstippen een regeling van werkzaamheden te laten
plaatsvinden.
3. De leden melden hun voorstellen vooraf aan de Voorzitter.
4. Alle voorstellen worden vooraf openbaar gemaakt, tenzij daarvoor
door spoed geen gelegenheid is.
5. Een lid dat bij de regeling van werkzaamheden een brief van de
regering wil vragen, moet daarvoor vooraf toestemming van de
Voorzitter verkrijgen.
Artikel 54. Regeling van
werkzaamheden
1. De Kamer regelt haar werkzaamheden hetzij op voorstel van de
Voorzitter, hetzij op dat van een lid.
2. Regeling van werkzaamheden vindt in het algemeen plaats bij de
aanvang van de vergadering; de Voorzitter kan weigeren op andere
tijdstippen een regeling van werkzaamheden aan de orde te stellen.
Indien de Voorzitter voornemens is voorstellen tot regeling van
werkzaamheden te doen, doet hij dit op de oproeping voor de
vergadering vermelden, tenzij daartoe in verband met de vereiste
spoed geen gelegenheid heeft bestaan.
3. Een lid dat voornemens is bij de regeling van werkzaamheden te
vragen om een brief van de regering moet hiervoor tevoren de
toestemming verkrijgen van de Voorzitter.
§ 8.2 De beraadslaging
§ 3. De beraadslaging
8.2.1 Spreken in de vergadering
–
Artikel 8.9 Spreken in de
vergadering
1. In de vergadering voert een ieder slechts het woord na het aan de
Voorzitter gevraagd en van hem verkregen te hebben.
2. De Voorzitter verleent het woord in de volgorde waarin het is
gevraagd, tenzij de Kamer anders besluit.
3. De leden kunnen voorafgaand aan de beraadslaging over een
onderwerp het woord vragen door zich te laten inschrijven op een
daartoe bestemde sprekerslijst. De inschrijving is mogelijk zodra
de Voorzitter heeft meegedeeld of de Kamer heeft besloten het
onderwerp aan de orde te gaan stellen.
4. Indien bijzondere gedelegeerden of in Nederland gekozen leden van
het Europees parlement aan een vergadering deelnemen, dan beslist
de Voorzitter over de volgorde waarin aan hen het woord wordt
verleend.
5. Indien ministers, personen die zij hebben aangewezen om zich in de
vergadering te doen bijstaan, de gevolmachtigde ministers of andere
personen die zijn uitgenodigd om een vergadering bij te wonen het
woord verlangen, dan verleent de Voorzitter dit slechts nadat de
spreker die aan het woord is, zijn rede heeft beëindigd.
6. Indien de Voorzitter het woord wil voeren over een onderwerp op
een andere wijze dan nodig is voor de uitvoering van zijn
voorzitterstaak, dan verlaat hij de voor hem bestemde zitplaats.
Hij neemt die niet meer in zolang het onderwerp aan de orde
is.
Artikel 55. Spreken in de
vergadering
1. Geen lid voert het woord dan na het aan de Voorzitter gevraagd en
van hem verkregen te hebben. De Voorzitter verleent het woord in de
volgorde, waarin het is gevraagd, tenzij de Kamer anders besluit.
De leden kunnen zich als spreker op de daartoe bestemde
sprekerslijst laten inschrijven zodra de Voorzitter heeft
medegedeeld voornemens te zijn het onderwerp aan de orde te
stellen, dan wel de Kamer, al dan niet onder voorbehoud, heeft
besloten het onderwerp aan de orde te stellen.
2. Indien ministers, personen die zij hebben aangewezen om zich in de
vergadering te doen bijstaan, de Gevolmachtigde Ministers of de
bijzondere gedelegeerden het woord verlangen, verleent de
Voorzitter dit niet dan nadat de spreker die aan het woord is zijn
rede heeft beëindigd.
3. Indien de Voorzitter het woord wil voeren over het onderwerp dat
aan de orde is, tenzij dit nodig is voor de uitvoering van de hem
opgedragen taak, verlaat hij de voorzittersstoel. Hij neemt die
niet weer in zolang het onderwerp aan de orde is.
Artikel 55a, derde lid:
3. De Voorzitter bepaalt de plaats op de sprekerslijst van deze
leden.
Artikel 8.10 Persoonlijk feit of voorstel van
orde
1. De volgorde van de sprekers kan worden verbroken, indien een lid
het woord vraagt over een persoonlijk feit of de orde.
2. De Voorzitter verleent het woord slechts voor een persoonlijk feit
nadat het lid dat daarvoor het woord heeft gevraagd een voorlopige
aanduiding van dat feit heeft gegeven. De beslissing of iets een
persoonlijk feit vormt, berust bij de Voorzitter.
3. Een voorstel van orde kan door de Voorzitter of een lid worden
gedaan.
Artikel 56. Persoonlijk feit; voorstel van
orde
1. De volgorde van de sprekers kan worden verbroken, wanneer een lid
het woord vraagt over een persoonlijk feit of over de orde.
2. De Voorzitter verleent het woord voor een persoonlijk feit niet
dan na een voorlopige aanduiding van dat feit. De beslissing of
iets een persoonlijk feit vormt berust bij de Voorzitter.
3. Een voorstel van orde kan worden gedaan hetzij door de Voorzitter,
hetzij door een lid.
Artikel 8.11 Interrupties
De Voorzitter kan interrupties toelaten. Deze moeten bestaan uit
korte opmerkingen of vragen, zonder inleiding.
Artikel 57. Interrupties
De Voorzitter kan interrupties toelaten. Deze dienen te bestaan
uit korte opmerkingen of vragen zonder inleiding.
Artikel 55a. vijfde lid:
5. Artikel 57 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8.12 Spreektermijnen
1. Tijdens de beraadslaging voeren de leden in ten hoogste twee
termijnen het woord over hetzelfde onderwerp. De Kamer kan
toestemming geven hiervan af te wijken.
2. Indien een lid in een vergadering niet in de eerste termijn over
een onderwerp het woord heeft gevoerd, kan hij daarna slechts in
die vergadering aan de beraadslaging over het onderwerp deelnemen
als de Kamer daarvoor toestemming geeft.
Artikel 63. Aantal malen dat een lid het woord
voert
1. Geen lid voert meer dan twee maal en evenmin na afloop van de
tweede termijn het woord over hetzelfde onderwerp, tenzij de Kamer
hem hiertoe verlof geeft.
[...]
Artikel 8.13 Maximumspreektijden
1. De Kamer kan voor de beraadslaging over een onderwerp
maximumspreektijden vaststellen per fractie en groep met
inachtneming van de omvang van de fracties en groepen, voor de
ministers en voor overige deelnemers.
2. Indien de Kamer maximumspreektijden vaststelt, kan zij tevens
bepalen dat in afwijking van artikel 8.12, eerste lid, slechts in
één termijn het woord wordt gevoerd.
3. Zodra een door de Kamer vastgestelde of door dit Reglement
voorgeschreven maximumspreektijd is verstreken, verzoekt de
Voorzitter de spreker op te houden met spreken. Deze geeft meteen
aan dit verzoek gevolg.
Artikel 55a, vierde lid:
4. De Kamer kan maximumspreektijden voor de bijdrage van deze
leden vaststellen.
Artikel 64. Maximumspreektijd
Onverminderd artikel 43, eerste lid, kan de Kamer voor de
behandeling van een onderwerp maximumspreektijden vaststellen per
fractie en groep met inachtneming van de omvang van de fracties en
groepen, en voor de ministers. Daarbij kan tevens worden bepaald
dat de beraadslaging zal worden beperkt tot één termijn.
Artikel 65. Ophouden met spreken
Zodra de voor de redevoeringen of de stemverklaringen gestelde
maximumspreektijd is verstreken, verzoekt de Voorzitter de spreker
met spreken op te houden. Deze geeft terstond aan dit verzoek
gevolg.
8.2.2 Gedrag in de vergadering
–
Artikel 8.14 Bij onderwerp
blijven
1. Iedere spreker blijft bij het onderwerp waarover wordt
beraadslaagd.
2. Indien een spreker afwijkt van het onderwerp, roept de Voorzitter
hem tot de behandeling van het onderwerp terug.
Artikel 58, eerste lid:
1. Indien een spreker van het onderwerp in beraadslaging afwijkt,
roept de Voorzitter hem tot de behandeling van het onderwerp
terug.
Artikel 8.15 (Waarschuwing voor) ongeoorloofd
gedrag
1. Tijdens de vergadering onthoudt een ieder zich van:
a. het gebruik van beledigende uitdrukkingen;
b. het verstoren van de orde;
c. het niet in acht nemen van de geheimhouding ten aanzien van de
gedachtewisseling in een besloten vergadering;
d. het niet in acht nemen van de vertrouwelijkheid ten aanzien van de
inhoud van een vertrouwelijk stuk; en
e. het instemming betuigen met of aansporen tot onwettige
handelingen.
2. Indien een spreker hieraan niet voldoet, waarschuwt de Voorzitter
hem en stelt hem in de gelegenheid de woorden terug te nemen die
tot de waarschuwing aanleiding hebben gegeven, of terug te komen
van het gedrag dat tot de waarschuwing aanleiding gaf.
Artikel 58. Waarschuwing; terugneming van
woorden
[...]
2. Indien een lid of een Minister beledigende uitdrukkingen
gebruikt, de orde verstoort, de geheimhouding niet in acht neemt
als bedoeld in hoofdstuk XIIA, de vertrouwelijkheid niet in acht
neemt als bedoeld in hoofdstuk XIIB of instemming betuigt met dan
wel aanspoort tot onwettige handelingen, wordt hij door de
Voorzitter vermaand en in de gelegenheid gesteld de woorden die tot
de waarschuwing aanleiding hebben gegeven, terug te nemen.
Artikel 8.16 Ontneming van het
woord
1. De Voorzitter kan een spreker het woord ontnemen, indien deze
spreker:
a. nadat hij is teruggeroepen tot de behandeling als bedoeld in
artikel 8.14, voortgaat van het onderwerp af te wijken; of
b. nadat hij is gewaarschuwd als bedoeld in artikel 8.15, tweede lid,
geen gebruik maakt van de gelegenheid woorden terug te nemen of van
gedrag terug te komen, of voortgaat beledigende uitdrukkingen te
gebruiken, de orde te verstoren, de geheimhouding of
vertrouwelijkheid niet in acht te nemen, of instemming te betuigen
met of aan te sporen tot onwettige handelingen.
2. Een lid dat het woord is ontnomen, mag in de betrokken vergadering
niet meer aan de beraadslaging over het in behandeling zijnde
onderwerp deelnemen.
Artikel 59. Ontneming van het
woord
1. Wanneer een spreker van de gelegenheid, bedoeld in artikel 58,
tweede lid, geen gebruik maakt dan wel voortgaat van het onderwerp
af te wijken, beledigende uitdrukkingen te gebruiken, de orde te
verstoren, de geheimhouding niet in acht te nemen als bedoeld in
hoofdstuk XIIA, de vertrouwelijkheid niet in acht te nemen als
bedoeld in hoofdstuk XIIB of instemming te betuigen met dan wel aan
te sporen tot onwettige handelingen, kan de Voorzitter hem het
woord ontnemen.
2. In de vergadering waarin een lid het woord is ontnomen, mag dat
lid niet meer aan de beraadslaging over het in behandeling zijnde
onderwerp deelnemen.
Artikel 8.17 Uitsluiting van de
vergadering
De Voorzitter kan een spreker op wie artikel 8.16 is toegepast en
ieder ander lid dat zich gedraagt als bedoeld in dat artikel,
uitsluiten van het verdere bijwonen van de vergadering op de dag
waarop de uitsluiting plaats heeft.
Artikel 60. Uitsluiting van de
vergadering
De Voorzitter kan een spreker op wie artikel 59 is toegepast en
ieder ander lid dat zich schuldig maakt aan gedragingen als in dat
artikel zijn bedoeld, uitsluiten van de verdere bijwoning van de
vergadering op de dag waarop de uitsluiting plaats heeft.
Artikel 8.18 Geen beroep op de
Kamer
Er kan geen beroep op de Kamer worden gedaan ten aanzien van de
beslissingen van de Voorzitter op grond van de artikelen 8.14 tot
en met 8.17.
Artikel 62. Geen beroep op de
Kamer
Van de beslissingen ingevolge de artikelen 58 tot en met 60 door
de Voorzitter genomen, is beroep op de Kamer niet toegelaten.
8.2.3 Moties
–
Artikel 8.19 Moties
1. Ieder lid dat het woord voert, kan daarbij, alleen of met andere
leden, over het in behandeling zijnde onderwerp moties indienen.
Het lid leest de tekst van zijn moties voor.
2. De moties moeten kort en duidelijk zijn geformuleerd, op schrift
zijn gebracht en zijn ondertekend.
3. Een lid kan gedurende zijn eerste termijn geen moties indienen,
tenzij:
a. de Kamer daarvoor toestemming geeft; of
b. wordt beraadslaagd over een verslag van een commissiedebat,
wetgevingsoverleg, notaoverleg of schriftelijk overleg.
4. De beraadslaging over moties vindt plaats bij de beraadslaging
over het onderwerp waarover de motie is ingediend, tenzij de Kamer
anders besluit.
5. De eerste ondertekenaar kan de motie wijzigen of intrekken totdat
erover is gestemd.
Artikel 66. Moties
1. Een lid dat het woord voert kan daarbij moties over het in
behandeling zijnde onderwerp indienen. Zulk een motie moet kort en
duidelijk geformuleerd, op schrift gebracht en door de voorsteller
ondertekend zijn; zij kan alleen in behandeling komen indien zij
door ten minste vier andere leden wordt mede ondertekend of
ondersteund.
2. Tenzij de Kamer hiertoe verlof geeft, wordt een motie niet
gedurende de eerste termijn ingediend. Indiening in eerste termijn
is in elk geval mogelijk, indien de beraadslaging betreft een
verslag van een mondeling overleg.
3. De tekst van een motie wordt door de indiener voorgelezen.
4. De behandeling van moties vindt plaats tegelijk met de
beraadslaging over het in behandeling zijnde onderwerp, tenzij de
Kamer besluit haar later te doen geschieden.
[...]
Artikel 8.20 Overnemen van moties
1. De Voorzitter deelt tijdens de beraadslaging mee dat een motie die
is gericht aan de regering is overgenomen, indien:
a. de Minister te kennen geeft zich met de inhoud van de voorgestelde
motie te kunnen verenigen; en
b. de Voorzitter zich ervan heeft overtuigd dat geen van de in de
vergaderzaal aanwezige leden zich tegen het overnemen van de motie
verzet.
2. Een overgenomen motie maakt na de mededeling geen afzonderlijk
onderwerp van de beraadslaging meer uit.
Artikel 66, vijfde en zesde lid:
5. De Voorzitter deelt tijdens de beraadslaging over een onderwerp
dat aan de orde is mee dat een motie die is gericht aan de regering
is overgenomen indien:
a. de Minister te kennen geeft zich met de inhoud van de voorgestelde
motie te kunnen verenigen; en
b. de Voorzitter zich ervan heeft overtuigd dat geen van de in de
vergaderzaal aanwezige leden zich tegen het overnemen van de motie
verzet.
6. Een overgenomen motie maakt vanaf het tijdstip van de in het
eerste lid bedoelde mededeling geen afzonderlijk onderwerp van de
beraadslaging meer uit.
8.2.4 Het sluiten van de
beraadslaging
–
Artikel 8.21 Sluiting van de
beraadslaging
Artikel 67. Sluiting van de
beraadslaging
1. Wanneer niemand meer het woord verlangt, sluit de Voorzitter de
beraadslaging.
2. Wanneer de Voorzitter van oordeel is, dat het onderwerp van
verschillende zijden voldoende is belicht, kan hij in afwijking van
het eerste lid aan de Kamer voorstellen de beraadslaging van de
zijde van de Kamer eerder te sluiten. Over dit voorstel wordt niet
beraadslaagd.
3. De sluiting van de beraadslaging van de zijde van de Kamer kan op
dezelfde grond ook worden voorgesteld door een in de vergaderzaal
aanwezig lid. Het voorstel mag niet worden toegelicht en er wordt
niet over beraadslaagd.
1. De Voorzitter sluit de beraadslaging over een onderwerp, wanneer
niemand meer het woord verlangt.
2. De Voorzitter of een in de vergaderzaal aanwezig lid kan de Kamer
voorstellen de beraadslaging van de zijde van de Kamer eerder te
sluiten, als hij van oordeel is dat het onderwerp waarover wordt
beraadslaagd van verschillende zijden voldoende is belicht. Het
voorstel kan beknopt worden toegelicht.
3. De Voorzitter of een ander in de vergaderzaal aanwezig lid kan ook
voorstellen de beraadslaging van de zijde van de Kamer op een
bepaald tijdstip te sluiten. Het voorstel kan beknopt worden
toegelicht. Indien het voorstel wordt aangenomen, kan de Voorzitter
besluiten de nog beschikbare tijd naar billijkheid te verdelen
onder de sprekers.
Artikel 68. Sluiting van de beraadslaging op
een bepaald tijdstip
Op voorstel van de Voorzitter of van een in de vergaderzaal
aanwezig lid kan de Kamer ook besluiten, dat de beraadslaging van
de zijde van de Kamer over een onderwerp op een in dat voorstel te
vermelden tijdstip zal worden gesloten. Over dit voorstel wordt
niet beraadslaagd. Wordt het aangenomen, dan heeft de Voorzitter de
bevoegdheid de nog beschikbare tijd naar billijkheid te
verdelen.
§ 8.3 De besluitvorming
–
8.3.1 Algemene bepalingen
–
Artikel 8.22 Nemen van een
besluit
1. Nadat de beraadslaging over een onderwerp is gesloten, gaat de
Kamer zo nodig over tot het nemen van een besluit.
2. De stemming over een motie kan worden aangehouden. De aangehouden
motie vervalt, indien er nog niet over is gestemd in de eerste
vergadering twaalf weken na het besluit tot aanhouden. De Kamer kan
anders besluiten. Bij het eindigen van een zitting vervallen alle
aangehouden moties.
Artikel 69. Nemen van een besluit;
stemming
1. Nadat de beraadslaging is gesloten, gaat de Kamer zo nodig over
tot het nemen van een besluit.
