Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 289 Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES inzake het verstrekken van aanvullende middelen in verband met bijzondere omstandigheden
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 16 oktober 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder
het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam
voorbereid.
Inhoud
Blz.
I.
Algemeen
1
1.
Inleiding
2
2.
Doel en inhoud
2
2.1
Nut en noodzaak
2
2.2
Verstrekken van middelen voor bijzondere omstandigheden
3
3.
Caribisch Nederland
4
I. Algemeen
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel. De leden steunen de regering om de wet dusdanig te verruimen dat de
mogelijkheid wordt gecreëerd om ook bij andere bijzondere omstandigheden aan individuele
instellingen aanvullende middelen te kunnen verstreken. Deze leden zien dat het mbo1 de komende tijd te maken gaat krijgen met een forse krimpopgave. Zij vinden het belangrijk
dat er een basisinfrastructuur in het hele land in stand blijft en hopen dat dit wetsvoorstel
daaraan kan bijdragen. Tevens hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het genoemde
wetsvoorstel en ondersteunen het voorstel om aanvullende middelen beschikbaar te maken
voor individuele instellingen bij bijzondere omstandigheden die in redelijkheid niet
binnen de rijksbijdrage van het betreffende jaar kunnen worden opgevangen of binnen
de normale bedrijfsvoering. Deze leden willen de regering nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig
wetsvoorstel. De fractie is verheugd dat er wordt gewerkt aan het verbeteren van de
positie van mbo-instellingen. Het is belangrijk dat mbo-instellingen, die tenslotte
het onderwijs van de toekomst verzorgen, kunnen rekenen op praktische en financiële
steun vanuit de overheid wanneer dit nodig is. De leden hebben nog enkele vragen bij
deze wetswijziging, die hieronder uiteengezet worden
1. Inleiding
De leden van de CDA-fractie lazen dat tevens geregeld wordt dat de verstrekte aanvullende
middelen geheel of gedeeltelijk in mindering gebracht kunnen worden op de rijksbijdrage
van de instelling in latere jaren. Graag willen deze leden weten in hoeverre instellingen,
die afgelopen jaren aanvullende middelen hebben gekregen omdat er sprake was van een
onevenredig grote toename van het aantal studenten, deze middelen ook al geheel of
gedeeltelijk terug konden betalen. Ook willen deze leden graag een overzicht van hoe
vaak de afgelopen vijf jaar instellingen gebruik hebben gemaakt van deze aanvullende
middelen en hoe vaak en hoeveel er terugbetaald is.
2. Doel en inhoud
De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat de onderbouwing is om jaarlijks
€ 10 miljoen te reserveren. Tevens willen zij graag weten hoe vaak de afgelopen jaren
vanwege een incidentele situatie gezocht moest worden naar dekking op artikel 4.
De voornoemde leden lazen dat aan het einde van het jaar de som van de middelen die
over zijn weer worden toegevoegd aan het landelijk beschikbare budget en worden toegevoegd
aan de rijksbijdrage van alle instellingen. Deze leden willen graag dat elk jaar bij
het trekken van de eindconclusies over het toevoegen van de middelen aan de rijksbijdrage
van alle instellingen de Kamer geïnformeerd wordt over het gebruik van deze wettelijke
mogelijkheid. Graag ontvangen zij een reactie van de regering hierop.
2.1 Nut en noodzaak
De leden van de D66-fractie constateren dat de huidige gang van zaken waarbij noodzakelijke
aanvullende middelen ad hoc worden gezocht binnen de OCW-begroting, leidt tot onrust
en onzekerheid voor zowel de OCW-begroting als de bedrijfsvoering van de instellingen.
Deze leden ondersteunen het voorstel om een jaarlijkse reservering binnen het landelijk
budget mbo te voorzien om aanvullende middelen voor bijzondere omstandigheden te verstrekken.
Hierdoor ontstaat meer transparantie en voorspelbaarheid. De leden lezen dat niet-bestede
gereserveerde middelen in december van het jaar alsnog worden uitgekeerd aan de mbo-instellingen
in een aangepaste beschikking. Deze leden vragen de regering of dit niet leidt tot
onvoorspelbare rijksbekostiging aan de kant van de instellingen. Verwacht de regering
dat instellingen deze middelen nog kunnen inzetten in het primaire proces, zo vragen
deze leden. De voornoemde leden vrezen dat de middelen niet aansluiten op de bedrijfsvoering
van de mbo-instellingen en dus geen bestemming krijgen in de begroting waardoor het
leidt tot toenemende reserves, graag ontvangen zij een reactie van de regering hierop.
