Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 275 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2020)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
§ 1. Inleiding
Dit wetsvoorstel beoogt een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) te wijzigen. De wijzigingen betreffen zowel
de arbeidswetgeving, de socialezekerheidswetgeving als wetgeving rondom de structuur
van de uitvoeringsorganisatie. Het wetsvoorstel behelst onder andere wijzigingen die
voortvloeien uit door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) en de Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB) aangedragen knelpunten
in de uitvoering. Het gaat hierbij om tekstuele aanpassingen, technische verbeteringen
en verheldering van bepaalde punten. Tot slot dienen enkele voorstellen ter verduidelijking
en nadere invulling van eerder gemaakte beleidskeuzes en het herstellen van omissies.
Met de voorgestelde wijzigingen worden geen substantiële beleidswijzigingen beoogd.
Het wetsvoorstel behelst derhalve enkel zogenoemd «klein beleid». Hiermee voldoet
het wetsvoorstel aan de drie criteria die de regering in de brief van 20 juli 2011
heeft gesteld aan verzamelwetgeving, namelijk onderlinge samenhang, geen omvangrijke
en complexe onderdelen en geen politiek omstreden inhoud.1 Het wetsvoorstel heeft geen (substantiële) financiële consequenties. De meeste wijzigingen
hebben geen financiële consequenties. Bij de onderwerpen die wel beperkte financiële
consequenties hebben, is dit nader beschreven in de toelichting. De kleine beleidsmatige
wijzigingen worden hieronder kort per onderwerp toegelicht. In het artikelsgewijze
deel van de memorie van toelichting wordt nader ingegaan op de verschillende wijzigingsvoorstellen.
§ 2. Klein beleid
§ 2.1 Verstrekking ongevalsrapport aan slachtoffer (artikel IV)
Slachtoffers van een arbeidsongeval waarbij door de Inspectie SZW géén overtreding
van het bedrijf is geconstateerd beschikken momenteel niet over de wettelijke mogelijkheid
(direct) toegang te krijgen tot het onderzoeksrapport van de Inspectie SZW. Dat kan
nog wel via een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob); alleen
wordt de informatie dan niet alleen aan het slachtoffer verstrekt, maar ook openbaar
gemaakt. Daartoe moeten dan bijvoorbeeld de medische gegevens (waarover het slachtoffer
juist wil beschikken) uit de rapportage worden weggelakt. Voorgesteld wordt om in
artikel 24, vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet op te nemen dat, naast de
werkgever, de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, een slachtoffer
van een arbeidsongeval altijd het onderzoeksrapport, inclusief de bijlagen, ontvangt
van de Inspectie SZW. Het gaat daarmee om een bijzondere regeling die voorrang heeft
op de Wob (zie artikel 2, eerste lid, Wob), zodat toetsing aan onder meer de weigeringsgronden
uit artikel 10 van de Wob achterwege blijft.
§ 2.2 Afschaffing vervolguitkering WW VVU (artikel VI)
Voorgesteld wordt om artikel 130h Werkloosheidswet (WW), dat ziet op overgangsrecht
in het kader van afschaffing van de vervolguitkering (VVU) van de WW met ingang van
1 januari 2004, buiten toepassing te verklaren voor aanvragen die na 31 december 2019
worden ingediend. Om de ten tijde van de afschaffing reeds bestaande rechten van werkloze
werknemers op een VVU te eerbiedigen, is voor een aantal categorieën werkloze werknemers
een overgangsregeling opgenomen in artikel 130h WW. Ten tijde van afschaffing van
de VVU werd verwacht dat – gelet op de maximale duur van de loongerelateerde- en vervolguitkering
tezamen – circa acht jaar na afschaffing van de VVU de in het overgangsrecht geregelde
gevallen zich niet meer voor zouden kunnen doen. Op dit moment, 15 jaar nadat de VVU
is afgeschaft, ontstaan er op grond van dit overgangsrecht in uitzonderlijke gevallen
nog steeds nieuwe rechten op een VVU en wordt er momenteel nog steeds in een 20-tal
(lopende) gevallen een VVU betaald. Het betreft voormalig WAO-gerechtigden aan wie
een VVU is toegekend naar aanleiding van intrekking dan wel verlaging van de WAO-uitkering.
Vanwege het feit dat inmiddels al meer dan acht jaar is verstreken sinds invoering
van het overgangsrecht, wordt voorgesteld het betreffende artikel met ingang van 1 januari
2020 niet meer van toepassing te laten zijn. Dit gebeurt door een vijfde lid aan artikel
130h toe te voegen dat bepaalt dat het eerste tot en met het derde lid niet van toepassing
zijn op aanvragen die na 31 december 2019 worden ingediend. Dit betekent dat er met
ingang van 1 januari 2020 geen nieuwe aanspraken op een VVU kunnen ontstaan. Uitkeringsgerechtigden
met een lopende VVU houden recht op deze uitkering tot einde duur van deze uitkering.
Deze wijziging leidt tot een beperkte besparing op de WW-uitkeringslasten van circa
€ 250.000 per jaar.
§ 2.3 Controle melding WagwEU (artikel XII)
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers
in de Europese Unie (WagwEU) is de dienstverrichter, die een werknemer detacheert
naar Nederland, verplicht dit schriftelijk of elektronisch aan Onze Minister te melden
op een tijdstip voor aanvang van de werkzaamheden, waarbij de dienstverrichter opgave
doet van de gegevens genoemd in dat lid. Op grond van het tweede lid verstrekt de
dienstverrichter vóór aanvang van de werkzaamheden aan de dienstontvanger een afschrift
van een deel van de melding. Op grond van het derde lid dient de dienstontvanger dit
afschrift te controleren, en onjuistheden of het niet hebben ontvangen van het afschrift
ook voor aanvang van de werkzaamheden schriftelijk of elektronisch aan Onze Minister
door te geven.