2. De stemming over moties kan worden aangehouden; heeft zij niet
plaats gevonden in de eerste vergadering twee maanden na het
besluit tot aanhouden – recessen niet meegerekend – dan wordt de
motie geacht te zijn vervallen. De Kamer kan anders besluiten.
Artikel 8.23 Tijdstippen
stemmingen
Stemmingen vinden in het algemeen plaats op vaste
tijdstippen.
–
8.3.2 Besluitvorming over zaken
§ 4. Stemming over zaken
Artikel 8.24 Stemming bij
handopsteken
De stemming over een zaak vindt plaats door handopsteken, tenzij
op grond van artikel 8.25, eerste lid, een hoofdelijke stemming is
vereist.
Artikel 69, derde lid:
3. Stemming geschiedt door handopsteken.
Artikel 8.25 Hoofdelijke stemming
1. Er vindt een hoofdelijke stemming over een zaak plaats,
indien:
a. een lid daar om vraagt; of
b. naar het oordeel van een lid de stemverhouding bij een stemming
bij handopsteken niet duidelijk is.
2. Er kan niet tot een hoofdelijke stemming als bedoeld in het eerste
lid, onder b, worden overgegaan, wanneer de uitslag van de stemming
bij handopsteken al is vastgesteld.
3. Bij de hoofdelijke stemming worden de leden hoofdelijk opgeroepen
te stemmen. Ieder lid brengt hierbij mondeling zijn stem uit met de
woorden «voor» of «tegen». Voor de stemming wordt door het lot
beslist, bij welk lid op de presentielijst de oproeping
begint.
4. Indien bij de hoofdelijke stemming blijkt dat geen meerderheid van
het aantal zitting hebbende leden meer aanwezig is, zal de
Voorzitter:
a. de vergadering voor enige tijd schorsen en haar voortzetten,
indien bij de heropening weer voldoende leden aanwezig blijken te
zijn; of
b. de vergadering sluiten en op een later tijdstip een nieuwe
vergadering bijeenroepen.
Artikel 70. Hoofdelijke stemming
1. In afwijking van artikel 69, derde lid, vindt hoofdelijke stemming
plaats indien een lid daar om vraagt.
2. Hoofdelijke stemming vindt eveneens plaats, wanneer naar het
oordeel van een lid de stemverhouding bij een stemming bij
handopsteken niet duidelijk is; tot zulk een hoofdelijke stemming
kan niet worden overgegaan, wanneer de uitslag van de stemming bij
handopsteken is vastgesteld.
3. Voor de hoofdelijke stemming wordt door het lot beslist, bij welk
nummer van de presentielijst zij een aanvang zal nemen.
4. Bij hoofdelijke stemming brengt ieder lid mondeling zijn stem uit
met het woord «voor» of het woord «tegen».
5. Indien bij hoofdelijke stemming blijkt, dat het voor de opening
van de vergadering vereiste aantal leden niet meer aanwezig is, kan
de Voorzitter hetzij de vergadering voor enige tijd schorsen en
haar indien bij heropening weer voldoende leden aanwezig blijken te
zijn voortzetten, hetzij de vergadering sluiten en tegen een later
tijdstip een nieuwe vergadering bijeenroepen.
Artikel 8.26 Vergissingen bij
stemmingen
1. Indien een lid zich tijdens het stemmen bij handopsteken vergist,
kan hij zijn vergissing slechts herstellen voordat de Voorzitter de
uitslag heeft vastgesteld.
2. Indien een lid zich tijdens een hoofdelijke stemming bij het
uitbrengen van zijn stem vergist, kan hij zijn vergissing slechts
herstellen voordat het volgende lid heeft gestemd.
3. Als een lid zijn vergissing niet tijdig heeft hersteld, kan hij na
afloop van de stemming vragen om aantekening dat hij zich heeft
vergist. Dit brengt geen verandering in de uitslag van de
stemming.
Artikel 71. Vergissingen bij
stemmingen
1. Heeft een lid zich tijdens een hoofdelijke stemming bij het
uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing
herstellen voordat het volgende lid heeft gestemd. Bemerkt hij zijn
vergissing eerst later, dan kan hij na afloop van de stemming wel
aantekening vragen, dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van
de stemming brengt dit echter geen verandering.
2. Heeft een lid zich tijdens het stemmen bij handopsteken vergist,
dan kan hij deze vergissing slechts herstellen tot de Voorzitter de
uitslag heeft vastgesteld. Bemerkt hij zijn vergissing eerst later,
dan kan hij na afloop van de stemming wel aantekening vragen, dat
hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit
echter geen verandering.
Artikel 8.27 Staken van stemmen
1. Bij het staken van de stemmen is een voorstel niet aangenomen,
indien de vergadering voltallig is.
2. Indien de vergadering niet voltallig is, wordt de stemming
uitgesteld tot een volgende vergadering. Als de stemmen opnieuw
staken, is het voorstel niet aangenomen.
Artikel 72. Staken van stemmen
1. Bij staken van stemmen is, indien de vergadering voltallig is, het
voorstel niet aangenomen.
2. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt het nemen van het
besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Staken de stemmen
opnieuw, dan is het voorstel niet aangenomen.
Artikel 8.28 Stemverklaring
1. De Voorzitter kan toestaan dat onmiddellijk voorafgaand aan een
stemming door de leden stemverklaringen worden afgelegd. Na de
stemming kan een lid in ieder geval een stemverklaring
afleggen.
2. Een stemverklaring mag niet langer duren dan één minuut, en dient
te zijn beperkt tot een korte uitleg over de stem.
3. Na een stemverklaring kan de beraadslaging niet worden
heropend.
Artikel 73. Stemverklaring
1. Na de stemming kunnen stemverklaringen worden afgelegd.
2. De Voorzitter kan toelaten, dat stemverklaringen worden afgelegd
na de sluiting der beraadslaging, doch dan onmiddellijk
voorafgaande aan de stemming. In dat geval kan na een afgelegde
stemverklaring de beraadslaging niet worden heropend.
3. Een stemverklaring mag niet langer duren dan één minuut.
Artikel 8.29 Besluit zonder
stemming
1. Een stemming over een zaak kan achterwege blijven, indien geen lid
daarom vraagt. De Voorzitter stelt daarbij voor het besluit zonder
stemming te nemen.
2. In de vergaderzaal aanwezige leden kunnen aantekening vragen dat
zij geacht willen worden te hebben tegengestemd. In dat geval wordt
het besluit geacht genomen te zijn met de stemmen van de overige
leden.
Artikel 69, vierde lid:
4. Een stemming kan achterwege blijven indien geen van de leden
daarom vraagt. In dat geval stelt de Voorzitter voor het besluit
zonder stemming te nemen. Evenwel kunnen in de vergaderzaal
aanwezige leden aantekening vragen, dat zij geacht willen worden te
hebben tegengestemd; in dat geval wordt het besluit geacht met de
stemmen van de overige leden te zijn genomen.
8.3.3 Besluitvorming over
personen
§ 5. Stemming over personen
Artikel 8.30 Stemming met
stembriefjes
1. De stemming over personen voor benoemingen, voordrachten of keuzen
vindt plaats met behulp van stembriefjes, die de leden in een
stembus werpen.
2. De leden vullen voor iedere kandidaat voor de benoeming,
voordracht of keuze, afzonderlijk een stembriefje in. Het
stembriefje moet een duidelijke aanwijzing bevatten van de persoon
waarop het lid wil stemmen. In geval van twijfel, beslist de
Kamer.
Artikel 74, eerste zin: Stemming over personen voor benoemingen,
voordrachten of keuzen geschiedt met stembriefjes, welke in een bus
worden geworpen.
Artikel 75. Invulling van de
stembriefjes
Voor iedere kandidaat afzonderlijk wordt een stembriefje ingevuld,
dat een duidelijke aanwijzing van de persoon moet bevatten. In
geval van twijfel beslist de Kamer.
Artikel 8.31 Stemrondes
1. De stemmingen over de kandidaten vinden plaats in een aantal
stemrondes. De eerste stemming is vrij.
2. Indien niemand bij de eerste stemming de meerderheid van stemmen
verkrijgt, dan vindt een tweede stemming plaats. Deze stemming is
eveneens vrij.
3. Indien ook bij de tweede stemming niemand de meerderheid van
stemmen verkrijgt, dan vindt een derde stemming plaats. Daarbij
wordt gekozen uit de vier personen, die bij de tweede stemming de
meeste stemmen op zich hebben verenigd. Als bij de tweede stemming
slechts op drie of vier personen stemmen zijn uitgebracht, dan
wordt gekozen uit de twee personen, op wie het hoogste aantal
stemmen is uitgebracht.
4. Indien ook bij de derde stemming niemand de meerderheid van
stemmen verkrijgt, dan vindt een vierde stemming plaats. Daarbij
wordt gekozen uit de twee personen, die bij de derde stemming de
meeste stemmen op zich hebben verenigd.
5. Indien bij een tweede of derde stemming niet is uitgemaakt tussen
wie ook bij een volgende stemming moet worden beslist, dan vindt er
een tussenstemming plaats om daarover te beslissen.
Artikel 79. Vrije stemming
De eerste stemming is vrij. Wanneer niemand bij deze eerste
stemming de volstrekte meerderheid behaalt, vindt een tweede,
eveneens vrije stemming plaats.
Artikel 80. Derde stemming
Indien ook bij de tweede stemming niemand de volstrekte
meerderheid verkrijgt, heeft een derde stemming plaats, nu tussen
de vier personen, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op
zich hebben verenigd. Zijn bij de tweede stemming slechts op drie
of vier personen stemmen uitgebracht, dan vindt de derde stemming
plaats tussen de twee personen, op wie het hoogste aantal stemmen
is uitgebracht.
Artikel 81. Vierde stemming
Wanneer ook bij de derde stemming geen volstrekte meerderheid
wordt verkregen, heeft een vierde stemming plaats tussen de twee
personen, die bij de derde stemming de meeste stemmen op zich
hebben verenigd.
Artikel 82. Tussenstemming
Indien bij de tweede of derde stemming niet is uitgemaakt tussen
wie moet worden overgestemd, heeft er nog een tussenstemming plaats
om hierover te beslissen.
Artikel 8.32 Staken van stemmen
1. Indien bij een tussenstemming als bedoeld in artikel 8.31, vijfde
lid, of bij een stemming tussen twee personen de stemmen staken,
dan beslist het lot.
2. Er worden naambriefjes voor de betrokken personen gemaakt om de
beslissing tot stand te brengen. De naambriefjes worden vervolgens
door een stemopnemer als bedoeld in artikel 8.34 behoorlijk
toegevouwen in de stembus geworpen, en er door een andere
stemopnemer een voor een uitgetrokken en voorgelezen. De persoon
die wordt vermeld op het naambriefje dat het eerste uit de stembus
is getrokken, is de gekozene.
Artikel 83. Staken van stemmen
1. Indien bij een tussenstemming of bij een stemming tussen twee
personen de stemmen staken, beslist het lot.
2. Om deze beslissing tot stand te brengen worden de vereiste
naambriefjes, behoorlijk toegevouwen, door een der stemopnemers in
de bus geworpen en door een andere stemopnemer een voor een
uitgetrokken en voorgelezen. De persoon, op het eerstuitgetrokken
naambriefje vermeld, is de gekozene.
Artikel 8.33 Ongeldige stemmen
1. Niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes tellen voor het
bepalen van de meerderheid niet mee.
2. Indien op verzoek van de Kamer ten behoeve van de stemming door
een commissie personen zijn voorgedragen voor de benoeming,
voordracht of keuze, dan tellen stembriefjes die een persoon
aanwijzen die niet door de commissie is voorgedragen evenmin
mee.
Artikel 77. Ongeldige stemmen
Niet of niet behoorlijk ingevulde stembriefjes tellen voor de
bepaling van de meerderheid niet mee. Indien op verzoek van de
Kamer ten behoeve van de stemming door een commissie personen zijn
voorgedragen voor de benoeming, voordracht of keuze, tellen
stembriefjes die een persoon aanwijzen die niet door de commissie
is voorgedragen evenmin mee.
Artikel 8.34 Uitslag stemming
1. De Voorzitter benoemt voor de stemming vier leden tot
stemopnemers, die gezamenlijk steeds de geldigheid van de
stembriefjes controleren, en bepalen hoeveel stemmen op iedere
persoon zijn uitgebracht.
2. Wanneer de stemopnemers bij een stemming klaar zijn met hun taak,
maakt de eerstbenoemde stemopnemer het getal van de in de stembus
aangetroffen stembriefjes bekend, en de Voorzitter het getal van de
leden op de presentielijst. De eerstbenoemde stemopnemer maakt
vervolgens de uitslag bekend.
Artikel 74, tweede en derde zin: Bij zulk een stemming benoemt de
Voorzitter vier leden tot stemopnemers. Nadat de eerstbenoemde
stemopnemer het getal van de in de bus gevonden stembriefjes en de
Voorzitter dat van de aanwezige leden hebben opgegeven, maakt de
eerstbenoemde stemopnemer de uitslag bekend.
Artikel 8.35 Nietige stemming
1. Een stemming is nietig, indien:
a. het getal van de in de bus gevonden stembriefjes groter is dan dat
van de leden op de presentielijst en dit verschil van invloed heeft
kunnen zijn op de uitslag; of
b. het getal van de behoorlijk ingevulde stembriefjes niet meer
bedraagt dan de helft van het aantal zitting hebbende leden.
2. Na een nietige stemming vindt de stemming opnieuw plaats. Indien
de stemming nietig is omdat het getal van de in de stembus gevonden
stembriefjes niet meer bedraagt dan de helft van het aantal zitting
hebbende leden, dan wordt de vergadering tussentijds geschorst of
uitgesteld onder overeenkomstige toepassing van artikel 8.25,
vierde lid.
Artikel 78. Nietige stemming
De stemming is nietig:
a. indien het getal van de in de bus gevonden stembriefjes groter is
dan dat van de leden die de presentielijst hebben getekend en dit
verschil van invloed heeft kunnen zijn op de uitslag;
b. indien het getal van de behoorlijk ingevulde stembriefjes minder
bedraagt dan het voor de opening van de vergadering vereiste aantal
leden.
Artikel 76. Minder stembriefjes dan
quorum
Indien het getal van de in de bus gevonden stembriefjes minder
bedraagt dan het voor de opening van de vergadering vereiste aantal
leden dan is artikel 70, vijfde lid, van overeenkomstige
toepassing
Artikel 8.36 Besluit zonder
stemming
Een stemming over een persoon kan achterwege blijven, indien geen
van de leden daarom vraagt en het gaat over:
a. de benoeming van de Griffier; of
b. de benoeming of voordracht van een of meer personen voor een
positie in een ander overheidsorgaan, dit orgaan een aanbeveling
heeft gedaan voor de benoeming of voordracht, en de betrokken
commissie aan de Voorzitter heeft meegedeeld dat zij geen reden
ziet om van die aanbeveling af te wijken.
De Voorzitter stelt voor het besluit zonder stemming te
nemen.
–
Artikel 8.37 Niet in de Grondwet vermelde
keuzen
Bij benoemingen, voordrachten of keuzen, die niet in de Grondwet
zijn vermeld, kan de Kamer in een bijzonder geval andere regels
doen gelden.
Artikel 84. Niet in de Grondwet vermelde
keuzen
Betreft het benoemingen, voordrachten of keuzen, die niet in de
Grondwet zijn vermeld, dan kan de Kamer in een bijzonder geval
daarvoor andere regels doen gelden.
Artikel 8.38 Aanbieding aan de
Koning
De Voorzitter draagt zorg dat de voordrachten van personen van wie
de benoeming geschiedt bij koninklijk besluit mondeling of
schriftelijk aan de Koning wordt aangeboden.
Artikel 86. Aanbieding aan de
Koning
De Voorzitter draagt zorg, dat de voordrachten van personen van
wie de benoeming geschiedt bij koninklijk besluit mondeling of
schriftelijk aan de Koning worden aangeboden.
HOOFDSTUK 9. WETSVOORSTELLEN
HOOFDSTUK IX. BEHANDELING VOORSTELLEN VAN
(RIJKS)WET, INITIATIEFVOORSTELLEN VAN (RIJKS)WET, ANDERE IN
HANDEN VAN EEN COMMISSIE GESTELDE STUKKEN EN
VERDRAGEN
§ 9.1 Wetsvoorstellen
§ 1. Voorstellen van wet
9.1.1 Voorbereiding door de
commissie
–
Artikel 9.1 Inhandenstelling
1. De Voorzitter stelt elk wetsvoorstel in handen van een vaste
commissie voor een voorbereidend onderzoek.
2. Het besluit tot inhandenstelling wordt zo spoedig mogelijk
meegedeeld in een vergadering van de Kamer. Bij die mededeling kan
de Kamer anders besluiten over de inhandenstelling.
Artikel 90. Inhandenstelling
1. Voorstellen van wet worden door de Voorzitter en de eerste en
tweede ondervoorzitter in handen van een vaste of algemene
commissie gesteld.
2. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk ter kennis van
de leden gebracht. Is het besluit niet met eenparigheid van stemmen
genomen, dan wordt daaraan geen uitvoering gegeven voordat daarvan
mededeling is gedaan in een openbare vergadering van de Kamer. Bij
die mededeling kan de Kamer anders besluiten. Een voorstel hiertoe
kan door ieder lid worden gedaan.
Artikel 9.2 Verslag
1. Een commissie brengt over elk in haar handen gesteld wetsvoorstel
verslag uit aan de Kamer.
2. Ieder lid van de Kamer kan bij de commissie schriftelijke
opmerkingen inbrengen voor het verslag. De commissie is bevoegd weg
te laten wat zij niet ter zake acht.
3. De commissie stelt binnen twee weken na de inhandenstelling, met
uitzondering van recesperioden, een termijn vast voor de inbreng.
Van de gestelde termijn wordt mededeling gedaan aan de leden van de
Kamer.
Artikel 93. Inzenden van opmerkingen
(inbreng)
1. De leden van de Kamer zijn bevoegd binnen een door de commissie te
bepalen termijn schriftelijk hun opmerkingen omtrent een voorstel
van wet aan haar in te zenden. Van de gestelde termijn wordt
mededeling gedaan aan de leden van de Kamer.
