Brief regering : Visie toekomst publiek omroepbestel: waarde voor het publiek
32 827 Toekomst mediabeleid
Nr. 157 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 juni 2019
1. Introductie
1.1 Een toekomstbestendige publieke omroep
Het kabinet staat voor een stevige publieke omroep. Een open publieke omroep die geworteld
is in de samenleving en vanuit zijn verankering in verschillende maatschappelijke
stromingen een pluriform, onafhankelijk en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod verzorgd.
Een brede omroep, die in dienst staat van gedeelde publieke waarden en ons daarom
iedere dag vernieuwende gezichtspunten biedt op onze hele samenleving, niet alleen
op onze eigen omgeving. Een verbindend platform voor verschillende overtuigingen en
tegelijk een baken van kritische, betrouwbare en onafhankelijke informatievoorziening.
Een venster op elkaar, op ons land en op de wereld.
De wereld waarin onze publieke omroep functioneert, verandert snel. Dat zet publieke
waarden onder druk en vraagt om een omroepvoorziening die wendbaar en toekomstbestendig
is ingericht. Maatschappelijke en technologische ontwikkelingen veranderen de manier
waarop we toegang hebben tot informatie. Media-aanbod is al lang niet meer beperkt
tot de lineaire kanalen alleen en dat heeft grote impact op de waarden waar de publieke
omroep dienstbaar aan is. Er zijn nieuwe, grote spelers die de informatievoorziening
meer en meer beheersen. Het onderstreept de relevantie van een sterke publieke omroep,
maar stelt hem ook voor uitdagingen: kan die meekomen en zijn rol in onze samenleving
en in de informatievoorziening op toekomstbestendige wijze vervullen? Het kabinet
meent dat hiervoor nieuwe maatregelen nodig zijn. In deze visiebrief zet het kabinet
uiteen vanuit welke visie dat moet gebeuren.
1.2. Betekenis van media in het licht van ontwikkelingen
Het is voor het functioneren van onze pluriforme samenleving van belang dat mensen
kennis kunnen nemen en leren van elkaar, van wat ons vanuit onze gezamenlijke historische
en culturele tradities bindt en typeert als Nederlandse samenleving en van de wereld
om ons heen, dichtbij en ver weg. Onafhankelijke, betrouwbare en kwalitatief hoogwaardige
media zijn daarvoor onmisbaar. Zij informeren ons over wat er gaande is in ons land
en in de rest van de wereld en zijn de kritische volgers van degenen aan wie we beslissingsmacht
hebben toevertrouwd. Media stellen ons in staat een mening te vormen, deel te nemen
aan maatschappelijke discussies en te bepalen welk vakje we rood kleuren in het stemhokje.
Naast opinie en debat zijn media een podium voor cultuuruitingen en bieden educatie
en ontspanning.
Maar onafhankelijke, pluriforme informatievoorziening in Nederland staat onder druk.
Media en de toegang tot informatie worden meer en meer gedomineerd door grote en veelal
buitenlandse commerciële ondernemingen. Informatie is niet meer alleen afkomstig van
gevestigde en herkenbare media en journalistieke partijen, maar ook uit individuele
en vaak anonieme bron. Mensen wachten tegenwoordig niet meer af wat traditionele media
hen voorschotelen, maar volgen hun eigen informatiebehoefte en gaan actief op zoek
naar hun eigen informatiemix in het enorme binnen- en buitenlandse aanbod. Zij doen
dat op steeds grotere schaal online en steeds minder via traditionele lineaire kanalen.