Omdat de dienstverrichter ook aan zijn meldingsplicht kan voldoen door vlak voor de
werkzaamheden een afschrift aan de dienstontvanger te zenden, is het mogelijk dat
in de praktijk te weinig tijd overblijft voor de dienstontvanger om dit afschrift
deugdelijk te controleren en onjuistheden tijdig door te geven. Bovendien kan pas
op het moment van aanvang van de werkzaamheden worden vastgesteld dat het afschrift
niet op tijd is ontvangen, in welk geval het voor de dienstontvanger niet mogelijk
is om dit voor aanvang van de werkzaamheden door te geven. Daarom wordt voorgesteld
de dienstontvanger een termijn te geven van vijf werkdagen, gerekend vanaf het moment
van aanvang van de werkzaamheden, voor het melden van onjuistheden of het niet hebben
ontvangen van het afschrift.
§ 2.4 Schuldig en nalatig verklaring (artikel XIV)
In artikel 61, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) wordt
verduidelijkt dat het schuldig nalatig verklaren van een premieplichtige alleen mogelijk
is voor zover de premie voor de algemene ouderdomsverzekering onbetaald is gebleven.
Dit blijkt wel uit de tekst van artikel 13, eerste en tweede lid, van de Algemene
Ouderdomswet, maar wordt niet expliciet herhaald in de tekst van artikel 61, eerste
lid, van de Wfsv. Om het misverstand te vermijden dat schuldig nalatig verklaren ook
mogelijk is indien uitsluitend de premie voor andere volksverzekeringen niet is betaald,
wordt laatstgenoemd artikel met het oog hierop verduidelijkt. Voor de volledigheid
zij vermeld dat onder «betalen» ook voldoening via verrekening, dwanginvordering etc.
kan worden verstaan.
In het vierde lid is de eerste zin opnieuw geformuleerd omdat de opslag van 5% boven
op de premie bij een nabetaling binnen 5 jaar komt te vervallen. Gebleken is dat deze
opslag wordt ervaren als dubbelop, omdat de Belastingdienst in dat geval ook belastingrente
of invorderingsrente oplegt op grond van de Algemene wet rijksbelastingen en de Invorderingswet.
In de belastingwetgeving is derhalve al voorzien in een financiële prikkel om tijdig
te betalen en de opslag is hiermee overbodig. De opslag zou premieplichtigen er juist
van kunnen weerhouden om alsnog te betalen. Om die reden wordt voorgesteld de opslag
van 5% op grond van artikel 61, vierde lid, van de Wfsv te laten vervallen. De verwijzing
naar de opslag wordt tevens geschrapt in het vijfde lid, onderdeel b, het nieuwe zesde
lid en in artikel 83, eerste lid, onderdeel c. In het nieuwe vierde lid wordt tevens
geregeld dat bij betaling van de premie binnen vijf jaar de beslissing tot schuldig
nalatigverklaring wordt gewijzigd of ingetrokken. Ten gevolge daarvan vervalt het
overeenkomstige zesde lid en wordt het zevende lid vernummerd. De financiële effecten
van de afschaffing van de 5% opslag worden geraamd op € 400.000 per jaar.
§ 2.5 Rijksbijdrage basisvoorzieningen (artikel XIV)
Thans wordt voor een deel in de kosten van uitvoering door UWV voorzien via rijksbijdragen.
Hoewel denkbaar is dat deze rijksbijdragen separaat worden beheerd en de daaruit betaalde
kosten separaat worden verantwoord, heeft het UWV aangegeven dat het voor een efficiënte
uitvoering wenselijk is als deze rijksbijdragen mogen worden gestort in het Algemeen
Werkloosheidsfonds (AWf), van waaruit de betreffende uitvoeringskosten kunnen worden
betaald. In artikel 99 van de Wfsv wordt geregeld welke middelen ten gunste van het
AWf mogen komen. In het nieuwe onderdeel h van dat artikel wordt de rijksbijdrage
in de uitvoeringskosten van het UWV toegevoegd, voor zover dat bij ministeriële regeling
is bepaald. Hiermee wordt beoogd om mogelijk te maken dat specifieke bij ministeriële
regeling genoemde uitvoeringskosten van UWV ten laste van de rijksbijdrage in de uitvoeringskosten
van UWV kunnen lopen via het AWf. Ter realisatie daarvan zal een overeenkomstig deel
van deze rijksbijdrage ten gunste komen van het AWf, waardoor dit niet leidt tot financiële
gevolgen voor het AWf. Vervolgens kan er bij ministeriële regeling op grond van artikel
121a van de Wfsv in worden voorzien om welke soorten uitvoeringskosten het daarbij
gaat en hoe de bevoorschottings- en verantwoordingssystematiek daarvan wordt vormgegeven. In verband hiermee
wordt er in artikel 100 in voorzien dat de uitvoeringskosten waarvoor een deel van
de rijksbijdrage ten gunste van het AWf komt, ten laste van het AWf mogen komen, ook
als deze geen directe betrekking hebben met de uitkeringen op grond van de WW of artikel
29, tweede lid, onderdeel d, van de Ziektewet.
§ 3. Uitvoering
Dit wetsvoorstel is door de Minister voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan UWV,
SVB, Belastingdienst en Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP).
Gemeenten zijn via het Uitvoeringspanel gemeenten bij het wetsvoorstel betrokken.
Het Uitvoeringspanel acht de voorgestelde wijzigingen uitvoerbaar. Verder zijn DUO
en de Inspectie SZW bij de voorbereiding van het wetsvoorstel betrokken geweest. Het
wetsvoorstel heeft geen impact op de uitvoering bij DUO. De incidentele uitvoeringskosten
voor dit wetsvoorstel zijn nihil. Er zijn geen structurele uitvoeringskosten. De Inspectie
SZW acht de voorgestelde wijzigingen toezichtbaar.