2. De commissie stelt de in het eerste lid bedoelde termijn vast
binnen veertien dagen nadat het voorstel van wet in haar handen is
gesteld.
[...]
Artikel 94. Verslag
1. De commissie brengt een verslag uit waaruit blijkt dat zij de
behandeling in een openbare vergadering van de Kamer, al dan niet
onder voorbehoud, voldoende voorbereid acht.
[...]
Artikel 9.3 Stellen van een
termijn
1. Het presidium kan een commissie een termijn stellen voor het
uitbrengen van haar verslag over een wetsvoorstel.
2. Indien het verslag niet binnen de gestelde tijd gereed kan zijn,
vraagt de commissie om verlenging van de termijn. Het presidium
beslist over de verlenging. Deze beslissing wordt zo spoedig
mogelijk schriftelijk ter kennis gebracht van de leden van de Kamer
en meegedeeld in een vergadering van de Kamer.
3. Indien het presidium een beslissing tot verlenging niet unaniem
heeft genomen, wordt dat gemeld bij de mededeling, bedoeld in het
tweede lid. De Kamer kan bij die mededeling anders besluiten. Een
voorstel daartoe kan door ieder lid worden gedaan.
4. Een verlengde termijn kan slechts nader worden verlengd door de
Kamer. Tijdens een reces kan het presidium tot nadere verlenging
van de termijn besluiten.
5. Indien een commissie niet binnen een gestelde termijn verslag
uitbrengt, kan de Kamer de beraadslaging openen zonder dat een
verslag is uitgebracht.
Artikel 95. Termijnen
1. Nadat een voorstel van wet in handen van een commissie is gesteld,
kan het presidium een termijn vaststellen waarbinnen die commissie
haar verslag vaststelt.
2. Indien de commissie binnen de bepaalde tijd niet gereed kan zijn,
vraagt zij verlenging van de termijn. Hierover wordt door het
presidium beslist. Deze beslissing wordt zo spoedig mogelijk
schriftelijk ter kennis van de leden van de Kamer gebracht. Tevens
wordt daarvan mededeling gedaan in een openbare vergadering van de
Kamer. Is de beslissing niet met eenparigheid van stemmen genomen,
dan kan bij die mededeling de Kamer anders besluiten. Een voorstel
hiertoe kan door ieder lid worden gedaan. Is een termijn eenmaal
door het presidium verlengd, dan kan een verdere verlenging alleen
door de Kamer worden toegestaan, tenzij de Kamer tot nadere
bijeenroeping is uiteengegaan, in welk geval het presidium een
verdere verlenging kan toestaan.
3. Mocht de commissie in gebreke zijn gebleven binnen de daarvoor
gestelde termijn verslag uit te brengen, dan kan de Kamer de
beraadslaging openen zonder dat een verslag is uitgebracht.
Artikel 9.4 Vervolgstukken
1. Een commissie vermeldt in haar verslag over een wetsvoorstel of
zij de behandeling door de Kamer, al dan niet onder voorbehoud,
voldoende voorbereid acht.
2. Indien het verslag opmerkingen of vragen bevat, wordt de regering
in de gelegenheid gesteld te reageren in een nota naar aanleiding
van het verslag.
3. Na ontvangst van een nota naar aanleiding van het verslag kan de
commissie besluiten nader verslag uit te brengen. De artikelen 9.2
tot en met 9.4 zijn van toepassing op een nader verslag.
Artikel 94. Verslag
1. De commissie brengt een verslag uit waaruit blijkt dat zij de
behandeling in een openbare vergadering van de Kamer, al dan niet
onder voorbehoud, voldoende voorbereid acht.
[...]
3. Na ontvangst van de nota naar aanleiding van het verslag kan de
commissie besluiten een nader verslag uit te brengen.
9.1.2 Amendementen
–
Artikel 9.5 Indienen van
amendementen
1. Ieder lid kan, alleen of met andere leden, amendementen indienen
vanaf het tijdstip dat een wetsvoorstel in handen van een commissie
is gesteld.
2. De amendementen moeten zijn voorzien van een beknopte toelichting,
en door de indieners zijn ondertekend.
3. De amendementen worden bij de indiening meteen openbaar gemaakt.
Indien een amendement op de dag van de beraadslaging of stemming
over het wetsvoorstel wordt ingediend, wordt het tevens in de
vergaderzaal rondgedeeld.
Artikel 96. Indienen amendementen
1. Vanaf het tijdstip dat een voorstel van wet in handen van een
commissie is gesteld staat het ieder lid vrij amendementen,
voorzien van een beknopte toelichting, in te dienen.
2. Een amendement wordt met de meeste spoed vermenigvuldigd en
rondgedeeld.
Artikel 9.6 Toelaatbaarheid van
amendementen
1. Een amendement wordt geacht toelaatbaar te zijn, zolang de Kamer
het niet ontoelaatbaar heeft verklaard.
2. De Voorzitter of een lid kan de Kamer voorstellen een amendement
ontoelaatbaar te verklaren, indien:
a. de strekking van het amendement tegengesteld is aan het
wetsvoorstel; of
b. er tussen de inhoud van het amendement en die van het wetsvoorstel
geen rechtstreeks verband bestaat.
Artikel 97. Toelaatbaarheid
amendementen
1. Een amendement is ontoelaatbaar, indien het een strekking heeft,
tegengesteld aan die van het voorstel van wet, of indien er tussen
de materie van het amendement en die van het voorstel geen
rechtstreeks verband bestaat.
2. Een amendement wordt geacht toelaatbaar te zijn zolang de Kamer
het niet ontoelaatbaar heeft verklaard. Een daartoe strekkend
voorstel kan, zo nodig met onderbreking van de orde, worden gedaan
hetzij door de Voorzitter, hetzij door een van de leden.
Artikel 9.7 Wijzigen en intrekken van
amendementen
1. De eerste ondertekenaar van een amendement kan zijn amendement
wijzigen.
2. De eerste ondertekenaar kan het amendement intrekken tijdens een
wetgevingsoverleg en de beraadslaging van de Kamer. Indien de
beraadslaging is gesloten, is voor de intrekking toestemming nodig
van de Kamer.
3. Indien de eerste ondertekenaar geen lid meer is, kan een door zijn
fractie of groep aangewezen lid het amendement wijzigen of
intrekken. Indien de fractie of groep geen deel meer uitmaakt van
de Kamer, kan de eerstvolgende ondertekenaar het amendement
wijzigen of intrekken.
Artikel 98. Wijzigen en intrekken van
amendementen
De eerste ondertekenaar is bevoegd in het amendement veranderingen
aan te brengen. De eerste ondertekenaar is ook bevoegd het
amendement in te trekken, doch indien de beraadslaging gesloten is
alleen met toestemming van de Kamer.
Artikel 9.8 Overnemen van
amendementen
1. De Voorzitter deelt tijdens de beraadslaging over een wetsvoorstel
mee dat een amendement is overgenomen, indien:
a. de Minister te kennen geeft zich met de inhoud van een ingediend
amendement te kunnen verenigen; en
b. de Voorzitter zich ervan heeft overtuigd dat geen van de in de
vergaderzaal aanwezige leden zich tegen het overnemen van het
amendement verzet.
2. Een overgenomen amendement is vanaf de mededeling onderdeel van
het wetsvoorstel en maakt geen afzonderlijk onderwerp van de
beraadslaging meer uit.
Artikel 100. Overnemen van
amendementen
1. De Voorzitter deelt tijdens de beraadslaging over een voorstel van
wet mee dat een amendement is overgenomen indien:
a. de Minister te kennen geeft zich met de inhoud van een ingediend
amendement te kunnen verenigen; en
b. de Voorzitter zich ervan heeft overtuigd dat geen van de in de
vergaderzaal aanwezige leden zich tegen het overnemen van het
amendement verzet.
2. Een overgenomen amendement is vanaf het tijdstip van de in het
eerste lid bedoelde mededeling onderdeel van het voorstel van wet;
het maakt geen afzonderlijk onderwerp van de beraadslaging meer
uit.
Artikel 9.9 Subamendementen
1. Ieder lid kan, alleen of met andere leden, subamendementen
indienen tot wijziging van door andere leden ingediende
amendementen.
2. De regels die voor amendementen gelden, zijn van overeenkomstige
toepassing op subamendementen.
Artikel 99. Subamendementen
De regels die voor amendementen gelden zijn ook van toepassing op
voorstellen tot wijziging van door een ander lid ingediende
amendementen.
9.1.3 De beraadslaging
–
Artikel 9.10 Beraadslaging
1. De beraadslaging over een wetsvoorstel vindt plaats in twee
termijnen. De Kamer kan tot een andere wijze van behandelen
besluiten.
2. Indien over een wetsvoorstel een wetgevingsoverleg is gehouden,
vindt geen beraadslaging over het wetsvoorstel plaats, tenzij de
Kamer anders besluit.
Artikel 101. Algemene beraadslaging in twee
termijnen; artikelsgewijze behandeling
1. De algemene beraadslaging over een voorstel van wet vindt
plaats in twee termijnen.
[...]
3. De Kamer kan tot een andere wijze van behandeling
besluiten.
9.1.4 De stemmingen
–
Artikel 9.11 Stemmingen over wetsvoorstel en
amendementen
1. De Kamer volgt bij het stemmen de artikelvolgorde van het
wetsvoorstel, met dien verstande dat:
a. subamendementen in stemming komen voor het amendement dat zij
wijzigen;
b. amendementen in stemming komen voor de artikelen die zij
wijzigen;
c. de afzonderlijke artikelen in hun volgorde in stemming komen;
d. de beweegreden onmiddellijk voorafgaand aan de eindstemming in
stemming komt; en
e. de eindstemming over het wetsvoorstel in zijn geheel altijd aan
het slot plaatsvindt.
2. De amendementen komen in hun geheel in stemming bij het eerste
artikel dat zij wijzigen, tenzij de Kamer anders besluit.
3. De amendementen op eenzelfde gedeelte van het wetsvoorstel komen
steeds in stemming in volgorde van meest naar minst verstrekkend
ten opzichte van het wetsvoorstel. Bij geschil over de
verstrekkendheid van een amendement beslist de Kamer.
4. Er wordt slechts afzonderlijk gestemd over artikelen of de
beweegreden, of over onderdelen daarvan of over onderdelen van
amendementen, indien de Kamer daartoe op verzoek van een lid
besluit.
5. De Kamer kan besluiten dat:
a. amendementen als vervallen moeten worden beschouwd door het
aanbrengen van andere wijzigingen in het wetsvoorstel;
b. in het wetsvoorstel technische wijzigingen worden aangebracht die
nodig zijn geworden door het aannemen van twee of meer
amendementen.
Artikel 103. Volgorde van stemmen; vervallen
van amendementen
1. Bij het stemmen over een artikel onderscheidenlijk de beweegreden
en over de daarop voorgestelde amendementen wordt de volgende
volgorde in acht genomen: eerst wordt gestemd over de
subamendementen, daarna over de amendementen en ten slotte over het
artikel of de beweegreden.
2. Van amendementen op eenzelfde gedeelte van het wetsvoorstel komt
het amendement met de verste strekking het eerst in stemming. Bij
geschil hierover beslist de Kamer.
3. De Kamer kan besluiten dat over onderdelen van een amendement, van
een artikel, of van de beweegreden afzonderlijk zal worden
gestemd.
4. De Kamer kan beslissen dat amendementen door het aanbrengen van
andere wijzigingen als vervallen moeten worden beschouwd.
Artikel 104. Eindstemming over het voorstel van
wet
Nadat over alle artikelen en over de beweegreden is gestemd, vindt
de eindstemming over het voorstel in zijn geheel plaats.
Artikel 9.12 Tweede lezing
1. Indien een wetsvoorstel in de loop van de beraadslaging of als
gevolg van de stemmingen is gewijzigd, dan kan de Kamer besluiten
de eindstemming voor een tweede lezing uit te stellen tot een
volgende vergadering.
2. Tot de eindstemming kunnen door de regering en door de betrokken
commissie wijzigingen worden voorgesteld die nodig zijn geworden
door voor of bij de stemmingen aangebrachte wijzigingen, of die
kennelijke vergissingen herstellen.
3. Indien wijzigingen worden voorgesteld, vindt de stemming daarover
en de eindstemming over het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk
plaats, tenzij de voorgestelde wijzigingen de Kamer aanleiding
geven tot heropening van de beraadslaging.
Artikel 105. Tweede lezing
1. Indien het voorstel van wet in de loop van de beraadslaging of ten
gevolge van de stemmingen wijziging heeft ondergaan, kan de Kamer
besluiten de eindstemming tot een volgende vergadering uit te
stellen.
2. In die tussentijd kunnen wijzigingen worden voorgesteld die
noodzakelijk zijn geworden door nog voor de stemming aangebrachte
en door ten gevolge van de stemming aangebrachte wijzigingen; ook
kunnen deze voorstellen strekken tot het herstellen van kennelijke
vergissingen. De voorstellen bedoeld in de eerste volzin kunnen
worden gedaan door de regering en door de desbetreffende
commissie.
3. Over de aldus voorgestelde wijzigingen wordt onmiddellijk gestemd,
tenzij zij de Kamer aanleiding geven tot heropening van de
beraadslaging.
9.1.5 Afronding behandeling
–
Artikel 9.13 Vernummering
wetsvoorstel
1. De Voorzitter brengt in een door de Kamer aangenomen wetsvoorstel
verandering aan in de nummering of lettering van hoofdstukken,
paragrafen, artikelen, artikelleden of artikelonderdelen, en in de
op die tekstdelen gerichte verwijzingen, voor zover hij dit nodig
acht door wijzigingen die in het wetsvoorstel zijn
aangebracht.
2. De Kamer kan besluiten de in het eerste lid bedoelde veranderingen
geheel of gedeeltelijk achterwege te laten.
Artikel 106. Verandering van volgnummers,
aanhalingen, e.d.
1. Verandering van het volgnummer van artikelen, van artikelleden of
van gedeelten daarvan, nodig geworden door wijzigingen die in een
voorstel van wet zijn gebracht, en veranderingen in de verwijzing
naar artikelen, naar artikelleden of naar gedeelten daarvan, die
het gevolg daarvan zijn, worden door de Voorzitter
aangebracht.
2. De Kamer kan besluiten de in het eerste lid bedoelde veranderingen
geheel of gedeeltelijk achterwege te laten.
Artikel 9.14 Verzending aangenomen
wetsvoorstel
De Voorzitter zendt een door de Kamer aangenomen wetsvoorstel aan
de Voorzitter van de Eerste Kamer met het volgende formulier: «De
Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt bijgaand door haar
aangenomen wetsvoorstel aan de Eerste Kamer».
Artikel 107. Verzending van voorstel van wet
naar Eerste Kamer
De Voorzitter zendt een aangenomen voorstel van wet door naar de
Voorzitter van de Eerste Kamer met het volgende formulier: «De
Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt bijgaand door haar
aangenomen wetsvoorstel aan de Eerste Kamer».
Artikel 9.15 Terugzending verworpen
wetsvoorstel
De Voorzitter zendt een door de Kamer verworpen wetsvoorstel, door
of vanwege de Koning ingediend, terug naar de Koning met het
volgende formulier: «De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft het
hierbij wederom gaande wetsvoorstel verworpen».
Artikel 108. Terugzending van verworpen
voorstel van wet
De Voorzitter zendt een verworpen voorstel van wet, door of
vanwege de Koning ingediend, terug naar de Koning met het volgende
formulier: «De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft het hierbij
wederom gaande wetsvoorstel verworpen».
§ 9.2 Bijzonderheden
rijkswetsvoorstellen
§ 2. Voorstellen van Rijkswet
Artikel 9.16 Bijzondere regels
Bij de behandeling van rijkswetsvoorstellen gelden de volgende
bijzondere regels.
Artikel 109. Algemene regel
De behandeling van voorstellen van Rijkswet geschiedt op dezelfde
wijze als die van andere voorstellen van wet, doch met inachtneming
van de volgende bijzondere regels.
Artikel 9.17 Schriftelijke
voorbereiding
Het voorbereidend onderzoek van een rijkswetsvoorstel geschiedt
langs schriftelijke weg.
Artikel 110. Schriftelijke
voorbereiding
De voorbereiding van de openbare beraadslaging in de Kamer over
een voorstel van Rijkswet geschiedt langs schriftelijke weg.
Artikel 9.18 Stellen van een
termijn
De Voorzitter of een lid kan de Kamer voorstellen een termijn vast
te stellen waarbinnen de Staten van Aruba, Curaçao of Sint Maarten
bevoegd zijn schriftelijk verslag uit te brengen over een
rijkswetsvoorstel.
Artikel 111. Stellen van een
termijn
Voorstellen tot het bepalen van een termijn waarbinnen het
vertegenwoordigende lichaam van Aruba, Curaçao of Sint Maarten
bevoegd is over een voorstel van Rijkswet schriftelijk verslag uit
te brengen, en voorstellen om aan de regering te verzoeken zulk een
termijn te stellen, moeten in een vergadering van de Kamer worden
gedaan hetzij door de Voorzitter, hetzij door een van de
leden.
Artikel 9.19 Verslag van de
Staten
Een schriftelijk verslag van de Staten van Aruba, Curaçao of Sint
Maarten over een rijkswetsvoorstel wordt na ontvangst zo spoedig
mogelijk openbaar gemaakt, en toegezonden aan de leden en de
regering.
Artikel 112. Verslag van het
vertegenwoordigende lichaam
Het schriftelijke verslag van het vertegenwoordigende lichaam
wordt gedrukt, aan de leden rondgedeeld en aan de regering
toegezonden.
Artikel 9.20 Aanneming met minder dan drie
vijfden van de stemmen
1. De Voorzitter geeft de Minister-President kennis van het aannemen
van een rijkswetsvoorstel, indien voor de eindstemming:
a. een gevolmachtigde Minister of een daartoe aangewezen bijzondere
gedelegeerde een verklaring als bedoeld in artikel 18, eerste lid,
van het Statuut voor het Koninkrijk heeft afgelegd tegen het
rijkswetsvoorstel; en
b. de Kamer het rijkswetsvoorstel daarna heeft aangenomen met een
meerderheid van minder dan drie vijfden van het aantal uitgebrachte
stemmen.