De informatievoorziening fragmenteert en individualiseert. Dat biedt kansen, maar
stemt ook tot nadenken. Genoemde ontwikkelingen bieden kwaadwillenden ook mogelijkheden
voor manipulatie, desinformatie en nepnieuws die tot destabilisatie en verdeeldheid
kunnen leiden. Daar komt bij dat de Nederlandse mediasector, en dan met name de (onderzoeks)journalistiek,
het zwaar heeft en grote moeite heeft tegenwicht te bieden. Dat geldt in versterkte
mate voor de regio. Media-aanbod over onze eigen Nederlandse sociaal-culturele diversiteit
dreigt steeds minder zichtbaar te worden. En de wijze waarop het media-aanbod voor
mensen zichtbaar wordt gemaakt, wordt steeds gevarieerder, complexer en daardoor minder
transparant. Zo lijken niet de maatschappelijke en inhoudelijke relevantie, maar ondoorgrondelijke
algoritmen en gepersonaliseerde profielen steeds vaker te bepalen wie wat en wanneer
te horen en te zien krijgt. Risico hiervan is dat media hun verbindende kracht verliezen
waardoor de samenhang in de samenleving en informatie daarover afnemen.
2. Belang van een publieke omroepvoorziening
Zoals ik in mijn mediabegrotingsbrief 2019 van 16 november 2018 (Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 91) heb geschreven, is het de taak van de overheid om actief de aanwezigheid van een
pluriform, onafhankelijk en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod dat toegankelijk
is voor iedereen te waarborgen. Het bevorderen van de werking van onze democratische
rechtstaat is daarbij niet het enige doel. Stimulering van een sterke Nederlandse
mediasector is eveneens een belangrijk doel. Dat doet de overheid al sinds jaar en
dag door te voorzien in een publiek omroepbestel met een brede programmering als basis.
Soms wordt de vraag opgeworpen of dat gezien het grote en diverse marktaanbod nog
nodig is. Het kabinet vindt van wel. In het licht van de hiervoor beschreven ontwikkelingen
is het extra belangrijk dat er een publiek domein is, een herkenbare, onafhankelijke
en betrouwbare bron van informatie. Een plek met een pluriform en onderscheidend aanbod,
waar iedereen gemakkelijk terecht kan en iets van zijn gading vindt en die een veilige
omgeving is voor het jonge publiek. Een plek waar programma’s gemaakt worden vanuit
inhoudelijke en journalistieke kwaliteitsprincipes. Programma’s die verbindend zijn,
niet alleen omdat ze de veelkleurigheid van onze samenleving tonen en ons iets leren
over onszelf en over wat de ander bezighoudt, maar ook doordat ze daarin soms ongemakkelijk
zijn. Verbindend ook omdat ze onze gemeenschappelijke Nederlandse waarden weerspiegelen
of gewoon omdat we met z’n allen kijken naar de dodenherdenking, een troonswisseling
of de prestaties van onze nationale sporters. En tenslotte een plek waar innovatie
een kans krijgt, waar media-aanbod te vinden is dat anders niet vanzelfsprekend gemaakt
wordt, zoals informatieve en culturele programmering, hoogwaardig drama en educatieve
(kinder)programmering.
Dit is wat de publieke omroep voortbrengt: publieke waarden met een publiek belang,
verbindend en onderscheidend, bedoeld voor alle Nederlandse burgers. In de uitvoering
van deze functie vormt de publieke omroep een eigenstandige maatschappelijke waarde
in zichzelf. Daar betalen mensen voor en dat geeft hen recht op een publieke omroep
die onafhankelijk en in alle opzichten kwalitatief sterk en onderscheidend is en die
niemand buitensluit.
3. Maatregelen voor de toekomst: algemene uitgangspunten en doelstellingen
Dit kabinet staat voor een stevige en brede publieke omroep op alle schaalniveaus.1 Om een stevige publieke omroep ook in de toekomst te behouden zijn naar de mening
van het kabinet nieuwe maatregelen nodig. In mijn mediabegrotingsbrief 2019 zijn de
algemene uitgangspunten daarvoor gegeven: de publieke omroep moet geworteld zijn in
de maatschappelijke pluriformiteit, iedereen kunnen bereiken, een stabiele financiering
hebben, vernieuwend zijn en kunnen samenwerken. Vanuit deze uitgangspunten stelt het
kabinet maatregelen voor die zich laten clusteren onder de volgende doelstellingen:
versterking van een pluriforme programmering, versterking van de financieringsbasis
en versterking van de organisatie.