§ 3.1 Toetsen
UWV
Het UWV acht het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar2. De incidentele uitvoeringskosten voor dit wetsvoorstel komen uit op € 8.000. Er
zijn geen structurele uitvoeringskosten.
SVB
De SVB acht het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar op de beoogde datum van inwerkingtreden3.
Belastingdienst
De Belastingdienst heeft aangegeven dat het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar
is op de beoogde datum van inwerkingtreding4. Er zijn geen structurele uitvoeringskosten.
AP
De AP heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het wetsvoorstel5.
§ 4. Regeldruk
De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de
kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet streeft ernaar de regeldruk voor
burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. De regeldrukeffecten van de
voorgestelde wijzigingen in voorliggend wetsvoorstel zijn nihil. De ATR deelt de analyse
en conclusie ten aanzien van de gevolgen voor de regeldruk.
II. ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I AANPASSINGSWET WNRA
Onderdelen A tot en met I (artikelen 2.1, 2.4, 2.9, 2.22, 2.23, 3.1, 5.1, 6.5, 6.15)
De Aanpassingswet Wnra is op 16 april 2019 aangenomen door de Eerste Kamer en op 17 april
2019 bekrachtigd.6 De Aanpassingswet Wnra zal op 1 januari 2020 in werking treden nadat deze is gewijzigd
door onderhavige Verzamelwet SZW 2020. De voorgestelde wijzigingen in de Aanpassingswet
Wnra zijn wetstechnische wijzigingen. Deze zijn noodzakelijk vanwege de voorgestelde
wijzigingen in artikel 475d van het Wetboek van Rechtsvordering, namelijk het vervallen
van het tweede lid en vernummering van artikelleden.
ARTIKEL II ALGEMENE NABESTAANDENWET
Enig onderdeel (artikel 29a)
Degene die recht heeft op een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet
(Anw) heeft tevens recht op een Anw-tegemoetkoming. Zolang betrokkene aan de voorwaarden
van de Anw voldoet kan het voorkomen dat een nabestaandenuitkering en Anw-tegemoetkoming
doorlopen tot de AOW-leeftijd wordt bereikt. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd
eindigt het recht op nabestaandenuitkering en Anw-tegemoetkoming en ontstaat, als
aan de daartoe gestelde voorwaarden wordt voldaan, recht op AOW-ouderdomspensioen
en tevens recht op inkomensondersteuning in aanvulling op het ouderdomspensioen (AOW-inkomensondersteuning).
De SVB stopt dan ook met het verstrekken van de nabestaandenuitkering en de Anw-tegemoetkoming
met ingang van de dag dat betrokkene recht krijgt op het AOW-ouderdomspensioen en de AOW-inkomensondersteuning. Een en ander is geregeld in de artikelen
16, eerste lid, onderdeel c, jo. tweede lid, en 29a, eerste lid, Anw en de artikelen
7, eerste lid, onderdeel a, 16, eerste lid, en 33a, eerste lid, AOW. Hiermee heeft
de wetgever beoogd te voorkomen dat er, zonder redelijke grond, dubbele uitkeringen
en dubbele tegemoetkomingen zouden worden verstrekt.
In artikel 33a, derde lid, AOW is geregeld dat de AOW-inkomensondersteuning voor de toepassing van (onder meer) artikel 16, eerste lid, AOW, als ouderdomspensioen
moet worden beschouwd. Omdat in genoemd artikel 16, eerste lid, is geregeld dat het
ouderdomspensioen ingaat op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor
het recht op ouderdomspensioen voldoet (de dag waarop de AOW-leeftijd wordt bereikt),
is daarmee expliciet geregeld dat ook de AOW-inkomensondersteuning ingaat op de dag
waarop de belanghebbende de AOW-leeftijd bereikt. Geconstateerd is echter dat een
expliciete bepaling die regelt dat de Anw-tegemoetkoming eindigt met ingang van de
dag waarop de AOW-leeftijd wordt bereikt ontbreekt. Weliswaar is in artikel 16, tweede
lid, Anw geregeld dat de nabestaandenuitkering eindigt met ingang van de dag dat de
AOW-leeftijd wordt bereikt, maar deze bepaling is strikt genomen niet van toepassing
op de Anw-tegemoetkoming, omdat deze, in artikel 29a, derde lid, voor de toepassing van artikel 16,
tweede lid, niet als nabestaandenuitkering wordt beschouwd. In artikel 29a, derde
lid, Anw wordt de Anw-uitkering wel als nabestaandenuitkering beschouwd voor de toepassing
van afdeling II van hoofdstuk 3, maar artikel 16, tweede lid, is niet in die afdeling
opgenomen. Uit een oogpunt van consistentie en ter verduidelijking wordt het daarom
wenselijk geacht, om alsnog, overeenkomstig en aansluitend op de regeling in de AOW,
ook in de Anw expliciet te regelen dat ook de Anw-tegemoetkoming eindigt met ingang
van de dag dat de AOW-leeftijd wordt bereikt. Dit kan eenvoudigweg worden gerealiseerd
door een verwijzing naar artikel 16, tweede lid, op te nemen in artikel 29a, derde
lid, Anw.
ARTIKEL III ALGEMENE OUDERDOMSWET
Onderdeel A (artikel 7a)
In artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet zijn de pensioengerechtigde
leeftijd en de aanvangsleeftijd als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen i
en j, van die wet vastgesteld voor kalenderjaren tot en met 2021. Met de Wet temporisering
verhoging AOW-leeftijd, die op 1 januari 2020 in werking zal treden, worden de nieuwe
pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd tot en met 2024, eveneens in artikel
7a, eerste lid, vastgelegd.7 In artikel 7a, tweede lid, van de wet wordt de verdere verhoging van de pensioengerechtigde
leeftijd en de aanvangsleeftijd geregeld voor de kalenderjaren vanaf 2025.
De pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd zijn in artikel 7a van de Algemene
Ouderdomswet vastgelegd met de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. Met het
Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd en het Tweede aanpassingsbesluit
verhoging AOW-leeftijd is in de volledige Nederlandse wetgeving de leeftijdsgrens
van 65 jaar vervangen door «de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene
Ouderdomswet».8 Daarbij is er echter onvoldoende oog voor geweest dat de pensioengerechtigde leeftijd
en de aanvangsleeftijd vanaf 2025 niet zijn geregeld in artikel 7a, eerste lid, van
de Algemene Ouderdomswet, maar in artikel 7a, tweede lid, van die wet. Dat zou onbedoeld tot gevolg hebben dat de verwijzingen naar de pensioengerechtigde
leeftijd in de Nederlandse wetgeving vanaf 2025 niet meer correct zouden zijn. Om
dat te voorkomen zouden overal in de Nederlandse wetgeving de verwijzingen naar artikel
7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet moeten worden aangepast. Omdat dat een
omvangrijke wetgevingsoperatie zou zijn wordt voorgesteld aan artikel 7a, eerste lid,
een nieuw onderdeel n toe te voegen, waarmee eveneens wordt bereikt dat de verwijzingen
naar artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet ook vanaf 2025 nog correct
zijn.
In het pensioenakkoord is afgesproken dat de ontwikkeling van de pensioengerechtigde
leeftijd met ingang van 2025 voor 2/3 gekoppeld wordt aan de ontwikkeling van de resterende
levensverwachting op 65 jaar in plaats van de koppeling waarbij 1 jaar langer leven
1 jaar langer werken betekent.9 Dit betekent dat elk jaar levenswinst wordt vertaald in gemiddeld 8 maanden langer
doorwerken en gemiddeld 4 maanden langer AOW-pensioen. De wijziging van deze koppeling
zal in artikel 7a, tweede lid, geregeld worden en de regering is voornemens te zijner
tijd een wetsvoorstel hierover in te dienen. Onderhavige wijziging van artikel 7a
van de Algemene ouderdomswet functioneert onafhankelijk van de wijze van koppeling
van de pensioengerechtigde aan de resterende levensverwachting -en de wijziging daarvan-
en bewerkstelligt slechts dat de verwijzingen naar de aanvangsleeftijd en de pensioengerechtigde
leeftijd in andere wetten na 2025 ook nog correct zijn.
Onderdelen B en C (artikelen 8 en 8a)
Uit het derde lid van artikel 8a AOW kan ten onrechte de indruk ontstaan dat het recht
op partnertoeslag nu nog kan ontstaan of herleven nadat een AOW-gerechtigde weer in
Nederland of een exportland is gaan wonen. Dit was alleen het geval tot 1 januari
2015. Uit artikel 8 AOW in combinatie met de toelichting bij de nota van wijziging
bij de Verzamelwet SZW 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 988, nr. 6, onderdeel 8) blijkt echter dat dit niet de bedoeling is. Omdat het derde lid betekenisloos
is geworden, wordt voorgesteld het te schrappen. In verband hiermee wordt in artikel
8, tweede lid, van de AOW een verwijzing naar dat lid geschrapt.
ARTIKEL IV ARBEIDSOMSTANDIGHEDENWET
Enig onderdeel (artikel 24)
In artikel 24, vierde en vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet is neergelegd
dat de toezichthouder op de Arbeidsomstandighedenwet een rapport opstelt ter zake
van een arbeidsongeval of ter voldoening aan artikel 5:18, zesde lid, van de Algemene
wet bestuursrecht. Wanneer er geen sprake is van een boeterapport als bedoeld in artikel
36 van de Arbeidsomstandighedenwet, wordt het rapport op grond van het huidige artikel
24, vijfde lid, aan de werkgever, aan de ondernemingsraad of aan de personeelsvertegenwoordiging,
maar niet aan het slachtoffer van een arbeidsongeval verstrekt. Hoewel een slachtoffer
geen belanghebbende is in de zin van artikel 5:18 Awb, kan deze belang hebben bij
het ongevalsrapport. Daarom wordt met deze wijziging van artikel 24, vijfde lid, van
de Arbeidsomstandighedenwet voorgesteld te regelen dat de toezichthouder het rapport
ook aan de bij een arbeidsongeval betrokken persoon of personen verstrekt, overeenkomstig
artikel 36 van de Arbeidsomstandighedenwet. Zie ook de algemene toelichting onder
§ 2.1.
ARTIKEL V PARTICIPATIEWET
Onderdelen A en C (artikelen 7 en 10g)
De wijzigingen in artikel 7 en 10g van de Participatiewet betreffen artikelen en artikelonderdelen
die in de Participatiewet worden opgenomen via de Wet centraliseren tolkvoorzieningen
auditief beperkten leef- en werkdomein, luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd. De wet is op 21 mei 2019 aangenomen
door de Eerste Kamer en met ingang van 1 juli 2019 in werking getreden. Deze artikelen
en onderdelen zijn puur technisch van aard en werken terug tot en met 1 juli 2019.
Het voorstel tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
gaat ook om aanpassing van een artikel dat bij deze Wet in de Wmo 2015 wordt opgenomen.
De wijziging van artikel 7, tiende lid, Participatiewet voorziet in een wetstechnische
wijziging.