2. De Voorzitter zendt het rijkswetsvoorstel slechts aan de Eerste
Kamer, indien de Minister-President hem meedeelt dat het voorstel
wordt gehandhaafd.
Artikel 113. Aanneming met minder dan drie
vijfden van de stemmen
Indien de Kamer, nadat de Gevolmachtigde Minister
onderscheidenlijk de bijzondere gedelegeerde zich tegen het
voorstel heeft verklaard, dit aanneemt met een geringere
meerderheid dan drie vijfden van het aantal der uitgebrachte
stemmen, zendt de Voorzitter het aangenomen voorstel niet aan de
Eerste Kamer, doch geeft hij van deze aanneming kennis aan de
Minister-President. Deelt deze mede, dat het voorstel wordt
gehandhaafd, dan zendt de Voorzitter het alsnog aan de Eerste
Kamer.
§ 9.3 Bijzonderheden
initiatiefwetsvoorstellen
§ 3. Initiatiefvoorstellen van
(Rijks)wet
Artikel 9.21 Aanhangig maken
initiatiefwetsvoorstel
1. Ieder lid kan, alleen of met andere leden, als initiatiefnemer een
initiatiefwetsvoorstel bij de Kamer aanhangig maken door dit
schriftelijk en ondertekend aan de Voorzitter te zenden.
2. Indien het initiatiefwetsvoorstel een rijkswetsvoorstel betreft,
zendt de Voorzitter dit meteen na ontvangst aan de Staten van
Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op
een voorstel van een gevolmachtigde Minister als bedoeld in artikel
15, derde lid, van het Statuut voor het Koninkrijk.
Artikel 114. Inzenden van initiatiefvoorstellen
van (Rijks)wet
1. Een of meer leden kunnen als initiatiefnemers een voorstel van wet
of van Rijkswet bij de Kamer aanhangig maken door dit schriftelijk
en ondertekend aan de Voorzitter te zenden.
2. Een door leden aanhangig gemaakt voorstel van Rijkswet wordt door
de Voorzitter dadelijk na ontvangst aan de vertegenwoordigende
lichamen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten gezonden.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de
inzending en doorzending van de voorstellen van de Gevolmachtigde
Minister van Aruba, Curaçao of Sint Maarten, bedoeld in artikel 15,
derde lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der
Nederlanden.
Artikel 9.22 Horen Afdeling advisering van de
Raad van State
1. De Kamer hoort de Afdeling advisering van de Raad van State
voordat zij een initiatiefwetsvoorstel in behandeling neemt.
2. De Kamer kan de Afdeling advisering nogmaals horen nadat het
initiatiefwetsvoorstel in behandeling is genomen. Een lid kan
daartoe, zo nodig met doorbreking van de orde, een voorstel doen
tot aan de eindstemming over het wetsvoorstel.
3. De initiatiefnemers zijn verantwoordelijk voor een schriftelijke
reactie op de door de Afdeling advisering uitgebrachte
adviezen.
Artikel 115. Horen Afdeling advisering van de
Raad van State
1. De Kamer hoort de Afdeling advisering van de Raad van State
voordat zij een door leden aanhangig gemaakt voorstel van wet of
van Rijkswet in behandeling neemt.
2. De Kamer kan de Afdeling advisering van de Raad van State voorts
horen omtrent de in het eerste lid bedoelde voorstellen, nadat deze
in behandeling zijn genomen. Een daartoe strekkend voorstel kan, zo
nodig met doorbreking van de orde, door een lid worden gedaan tot
aan het tijdstip van de eindstemming over het voorstel van wet in
zijn geheel.
Artikel 9.23 Behandeling
initiatiefwetsvoorstellen
1. Een initiatiefwetsvoorstel wordt pas in handen van een commissie
gesteld nadat het advies van de Afdeling advisering, bedoeld in
artikel 9.22, eerste lid, met de schriftelijke reactie van de
initiatiefnemers is openbaar gemaakt.
2. Het initiatiefwetsvoorstel wordt op dezelfde wijze behandeld als
door of vanwege de Koning ingediende wetsvoorstellen, met dien
verstande dat:
a. overal waar sprake is van het optreden van een Minister, de
initiatiefnemers in zijn plaats optreden; en
b. de initiatiefnemers niet aan het onderzoek van het voorstel
deelnemen.
3. De initiatiefnemers kunnen zich in de vergadering van de
commissies en van de Kamer doen bijstaan door ten hoogste vier door
hen daartoe aangewezen personen.
4. Indien ministers bij de behandeling het woord verlangen, krijgen
zij dit na de initiatiefnemers, tenzij de Kamer anders
besluit.
Artikel 116. Wijze van behandeling
initiatiefvoorstellen van (Rijks)wet
1. Door leden aanhangig gemaakte voorstellen van wet of van Rijkswet
worden op dezelfde wijze behandeld als door of vanwege de Koning
ingediende voorstellen van wet of van Rijkswet, met dien verstande
dat overal waar sprake is van het optreden van een Minister, de
initiatiefnemers in diens plaats optreden, en zij niet aan het
onderzoek van het voorstel kunnen deelnemen.
2. De initiatiefnemers kunnen zich in de vergadering van de
commissies en van de Kamer doen bijstaan door ten hoogste vier door
hen daartoe aangewezen personen.
3. Als ministers bij de behandeling in de Kamer het woord verlangen,
krijgen zij dit na de initiatiefnemers, tenzij de Kamer anders
besluit.
Artikel 9.24 Wijziging samenstelling
initiatiefnemers
1. De eerste ondertekenaar van een initiatiefwetsvoorstel deelt elke
wijziging in de samenstelling van de initiatiefnemers die zich
tijdens de behandeling door de Kamer voordoet, schriftelijk mee aan
de Voorzitter.
2. Indien de eerste ondertekenaar geen lid meer is, kan een door zijn
fractie of groep aangewezen lid dat initiatiefnemer wordt of de
eerstvolgende ondertekenaar die nog lid is, de schriftelijke
mededeling doen.
–
Artikel 9.25 Initiatiefwetsvoorstellen zonder
initiatiefnemers
1. De Voorzitter deelt jaarlijks na de verzending van het ontwerp
voor de raming in een vergadering aan de Kamer mee bij welke
aanhangige initiatiefwetsvoorstellen geen van de initiatiefnemers
meer lid is.
2. Indien er in de eerste vergadering zes weken na de mededeling geen
nieuwe initiatiefnemers zijn voor een initiatiefwetsvoorstel, stelt
de Voorzitter aan de Kamer voor dit wetsvoorstel als vervallen te
beschouwen.
–
Artikel 9.26 Verdediging in de Eerste
Kamer
1. Indien een initiatiefwetsvoorstel wordt aangenomen door de Kamer,
dan wordt de initiatiefnemers opgedragen het wetsvoorstel in de
Eerste Kamer te verdedigen. De Kamer kan anders besluiten.
2. De Kamer kan gedurende de behandeling in de Eerste Kamer besluiten
de verdediging van het wetsvoorstel aan andere leden op te
dragen.
Artikel 118. Verdediging in de Eerste
Kamer
Tenzij de Kamer anders besluit, wordt de verdediging, bedoeld in
artikel 85 van de Grondwet, opgedragen aan de
initiatiefnemers.
Artikel 9.27 Verzending aangenomen
initiatiefwetsvoorstel
De Voorzitter zendt een door de Kamer aangenomen
initiatiefwetsvoorstel aan de Voorzitter van de Eerste Kamer met
het volgende formulier: «De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt
bijgaand door haar aangenomen wetsvoorstel aan de Eerste Kamer. Zij
heeft..... opgedragen het voorstel in die Kamer te
verdedigen».
Artikel 117. Verzending van initiatiefvoorstel
van (Rijks)wet naar Eerste Kamer
De Voorzitter zendt een aangenomen voorstel van wet of van
Rijkswet, door een of meer leden aanhangig gemaakt, door naar de
Voorzitter van de Eerste Kamer met het volgende formulier: «De
Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt bijgaand door haar
aangenomen wetsvoorstel aan de Eerste Kamer. Zij heeft......
opgedragen het voorstel in die Kamer te verdedigen».
§ 9.4 Bijzonderheden
begrotingswetsvoorstellen
–
Artikel 9.28 Stemmingen
begrotingswetsvoorstel
De stemmingen over begrotingswetsvoorstellen en bij die
wetsvoorstellen ingediende amendementen vinden steeds in samenhang
plaats, bij voorkeur in één week.
Artikel 43, tweede lid:
2. De stemmingen over alle begrotingswetsvoorstellen en de bij die
wetsvoorstellen ingediende amendementen vinden in samenhang plaats,
bij voorkeur in één week.
§ 9.5 Bijzonderheden herziening Grondwet of
Statuut voor het Koninkrijk
–
Artikel 9.29 Spoedige overweging in tweede
lezing
1. De Kamer besluit met bekwame spoed over een wetsvoorstel tot
verandering in de Grondwet dat aanhangig is gemaakt voor de
overweging in tweede lezing, bedoeld in artikel 137, vierde lid,
van de Grondwet.
2. Indien de Kamer niet over het wetsvoorstel heeft besloten in de
eerste zitting nadat zij is ontbonden als bedoeld in artikel 137,
derde lid, van de Grondwet, stelt de Voorzitter bij aanvang van de
daaropvolgende zitting aan de Kamer voor het wetsvoorstel als
vervallen te beschouwen.
–
Artikel 9.30 Aanhangig maken
initiatiefwetsvoorstel tweede lezing
1. De fracties en groepen van de leden die in de Eerste Kamer een
initiatiefwetsvoorstel hebben verdedigd dat is bekendgemaakt als
wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in
overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, dragen zorg dat
bij aanvang van de eerstvolgende zitting na die bekendmaking een
wetsvoorstel tot verandering in de Grondwet aanhangig wordt
gemaakt.
2. Indien het betrokken wetsvoorstel niet binnen zes weken na de
aanvang van de zitting aanhangig is gemaakt, roept de Voorzitter de
leden van de Kamer in een vergadering op het voorstel aanhangig te
maken. Indien niet binnen twee weken aan de oproep gehoor wordt
gegeven, verzoekt de Voorzitter de regering het betrokken
wetsvoorstel in te dienen.
–
Artikel 9.31 Wijziging Statuut voor het
Koninkrijk
De artikelen 9.29 en 9.30 zijn van overeenkomstige toepassing op
rijkswetsvoorstellen tot wijziging van het Statuut voor het
Koninkrijk die afwijken van de Grondwet.
–
HOOFDSTUK 10. VERDRAGEN, (ONTWERP)BESLUITEN EN
(INITIATIEF)NOTA’S
HOOFDSTUK IX. BEHANDELING VOORSTELLEN VAN
(RIJKS)WET, INITIATIEFVOORSTELLEN VAN (RIJKS)WET, ANDERE IN
HANDEN VAN EEN COMMISSIE GESTELDE STUKKEN EN
VERDRAGEN
§ 10.1 Verdragen
§ 5. Verdragen
Artikel 10.1 Brief stilzwijgende goedkeuring
Verdrag
1. Zodra een verdrag ter stilzwijgende goedkeuring wordt overgelegd
aan de Kamer, wordt op de begeleidende brief aangetekend:
a. de dag van ontvangst; en
b. de dag waarop de wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke
goedkeuring van de Staten-Generaal zal worden onderworpen uiterlijk
te kennen kan worden gegeven.
De begeleidende brief met de aantekening wordt verspreid onder de
leden.
2. Als eerste dag van de termijn voor het te kennen geven van de
wens, geldt de dag na die van ontvangst van het verdrag.
Artikel 124. Verdrag ter stilzwijgende
goedkeuring
1. Zodra een verdrag ter stilzwijgende goedkeuring aan de Kamer
wordt overgelegd, tekent de Griffier op de begeleidende brief de
dag van ontvangst aan en de dag, waarop de wens, dat het verdrag
aan de uitdrukkelijke goedkeuring der Staten-Generaal zal worden
onderworpen, uiterlijk te kennen kan worden gegeven. Hij draagt
zorg, dat de begeleidende brief met de genoemde aantekening
onverwijld aan de leden wordt rondgedeeld en, indien het een
verdrag betreft, dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, aan de
desbetreffende Gevolmachtigde Ministers wordt toegezonden. Als
eerste dag van de van toepassing zijnde termijn in de Rijkswet
goedkeuring en bekendmaking verdragen geldt de dag na die van
ontvangst van het overgelegde verdrag.
[...]
Artikel 10.2 Uitspreken wens door de
Kamer
1. De Voorzitter of een lid kan in een vergadering aan de Kamer
voorstellen de wens tot uitdrukkelijke goedkeuring van een verdrag
te kennen te geven.
2. Indien de Kamer instemt met het voorstel, deelt de Voorzitter dit
meteen mee aan de Minister van Buitenlandse Zaken, en vervolgens
aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.
3. Indien de Kamer niet met het voorstel instemt, maar ten minste
dertig leden zich voor het voorstel verklaren, dan vindt artikel
10.4 toepassing.
Artikel 125. Uitspreken van de wens door de
Kamer zelf
1. Indien de Kamer besluit de bedoelde wens te kennen te geven, doet
de Voorzitter hiervan onverwijld mededeling aan de Minister van
Buitenlandse Zaken en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.
Betreft het een verdrag, dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt,
dan doet de Voorzitter deze mededeling tevens aan de desbetreffende
Gevolmachtigde Ministers.
2. Een voorstel tot het te kennen geven van deze wens moet in een
vergadering van de Kamer worden gedaan hetzij door de Voorzitter,
hetzij door een van de leden.
3. Verkrijgt zulk een voorstel geen meerderheid, doch verklaren ten
minste dertig leden zich daarvoor, dan vindt artikel 127
toepassing.
Artikel 10.3 Uitspreken wens namens de
Kamer
1. De Voorzitter kan namens de Kamer de wens tot uitdrukkelijke
goedkeuring van een verdrag te kennen geven. Hij raadpleegt zo
mogelijk vooraf de betrokken commissies.
2. De Voorzitter geeft de wens te kennen aan de Minister van
Buitenlandse Zaken, en deelt dit vervolgens meteen mee aan de Kamer
en de Voorzitter van de Eerste Kamer.
Artikel 126. Uitspreken van de wens namens de
Kamer door de Voorzitter
De wens, dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de
Staten-Generaal zal worden onderworpen, kan namens de Kamer door de
Voorzitter te kennen worden gegeven. Alvorens hiertoe te besluiten,
raadpleegt hij zo mogelijk de daarvoor in aanmerking komende
commissie of commissies. Hij geeft de wens te kennen aan de
Minister van Buitenlandse Zaken en deelt onverwijld aan de Kamer en
aan de Voorzitter van de Eerste Kamer mede, op welk tijdstip hij
dit heeft gedaan. Betreft het een verdrag, dat Aruba, Curaçao of
Sint Maarten raakt, dan doet de Voorzitter deze mededeling tevens
aan de desbetreffende Gevolmachtigde Ministers.
Artikel 10.4 Uitspreken wens door dertig
leden
1. Indien dertig of meer leden de wens tot uitdrukkelijke goedkeuring
van een verdrag te kennen willen geven, dan delen zij dit
schriftelijk mee aan de Voorzitter.
2. De Voorzitter deelt het te kennen geven van de wens meteen mee aan
de Minister van Buitenlandse Zaken, en vervolgens aan de Kamer en
de Voorzitter van de Eerste Kamer.
Artikel 127. Uitspreken van de wens door dertig
leden
Indien dertig of meer leden de bedoelde wens te kennen willen
geven, doen zij dit door schriftelijke mededeling aan de
Voorzitter, die hiervan onverwijld kennis geeft aan de Minister van
Buitenlandse Zaken. De Voorzitter deelt onverwijld aan de Kamer en
aan de Voorzitter van de Eerste Kamer en, indien het een verdrag
betreft, dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, tevens aan de
desbetreffende Gevolmachtigde Ministers mede, door welke leden de
wens te kennen is gegeven en op welk tijdstip hij hiervan aan de
Minister van Buitenlandse Zaken kennis heeft gegeven.
Artikel 10.5 (Uitspreken wens door)
gevolmachtigde ministers
1. Indien het verdrag dat is overgelegd Aruba, Curaçao of Sint
Maarten raakt, dan worden de desbetreffende gevolmachtigde
ministers:
a. in de gelegenheid gesteld de mondelinge behandeling van een
voorstel als bedoeld in artikel 10.2, eerste lid, bij te wonen en
daarbij zodanige voorlichting aan de Kamer te verstrekken als zij
gewenst oordelen; en
b. tevens steeds in kennis gesteld van het te kennen geven van de
wens van uitdrukkelijke goedkeuring door of namens de Kamer of door
ten minste dertig leden.
2. Indien een gevolmachtigde Minister door tussenkomst van de
Voorzitter de wens tot uitdrukkelijke goedkeuring van een verdrag
te kennen geeft, dan deelt de Voorzitter dit meteen mee aan de
Minister van Buitenlandse Zaken, en vervolgens aan de Kamer en de
Voorzitter van de Eerste Kamer.
Artikel 125, eerste lid, tweede zin: Betreft het een verdrag, dat
Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, dan doet de Voorzitter deze
mededeling tevens aan de desbetreffende Gevolmachtigde
Ministers.
Artikel 126, vierde zin: Betreft het een verdrag, dat Aruba,
Curaçao of Sint Maarten raakt, dan doet de Voorzitter deze
mededeling tevens aan de desbetreffende Gevolmachtigde
Ministers.
Artikel 127, derde zin: De Voorzitter deelt onverwijld aan de
Kamer en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer en, indien het een
verdrag betreft, dat Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, tevens
aan de desbetreffende Gevolmachtigde Ministers mede, door welke
leden de wens te kennen is gegeven en op welk tijdstip hij hiervan
aan de Minister van Buitenlandse Zaken kennis heeft gegeven.