De maatregelen uit deze visiebrief zullen worden vertaald in een nieuw wetsvoorstel
tot wijziging van de Mediawet 2008. Vanwege een aantal wettelijke termijnen rond de
komende concessie- en erkenningsperiode (zoals voor de indiening van het concessiebeleidsplan
door de NPO, de teldatum voor ledenaantallen voor de omroepverenigingen en de indiening
van erkenningsaanvragen) zullen parallel aan de uitwerking van deze visiebrief via
een spoedwetsvoorstel de huidige concessie- en erkenningsduur verlengd worden met
één jaar tot 1 januari 2022. Het streven is om het grootste deel van de maatregelen
uit deze visiebrief vanaf 1 januari 2021 in te laten gaan, zodat deze maatregelen,
met het uitstel van de nieuwe concessie-/erkenningsperiode, voor de nieuwe periode
hun effect kunnen hebben.
4. Versterking van een pluriforme programmering
Het kabinet stelt zich ten eerste ten doel de pluriformiteit van de programmering
te versterken. Onder deze doelstelling rangschikt het kabinet diverse maatregelen
die te maken hebben met maatschappelijke worteling en openheid en de wijze van programmeren
en distribueren.
4.1. Maatschappelijke worteling
De Nederlandse samenleving wordt gevormd door 17 miljoen unieke mensen, ieder met
zijn persoonlijke achtergrond, talenten, interesses, opvattingen en dromen. Mensen
zoeken hun weg in die maatschappij, veelal in verbanden van gelijkgestemden. Die verbanden
kunnen voor het leven zijn en bijvoorbeeld op levensbeschouwing of maatschappijvisie
gebaseerd. Gedurende een lange periode in de vorige eeuw werden veel maatschappelijke
functies en activiteiten georganiseerd vanuit duidelijk te onderscheiden maatschappelijke,
godsdienstige en levensbeschouwelijke stromingen. Zo zijn ook de omroepverenigingen
ontstaan en op die basis is de pluriformiteit van ons publieke omroepbestel vormgegeven.
Het totaal aan televisie- en radioprogramma’s vormde als vanzelf een weerspiegeling
van de toen bestaande diversiteit in de samenleving. Het kabinet vindt dat maatschappelijke
worteling van cruciaal belang is voor het waarborgen van een pluriform publiek media-aanbod
en vindt deze zogenaamde externe pluriformiteit daarom nog steeds van grote waarde.
De maatschappij verandert echter voortdurend en wordt meer divers. Sommige bestaande
maatschappelijke verbanden vallen uit elkaar, vele nieuwe vormen van saamhorigheid
en betrokkenheid ontstaan. Mensen organiseren zich vaker op tijdelijke basis of rond
bepaalde thema’s en meer en meer virtueel, bijvoorbeeld in communities op sociale
media. Het huidige samenstel van omroepverenigingen en bijgevolg hun programmering
is niet langer vanzelfsprekend de volledige weerspiegeling van de maatschappelijke
pluriformiteit. Om de maatschappelijke worteling een steviger basis te geven en daarmee
de pluriformiteit van het media-aanbod te versterken, stelt het kabinet de hierna
volgende maatregelen voor.
a. Andere legitimatiecriteria naast lidmaatschappen
Lidmaatschap is tegenwoordig niet meer de enige manier waarop mensen hun betrokkenheid
bij en sympathie voor maatschappelijke zaken tonen. Ook omroepverenigingen zien dat
mensen op andere manieren hun waardering voor en betrokkenheid bij de doelen en activiteiten
van de verenging tonen en daarmee de maatschappelijke worteling versterken. In aanvulling
op de ledeneis wil het kabinet omroeporganisaties – ook aspiranten – vanaf de erkenningperiode
die in 2027 aanvangt hun worteling in de samenleving ook op andere manieren aan laten
tonen. Dit kan bijvoorbeeld door andere aantoonbare vormen van interactie en binding
aan te gaan met de achterban, door passende duurzame samenwerkingsrelaties aan te
gaan met maatschappelijke groeperingen die op hun beurt een duidelijke worteling hebben
in de samenleving en door aantoonbare waardering van het publiek voor het media-aanbod.
