Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over grenzen aan de ruimte in de onderwijstijd
2019D36463
Inbreng verslag van een schriftelijk overleg
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 5 juli 2019 over grenzen aan de ruimte
in de onderwijstijd (Kamerstuk 31 293, nr. 474).
Voorzitter van de commissie
Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie
Arends
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
– Inbreng van de leden van de VVD-fractie
– Inbreng van de leden van de CDA-fractie
– Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
– Inbreng van de leden van de SP-fractie
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over
de grenzen aan de ruimte in onderwijstijd en zien daarin geen aanleiding voor het
stellen van vragen.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij hebben
nog enige vragen.
Algemeen
Allereerst vragen de leden de Minister of het ook mogelijk is om onderwijs te geven
door bevoegde leraren dat meetelt voor de onderwijstijd op een locatie die niet wordt
aangemerkt als schoolgebouw.
Zij vragen de Minister verder in hoeverre de huidige regels belemmerend werken op
creatieve oplossingen voor bijvoorbeeld thuiszitters, die wel weer onderwijs willen
en/of kunnen volgen, maar dat om de een of andere reden niet kunnen doen in een klaslokaal
op een reguliere school. De leden vragen de Minister ook of het mogelijk is om voor
de onderwijstijd mee te laten tellen onderwijs dat wordt gegeven tijdens schoolvakanties.
Tot slot vragen de voornoemde leden om aan te geven of het nog voorkomt dat scholen
niet voldoen aan de urennorm voor onderwijstijd en of dit dan ook te wijten is aan
een verkeerde opvatting van wat wel of niet tot onderwijstijd hoort.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de brief over grenzen
aan de ruimte in de onderwijstijd. Zij hebben zich in debatten en per motie meerdere
keren uitgesproken over het belang van bevoegde leraren voor de klas. Deze leden hebben
daarom nog een aantal vragen.
De leden constateren dat de Minister verwijst naar het feit dat de Kamer heeft ingestemd
met het wetsvoorstel Modernisering onderwijstijd VO1. Deze leden merken op dat het doel van dat wetsvoorstel was om de kwaliteit van het
onderwijs te vergroten en maatwerk te waarborgen. Tevens was dit wetsvoorstel bedoeld
om de regeldruk aan te pakken. Deelt de Minister de analyse van de voornoemde leden
dat de maatschappij inmiddels is veranderd en toentertijd geen rekening is gehouden
met het lerarentekort. Bestaat het risico dat ruimte in onderwijstijd gebruikt kan
worden vanwege het lerarentekort en niet om de kwaliteit te vergroten of innovatie
te stimuleren? Is de Minister nog steeds van mening dat het uitgangspunt van ruimte
in onderwijstijd innovatie en kwaliteit van het onderwijs moet zijn en niet het lerarentekort?
Zo ja, hoe gaat de Minister dit waarborgen, zo vragen deze leden.
De eerdergenoemde leden lezen dat de Minister onderzoekt welke mogelijkheden er zijn
om meer ruimte te bieden binnen de onderwijstijd in het primair onderwijs. Deze leden
vragen welke mogelijkheden worden onderzocht. Is het uitganspunt bij dit onderzoek
de kwaliteit van het onderwijs en innovatie en niet het lerarentekort? Zo ja, waaruit
blijkt dat? Worden in dit onderzoek uitsluitend de onderwerpen meegenomen waarvan
wetenschappelijk bewezen is dat het werkt, zo vragen deze leden.
De leden zijn groot voorstander van het instemmingsrecht van de medezeggenschapsraad.
Deze leden vragen of het risico bestaat dat de medezeggenschap zich gedwongen voelt
in te stemmen met plannen voor bijvoorbeeld minder bevoegde leraren voor de klas,
vanwege een lerarentekort en niet vanuit de kwaliteit van het onderwijs.
Ook geeft de Minister aan dat, gezien de ruime wettelijke criteria voor onderwijstijd,
het morele appel op scholen, om op een verantwoorde, professionele en integere wijze
gebruik te maken van de criteria, belangrijker is dan de wettelijke criteria. Hoe
gaat de Minister waarborgen dat scholen de juiste afwegingen maken? Hoe kan de Minister
voldoende controleren of de wettelijke ruimte op een verantwoorde, professionele en
integere wijze wordt gebruikt, zo vragen deze leden.
Deze leden constateren tevens dat de Minister wijst op een moreel appel en vervolgens
uitgangspanten geeft hoe dit moreel appel volgens hem uitgevoerd moet worden. Waarom
wil de Minister dit niet verankeren in regelgeving? Hoe waaruit blijkt dat een moreel
appel voldoende waarborging biedt, zo vragen deze leden.
Tot slot vragen de leden van deze fractie of innovatieve projecten waarvoor ruimte
in de onderwijstijd wordt geboden een wetenschappelijke basis hebben. Is wetenschappelijk
bewezen dat het werkt? Hoe kan de Minister dit waarborgen, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over grenzen aan de ruimte
in de onderwijstijd. Zij blijven ondanks deze brief bij hun standpunt dat een leraar
lijfelijk aanwezig hoort te zijn in de klas.