Artikel 10g, vierde lid, van de Participatiewet is aangepast om de uitvoering door
het UWV van de tolkvoorzieningen beter in te passen in de systematiek van de Participatiewet
en voor de uitvoering door het UWV alleen te verwijzen naar de Wajong voor zover dit
aansluit bij de Wajong en in de Participatiewet geen specifieke bepalingen gericht
op dit soort voorzieningen zijn opgenomen. Het gaat daarbij om bepalingen over de
inlichtingenverplichtingen en medewerking aan onderzoek, terugvordering en herziening,
en het opleggen van een bestuurlijke boete. Daarnaast is de voorziening voor een auditief
beperkte geregeld in artikel 2:22 en 2:23 van de Wajong. Het ligt meer voor de hand
om de artikelen uit hoofdstuk 2 van de Wajong van overeenkomstige toepassing te verklaren
in plaats van de equivalente bepalingen in hoofdstuk 3, zoals in dit artikel. Vandaar
dat de verwijzingen in het vierde lid worden vervangen door de algemene artikelen
van hoofdstuk 2 in de Wajong. Daarbij gaat het materieel om dezelfde onderwerpen als
genoemd zijn in het vierde lid. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Het vijfde lid is aangepast omdat de Wet sociale werkvoorzieningen geen regeling voor
tolkvoorzieningen kent, maar deze voorzieningen wel kunnen zijn toegekend, omdat de
persoon met een auditieve beperking werkzaam is in een dienstbetrekking in de zin
van die wet.
Onderdelen B en E (artikelen 8b en 47)
In artikel 8b en 47 van de Participatiewet wordt verduidelijkt dat de verordeningsplicht
ook geldt voor de op de wet berustende bepalingen, zoals bijvoorbeeld de bepalingen
in het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.
Onderdeel D (artikel 38)
Met deze wijziging wordt een verwijzing hersteld in artikel 38, vierde lid, van de
Participatiewet. Daarnaast worden taalkundige verbeteringen aangebracht. De gewijzigde
bedragen en percentages ter vaststelling van de aanspraak op vakantietoeslag worden
als gevolg van de herstelde verwijzing voortaan medegedeeld in de Staatscourant.
ARTIKEL VI WERKLOOSHEIDSWET
Enig onderdeel (artikel 130h)
Verwezen wordt naar de algemene toelichting onder § 2.2.
ARTIKEL VII WET AANSCHERPING HANDHAVING EN SANCTIEBELEID SZW-WETGEVING
Enig onderdeel (artikel XXV)
Met deze wijziging wordt een verwijzing hersteld in artikel XXV, vierde lid, van de
Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. De desbetreffende leden
van artikel 34 van de Arbeidsomstandighedenwet zijn niet opgenomen in onderdeel J maar in onderdeel K van artikel XV van de Wet
aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving.
ARTIKEL VIII WET ALGEMENE OUDERDOMSVERZEKERING BES
Enig onderdeel (artikel 8a)
Met de voorgestelde wijzigingen van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES en de
Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES wordt een omissie hersteld. Tot op heden
ontbreken de indexeringsgrondslagen voor de bedragen genoemd in artikel 1 van de Regeling
AOV en AWW bijdragen aan zorginstellingen BES. Met de voorgestelde wijzigingen wordt
alsnog voorzien in de benodigde indexeringsgrondslagen. De bedragen genoemd in artikel
1 van de Regeling AOV en AWW bijdragen aan zorginstellingen BES zijn in 2018, ondanks
de nog ontbrekende indexeringsgrondslagen, geïndexeerd overeenkomstig de bedragen
van de onderstand (Stcrt. 2018, 67250).
ARTIKEL IX WET ALGEMENE WEDUWEN- EN WEZENVERZEKERING BES
Enig onderdeel (artikel 12a)
Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting onder artikel VIII.
ARTIKEL X WET ALLOCATIE ARBEIDSKRACHTEN DOOR INTERMEDIAIRS
Met betrekking tot de in het bij koninklijke boodschap van 6 november 2018 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie
arbeidskrachten door intermediairs, de Wet financiering sociale verzekeringen en enige
andere wetten om de balans tussen vaste en flexibele arbeidsovereenkomsten te verbeteren
(Wet arbeidsmarkt in balans) (Kamerstukken I 2018/19, 35 074, A) voorgestelde wijzigingen in de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs
(Waadi) worden in dit wetsvoorstel enkele technische wijzigingen voorgesteld.
Onderdeel A (artikel 1, derde lid, onderdeel c)
In artikel II, onderdeel A, van de Wet arbeidsmarkt in balans is een wijziging voorgesteld
van artikel 1, derde lid, onderdeel c, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs
(Waadi). Met deze wijziging is de definitie van intra-concern detachering in overeenstemming
gebracht met artikel 7:691, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek, waarin is aangesloten
bij de artikelen 24a en 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze definitie
ziet echter niet op de publiekrechtelijke rechtspersonen, bedoeld in artikel 1, boek
2, BW, zodat intra-concern detacheringen bij deze rechtspersonen niet onder de definitie
vallen. Met deze wijziging wordt deze omissie hersteld.
Onderdeel B (artikel 8, tweede lid)
In onderdeel B wordt verduidelijkt dat in artikel 8, tweede lid, van de Waadi, zoals
dat is voorgesteld in artikel II, onderdeel C, van de Wet arbeidsmarkt in balans,
wordt verwezen naar de arbeidsvoorwaarden, die genoemd worden in het eerste lid, onderdelen
a en b, van artikel 8.
Onderdeel C (artikel 8a, vierde, achtste en negende lid)
In het vierde lid van artikel 8a is verduidelijkt dat het bepaalde in artikel 8a met
betrekking tot een adequate pensioenregeling geen afbreuk doet aan het bepaalde in
artikel 97 van de Pensioenwet. Artikel 97 van de Pensioenwet betreft een implementatie van de Beschermingsrichtlijn,10 en regelt dat indien een gedetacheerde werknemer in Nederland werkt, de werkgever
en hij worden vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van bijdragen in Nederland
indien tijdens detachering in Nederland de betaling van bijdragen in een andere lidstaat
wordt voortgezet.
Voor de wijziging van artikel 8a, achtste lid, zij verwezen naar de toelichting bij
onderdeel A, van dit artikel.