Het kabinet zal met het College van Omroepen (hierna: CvO) en het Commissariaat voor
de Media (hierna: Commissariaat) spreken om tot een werkbaar en objectiveerbaar voorstel
te komen.
b. Een betekenisvolle ledenbijdrage
Lidmaatschappen zijn nog steeds een waardevolle en betrouwbare uitdrukking van maatschappelijke
betrokkenheid en draagvlak. In de praktijk wordt die functie echter op sommige punten
uitgehold. Er was een tijd dat omroepverenigingen met grote campagnes leden wierven,
met allerlei cadeaus en voordelen. Voor een paar euro per jaar werd je lid en je kreeg
er ook nog de omroepgids bij. Die tijd is weliswaar voorbij, maar de vraag is of een
lidmaatschap voor slechts EUR 5,72 per jaar nog voldoende betekenis heeft. Wil lidmaatschap
als uiting van maatschappelijk worteling ook voor de toekomst betekenis houden, dan
mag een substantiëlere bijdrage gevraagd worden. Het kabinet wil daarom het minimumbedrag
verhogen. De hogere drempel die dat betekent kan zich vertalen in lagere ledeneisen.
Daarnaast zal het kabinet bekijken of het onderscheid tussen bijdragen voor lidmaatschap
van een omroep en betalen voor een omroepgids in de wet verder kan worden aangescherpt.
Zo is ieder lidmaatschap ook een daadwerkelijke uiting van draagvlak en maatschappelijke
representatie. De extra inkomsten uit de ledenbijdrage zouden bijvoorbeeld gebruikt
kunnen worden door omroepen om hun vereniging en profiel verder te versterken.
c. Een open en dynamisch bestel
Het is van groot belang dat onze publieke omroep draagvlak houdt en geworteld blijft
in de samenleving. De openheid van het omroepbestel is daarom principieel. Wanneer
een pluriform media-aanbod voortkomt uit de maatschappelijke worteling van omroeporganisaties,
dan betekent dat allereerst dat het bestel open moet blijven staan voor nieuwe aspirant-omroepen.
Nieuwkomers moeten wel kunnen aantonen dat zij voortkomen uit ontwikkelingen in de
samenleving en een significante nieuwe bijdrage kunnen leveren aan de pluriformiteit
van het publieke media-aanbod. Het toelaten van nieuwe omroepen moet bovendien niet
ten koste gaan van de bestuurbaarheid van het bestel. Daarom blijft het aantal erkenningen
voor omroeporganisaties beperkt tot 6. Inherent aan principiële openheid is dat organisaties
na afloop van een concessieperiode het bestel dienen te verlaten wanneer zij niet
voldoende bijdragen aan de pluriformiteit.
Externe pluriformiteit brengt logischerwijs met zich mee dat omroepen vanuit hun identiteit
en missie een scherp profiel hebben, aantoonbaar binding hebben met de samenleving,
daar voortdurend aan werken en zich daarin blijven onderscheiden. Als bij omroepen
na eenmaal toegelaten te zijn hun identiteit en missie verwatert, dan heeft externe
pluriformiteit weinig betekenis. Omroepen zullen daarom ook tussentijds moeten verantwoorden
hoe zij vanuit hun identiteit en met hun media-aanbod bijdragen aan de pluriformiteit
van het bestel. De omroeporganisaties zijn hierop afrekenbaar met mogelijke consequenties
voor de erkenning. Het kabinet zal met de NPO, het CvO en het Commissariaat overleggen
hoe dit op een uitvoerbare manier vormgegeven kan worden. Vanwege de spanning tussen
de noodzaak tot samenwerken tussen omroepen enerzijds en de noodzaak tot een scherpe
profilering anderzijds, bekijkt het kabinet hoe samenwerkingsvormen mogelijk gemaakt
kunnen worden waarbinnen meer ruimte is voor behoud van eigen identiteit.