Artikel 128. Uitspreken van de wens door de
Gevolmachtigde Minister
1. Indien de Gevolmachtigde Minister de bedoelde wens door
tussenkomst van de Voorzitter te kennen geeft, geeft deze hiervan
onverwijld kennis aan de Kamer, de Voorzitter van de Eerste Kamer
en de Minister van Buitenlandse Zaken. Bij de kennisgeving aan de
Kamer en de Voorzitter van de Eerste Kamer doet hij voorts
mededeling van het tijdstip van de kennisgeving aan de Minister van
Buitenlandse Zaken. Indien de Gevolmachtigde Minister de bedoelde
wens te kennen geeft, doet de Voorzitter, zodra hij dit verneemt,
hiervan onverwijld mededeling aan de Kamer.
2. Betreft een voorstel, als bedoeld in artikel 125, een verdrag, dat
Aruba, Curaçao of Sint Maarten raakt, dan worden de desbetreffende
Gevolmachtigde Ministers in de gelegenheid gesteld de mondelinge
behandeling van dat voorstel bij te wonen en daarbij zodanige
voorlichting aan de Kamer te verstrekken als zij gewenst
oordelen.
Artikel 10.6 Sluiting uitvoeringsverdrag,
verlenging of opzegging verdrag
De artikelen 10.1 tot en met 10.5 zijn van overeenkomstige
toepassing, indien de regering aan de Kamer mededeling doet van het
voornemen tot:
a. sluiting van een verdrag uitsluitend betreffende de uitvoering van
een goedgekeurd verdrag;
b. verlenging van een aflopend verdrag; of
c. opzegging van een verdrag.
Artikel 129. Toetreding tot en opzegging van
een verdrag
Indien aan de Staten-Generaal mededeling wordt gedaan van het
voornemen tot toetreding tot of opzegging van een verdrag, vindt
het bepaalde in de artikelen 124 tot en met 128 overeenkomstig
toepassing.
§ 10.2 (Ontwerp)besluiten
§ 6. Kennisgeving van de wens tot regeling
bij wet
Artikel 10.7 Brief over
(ontwerp)besluit
1. Indien op grond van de wet aan de Kamer een (ontwerp)besluit wordt
overgelegd en de wens te kennen kan worden gegeven dat het
onderwerp of de inwerkingtreding van het (ontwerp)besluit bij wet
wordt geregeld, dan wordt op de begeleidende brief
aangetekend:
a. de dag van ontvangst; en
b. de dag waarop de wens uiterlijk te kennen kan worden gegeven.
De begeleidende brief met de aantekening wordt verspreid onder de
leden.
2. Als eerste dag van de wettelijke termijn voor het te kennen geven
van de wens, geldt de dag na die van ontvangst van het
ontwerpbesluit.
3. Dit artikel vindt overeenkomstige toepassing in andere gevallen
waarin naar aanleiding van een door de Kamer ontvangen brief een in
de wet omschreven wens te kennen kan worden gegeven.
Artikel 130. Kennisgeving van de wens tot
regeling bij wet
1. In gevallen waarin de wens te kennen wordt gegeven dat het
onderwerp dan wel de inwerkingtreding van een overgelegd
(ontwerp)besluit bij wet wordt geregeld, tekent de Griffier op de
begeleidende brief de dag van ontvangst aan en de dag, waarop de
wens uiterlijk te kennen kan worden gegeven. Hij draagt zorg, dat
de begeleidende brief met de genoemde aantekening onverwijld wordt
gepubliceerd. Als eerste dag van de termijn die van toepassing is
op het overgelegde (ontwerp)besluit, geldt de dag na die van
ontvangst.
2. De procedure, bedoeld in het eerste lid, vindt eveneens toepassing
wanneer de wens te kennen kan worden gegeven dat inlichtingen
worden ontvangen of dat overleg wordt gewenst.
Artikel 10.8 Uitspreken wens
Voor zover de wet hierin voorziet, kan de wens aan de betrokken
Minister te kennen worden gegeven:
a. door de Kamer, onder overeenkomstige toepassing van artikel
10.2;
b. namens de Kamer, onder overeenkomstige toepassing van artikel
10.3;
c. door een in de wet genoemd aantal leden, onder overeenkomstige
toepassing van artikel 10.4.
Artikel 130a. Uitspreken van de wens door de
Kamer zelf
1. Indien de Kamer besluit de bedoelde wens te kennen te geven, doet
de Voorzitter hiervan onverwijld mededeling aan de desbetreffende
Minister en aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.
2. Een voorstel tot het te kennen geven van deze wens moet in een
vergadering van de Kamer worden gedaan hetzij door de Voorzitter,
hetzij door een van de leden.
Artikel 130b. Uitspreken van de wens namens de
Kamer door de Voorzitter
De wens dat regeling bij wet plaats heeft kan namens de Kamer door
de Voorzitter te kennen worden gegeven. Alvorens hiertoe te
besluiten, raadpleegt hij zo mogelijk de daarvoor in aanmerking
komende commissie of commissies. Hij doet van het te kennen geven
van de wens onverwijld mededeling aan de Kamer, aan de
desbetreffende Minister en aan de Voorzitter van de Eerste
Kamer.
Artikel 130c. Uitspreken van de wens door
dertig leden
Indien dertig of meer leden de bedoelde wens te kennen willen
geven, doen zij dit door schriftelijke mededeling aan de
Voorzitter, die hiervan onverwijld kennis geeft aan de Kamer, aan
de desbetreffende Minister en aan de Voorzitter van de Eerste
Kamer.
§ 10.3 (Initiatief)nota’s
§ 4. Andere in handen van een commissie
gestelde stukken
Artikel 10.9 Indiening en inhandenstelling
initiatiefnota
1. Ieder lid kan, alleen of met andere leden, over een door hem te
bepalen onderwerp een initiatiefnota indienen.
2. De initiatiefnota dient paragrafen met beslispunten en financiële
aspecten te bevatten.
3. De Voorzitter stelt de initiatiefnota in handen van een commissie.
Indien de paragrafen, bedoeld in het tweede lid, niet in de
initiatiefnota zijn opgenomen, kan de Voorzitter de indieners
verzoeken het stuk daarvan alsnog te voorzien.
4. Het besluit tot inhandenstelling wordt zo spoedig mogelijk
meegedeeld aan de Kamer. Bij die mededeling kan de Kamer anders
besluiten over de inhandenstelling.
Artikel 119. Inhandenstelling
1. De Voorzitter en de eerste en tweede ondervoorzitter kunnen
besluiten andere stukken dan een voorstel van wet in handen van een
commissie te stellen. Deze andere stukken kunnen afkomstig zijn van
het kabinet dan wel van één of meer leden.
2. Voordat de Voorzitter en de eerste en tweede ondervoorzitter
besluiten een stuk als bedoeld in het eerste lid in handen van een
commissie te stellen, onderzoeken zij of dat stuk wordt
voorafgegaan door een aparte paragraaf met duidelijke beslispunten
en een paragraaf met de financiële consequenties.
3. De Voorzitter en de eerste en tweede ondervoorzitter kunnen aan de
Kamer voorstellen een stuk aan de regering dan wel de leden van wie
het stuk afkomstig is terug te zenden om alsnog te worden voorzien
van de in het tweede lid bedoelde beslispunten.
4. Een besluit tot inhandenstelling wordt zo spoedig mogelijk
schriftelijk ter kennis van de leden gebracht. Is het besluit niet
met eenparigheid van stemmen genomen, dan wordt daaraan geen
uitvoering gegeven voordat daarvan mededeling is gedaan in een
openbare vergadering van de Kamer. Bij die mededeling kan de Kamer
anders besluiten. Een voorstel hiertoe kan door ieder lid worden
gedaan.
5. Blijft een besluit van de Voorzitter en de eerste en tweede
ondervoorzitter achterwege, dan kan ieder lid in een openbare
vergadering de Kamer een voorstel doen het stuk in handen van een
commissie te stellen.
Artikel 10.10 Behandeling
(initiatief)nota’s
1. De commissie houdt in ieder geval een notaoverleg over een in haar
handen gestelde initiatiefnota.
2. Indien een commissie besluit voorafgaand een verslag vast te
stellen over de initiatiefnota, zijn de artikelen 9.2 en 9.3 van
overeenkomstige toepassing.
3. Indien een commissie besluit een verslag uit te brengen over een
ander stuk waarover zij een notaoverleg wenst te houden, zijn de
artikelen 9.2 en 9.3 eveneens van overeenkomstige toepassing.
Artikel 121. Inzenden van opmerkingen
(inbreng)
1. De leden van de Kamer zijn bevoegd binnen een door de commissie te
bepalen termijn schriftelijk hun opmerkingen omtrent een in handen
van een commissie gesteld stuk aan haar in te zenden. Van de
gestelde termijn wordt mededeling gedaan aan de leden van de
Kamer.
2. De commissie stelt de in het eerste lid bedoelde termijn vast
binnen veertien dagen nadat het stuk in haar handen is
gesteld.
[...]
Artikel 122. Termijnen
1. Nadat het stuk in handen van een commissie is gesteld, kan het
presidium een termijn vaststellen waarbinnen die commissie haar
verslag of haar lijst van vragen vaststelt.
2. Indien de commissie binnen de bepaalde tijd niet gereed kan zijn,
vraagt zij verlenging van de termijn. Hierover wordt door het
presidium beslist. Deze beslissing wordt zo spoedig mogelijk
schriftelijk ter kennis van de leden van de Kamer gebracht. Tevens
wordt daarvan mededeling gedaan in een openbare vergadering van de
Kamer. Is de beslissing niet met eenparigheid van stemmen genomen,
dan kan bij die mededeling de Kamer anders besluiten. Een voorstel
hiertoe kan door ieder lid worden gedaan. Is een termijn eenmaal
door het presidium verlengd, dan kan een verdere verlenging alleen
door de Kamer worden toegestaan, tenzij de Kamer tot nadere
bijeenroeping uiteengegaan is, in welk geval het presidium een
verdere verlenging kan toestaan.
3. Mocht de commissie in gebreke gebleven zijn binnen de daarvoor
gestelde termijn een verslag of lijst van vragen uit te brengen,
dan kan de Kamer de beraadslaging openen zonder dat een verslag of
lijst van vragen is uitgebracht.
HOOFSTUK 11. DE KABINETSFORMATIE
HOOFDSTUK XIA.
KABINETS(IN)FORMATIE
Artikel 11.1 Aanwijzing van
kabinets(in)formateurs
1. De Kamer beraadslaagt na aanvang van een nieuwe zitting zo spoedig
mogelijk, maar uiterlijk na een week, over de verkiezingsuitslag.
Het doel van de beraadslaging is een of meer informateurs
onderscheidenlijk formateurs aan te wijzen en de door hen uit te
voeren opdracht vast te stellen. Indien dat doel niet in de
vergadering wordt bereikt, besluit de Kamer daarover zo spoedig
mogelijk in een volgende vergadering.
2. Indien een informatieopdracht wordt afgerond, formuleert de Kamer
in beginsel binnen een week na de dag van afronding een
formatieopdracht, en wijst zij voor de uitvoering daarvan een of
meer formateurs aan.
3. Indien de aangewezen informateurs of formateurs hun opdracht
teruggeven, formuleert de Kamer in beginsel binnen een week na de
dag van teruggave een nieuwe opdracht, en wijst zij voor de
uitvoering daarvan een of meer informateurs onderscheidenlijk
formateurs aan.
4. De aanwijzing van een informateur of formateur vindt plaats onder
toepassing van de artikelen 8.24 tot en met 8.29.
5. Na een tussentijdse val van het kabinet kan de Kamer beraadslagen
over de wenselijkheid of richting van een nieuwe kabinetsformatie.
Het eerste tot en met vierde lid is dan van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 139a. Aanwijzing van
kabinets(in)formateur(s)
1. Onverwijld na de installatie van een nieuw verkozen Tweede Kamer,
maar uiterlijk een week na de installatie, beraadslaagt de Kamer in
plenaire zitting over de verkiezingsuitslag. Het doel van de
beraadslaging is een of meer informateurs onderscheidenlijk
formateurs aan te wijzen en de door hen uit te voeren opdracht vast
te stellen. Indien dat doel niet in de desbetreffende vergadering
kan worden bereikt, besluit de Kamer daarover in een volgende
vergadering, zo spoedig als dat mogelijk is.
2. Indien een informatieopdracht wordt afgerond, formuleert de Kamer
in beginsel binnen een week na de dag van afronding een
formatieopdracht, en wijst zij voor de uitvoering daarvan een of
meer formateurs aan.
3. Indien de aangewezen informateurs of formateurs hun opdracht
teruggeven, formuleert de Kamer in beginsel binnen een week na de
dag van teruggave een nieuwe opdracht, en wijst zij voor de
uitvoering daarvan een of meer informateurs onderscheidenlijk
formateurs aan.
4. Na een tussentijdse val van het kabinet kan de Kamer beraadslagen
over de wenselijkheid of richting van een nieuwe kabinetsformatie.
Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige
toepassing.
5. De aanwijzing van een informateur dan wel formateur geschiedt
onder toepassing van de artikelen 69 tot en met 73.
Artikel 11.2 Inlichtingen over
kabinetsformatie
De Kamer kan de informateurs en formateurs tijdens de uitvoering
van en na afronding van hun opdracht uitnodigen om inlichtingen te
verschaffen over het verloop van de kabinetsformatie.
Artikel 139b. Vragen van inlichtingen aan
kabinets(in)formateur(s)
De Kamer kan tijdens de uitvoering en na afronding van een
opdracht tot kabinets(in)formatie besluiten om een formateur of
informateur dan wel formateurs of informateurs uit te nodigen om
over het verloop van die kabinets(in)formatie inlichtingen te
verschaffen.
Artikel 11.3 Controversiële
onderwerpen
1. Na een tussentijdse val van het kabinet, een koninklijk besluit
tot ontbinding van de Kamer, of verkiezingen voor de Kamer, kan de
Kamer op schriftelijk voorstel van een commissie of van een of meer
leden besluiten om een of meer onderwerpen controversieel te
verklaren.
2. Indien een onderwerp controversieel is verklaard, wordt de
behandeling daarvan uitgesteld totdat een nieuw kabinet is
aangetreden of de Kamer tussentijds anders besluit.
–
HOOFDSTUK 12. INLICHTINGEN EN
ONDERZOEK
HOOFDSTUK XI. HET VRAGEN VAN INLICHTINGEN AAN
DE REGERING
HOOFDSTUK XII. PARLEMENTAIRE ENQUÊTE EN ANDER
(PARLEMENTAIR) ONDERZOEK
§ 12.1 De schriftelijke vragen
§ 2. Schriftelijke vragen
Artikel 12.1 Indienen schriftelijke
vragen
1. Een lid dat schriftelijk vragen wil stellen aan een Minister dient
deze vragen in bij de Voorzitter. De vragen moeten kort en
duidelijk zijn geformuleerd.
2. De Voorzitter zendt de vragen door aan de betrokken Minister,
tenzij hij van oordeel is dat de vragen woorden als bedoeld in
artikel 8.15, eerste lid, onder a tot en met e, bevatten.
3. De Voorzitter brengt de doorgezonden vragen ter kennis van de
leden en maakt deze vragen openbaar.
Artikel 134. Indienen schriftelijke
vragen
1. Het lid dat schriftelijk vragen wil stellen aan een of meer
ministers dient deze vragen bij de Voorzitter in. De vragen dienen
kort en duidelijk geformuleerd te zijn.
2. De Voorzitter zendt de vragen aan de desbetreffende Minister,
tenzij bij hem wegens vorm of inhoud van de vragen daartegen
overwegend bezwaar bestaat. De Voorzitter brengt de doorgezonden
vragen ter kennis van de leden en maakt deze openbaar.
Artikel 12.2 Beantwoording schriftelijke
vragen
1. Indien een Minister niet in staat is om een schriftelijke vraag
binnen drie weken te beantwoorden, dan laat hij de Voorzitter dit
onder opgave van redenen weten.
2. De Griffier maakt regelmatig een overzicht openbaar van de vragen
die langer dan zes weken op beantwoording wachten, en rappelleert
daarover regelmatig bij de Ministers.
Artikel 135. Beantwoording schriftelijke
vragen
1. Indien de Minister niet in staat is de vragen binnen drie weken te
beantwoorden laat hij dit de Voorzitter onder opgave van redenen
weten.
2. De Griffier is belast met de publicatie elke drie maanden van een
overzicht van de vragen die langer dan zes weken op beantwoording
wachten.
[...]
§ 12.2 Het mondelinge vragenuur
§ 3. Het mondelinge vragenuur
Artikel 12.3 Tijdstip en voorbereiding
mondelinge vragenuur
Artikel 136. Het mondelinge
vragenuur
1. Het mondelinge vragenuur vindt plaats op dinsdag aan het begin van
de vergadering. De ministers zijn op dit tijdstip steeds
beschikbaar behoudens verplichtingen die naar het oordeel van de
Voorzitter voor moeten gaan.
2. Een lid kan ten hoogste één onderwerp aanmelden waarover hij
tijdens het mondelinge vragenuur vragen wil stellen. Het lid meldt
het onderwerp schriftelijk bij de Voorzitter aan uiterlijk dinsdag
12.00 uur. De aanmelding kan niet eerder geschieden dan donderdag
12.00 uur in de voorgaande week dan wel, indien dit later is,
direct na sluiting van de laatste vergadering in de voorgaande
week.
3. De Voorzitter beslist over welke van de aangemelde onderwerpen
binnen het vragenuur vragen worden gesteld.
4. De Kamer kan in een bijzonder geval voor het mondeling vragenuur
ook een ander tijdstip vaststellen. De Voorzitter bepaalt dan het
tijdstip waarop het onderwerp van de vragen bij hem dient te zijn
aangemeld.
5. De Voorzitter nodigt de desbetreffende ministers uit voor het
vragenuur, waarbij hij mededeling doet van het onderwerp van de
vragen. Vervolgens maakt de Voorzitter het onderwerp van de vragen
openbaar.
1. Het mondelinge vragenuur vindt plaats op dinsdag aan het begin van
de vergadering. De ministers worden verzocht steeds beschikbaar te
zijn op dit tijdstip, tenzij zij verplichtingen hebben die naar het
oordeel van de Voorzitter moeten voorgaan.