In het in de Wet arbeidsmarkt in balans voorgestelde artikel 8a, negende lid, van
de Waadi is de mogelijkheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur categorieën
van arbeidskrachten met een arbeidsbeperking aan te wijzen. Naast arbeidskrachten
die arbeidsbeperkte zijn als bedoeld in artikel 38b van de Wet financiering sociale
verzekeringen dienen ook personen die met arbeidsbeperkten gelijkgesteld zijn als
bedoeld in artikel 38f, vijfde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen
onder de reikwijdte van dit artikel te vallen. Met deze wijziging wordt deze omissie
hersteld.
ARTIKEL XI WET ARBEID EN ZORG
Met betrekking tot de Wet arbeid en zorg wordt een aantal kleine technische wijzigingen
voorgesteld.
Onderdelen A tot en met D (artikelen 3:11, 3:12, 3:22 en 3:31)
De onderdelen A, B en C betreffen technische correcties van de aanduiding van zwangere
vrouwelijke werknemers, vrouwelijke gelijkgestelde, vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke
beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst. Het nieuwe derde lid van artikel 3:22 is
inhoudelijk gelijkluidend aan het tweede lid van artikel 3:11 (en het bestaande artikel
3:12, tweede lid). Standaard hoeft in de gevallen, bedoeld in de artikelen 3:11, 3:12
en 3:22 van de Wet arbeid en zorg geen verklaring van een arts of verloskundige bij
een aanvraag voor een zwangerschap- of bevallingsuitkering aan het UWV te worden overgelegd.
Het UWV kan een dergelijke verklaring echter wel opvragen.
Het overgangsrecht van artikel 3:31 is uitgewerkt. Op die plaats wordt, met onderdeel
D, een nieuwe overgangsbepaling opgenomen. Het nieuwe artikel 3:31 van de Wet arbeid
en zorg regelt het volgende.
In de Verzamelwet SZW 2019 is opgenomen dat per 1 juli 2019 de vakantie-uitkering
voor de zwangerschaps- en bevallingsuitkering verdisconteerd wordt in de uitkering.
Vóór genoemde datum vindt de betaling van de vakantie-uitkering eenmaal per jaar in
de maand mei plaats over de aan die maand voorafgaande maanden, of, indien het recht
op uitkering eerder dan in de maand mei eindigt, in de desbetreffende maand. UWV voert
dit zo uit dat de vrouwelijke zelfstandige en beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst
die na 1 juli 2019 een aanvraag doet voor de uitkering, de vakantie-uitkering verdisconteerd
krijgt uitbetaald, ongeacht de periode waarover het recht bestaat. Bij aanvragen die
door UWV worden ontvangen vóór 1 juli 2019 wordt, ongeacht de periode waarover het
recht bestaat, de vakantie-uitkering gereserveerd en apart uitbetaald. Hiermee worden
technische en organisatorische problemen voorkomen van aanvragen die op of na 1 juli
2019 door UWV worden ontvangen en deels betrekking hebben op perioden voor 1 juli
2019 en aanvragen die voor 1 juli 2019 door UWV worden ontvangen en deels betrekking
hebben op perioden op of na 1 juli 2019. UWV heeft er weloverwogen voor gekozen niet
uit te gaan van het moment van recht, maar van het moment van het ontvangen van de
aanvraag. Om dit ook formeel rechtsgeldig zo te kunnen doen is een overgangsbepaling
opgenomen. Voor de hoogte van de zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor de vrouwelijke
zelfstandige en beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst heeft dit allemaal geen consequenties.
Aan de hoogte van de uitkering verandert niets. Onderdeel D zal in werking treden
met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het koninklijk
besluit dat de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel regelt wordt geplaatst en terug
werken tot en met 1 juli 2019.
ARTIKEL XII WET ARBEIDSVOORWAARDEN GEDETACHEERDE WERKNEMERS IN DE EUROPESE UNIE
Enig onderdeel (artikel 8)
Voorgesteld wordt om de dienstontvanger een termijn te geven van vijf werkdagen voor
het melden van onjuistheden of het niet hebben ontvangen van het afschrift, bedoeld
in artikel 8, tweede lid, van de WagwEU. Deze termijn begint op het moment van aanvang
van de werkzaamheden. Onder werkdag wordt niet begrepen de zaterdag of de zondag.
Indien de werkzaamheden bijvoorbeeld op een woensdag aanvangen, en de dienstontvanger
het afschrift twee weken voor die dag ontvangt, dient de dienstontvanger uiterlijk
de woensdag na de woensdag waarop de werkzaamheden zijn begonnen alle onjuistheden
in het afschrift te melden aan Onze Minister.
ARTIKEL XIII WETBOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING
Onderdeel A (artikelen 6 en 100)
Met deze wijziging van de artikelen 6, onderdeel c, en 100, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering wordt voorgesteld te regelen dat de Nederlandse rechter eveneens rechtsmacht
heeft in zaken betreffende rechtsvorderingen gegrond op het in de Wet arbeidsmarkt
in balans voorgestelde artikel 8a van de Waadi. Op grond van deze bepalingen is de
Nederlandse rechter reeds (mede) bevoegd in zaken betreffende een rechtsvordering
op grond van artikel 8 van de Waadi.
Onderdeel B (artikel 475d)
In de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is er voor gekozen geen apart tarief voor
jongeren tot 21 jaar te hanteren. De beslagvrije voet voor jongeren sluit in het nieuwe
stelsel aan bij de bijstandsnorm voor 21 jaar en ouder. Door het tweede lid van artikel
475d van het Wetboek voor Burgerlijke Rechtsvordering te laten vervallen en het eerste
lid in die zin aan te passen dat de uitzondering voor jongeren van 18 tot 21 jaar
vervalt, wordt in lijn met de door Staatssecretaris Van Ark in haar brief van 13 februari
2019 (TK 2018–2019, nr. 24 515, nr. 468) gedane toezegging, dit onderdeel van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet – vooruitlopend
op een inwerkingtreding van deze wet per 1 januari 2021 en dus op basis van de huidige
berekening van de beslagvrije voet – vervroegd tot uitvoering gebracht.