De leden van deze fractie lezen dat een grondslag moet bepalen of de verstrekte aanvullende
middelen geheel of gedeeltelijk in mindering zijn te brengen op de rijksbijdrage.
De leden vragen de regering een nadere toelichting in welke gevallen de verstrekte
aanvullende middelen geheel dan wel gedeeltelijk in mindering worden gebracht van
de rijksbijdrage in latere jaren.
De leden lezen tevens dat het budget voor niveaus 2 tot en met 4 worden verdeeld naar
rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma’s van elke
instelling en dat de mate waarin een diploma meetelt afhankelijk is van het niveau
waarvoor het diploma wordt afgegeven. Deze leden zijn van mening dat deze bekostigingsindicator
een rendementsprikkel kan vormen in het mbo waardoor het kansenongelijkheid in de
hand kan helpen. Deze leden vragen de regering een nadere toelichting op de diplomabekostiging
en een reactie op de zorg voor sterke sturing op rendement in het mbo.
2.2. Verstrekken van middelen voor bijzondere omstandigheden
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de aanvullende middelen nu ook verstrekt
kunnen gaan worden bij bijzondere omstandigheden die in redelijkheid niet binnen de
rijkbijdrage en ook niet binnen de normale bedrijfsvoering kunnen worden opgevangen.
De reden is dat niet incidenteel naar dekking hoeft te worden gezocht en de OCW-begroting
op dit punt beter voorspelbaar wordt. De leden vragen of er, nu blijkt dat de aanvullende
middelen apart per wet beschikbaar gesteld moeten worden, ook gekeken is naar mogelijkheden
om het landelijk budget voor mbo-instellingen structureel te verhogen. Zo ja, op welke
manier en zo nee, waarom niet? De voornoemde leden maken zich grote zorgen over het
voorstel om de verstrekte aanvullende middelen geheel of gedeeltelijk in mindering
te brengen op de rijksbijdrage in latere jaren. De regering geeft aan dat er nog geen
duidelijkheid is of de gereserveerde en niet-bestede middelen doorgeschoven kunnen
worden en gaat uit van een scenario waar deze niet doorgeschoven kunnen worden, wat
extra nadelig zou zijn voor de mbo-instellingen. Deze leden vragen of dit niet dreigt
te leiden tot een glijdende schaal. Gesteld dat een mbo-instelling met de aanvullende
middelen een noodzakelijk gat heeft gedicht en er zich wederom omstandigheden voordoen,
waarbij het uiterste van het lumpsum-budget en het bedrijfsvoeringsbudget gevraagd
moet worden, hoe wordt dan voorkomen dat de in mindering gebrachte rijksbijdrage daarbovenop
niet de nekslag vormt voor financieel kwetsbare instellingen? Tevens vragen zij hoe
een structureel liquiditeitsprobleem wordt voorkomen.
De leden lezen in een voorbeeld van bijzondere omstandigheden over de mogelijkheid
tot extra bekostiging wanneer een instelling onevenredig groeit in aantal studenten.
De regering tekent hierbij aan dat «de instelling zelf geen actief beleid heeft gevoerd
om – ten koste van andere mbo-instellingen – te groeien. De voornoemde leden vragen
hoe dit te rijmen is met de eerder genoemde groei ten gevolge van de vraag vanuit
het bedrijfsleven / stimulering door bijvoorbeeld het techniekpact die géén belemmering
vormt om in aanmerking te komen voor deze middelen. Hoe gaat de regering dit onderscheid
vaststellen? Ook vragen zij of het niet logisch is dat een mbo-instelling ook een
onevenredig grote groei zal kennen indien deze – terecht – in haar wervingsactiviteiten
wijst op de praktische voordelen van een bij die instelling te volgen opleiding. Gaat
dat niet automatisch ten koste van mbo-instellingen die deze opleidingen niet (kunnen)
bieden, zo vragen de voornoemde leden.
Tenslotte vragen de leden of de regering de intentie heeft om de aanvragen zowel als
de uiteindelijke toegekende aanvullende middelen in verband met bijzondere omstandigheden,
openbaar te maken, zo nee, waarom niet en zo ja, op welke manier.
3. Caribisch Nederland
De leden van de CDA-fractie willen graag weten waarom op Saba en Sint Eustatius geen
mbo-onderwijs meer wordt gegeven en overgestapt is naar het CVQ2-onderwijs.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.