Wettelijke ruimte voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs
De leden constateren dat de Minister niet bereid is om lijfelijke aanwezigheid van
een bevoegde leraar in de klas tijdens een les te verplichten. Deelt de Minister de
mening dat hij hiermee het lerarentekort juist faciliteert? Uit een bericht van de
Volkskrant van 13 september 20192 blijkt dat na het inzetten van gepensioneerde docenten en onbevoegde docenten nu
ook de webcamdocent als oplossing tegen het lerarentekort wordt gebruikt. Acht de
Minister dit wenselijk? Waar trekt de Minister de grens als het gaat om noodgrepen
die scholen helaas moeten doen om het lerarentekort aan te pakken? Ook vragen de leden
hoe het standpunt van de Minister over de lijfelijke aanwezigheid van een bevoegde
leraar in de klas zich verhoudt tot de kritiek van de Inspectie van het Onderwijs
die eerder kritisch was op lessen Duits via een videoverbinding. Kan de Minister aangeven
hoeveel lessen er op dit moment in het voortgezet onderwijs worden gegeven via internetverbinding
en er dus geen bevoegde leraar in de klas aanwezig is, zo vragen de eerder genoemde
leden. Kan hij dan ook specifiek ingaan op lessen via internetverbinding als gevolg
van het lerarentekort? Indien hij dit niet kan, is hij dan bereid dit te onderzoeken?
Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.
Wettelijke criteria
Criterium 2: uitgevoerd onder de pedagogisch-didactische verantwoordelijkheid van
een leraar of een ander die hier op grond van de wet mee belast mag worden
De Minister beschrijft dat de persoon, zoals bedoeld met criterium 2, indien nodig
in het leerproces van de leerlingen moet kunnen ingrijpen; er interactie mogelijk
moet zijn tussen hem en de leerlingen en hij of zij moet kunnen bewaken dat leerlingen
de voor hen ingeplande onderwijsactiviteit daadwerkelijk volgt en dus niet verzuimt.
Hoe wordt dit criterium geborgd als een leraar niet fysiek aanwezig is in de klas
volgens de Minister, zo vragen de leden. Deelt de Minister de mening dat het beroep
van leraar een zeer waardevol beroep is en juist deze pedagogisch-didactische verantwoordelijkheid
fysiek uitgevoerd moet worden in de klas? Zij vragen of de Minister zijn antwoord
kan toelichten. Wat zijn mogelijke gevolgen voor leerlingen als bepaalde lessen enkel
via videoverbinding worden gegeven, zo vragen deze leden.
Criterium 3: de medezeggenschapsraad heeft vooraf ingestemd
De leden vinden het zeer belangrijk dat de medezeggenschapsraad vooraf moet instemmen
met welke soorten onderwijsactiviteiten worden ingepland als onderwijstijd. Echter
de leden vragen of de medezeggenschapsraden een eerlijke keuze wordt voorgehouden
als gevolg van het lerarentekort: geen les of cyberles? Zij vragen wat de reactie
van de Minister hierop is.
Verkennen van (de grenzen aan) de wettelijke ruimte
De leden vinden dat leerlingen les moeten krijgen van een bevoegde leraar die in de
klas aanwezig is. Zoals de eerder ingediende en aangehouden motie van het lid Kwint
c.s.3 stelt, zouden de problemen in het onderwijs nog weleens groter kunnen worden als
we lessen via een computerscherm gaan toestaan. De Minister spreekt over een incidenteel
geval, maar uit het eerder genoemde artikel van de Volkskrant van 13 september 2019
blijkt dat het niet over een enkel geval gaat. Het bedrijf Like2Teach ziet namelijk
de belangstelling voor hun webcamlessen groeien. Niet in de laatste plaats door het
nijpende lerarentekort, aldus het artikel. De leden vragen wat de reactie van de Minister
hierop is. Is er, zoals de Minister suggereert, sprake van een incidenteel geval of
ontstaat hier inderdaad een groter probleem zoals de leden de Minister al eerder op
wezen? Wat gaat de Minister doen om deze schijnoplossing voor het lerarentekort een
halt toe te roepen, zo vragen de voornoemde leden.
Wettelijke kaders, moreel appel
De leden merken op dat de Minister een moreel appel doet op scholen om de wettelijke
ruimte op een verantwoorde, professionele en integere wijze te gebruiken. De leden
vragen hoe dit appel zich verhoudt tot de noodzaak van sommige schoolbesturen om soms
ongewenste keuzes te moeten maken vanwege het lerarentekort en de daarmee gepaard
gaande hoge werkdruk van hun leraren, zoals een vierdaagse schoolweek invoeren, onbevoegden
voor de klas zetten en cyberlessen organiseren. De vakbonden en werkgevers hebben
ook een appel gedaan op de Minister om meer te investeren in onderwijs om het beroep
van leraar weer aantrekkelijk te maken en daarmee het lerarentekort te bestrijden.
De leden vragen de Minister waarom hij wel verwacht dat schoolbesturen gehoor geven
aan zijn appel, maar hij niet ingaat op de noodkreet voor extra investeringen in het
onderwijs om het lerarentekort daadwerkelijk aan te pakken.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.