In gelijke zin wordt in lijn met de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet – het derde
lid van artikel 475d verduidelijkt. Deze verduidelijking ziet op de verhoging met
het in artikel 23, tweede lid, van de Participatiewet genoemde bedrag. In lijn met
de bedoeling van de wetgever wordt door de voorgestelde tekst geëxpliciteerd dat een
verhoging met het gehele in deze bepaling opgenomen bedrag (en dus niet 2/3 van dit
bedrag) is beoogd. Ook hiervoor geldt dat Staatssecretaris Van Ark in haar eerder
aangehaalde brief heeft toegezegd deze verduidelijking vervroegd in de wet op te nemen.
ARTIKEL XIV WET FINANCIERING SOCIALE VERZEKERINGEN
Onderdelen A en B (artikelen 61 en 83)
Verwezen wordt naar de algemene toelichting onder § 2.4.
Onderdelen C en D (artikelen 99 en 100)
Verwezen wordt naar de algemene toelichting onder § 2.5. Het toe te voegen onderdeel
is als onderdeel h geletterd, omdat artikel II van de Wet van 11 juli 2018, houdende
maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische
omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234) aan artikel 99 van de Wfsv twee onderdelen toevoegt. Deze wijziging moet
nog in werking treden.
Onderdeel E (artikel 114)
In dit onderdeel worden enige technische verwijzingen binnen artikel 114, onderdeel
f, van de Wet financiering sociale verzekeringen gecorrigeerd.
ARTIKEL XV WET INVOERING EXTRA GEBOORTEVERLOF
Met dit artikel wordt in vier, nog niet in werking getreden, artikelen van de Wet
invoering extra geboorteverlof (WIEG) een aantal verwijzingen gecorrigeerd. Voorts
wordt in de WIEG nog een extra bepaling opgenomen (artikel VIIA). De artikelen II, IV, VI, VII en het nieuwe artikel VIIA van
genoemde wet treden, nadat ze met deze wet zijn gewijzigd, met ingang van 1 juli 2020
in werking. Het betreft in de artikelen II, IV, VI naast een verwijzing naar de uitkeringen
uit hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg een aanvullende
verwijzing naar artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg, waarin de uitkering in het
kader van het aanvullend geboorteverlof is geregeld. Gebleken is dat de toevoeging
van artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg in een aantal artikelen nog ontbreekt.
Deze omissie wordt hersteld. In de artikelen VII wordt een verwijzing in de Ziektewet
gecorrigeerd. In de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt met artikel
VIIA dezelfde technische correctie doorgevoerd als in de Ziektewet.
(artikel II)
Allereerst betreft het de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). Naast de
aanvulling van artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg in artikel 15 van de WML is
het noodzakelijk genoemde aanvulling ook op te nemen in de artikelen 16 en 17 van
de WML.
(artikel IV)
Gebleken is dat in de Werkloosheidswet, naast de al bestaande wijziging van artikel
17a, ook de artikelen 11 en 37 aanpassing behoeven in verband met de nieuwe uitkering
op grond van artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg. Dit gebeurt op soortgelijke wijze
als ten aanzien van artikel 17a.
(artikel VI)
Met dit artikel wordt in de Wet financiering sociale verzekeringen eveneens een aantal
verwijzingen gecorrigeerd naar uitkeringen op grond van artikel 4:2b de Wet arbeid
en zorg.
(artikel VII en VIIA)
In de Ziektewet wordt met de Wet invoering extra geboorteverlof aan artikel 8c een
onderdeel c toegevoegd. In artikel 11 moet vervolgens nog naar dat nieuwe onderdeel
worden verwezen. In de artikelen 7c en 10 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
worden overeenkomstige wijzigingen aangebracht.
ARTIKEL XVI WET KINDEROPVANG
Enig onderdeel (artikel 1.48)
In artikel 1.48, tiende lid, van de Wet kinderopvang worden artikelen van die wet
niet van toepassing verklaard op een voorziening als bedoeld in het eerste en tweede
lid van dat artikel. In artikel 1.48, eerste lid, is geregeld dat de Minister van
SZW een in een andere lidstaat dan Nederland of een in Zwitserland gevestigde voorziening
waar kinderopvang plaatsvindt, kan gelijkstellen met een geregistreerd kindercentrum
of een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door inschrijving daarvan in het register buitenlandse kinderopvang. In het tweede lid is geregeld
dat de Minister van SZW een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt door een in
Nederland gevestigde gastouder die gastouderopvang biedt op het woonadres van een
van de ouders van de kinderen voor wie de gastouderopvang wordt geboden, waarbij dat
woonadres zich in een andere lidstaat dan Nederland of in Zwitserland bevindt, gelijk
kan stellen met een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door inschrijving
daarvan in het register buitenlandse kinderopvang. In artikel 1.48, tiende lid, worden
dus een aantal artikelen van de Wet kinderopvang niet van toepassing verklaard op
in andere EU-Lidstaten of Zwitserland gevestigde kinderopvangvoorzieningen of voorzieningen
voor gastouderopvang. Een aantal van de artikelen die in artikel 1.48, tiende lid,
van de Wet kinderopvang niet van toepassing worden verklaard is echter inmiddels vervallen.