2. Ieder lid kan ten hoogste één onderwerp aanmelden waarover hij
tijdens het vragenuur vragen wil stellen. Het lid kan dit onderwerp
schriftelijk aanmelden bij de Voorzitter vanaf de sluiting van de
laatste vergadering in de voorafgaande week tot uiterlijk 11.00 uur
op de dinsdag van het vragenuur. Indien in de voorafgaande week na
donderdag 12.00 uur geen vergadering plaatsvindt, kan het lid zijn
onderwerp vanaf dat tijdstip aanmelden.
3. De Voorzitter beslist zo spoedig mogelijk over welke van de
aangemelde onderwerpen in het vragenuur vragen worden gesteld, en
maakt deze onderwerpen openbaar.
4. De Voorzitter nodigt de betrokken ministers uit voor het
vragenuur, onder vermelding van de uitgekozen onderwerpen.
5. De Kamer kan in een bijzonder geval besluiten het vragenuur te
laten plaatsvinden op een ander tijdstip dan dat bedoeld in het
eerste lid. De Voorzitter bepaalt dan tot wanneer de leden hun
onderwerpen bij hem kunnen aanmelden.
Artikel 12.4 Verloop mondelinge
vragenuur
1. De Voorzitter bepaalt de volgorde waarin de onderwerpen tijdens
het mondelinge vragenuur aan de orde worden gesteld.
2. Bij elk onderwerp wordt het lid dat het onderwerp heeft aangemeld,
de vragensteller, gedurende in totaal vier minuten een of meerdere
keren het woord verleend om aan de Minister vragen te stellen, en
wordt aan de Minister een of meerdere keren het woord verleend om
de vragen beknopt te beantwoorden.
3. Vervolgens kan de Voorzitter aan de leden het woord verlenen om
aan de Minister vragen te stellen over hetzelfde onderwerp. Daarbij
wordt het woord voor ten hoogste een halve minuut per vraag
verleend, en kunnen de leden van een fractie gezamenlijk ten
hoogste twee vragen stellen, en de leden van een groep gezamenlijk
ten hoogste één vraag. De Minister wordt het woord verleend om de
vragen beknopt te beantwoorden.
4. Indien een onderwerp aan het einde van het vragenuur nog niet aan
de orde is gekomen, kan de Voorzitter besluiten dat dit komt te
vervallen.
Artikel 138. Volgorde vragenstellers en
spreektijden
1. De Voorzitter bepaalt de volgorde waarin de onderwerpen tijdens
het vragenuur aan de orde worden gesteld.
2. Bij het aan de orde komen van een onderwerp wordt het lid dat het
onderwerp heeft aangemeld, de vragensteller, eerst voor ten hoogste
twee minuten het woord verleend om over dit onderwerp aan een
Minister vragen te stellen en een toelichting te geven. De Minister
wordt voor ten hoogste twee minuten het woord verleend om de vragen
te beantwoorden.
3. De vragensteller krijgt na de beantwoording opnieuw het woord voor
ten hoogste twee minuten om aan de Minister aanvullende vragen te
stellen. De Minister wordt voor ten hoogste een minuut per vraag
het woord verleend om de vragen te beantwoorden.
4. Vervolgens kan de Voorzitter aan andere leden, ieder voor ten
hoogste een halve minuut per vraag, het woord verlenen om aan de
Minister vragen te stellen over hetzelfde onderwerp. De Minister
wordt voor ten hoogste een halve minuut per vraag het woord
verleend om de vragen te beantwoorden.
5. Tijdens het vragenuur zijn interrupties niet toegestaan, en kunnen
de leden van een fractie gezamenlijk ten hoogste tweemaal, en de
leden van een groep gezamenlijk ten hoogste eenmaal, een vraag als
bedoeld in het vierde lid stellen.
Artikel 139, tweede lid:
2. Onderwerpen die aan het einde van het vragenuur nog niet aan de
orde zijn gekomen, komen te vervallen.
Artikel 12.5 Beperkingen tijdens mondelinge
vragenuur
Tijdens het mondelinge vragenuur:
a. zijn interrupties niet toegestaan;
b. is het indienen van moties niet toegestaan; en
c. zijn de artikelen 8.10, derde lid, en 8.12 niet van
toepassing.
Artikel 138, vijfde lid:
5. Tijdens het vragenuur zijn interrupties niet toegestaan, en
kunnen de leden van een fractie gezamenlijk ten hoogste tweemaal,
en de leden van een groep gezamenlijk ten hoogste eenmaal, een
vraag als bedoeld in het vierde lid stellen.
Artikel 139. Geen moties; einde
vragenuur
1. Tijdens het vragenuur kan geen verlof gevraagd worden tot het
houden van een interpellatie, noch kunnen moties worden
ingediend.
[...]
§ 12.3 De interpellatie
§ 1. De interpellatie
Artikel 12.6 Interpellatie
1. Ieder lid dat inlichtingen van een Minister verlangt over een
onderwerp, kan de Kamer verzoeken om hem toe te staan een
interpellatie te houden. Het lid vermeldt hierbij de belangrijkste
punten waarover hij bij de interpellatie vragen wil stellen.
2. Het verzoek wordt toegekend indien het wordt gesteund door ten
minste dertig leden.
3. De Voorzitter bepaalt wanneer de interpellatie wordt
gehouden.
4. De interpellant dient de vragen die hij zal stellen binnen een
week schriftelijk in bij de Voorzitter. Deze zendt de vragen door
aan de betrokken Minister. Artikel 12.1, tweede en derde lid, is
van overeenkomstige toepassing.
5. In afwijking van artikel 8.12 voert tijdens de interpellatie
slechts de interpellant het woord in ten hoogste twee termijnen en
de andere leden het woord in ten hoogste één termijn.
6. Indien bij een interpellatie zeer veel spoed is vereist en de
Minister aanwezig is, kan de Kamer besluiten dat een interpellatie
meteen wordt gehouden. Het vierde lid is dan niet van toepassing,
en de Minister geeft meteen de gevraagde inlichtingen. Als dit niet
mogelijk is, stelt de Kamer de verdere behandeling uit tot een
later tijdstip.
Artikel 133. De interpellatie
1. Indien een lid over een onderwerp dat vreemd is aan de orde van de
dag inlichtingen van een of meer ministers verlangt, kan hij, onder
aanduiding van de voornaamste punten waarover hij vragen wil
stellen, aan de Kamer verlof vragen tot het houden van een
interpellatie. Zulk een verlof wordt mondeling gevraagd bij
gelegenheid van een regeling van werkzaamheden. De Voorzitter kan
ook op een ander tijdstip het aanvragen van een interpellatie
toestaan.
2. De Kamer verleent het verlof indien het verzoek tot het houden van
interpellatie wordt gesteund door ten minste dertig leden.
3. Wanneer de Kamer het gevraagde verlof verleent, bepaalt zij hetzij
dadelijk, hetzij later, een dag, waarop de interpellatie zal worden
gehouden. De daarbij betrokken Minister wordt uitgenodigd op de
bepaalde dag in de vergadering tegenwoordig te zijn. Indien de zaak
zeer veel spoed vereist en de Minister tegenwoordig is, kan de
Kamer besluiten, dat de interpellatie dadelijk wordt gehouden. De
Minister geeft dan, indien hem dit mogelijk is, dadelijk de
gevraagde inlichtingen; is hem dit niet mogelijk, dan stelt de
Kamer de verdere behandeling tot een later tijdstip uit.
4. De interpellant doet, tenzij de interpellatie dadelijk wordt
gehouden, de Voorzitter zo spoedig mogelijk schriftelijk weten,
welke vragen hij bij de interpellatie zal stellen. Deze zendt ze
aan de daarbij betrokken Minister door, tenzij bij hem, wegens vorm
of inhoud van de vragen, daartegen overwegend bezwaar bestaat.
Doorgezonden vragen brengt de Voorzitter ter kennis van de leden,
en maakt deze openbaar.
5. Bij een interpellatie voert de interpellant niet meer dan twee
malen en een ander lid niet meer dan eenmaal het woord, tenzij de
Kamer hiertoe verlof geeft.
§ 12.4 Het dertigledendebat
§ 2a. Het dertigledendebat
Artikel 12.7 Dertigledendebat
1. Ieder lid kan verzoeken een dertigledendebat te houden, onder
vermelding van het onderwerp van het debat.
2. Het verzoek wordt toegekend indien het wordt gesteund door ten
minste dertig leden.
3. De Voorzitter bepaalt wanneer het debat wordt gehouden.
Artikel 54a. Het dertigledendebat
1. Een dertigledendebat wordt gehouden indien een verzoek daartoe
wordt gesteund door ten minste dertig leden.
2. Het verzoek geschiedt bij de regeling van werkzaamheden onder
aanduiding van het onderwerp van het dertigledendebat.
3. De Voorzitter bepaalt de dag waarop het dertigledendebat wordt
gehouden.
§ 12.5 Vervallen toekenning
debat
–
Artikel 12.8 Vervallen toekenning
debat
1. Indien in de eerste vergadering twaalf weken na de toekenning van
een interpellatiedebat, een dertigledendebat of een ander door een
lid verzocht debat waartoe de Kamer heeft besloten, dit debat nog
niet heeft plaatsgevonden, dan vervalt de toekenning.
2. Het lid dat om het debat heeft verzocht, of een ander lid van zijn
fractie of groep, kan uiterlijk in de in het eerste lid bedoelde
vergadering meedelen dat hij de termijn voor de toekenning wenst te
verlengen. De verlenging geldt vanaf die mededeling tot en met de
eerste vergadering twaalf weken nadien. De termijn kan op deze
wijze ten hoogste twee keer worden verlengd.
–
§ 12.6 Parlementair en extern
onderzoek
HOOFDSTUK XII. PARLEMENTAIRE ENQUÊTE EN ANDER
(PARLEMENTAIR) ONDERZOEK
Artikel 12.9 Parlementaire
enquête
Een parlementaire enquête wordt uitgevoerd door een daarvoor in te
stellen enquêtecommissie.
Artikel 141. Enquêtecommissie
Een parlementaire enquête wordt uitgevoerd door een hiervoor in te
stellen commissie uit de Kamer, de enquêtecommissie.
Artikel 12.10 Ander parlementair
onderzoek
Artikel 142. Tijdelijke commissie
Ander parlementair onderzoek dan bedoeld in artikel 141 wordt
uitgevoerd door een hiervoor in te stellen commissie uit de Kamer,
de tijdelijke commissie.
Ander parlementair onderzoek wordt uitgevoerd door een daarvoor in
te stellen tijdelijke commissie.
Artikel 12.11 Regeling parlementair en extern
onderzoek
Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden
nadere regels gesteld voor:
a. parlementair onderzoek door een enquêtecommissie;
b. parlementair onderzoek door een tijdelijke commissie; en
c. extern onderzoek door derden.
Artikel 140. Regeling parlementair en extern
onderzoek
Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden
voorschriften gegeven over de besluitvorming betreffende de
totstandkoming van en betreffende andere onderwerpen met betrekking
tot:
a. parlementair onderzoek middels een parlementaire enquête of door
een tijdelijke commissie, en
b. extern onderzoek.
HOOFDSTUK 13. EUROPESE, INTERNATIONALE EN
INTERPARLEMENTAIRE AANGELEGENHEDEN
–
§ 13.1 Europese
aangelegenheden
–
Artikel 13.1 Lidmaatschap Europees
parlement
De artikelen 2.1, eerste tot en met derde lid, en 2.2 zijn van
overeenkomstige toepassing op de op grond van de wet door de Kamer
te nemen beslissingen over de toelating tot het lidmaatschap van in
Nederland gekozen leden van het Europees parlement, en het verlies
van dat lidmaatschap.
Artikel 3, tweede lid:
2. Met betrekking tot een lid van het Europees parlement is het
eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 13.2 Deelname aan beraadslaging door
leden Europees parlement
De Kamer kan besluiten dat in Nederland gekozen leden van het
Europees parlement worden uitgenodigd om inlichtingen te
verstrekken en daartoe deel te nemen aan de beraadslaging van de
Kamer over een aan de orde gesteld onderwerp.
Artikel 55a. Deelname aan de beraadslaging van
in Nederland gekozen leden van het Europees
parlement
1. De Kamer kan besluiten dat in Nederland gekozen leden van het
Europees parlement worden uitgenodigd om inlichtingen te
verstrekken en daartoe deel te nemen aan de beraadslaging over een
aan de orde gesteld onderwerp.
[...]
Artikel 13.3 Betrokkenheid Kamer bij
besluitvorming Europese Unie
Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden
regels gesteld over de betrokkenheid van de Kamer bij de
totstandkoming van besluitvorming van de Europese Unie.
–
§ 13.2 Internationale rechtsorde
–
Artikel 13.4 Inzet of ter beschikking stellen
krijgsmacht
Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden
regels gesteld over de procedure bij ontvangst van inlichtingen van
de regering over de inzet of het ter beschikking stellen van de
krijgsmacht ter handhaving of bevordering van de internationale
rechtsorde.
–
§ 13.3 Interparlementaire
aangelegenheden
§ 2b. Rapportage over interparlementaire
vergaderingen
§ 3b. Interparlementair
Koninkrijksoverleg
Artikel 13.5 Griffie interparlementaire
betrekkingen
Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de beide Kamers
der Staten-Generaal, wordt de instelling van een griffie voor de
interparlementaire betrekkingen geregeld.
Artikel 23. Het onderhouden van
interparlementaire betrekkingen
1. Bij afzonderlijk reglement, vast te stellen door de beide
Kamers der Staten-Generaal, wordt de instelling van een griffie
voor de interparlementaire betrekkingen geregeld.
[...]
Artikel 13.6 Rapportage interparlementaire
vergaderingen
De voorzitters van delegaties die hebben deelgenomen aan
internationale interparlementaire vergaderingen rapporteren
schriftelijk aan de Kamer over hun bevindingen.
Artikel 54b. Rapportage over interparlementaire
vergaderingen
De voorzitters van delegaties die hebben deelgenomen aan
internationale interparlementaire vergaderingen rapporteren
schriftelijk aan de Kamer over hun bevindingen.
Artikel 13.7 Interparlementair
Koninkrijksoverleg
Indien het Interparlementair Koninkrijksoverleg van delegaties van
de beide Kamers der Staten-Generaal en van de Staten van Aruba,
Curaçao en Sint Maarten plaatsvindt in Den Haag onder het
voorzitterschap van een lid van de Tweede Kamer of van diens
plaatsvervanger, dan is dit Reglement op dat overleg van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 24a. Interparlementair
Koninkrijksoverleg
Indien het Interparlementair Koninkrijksoverleg plaatsvindt onder
voorzitterschap van een lid van de Tweede Kamer dan wel zijn
plaatsvervanger, is dit Reglement van toepassing, tenzij een van de
deelnemende commissies daar tevoren bezwaar tegen heeft
gemaakt.
HOOFDSTUK 14. VERZOEKSCHRIFTEN EN
BURGERINITIATIEVEN
HOOFDSTUK X. VERZOEKSCHRIFTEN
HOOFDSTUK XA. BURGERINITIATIEF
Artikel 14.1 Verzoekschriften
In de regeling, bedoeld in artikel 7.7, achtste lid, worden
voorwaarden gesteld waaraan een door de Kamer ontvangen
schriftelijk stuk dient te voldoen om in behandeling te kunnen
worden genomen als verzoekschrift.
–
Artikel 14.2 Burgerinitiatieven
1. Een burgerinitiatief is een voorstel aan de Kamer om een onderwerp
te behandelen, en dient te zijn gericht op de vervaardiging,
wijziging of intrekking van een wettelijke regeling, of op het te
voeren regeringsbeleid.
2. Een burgerinitiatief kan geen betrekking hebben op:
a. een aangelegenheid van een decentrale overheid;
b. een vraag over, klacht over, of een bezwaar tegen het
regeringsbeleid;
c. een onderwerp waarover korter dan twee jaar voor de indiening van
het burgerinitiatief door de Kamer een besluit is genomen, tenzij
er substantiële en voldoende concrete nieuwe feiten of
omstandigheden zijn die de Kamer bij de eerdere besluitvorming niet
bekend waren;
d. belastingen en begrotingen;
e. zaken die in strijd zijn met de Grondwet of de goede zeden.
3. In de regeling, bedoeld in artikel 7.7, achtste lid, worden nadere
voorwaarden gesteld waaraan een door de Kamer ontvangen
schriftelijk stuk dient te voldoen om in behandeling te kunnen
worden genomen als burgerinitiatief.
4. De initiatiefnemers van een burgerinitiatief kan worden verzocht
een toelichting op hun burgerinitiatief te geven.
5. De Kamer neemt een besluit over elk burgerinitiatief dat zij in
behandeling neemt.
Artikel 132a. Burgerinitiatief
1. Het burgerinitiatief is een voorstel om een onderwerp voor
behandeling door de Kamer voor te dragen en is gericht op de
vervaardiging, wijziging of intrekking van een wettelijke regeling
dan wel op het te voeren regeringsbeleid.
2. Het burgerinitiatief kan niet betreffen:
a. een aangelegenheid van een decentrale overheid;
b. een vraag over, klacht of bezwaar tegen het regeringsbeleid;
c. een onderwerp waarover korter dan twee jaar voor indiening van het
burgerinitiatief door de Kamer een besluit is genomen, behoudens in
het geval van substantiële en voldoende concrete nieuwe feiten of
omstandigheden die ten tijde van de beraadslaging over het
onderwerp in de Kamer niet bekend waren;
d. belastingen en begrotingen;
e. zaken die in strijd zijn met de Grondwet en de goede zeden.
3. In het reglement, bedoeld in artikel 20, eerste lid, kunnen nadere
voorwaarden worden gesteld.
4. De initiatiefnemer kan verzocht worden een toelichting te geven op
zijn burgerinitiatief.
5. De Kamer neemt ten aanzien van elk geagendeerd burgerinitiatief
een besluit.
Artikel 14.3 Behandeling conclusies
verzoekschriften en burgerinitiatieven
1. Bij de behandeling door de Kamer van door de commissie voor de
Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven voorgestelde conclusies,
kan ieder lid wijzigingen voorstellen op deze conclusies. De
artikelen over amendementen op wetsvoorstellen zijn op deze
voorstellen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
ook voorstellen waarvan de strekking tegengesteld is aan die van de
conclusies toelaatbaar zijn.
2. Indien de Kamer de voorgestelde conclusies verwerpt zonder
daarvoor andere in de plaats te stellen, dan worden de betrokken
stukken doorgeleid naar een daartoe in te stellen tijdelijke
commissie, die daarover nader verslag uitbrengt aan de Kamer.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op in
het verslag van de tijdelijke commissie voorgestelde conclusies.
Bij herhaalde toepassing van het tweede lid worden de betrokken
stukken doorgeleid naar een nieuwe tijdelijke commissie.
Artikel 131. Behandeling van de conclusies van
de commissie voor de Verzoekschriften en de
Burgerinitiatieven
1. Bij de openbare behandeling van de door de commissie voor de
Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven voorgestelde conclusies
kan ieder lid amendementen op deze conclusies voorstellen. Op deze
voorstellen zijn de bepalingen omtrent amendementen op voorstellen
van wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat ook
amendementen, waarvan de strekking tegengesteld is aan die van de
conclusies van de commissie, toelaatbaar zijn.
2. Verwerpt de Kamer de voorgestelde conclusies zonder daarvoor
andere in de plaats te stellen, dan worden de stukken in handen van
een tijdelijke commissie gesteld of, indien de conclusies reeds
door een tijdelijke commissie waren voorgesteld, in handen van een
nieuwe tijdelijke commissie, die daaromtrent nader aan de Kamer
verslag zal moeten uitbrengen.
Artikel 14.4 Brief Minister geen gevolg geven
aan conclusies
1. Indien de Kamer heeft ingestemd met conclusies over een
verzoekschrift of burgerinitiatief, waarbij een Minister wordt
uitgenodigd iets te doen of na te laten, en de Minister bij brief
te kennen geeft daaraan geen gevolg te geven, dan wordt die brief
doorgeleid naar de commissie voor de Verzoekschriften en de
Burgerinitiatieven.
2. De commissie kan aan de Kamer voorstellen om de brief en de
bijbehorende stukken door te geleiden naar een andere commissie,
die daarover nader aan de Kamer verslag uitbrengt.
Artikel 132. Minister besluit geen gevolg te
geven aan besluit; inhandenstelling
Indien de Kamer zich heeft verenigd met de conclusies in een
verslag van de commissie voor de Verzoekschriften en de
Burgerinitiatieven, waarbij een Minister wordt uitgenodigd iets te
doen of na te laten en de Minister bij brief te kennen heeft
gegeven daaraan geen gevolg te geven, wordt deze brief in handen
gesteld van de commissie voor de Verzoekschriften en de
Burgerinitiatieven, die aan de Kamer kan voorstellen dit stuk met
de onder haar berustende stukken te stellen in handen van een vaste
of een algemene commissie, ten einde daarover dan nader aan de
Kamer verslag uit te brengen.
HOOFDSTUK 15. OPENBAARHEID EN
VERTROUWELIJKHEID
HOOFDSTUK XIIA. GEHEIMHOUDING BIJ VERGADERINGEN
MET GESLOTEN DEUREN
HOOFDSTUK XIIB. VERTROUWELIJKE
STUKKEN
HOOFDSTUK XIIC. REGISTERS
HOOFDSTUK XIII. DE PUBLICATIE VAN
STUKKEN
HOOFDSTUK XIV. BEZOEKERS EN
TOEHOORDERS
§ 15.1 Openbaarheid
vergaderingen
–
Artikel 15.1 Openbaarheid
vergaderingen
1. De vergaderingen van de Kamer en de commissies zijn openbaar, met
uitzondering van de in de Grondwet en artikel 7.20 bedoelde
gevallen.
2. De agenda van de openbare vergaderingen wordt voorafgaand openbaar
gemaakt.
Artikel 41, tweede lid:
2. De agenda van een algemeen overleg wordt tevoren door een
commissie vastgesteld en meegedeeld op het internet.
§ 15.2 Toehoorders en overige
aanwezigen
HOOFDSTUK XIV. BEZOEKERS EN
TOEHOORDERS
Artikel 15.2 Toehoorders en overige
aanwezigen
Artikel 152. Bezoekers en
toehoorders
[...]
2. Alle tekenen van goed- of afkeuring zijn aan de toehoorders
verboden. De Voorzitter zorgt voor de handhaving van dit verbod en
voor de bewaring van behoorlijke stilte. Hij kan bij overtreding
degene, die de orde stoort of gestoord heeft, doen vertrekken en
desnoods alle toehoorders of allen die zich op een bepaalde tribune
bevinden doen verwijderen.
3. De toehoorders zijn verplicht de aanwijzingen van het personeel
van de Kamer en van het toezichthoudend personeel van de politie op
te volgen. Bij overtreding hiervan heeft de Voorzitter de
bevoegdheden bedoeld in het tweede lid.
1. De toehoorders van een vergadering van de Kamer, en de overige
aanwezigen in de gebouwen van de Kamer, mogen de orde niet
verstoren. Alle aanwezigen moeten in ieder geval de aanwijzingen
opvolgen van de Voorzitter, de ambtenaren van de Kamer, de politie
en andere toezichthoudende functionarissen.
2. De toehoorders moeten tijdens een vergadering in ieder geval alle
tekenen van goed- of afkeuring achterwege laten en een behoorlijke
stilte in acht nemen.
3. De Voorzitter zorgt tijdens een vergadering voor de handhaving van
het eerste en tweede lid ten aanzien van de toehoorders. Bij
overtredingen kan hij de overtreders, en desnoods een deel van de
overige toehoorders of alle toehoorders, doen laten
vertrekken.
4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op vergaderingen van
commissies.
Artikel 15.3 Tijdelijke ontzegging
toegang
1. Het presidium kan degene die de orde heeft verstoord tijdelijk de
toegang ontzeggen tot de gebouwen van de Kamer of een deel daarvan.
De toegang kan slechts worden ontzegd, indien naar het oordeel van
het presidium de orde ernstig is verstoord en vrees bestaat voor
een nieuwe verstoring van de orde.
2. De ontzegging kan voor de duur van ten hoogste drie maanden worden
vastgesteld en telkens worden verlengd, en wordt niet langer
gehandhaafd dan door het presidium noodzakelijk wordt geacht op
grond van de overwegingen, bedoeld in het eerste lid.
–
Artikel 15.4 Nadere regels
Het presidium kan bij afzonderlijke regeling nadere regels
vaststellen over de toegang van de toehoorders van vergaderingen en
van overige aanwezigen tot de gebouwen van de Kamer en tot de
vergaderingen van de Kamer en de commissies.
Artikel 152, eerste lid:
1. Het presidium kan regels stellen voor de toelating van
bezoekers tot het gebouw van de Kamer en in het bijzonder van
toehoorders tot de tribunes. Deze regels mogen het beginsel van de
openbaarheid van de vergadering van de Kamer, met uitzondering van
die welke overeenkomstig dit Reglement met gesloten deuren worden
gehouden, niet aantasten.
§ 15.3 Verslaglegging
§ 6. Slotbepalingen
Artikel 15.5 Woordelijk verslag
1. Er wordt een geredigeerd woordelijk verslag gemaakt van wat is
gezegd tijdens:
a. elke openbare vergadering van de Kamer;
b. elke bijeenkomst als bedoeld in artikel 8.3, tweede lid, van de
Kamer;
c. elk openbaar commissiedebat, wetgevingsoverleg en notaoverleg als
bedoeld in artikel 7.27.
2. De Kamer of een commissie kan besluiten dat van andere van haar
vergaderingen een geredigeerd woordelijk verslag wordt
gemaakt.
Artikel 39, derde lid:
3. Van een wetgevingsoverleg wordt een stenografisch verslag
gemaakt.
Artikel 40, tweede lid:
2. Van een notaoverleg wordt een stenografisch verslag
gemaakt.
Artikel 41, derde lid:
3. Van een algemeen overleg wordt een stenografisch verslag
gemaakt.
Artikel 87, eerste lid:
1. De Griffier draagt zorg dat van elke vergadering en van elke
bijeenkomst bedoeld in artikel 50 een stenografisch verslag
(Handelingen) van de gehouden beraadslaging wordt gemaakt. Op dit
verslag is het in artikel 24, eerste lid, bedoelde reglement van
toepassing.
Artikel 15.6 Officieel verslag
1. Er wordt tevens een officieel verslag gemaakt van de vergaderingen
van de Kamer, en van bijeenkomsten als bedoeld in artikel 8.3,
tweede lid.
2. Het officieel verslag van een vergadering van de Kamer bevat in
ieder geval:
a. de namen van de aanwezige leden;
b. de uitslagen van de stemmingen en of leden zich bij een
hoofdelijke stemming voor of tegen verklaarden;
c. de lijst van ingekomen stukken met de mededelingen en voorstellen
voor de wijze van behandeling; en
d. alle door de Kamer of de Voorzitter genomen besluiten.
3. Het officieel verslag van een bijeenkomst als bedoeld in artikel
8.3, tweede lid, bevat in ieder geval:
a. de namen van de aanwezige en afwezige leden; en
b. de lijst van ingekomen stukken met de mededelingen en voorstellen
voor de wijze van behandeling.
4. De officiële verslagen worden vastgesteld door ondertekening door
de Voorzitter en de Griffier, en in het archief van de Kamer
bewaard.
Artikel 50, tweede lid:
2. De namen van zowel de aanwezige als de afwezige leden worden in
het officieel verslag van de Handelingen van de Kamer opgenomen;
voor wat betreft de afwezige leden onder vermelding van de
opgegeven redenen van verhindering.
Artikel 53, eerste lid, vierde zin: De lijst en de voorstellen
worden in het officieel verslag opgenomen.
Artikel 87. Officieel verslag en
Handelingen
[...]
2. De Griffier draagt zorg, dat van elke vergadering en van elke
bijeenkomst bedoeld in artikel 50 een officieel verslag wordt
gemaakt. Dit verslag behelst in elk geval de namen van de leden die
tegenwoordig waren en van hen die zich bij de stemmingen voor of
tegen verklaarden, een beknopte opgave van de inhoud van alle
ingekomen stukken, en alle door de Kamer of door de Voorzitter
genomen besluiten. Het officieel verslag wordt vastgesteld door de
Voorzitter en de Griffier, ten bewijze daarvan door hen
ondertekend, en in het centraal archief van de Tweede Kamer
bewaard.
Artikel 15.7 Verslaglegging vergadering met
gesloten deuren van de Kamer
1. Indien de Kamer besluit dat van een vergadering met gesloten
deuren van de Kamer een woordelijk verslag wordt gemaakt, hebben de
medewerkers van de Dienst Verslag en Redactie die dit verslag
maken, toegang tot de vergadering. Het woordelijk verslag wordt
niet openbaar gemaakt en wordt achter slot bewaard, tenzij de Kamer
hierover dadelijk of op een later tijdstip anders besluit.
2. Indien de Kamer niet besluit tot het laten maken van een
woordelijk verslag van een vergadering met gesloten deuren van de
Kamer, maakt de Griffier of een door hem aan te wijzen ambtenaar
notulen. Deze bevatten de informatie, bedoeld in artikel 15.6,
tweede lid, en een beknopt verslag van de beraadslagingen. De
notulen worden meteen of in een volgende vergadering met gesloten
deuren aan de goedkeuring van de Kamer onderworpen. Zij worden niet
openbaar gemaakt en achter slot bewaard, tenzij de Kamer hierover
dadelijk of op een later tijdstip anders besluit.
Artikel 89. Verslag of notulen van een
vergadering met gesloten deuren
1. De Kamer kan besluiten, dat in een vergadering met gesloten deuren
medewerkers van de Dienst Verslag en Redactie aanwezig mogen zijn.
In dat geval wordt van het verhandelde overeenkomstig de daarvoor
geldende regels een stenografisch verslag gemaakt, dat echter,
tenzij de Kamer dadelijk of later anders besluit, niet wordt
gedrukt, doch in het centraal archief van de Tweede Kamer achter
slot wordt bewaard, tenzij de Kamer anders besluit.
2. Heeft de Kamer niet besloten, dat medewerkers van de Dienst
Verslag en Redactie aanwezig mogen zijn, dan maakt de Griffier
notulen. Deze worden dadelijk of in een volgende vergadering met
gesloten deuren gelezen en aan goedkeuring onderworpen. Behalve
hetgeen in artikel 87, tweede lid, tweede volzin, is vermeld,
behelzen deze notulen een beknopt verslag van de beraadslagingen.
Zij worden in het centraal archief van de Tweede Kamer achter slot
bewaard, tenzij de Kamer anders besluit.
Artikel 15.8 Verslaglegging besloten
commissievergadering
1. Artikel 15.7 is van overeenkomstige toepassing op besloten
commissievergaderingen en besloten gedeelten van een
commissievergadering, waarvan een commissie een woordelijk verslag
of notulen wenst te maken.
2. De commissie beslist over de openbaarmaking van het woordelijk
verslag of de notulen. Indien de betrokken commissie niet langer
bestaat of onduidelijk is welke commissie over de openbaarmaking
kan beslissen, beslist de Kamer.
–
Artikel 15.9 Openbaarmaking verslagen en
Handelingen
1. De woordelijke verslagen worden in ongecorrigeerde vorm openbaar
gemaakt.
2. De woordelijke verslagen, bedoeld in artikel 15.5, eerste lid,
onder a en b, worden na vaststelling openbaar gemaakt als de
Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
3. De woordelijke verslagen, bedoeld in artikel 15.5, eerste lid,
onder c, worden na vaststelling opgenomen in het verslag van de
commissie van het overleg of debat waarop zij betrekking hebben, en
openbaar gemaakt.
4. Indien ministers of personen die hen in een vergadering van de
Kamer bijstaan een deel van de aan hen tijdens een vergadering
gestelde vragen schriftelijk beantwoorden, worden deze antwoorden
opgenomen bij de Handelingen als bijvoegsel bij de vergadering
waarin de overige vragen mondeling werden beantwoord.
5. De schriftelijke vragen, bedoeld in artikelen 12.1 worden met de
daarop gegeven antwoorden opgenomen in het aanhangsel van de
Handelingen.
Artikel 87. Officieel verslag en
Handelingen
1. De Griffier draagt zorg dat van elke vergadering en van elke
bijeenkomst bedoeld in artikel 50 een stenografisch verslag
(Handelingen) van de gehouden beraadslaging wordt gemaakt. Op dit
verslag is het in artikel 24, eerste lid, bedoelde reglement van
toepassing.
[...]
3. Indien ministers of de personen die hen in de vergadering
bijstaan, gedurende de openbare beraadslaging gestelde vragen voor
de sluiting van de beraadslaging deels schriftelijk, deels
mondeling beantwoorden, worden de schriftelijke antwoorden
opgenomen in een bijlage bij het verslag van de vergadering, waarin
de overige vragen mondeling werden beantwoord.
Artikel 135, derde lid:
3. De vragen worden met de schriftelijke antwoorden opgenomen in
het Aanhangsel van de Handelingen.
Artikel 15.10 Dienst Verslag en
Redactie
1. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door beide Kamers der
Staten-Generaal, worden de zorg voor de dienst die is belast met de
verslaglegging voor die Kamers, de Dienst Verslag en Redactie, de
taakuitoefening van die dienst met betrekking tot in ieder geval de
woordelijke verslagen, alsmede het openbaar maken en bewaren van de
verslagen geregeld.
2. De Dienst is in ieder geval belast met het maken van de
woordelijke verslagen en officiële verslagen.
Artikel 24, eerste lid:
1. Bij afzonderlijk reglement, vast te stellen door de beide
kamers der Staten-Generaal, worden de zorg voor de Dienst Verslag
en Redactie, de taakuitoefening met betrekking tot stenografische
en beknopte verslagen, de openbaarmaking van het verslag van het
verhandelde in de vergaderingen der Staten-Generaal alsmede de
bewaartermijnen geregeld.
§ 15.4 Geheimhouding besloten
vergaderingen
HOOFDSTUK XIIA. GEHEIMHOUDING BIJ VERGADERINGEN
MET GESLOTEN DEUREN
Artikel 15.11 Geheimhouding vergadering Kamer
met gesloten deuren
1. Een ieder neemt de geheimhouding in acht ten aanzien van de
gedachtewisseling in een vergadering met gesloten deuren van de
Kamer.
2. De plicht tot geheimhouding geldt in ieder geval voor hen die bij
de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de
stukken kennis dragen.
3. De Kamer kan de geheimhouding slechts opheffen in een vergadering
met gesloten deuren.
Artikel 144. Geheimhouding plenaire vergadering
met gesloten deuren
1. Ten aanzien van de gedachtewisseling in een plenaire vergadering
met gesloten deuren wordt geheimhouding in acht genomen.
2. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig
waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen,
in acht genomen totdat de Kamer haar opheft.
3. De geheimhouding kan door de Kamer, met gesloten deuren
vergaderend, worden opgeheven.
Artikel 15.12 Geheimhouding besloten
commissievergadering
1. Een ieder neemt de geheimhouding in acht ten aanzien van de
gedachtewisseling in een besloten commissievergadering of een
besloten deel van een commissievergadering, met uitzondering van
wat de commissie vermeldt in een verslag van de vergadering.
2. De plicht tot geheimhouding geldt in ieder geval voor hen die bij
de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de
stukken kennis dragen.
3. De commissie kan de geheimhouding slechts opheffen in een besloten
commissievergadering of een besloten deel van een
commissievergadering. Indien de betrokken commissie niet langer
bestaat of onduidelijk is welke commissie over het opheffen van de
geheimhouding kan beslissen, beslist de Kamer.
Artikel 143. Geheimhouding besloten
commissievergadering
1. Ten aanzien van de gedachtewisseling in een besloten
commissievergadering wordt geheimhouding in acht genomen, met
uitzondering van hetgeen de commissie in haar verslag
vermeldt.
2. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig
waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen,
in acht genomen totdat de commissie haar opheft.
3. De geheimhouding kan door de commissie in een besloten
commissievergadering worden opgeheven.
Artikel 15.13 Schending
geheimhouding
1. De Kamer kan, op voorstel van het presidium, besluiten om een lid
dat de geheimhouding, bedoeld in de artikelen 15.11 en 15.12, niet
in acht neemt, uit te sluiten van:
a. alle vergaderingen van één of meer commissies, voor ten hoogste
één maand; en
b. de kennisneming van vertrouwelijke stukken, voor ten hoogste de
verdere duur van de zitting.