Artikel 1.48c is met ingang van 1 januari 2015 vervallen (Zie Artikel XX, onderdeel
E, van de Verzamelwet SZW 2015). Artikel 160a is met ingang van 1 januari 2016 vervallen
(Zie artikel I, onderdeel G, van de Wet versterking positie ouders kinderopvang en
peuterspeelzalen). Verzuimd is destijds bij het vervallen van de genoemde artikelen
ook de verwijzing ernaar in artikel 1.48, tiende lid, aan te passen. In verband daarmee
wordt artikel 1.48, tiende lid, nu alsnog aangepast. Het betreft een louter wetstechnische
wijziging.
ARTIKEL XVII WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2015
Enig onderdeel (artikel 3a.1.1)
Het voorstel tot wijziging van de Wmo 2015 betreft een artikel dat in de Wmo 2015
wordt opgenomen via de Wet centraliseren tolkvoorzieningen auditief beperkten leef-
en werkdomein, luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd. De wet is op 21 mei 2019 aangenomen
door de Eerste Kamer en in werking getreden met ingang van 1 juli 2019. Dit artikel
werkt terug tot en met 1 juli 2019.
De wijziging van artikel 3a.1.1, vierde lid, van de Wmo 2015 heeft te maken met de
systematiek van de wet. Artikel 3:40 van de Wajong betreft het opleggen van een bestuurlijke
boete. Deze sanctie kent de Wmo 2015 voor de voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning
niet. Artikel 3: 45 van de Wajong bevat een regeling voor betaalstelling die niet
zondermeer overeenkomstig hoeft te worden toegepast door het UWV. Daarom is verwijzing
naar dit artikel niet noodzakelijk.
Het vijfde lid is aangepast omdat de Wet sociale werkvoorzieningen geen regeling voor
tolkvoorzieningen kent, maar deze voorzieningen wel kunnen zijn toegekend omdat de
persoon met een auditieve beperking werkzaam is in een dienstbetrekking in de zin
van die wet.
ARTIKEL XVIII WET STRUCTUUR UITVOERINGSORGANISATIE WERK EN INKOMEN
Onderdelen A en B (artikelen 1 en 30)
Op 31 juli 2017 is de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria
komen te vervallen. Op dit moment zijn er geen personen meer die een uitkering ontvangen
op grond van de vervallen regeling of daar een beroep op zouden kunnen doen. De voorgestelde
wijziging laat de overbodig geworden verwijzingen in artikel 1, eerste lid, onderdeel
l, subonderdeel 2, en artikel 30, eerste lid, naar de vervallen regeling vervallen.
Onderdeel C (artikel 33)
In artikel 33, tweede lid, staan de doeleinden beschreven waarvoor het UWV gegevens
in de polisadministratie verwerkt. Onderdeel a betreft het vastleggen van werknemersgegevens
over zijn arbeidsverhouding en uitkeringsverhouding ten behoeve van de werknemersverzekeringen.
Het UWV heeft echter op grond van artikel 32d ook taken die zijn opgedragen bij andere
wetten of bij lagere regelgeving, waarvoor rechtmatig gegevens van werknemers worden
verwerkt die geen betrekking hebben op de werknemersverzekeringen. Een voorbeeld betreft
de taken op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein om doelgroepverklaringen
te verstrekken ten behoeve van de verstrekking van loonkostenvoordelen. Een ander
voorbeeld betreft de Wet financiering sociale verzekeringen, op grond waarvan het
UWV gegevens verwerkt over premies en premielonen ten behoeve van de premieheffing
voor de fondsen, de gedifferentieerde premies voor de Werkhervattingskas en de uitvoering
van de quotumheffing. Om te verduidelijken dat het UWV gegevens ook voor andere taken
in de polisadministratie kan vastleggen, wordt voorgesteld om onderdeel a van het
tweede lid te wijzigen.
ARTIKEL XIX WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN
Enig onderdeel (artikel 84)
De werkgever die eindigt eigenrisicodrager te zijn alsmede de werkgever die een onderneming
verkrijgt in geval van overgang van onderneming en ingeval van een dergelijke overgang
bij faillissement, blijven of gaan op grond van artikel 82, tweede en derde lid, onderdeel
b, het risico dragen van de betaling van de WGA-uitkering aan arbeidsongeschikte werknemers,
die hun eerste dag van de wachttijd hadden voordat het eigenrisicodragen eindigde
of de onderneming werd overgedragen. Er is niet expliciet in de wet opgenomen dat
wanneer bovengenoemde werkgevers de WGA-uitkering niet aan de werknemer uitbetalen
en het UWV de betaling verricht, het UWV overeenkomstig artikel 84, derde lid, de
uitbetaalde bedragen op deze werkgevers verhaalt. Dit kan tot verwarring leiden over
de bevoegdheid van het UWV om deze bedragen via de publiekrechtelijke route op deze
werkgevers te verhalen. Met de voorgestelde wijziging wordt beoogd de wettekst op
dit punt aan te vullen en te verduidelijken door aan artikel 84, waarin de verhaalmogelijkheden
van het UWV op de eigenrisicodrager zijn geregeld, een zevende lid toe te voegen.
In dit zevende lid worden de invorderingsbevoegdheden, waaronder het dwangbevel, die
het UWV jegens de eigenrisicodrager heeft van overeenkomstige toepassing verklaard
op de bovenbedoelde werkgevers. Deze wijziging heeft een technisch karakter en er
wordt geen wijziging van de lastenverdeling in het hybride stelsel aangebracht.
ARTIKEL XX INWERKINGTREDING
Het voornemen is de artikelen van deze wet in werking te laten treden met ingang van
1 januari 2020, met uitzondering van de artikelen V, onderdelen A en C, XI, onderdeel
D, en XVII waarvoor een afwijkende beoogde datum van inwerkingtreding geldt. In de
artikelsgewijze toelichting bij de betreffende artikelen is het beoogde tijdstip van
inwerkingtreding en de voorgestelde terugwerkende kracht toegelicht.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 32 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
PVV | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
PvdD | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Van Haga | 1 | Voor |
Van Kooten-Arissen | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.