2. Het presidium doet slechts een voorstel als bedoeld in het eerste
lid, nadat het betrokken lid in de gelegenheid is gesteld te worden
gehoord.
3. De Kamer stemt over het voorstel bij aanvang van de eerste
vergadering na de dag waarop het presidium tot het doen van het
voorstel heeft besloten. Er wordt niet over het voorstel
beraadslaagd.
4. De Voorzitter deelt het besluit van de Kamer meteen mee aan het
betrokken lid.
Artikel 145. Schending van de
geheimhouding
1. Het presidium kan de Kamer voorstellen om een lid, dat de
geheimhouding, bedoeld in de artikelen 143 en 144, niet in acht
neemt, voor ten hoogste één maand uit te sluiten van alle
vergaderingen van één of meer commissies.
2. Het presidium kan de Kamer eveneens voorstellen om een lid, als
bedoeld in het eerste lid, voor ten hoogste de verdere duur van de
zitting uit te sluiten van de kennisneming van vertrouwelijke
stukken.
3. Een voorstel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt niet
gedaan dan nadat het presidium het betrokken lid in de gelegenheid
heeft gesteld te worden gehoord.
4. Een voorstel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt in
stemming gebracht bij de aanvang van de eerste vergadering na de
dag waarop het presidium tot het doen van het voorstel heeft
besloten. Over dit voorstel wordt niet beraadslaagd.
5. Een besluit van de Kamer ingevolge dit artikel wordt door de
Voorzitter onverwijld ter kennis gebracht van het betrokken
lid.
§ 15.5 Openbaar maken van
stukken
HOOFDSTUK XIII. DE PUBLICATIE VAN
STUKKEN
Artikel 15.14 Openbaar maken van
stukken
1. Alle tussen de regering en de Kamer gewisselde stukken worden
meteen openbaar gemaakt, tenzij dit niet mogelijk is of een stuk
vertrouwelijk is.
2. De betrokken stukken worden ook op andere wijze verspreid, zodra
de Kamer dit nodig acht.
Artikel 151. Publicatie van
stukken
1. Alle tussen regering en Kamer gewisselde stukken worden voor zover
mogelijk terstond digitaal gepubliceerd, tenzij een stuk als
vertrouwelijk stuk wordt aangemerkt.
2. Deze stukken worden ook op andere wijze vermenigvuldigd zodra de
Kamer dit nodig acht.
§ 15.6 Vertrouwelijkheid
stukken
HOOFDSTUK XIIB. VERTROUWELIJKE
STUKKEN
Artikel 15.15 Vertrouwelijkheid
stukken
1. Een ieder neemt de vertrouwelijkheid in acht ten aanzien van de
inhoud van een vertrouwelijk stuk.
2. Indien een lid de vertrouwelijkheid niet in acht neemt, is artikel
15.13 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 146. Vertrouwelijke
stukken
1. De vertrouwelijkheid ten aanzien van de inhoud van een
vertrouwelijk stuk wordt door een ieder in acht genomen.
[...]
Artikel 147. Schending van de vertrouwelijkheid
ten aanzien van de inhoud van een vertrouwelijk
stuk
In het geval een lid de vertrouwelijkheid ten aanzien van de
inhoud van een vertrouwelijk stuk niet in acht neemt, is artikel
145 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 15.16 Register vertrouwelijke
stukken
De griffie houdt een register bij van de door de Kamer en de
commissies ontvangen vertrouwelijke stukken.
Artikel 146, tweede lid:
2. Ter griffie wordt een register bijgehouden van bij de Kamer dan
wel bij de commissies ingekomen vertrouwelijke stukken.
Artikel 15.17 Regeling vertrouwelijke
stukken
1. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer, worden
nadere regels gesteld over de aanwijzing, het bewaren en de
behandeling van vertrouwelijke stukken.
2. De regeling bevat in ieder geval regels voor het registreren, ter
inzage leggen, inzien, verspreiden en vermenigvuldigen van de
vertrouwelijke stukken.
Artikel 146, derde lid:
3. Bij afzonderlijke regeling, vast te stellen door de Kamer,
worden voorschriften gegeven omtrent de aanwijzing en de
behandeling van vertrouwelijke stukken. In ieder geval worden in
deze regeling voorschriften gegeven over het registreren, het ter
inzage leggen, het inzien, het verspreiden en het vermenigvuldigen
van vertrouwelijke stukken.
§ 15.7 Openbare registers
HOOFDSTUK XIIC. REGISTERS
Artikel 15.18 Register nevenactiviteiten en
belangen
Artikel 150a. Registers
1. Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden hun
nevenactiviteiten en de (te verwachten) inkomsten uit hun
nevenactiviteiten vermelden, uiterlijk één week na aanvaarding
daarvan, alsmede belangen die redelijkerwijs als relevant kunnen
worden beschouwd. Onder inkomsten wordt verstaan: loon in de zin
van artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met
de eindheffingsbestanddelen, bedoeld in artikel 31 van die wet of
winst uit onderneming in de zin van afdeling 3.2 van de Wet op de
inkomstenbelasting 2001. Op uiterlijk 1 april na ieder kalenderjaar
waarin de inkomsten zijn genoten vermelden de leden opnieuw hun
inkomsten over dat kalenderjaar.
[...]
1. De griffie houdt een register bij van:
a. de nevenactiviteiten van de leden;
b. de uit de nevenactiviteiten te verwachten of genoten inkomsten;
en
c. andere redelijkerwijs relevante belangen van leden.
2. De leden vermelden de in het eerste lid bedoelde informatie steeds
in het register:
a. binnen een week nadat ze als lid tot de Kamer zijn
toegelaten;
b. binnen een week na het aanvaarden van een nevenactiviteit of het
ontstaan van een relevant belang; en
c. opnieuw op uiterlijk 1 mei na ieder kalenderjaar, voor zover het
inkomsten betreft die zijn genoten in dat kalenderjaar.
3. Onder inkomsten als bedoeld in dit artikel wordt verstaan het
loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964,
verminderd met de eindheffingsbestanddelen, bedoeld in artikel 31
van die wet, en de winst uit onderneming, bedoeld in afdeling 3.2
van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.
Artikel 15.19 Register buitenlandse
reizen
1. De griffie houdt een register bij van de door leden ondernomen
buitenlandse reizen waarvan de vervoerskosten en verblijfskosten
geheel of gedeeltelijk worden betaald door anderen dan het lid,
zijn fractie, de Kamer of een commissie van de Kamer.
2. De leden vermelden de buitenlandse reizen steeds binnen een week
na terugkeer in Nederland in het register.
Artikel 150a, tweede lid:
2. Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden hun
buitenlandse reizen waarvan vervoers- en verblijfskosten geheel of
gedeeltelijk door derden worden betaald vermelden, uiterlijk één
week na terugkeer in Nederland.
Artikel 15.20 Register geschenken en
voordelen
1.
De griffie houdt een register bij van de door leden ontvangen
geschenken en voordelen met een hogere waarde dan 50 euro.
2. De leden vermelden de geschenken en voordelen steeds binnen een
week na ontvangst daarvan in het register.
Artikel 150a, derde lid:
3. Ter griffie wordt een register bijgehouden waarin de leden de
door hen ontvangen geschenken en voordelen met een hogere waarde
dan 50 euro vermelden, uiterlijk één week na ontvangst van het
geschenk of het voordeel.
Artikel 15.21 Openbaarheid
registers
1. De registers, genoemd in deze paragraaf, liggen voor een ieder ter
inzage.
2. De Griffier draagt zorg dat een actueel overzicht van de opgaven
in de registers wordt openbaar gemaakt.
Artikel 150a, vierde en vijfde lid:
4. De drie registers liggen voor een ieder ter inzage.
5. De Griffier is belast met de publicatie, twee maal per jaar, van
de opgaven in het register voor de nevenfuncties en belangen.
HOOFDSTUK 16. SLOTBEPALINGEN
HOOFDSTUK XV. SLOTBEPALINGEN
Artikel 16.1 Wijziging van het
Reglement
1. Ieder lid kan, alleen of met andere leden, een voorstel tot
wijziging van dit Reglement indienen.
2. Het presidium of een commissie kan ook een voorstel tot wijziging
van het Reglement indienen als dit het gevoelen van een meerderheid
van het aantal leden waaruit zij bestaat weergeeft. Het voorstel
wordt ondertekend door de leden van het presidium of de commissie
die het zullen verdedigen.
3. Op een voorstel tot wijziging zijn de voor
initiatiefwetsvoorstellen geldende artikelen van overeenkomstige
toepassing.
4. Het voorbereidend onderzoek van een voorstel tot wijziging wordt
verricht door de commissie voor de Werkwijze, tenzij de Kamer
besluit een andere commissie hiermee te belasten. Indien het
voorstel is ingediend door de commissie voor de Werkwijze, wordt in
ieder geval een andere commissie met het voorbereidend onderzoek
belast.
5. Een door de Kamer aangenomen voorstel tot wijziging treedt
onmiddellijk in werking, tenzij de Kamer anders besluit.
6. Indien een aangenomen voorstel tot wijziging in de loop van de
beraadslaging of als gevolg van de stemmingen is gewijzigd, wordt
de aangenomen tekst van het voorstel openbaar gemaakt.
Artikel 153. Herziening van het
Reglement
1. Ieder lid kan schriftelijk voorstellen een of meer bepalingen van
het Reglement te herzien.
2. Ook een commissie kan zodanig voorstel indienen, mits dit het
gevoelen van de meerderheid van het aantal leden waaruit zij
bestaat weergeeft. Zulk een voorstel wordt ondertekend door de
leden van de commissie die zich daar vóór hebben verklaard.
3. Op de voorstellen bedoeld in het eerste en tweede lid zijn de
bepalingen betreffende door leden aanhangig gemaakte voorstellen
van wet van toepassing. Indien ze van eenvoudige aard zijn, kan de
Kamer echter bepalen, dat ze zonder vooronderzoek in openbare
behandeling komen.
4. De beraadslaging over een wijzigingsvoorstel van de Commissie voor
de Werkwijze, dat naar het oordeel van het presidium niet van
eenvoudige aard is, wordt voorbereid door een verslag van de
commissie. Dit verslag bevat alle binnen een door de Commissie voor
de Werkwijze vast te stellen termijn van ten minste veertien dagen
door een of meer leden aan de commissie toegezonden schriftelijke
opmerkingen en vragen, alsmede de daarop door de commissie
opgestelde antwoorden.
5. Neemt de Kamer een voorstel tot herziening aan, dan treedt dit
onmiddellijk in werking, tenzij de Kamer anders besluit.
Artikel 16.2 Overige regelingen
Artikel 16.1 is van overeenkomstige toepassing op voorstellen tot
vaststelling of wijziging van de overige op grond van dit Reglement
door de Kamer vast te stellen regelingen.
–
Artikel 16.3 Afwijking van het
Reglement
De Kamer kan besluiten van dit Reglement af te wijken,
tenzij:
a. een lid zich daartegen verzet; of
b. de afwijking in strijd is met de wet.
Artikel 154. Afwijking van het
Reglement
De Kamer kan te allen tijde besluiten van de bepalingen van dit
Reglement af te wijken, indien geen der leden zich daartegen verzet
en indien de afwijking niet in strijd is met het Statuut voor het
Koninkrijk der Nederlanden, de Grondwet of een andere wet.
Artikel 16.4 Overgangsbepaling
1. Het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, zoals dit luidde
onmiddellijk voorafgaand aan het in artikel 16.5, eerste lid,
bedoelde tijdstip, wordt ingetrokken.
2. De Regeling tijdelijke ontzegging toegang, zoals deze luidde
onmiddellijk voorafgaand aan het in artikel 16.5, eerste lid,
bedoelde tijdstip, wordt ingetrokken.
3. De op grond van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, zoals
dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het in artikel 16.5, eerste
lid, bedoelde tijdstip, ingestelde organen en geldende besluiten en
overige regelingen, berusten met ingang van dat tijdstip op dit
Reglement.
–
Artikel 16.5 Inwerkingtreding
Dit Reglement treedt in werking met ingang van een door de Kamer
te bepalen tijdstip.
Artikel 155. Inwerkingtreding
Dit Reglement treedt in werking met ingang van de dag waarop na de
eerstvolgende verkiezingen de nieuw gekozen Kamer voor de eerste
maal samenkomt.
Artikelen en artikelleden die geheel
vervallen:
Artikel 15, eerste lid:
1. De Kamer stelt de commissies in die door de bepalingen van dit
Reglement worden voorgeschreven.
Artikel 17. Algemene
commissies
1. De Kamer kan algemene commissies instellen voor
onderwerpen die van bijzonder belang zijn voor de uitoefening
van haar taken dan wel vrijwel alle ministeries
aangaan.
2. Een algemene commissie wordt ingesteld voor de
duur van een zitting.
3. De Kamer kan ook andere commissies belasten met
de behandeling van dergelijke onderwerpen.
Artikel 17a. Themacommissies
1. De Kamer kan themacommissies instellen voor
onderwerpen van groot maatschappelijk belang die niet specifiek
één ministerie aangaan.
2. Een themacommissie wordt ingesteld maximaal
voor de duur van een zitting.
Artikel 35, tweede lid:
2. Een gezamenlijke vergadering van twee of meer commissies wordt
voorgezeten door de commissievoorzitter, die het langst in de Kamer
zitting heeft. Bij gelijke zittingsduur gaat het oudste lid in
leeftijd voor.
Artikel 36, tweede lid:
2. Besluiten in een gezamenlijke vergadering van twee of meer
commissies worden door elk van de commissies afzonderlijk genomen.
Indien de besluiten niet gelijkluidend zijn beslist zo nodig de
Kamer.
Artikel 39a. Begrotingsoverleg
1.
Elke commissie kan over de in haar handen
gestelde begroting(en) een begrotingsoverleg
houden.
2. Van het begrotingsoverleg wordt een
stenografisch verslag gemaakt.
3. Tijdens een begrotingsoverleg kunnen moties
worden ingediend. Artikel 66 is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 43, eerste lid:
1. Voor de plenaire afronding van het begrotingsoverleg stelt de
Kamer een maximumspreektijd per fractie en groep vast.
Artikel 47, tweede lid:
2. Tot het voortzetten van de vergadering na 23.00 uur wordt een
besluit van de Kamer vereist.
Artikel 53, tweede lid:
2. De Voorzitter blijft bevoegd van die stukken welke hij daartoe
belangrijk genoeg acht, in de vergadering mededeling te doen.
Artikel 63, tweede lid:
2. Bij de bepaling, hoeveel maal een lid over hetzelfde onderwerp
heeft gesproken, wordt niet meegerekend het spreken over een
persoonlijk feit of over een voorstel van orde.
Artikel 66, zevende lid:
7. Tijdens een notaoverleg of een wetgevingsoverleg kan een motie
niet worden overgenomen.
Artikel 91. Debat op
hoofdlijnen
De Kamer kan op voorstel van de commissie
besluiten dat de beraadslaging in het algemeen over een voorstel
van wet zal geschieden voordat met het onderzoek door de
commissie een aanvang wordt gemaakt.
Artikel 92. Wetgevingsrapport
1. Voordat met het onderzoek door de commissie een
aanvang is gemaakt, adviseert de griffier van de commissie over
de vraag of het wenselijk is dat over dat voorstel een
wetgevingsrapport wordt uitgebracht.
2. Een wetgevingsrapport wordt opgesteld door de
griffier van de commissie.
Artikel 93, derde lid:
3. De commissie kan besluiten dat de opmerkingen van de leden van
de Kamer, behalve langs de in het eerste lid voorziene
schriftelijke weg, zullen worden ingebracht in een voor alle leden
van de Kamer toegankelijke vergadering. In een in de eerste volzin
bedoelde vergadering is elk lid van de Kamer bevoegd aan de
beraadslaging deel te nemen.
Artikel 100, derde lid:
3. Tijdens een wetgevingsoverleg kan een amendement niet worden
overgenomen.
Artikel 101, tweede lid:
2. De Kamer kan besluiten na de algemene beraadslaging een voor
een in hun volgorde de afzonderlijke artikelen en de daarop
voorgestelde amendementen en tenslotte de beweegreden van het
voorstel in behandeling te nemen.
Artikel 102. Behandeling voorstel van wet en
artikelsgewijze behandeling in wetgevingsoverleg
1. De Kamer kan op voorstel van de Voorzitter en
de eerste en tweede ondervoorzitter, de commissie gehoord,
besluiten:
a. dat, onverminderd het bepaalde in artikel 91,
over een voorstel van wet een wetgevingsoverleg wordt gehouden
voordat het in een vergadering van de Kamer aan de orde
komt;
b. dat, na de algemene beraadslaging over een
voorstel van wet, de beraadslaging over de afzonderlijke
artikelen en de beweegreden van dat voorstel in een
wetgevingsoverleg plaatsvindt.
2. In een wetgevingsoverleg als bedoeld in het
eerste lid, onderdeel b, worden de artikelen van een voorstel
van wet en de daarop ingediende amendementen op dezelfde wijze
behandeld als voor de behandeling van artikelen en amendementen
in de vergadering van de Kamer is voorgeschreven.
Artikel 120. Debat op hoofdlijnen over in
handen gestelde stukken
De Kamer kan op voorstel van de commissie
besluiten dat de beraadslaging in het algemeen over een in
handen van een commissie gesteld stuk zal geschieden voordat met
het onderzoek door de commissie een aanvang is
gemaakt.
Artikel 121, derde lid:
3. De commissie kan besluiten dat de opmerkingen van de leden van
de Kamer, behalve langs de in het eerste lid voorziene
schriftelijke weg, zullen worden ingebracht in een voor alle leden
van de Kamer toegankelijke vergadering. In een in de eerste volzin
bedoelde vergadering is elk lid van de Kamer bevoegd aan de
beraadslaging deel te nemen.
Artikel 124, tweede lid:
2. De wens kan te kennen worden gegeven door of namens de Kamer of
door ten minste dertig leden. Betreft het een verdrag, dat Aruba,
Curaçao of Sint Maarten raakt, dan kan de wens ook door de
desbetreffende Gevolmachtigde Ministers te kennen worden
gegeven.
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 4 | Tegen |
50PLUS | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Krol | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.