Reële openheid en vernieuwing veronderstelt dat de ledeneisen voor omroepen niet een
onmogelijke opgave zijn. Op dit moment geldt voor aspirant omroepen de eis dat zij
minimaal 150.000 moeten hebben om een volwaardige erkenning te krijgen voor een volgende
periode. Gelet op de verminderde bereidheid bij sommige groepen in de samenleving
om zich via een lidmaatschap aan een omroep te binden zal dit voor de drie bestaande
aspirant-omroepen – WNL, PowNed en HUMAN – mogelijk een moeilijk neembare horde zijn.
Tegelijkertijd is het wel van belang dat vernieuwende initiatieven de kans krijgen
om bij te dragen aan de publieke omroep. Daarom wil het kabinet voor deze groep de
ledeneis voor een volwaardige erkenning voor de eerstkomende erkenningperiode bijstellen
naar 50.000. Daarbij zullen WNL, PowNed en HUMAN wel aan de overige wettelijke eisen
moeten voldoen, waaronder de eis dat zij hun toegevoegde waarde in de afgelopen periode
hebben waargemaakt. Consequentie van de verlaagde eis is dat de toetreders met 50.000
leden een daarop afgestemd budget krijgen. Ook bestaande omroepen krijgen te maken
met dalende ledenaantallen. De ledeneis voor de bestaande omroeporganisaties wordt
daarom verlaagd naar 100.000 leden. De omroepen worden daarnaast dan wel op andere
manieren afgerekend op hun maatschappelijke worteling en specifieke profiel. Voor
nieuwe aspiranten blijft de bestaande situatie gehandhaafd.
Een en ander leidt er in de ogen van het kabinet toe dat de onderlinge verhouding
tussen de garantiebudgetten van de verschillende groepen omroeporganisaties herzien
moet worden. Het kabinet komt hierbij uit op de volgende verhoudingsgewijze verdeling:
aspiranten WNL, PowNed en HUMAN 0,5, stand alone omroepen 1 en samenwerkingsomroepen
1,5.
d. Betere benutting buitenproducenten
Externe producenten leveren een belangrijke bijdrage aan de pluriformiteit. Zij maken
in opdracht van de omroepen programma’s die aansluiten op behoeften in de maatschappij.
De Nederlandse productiesector heeft een enorm creatief potentieel dat kan bijdragen
aan programmatische innovatie. Dat moet beter benut worden. Om dat te stimuleren stelt
het kabinet voor het minimumaandeel externe producties in het totale programmabudget
in algemene zin te verhogen van 16,5% naar 25%. Dit percentage wordt berekend over
het totaal programmabudget, dus inclusief radio en online. Bij de berekening daarvan
wordt nu een aantal budgetten volgens de Mediawet 2008 buiten beschouwing gelaten.2 Uit deze opsomming worden sport en spel geschrapt, zodat het percentage over een
groter budget wordt berekend. Dat betekent niet dat sport en spel ook door buitenproducenten
geproduceerd moeten worden, maar werkt wel door in het aandeel dat buitenproducenten
minimaal in het totale programmabudget moeten hebben. Voor een aantal specifieke genres,
zoals drama en film, zal dit percentage worden verhoogd. Voor die specifieke genres
wil het kabinet de buitenproducenten bovendien, bijvoorbeeld via een gezamenlijke
coöperatie of via de NTR, direct toegang tot de NPO geven. Daarbij zullen specifieke
eisen worden gesteld aan de maatschappelijke worteling van deze producties en aan
de onderscheidende publieke waarde ervan. Maatschappelijke organisaties kunnen bijvoorbeeld
in samenwerking met buitenproducenten programma’s ontwikkelen voor de publieke omroep.
Ook omroepen kunnen binnen de genoemde genres programma’s blijven maken, al dan niet
in samenwerking met buitenproducenten. De komende periode werkt het kabinet dit voorstel
in overleg met buitenproducenten en de andere betrokken partijen verder uit.
De samenwerking tussen de NPO, de omroepen en de buitenproducenten verloopt in sommige
gevallen stroef en moet transparanter en slagvaardiger. Daarom zal het kabinet deze
partijen verzoeken om een samenwerkingscode op te stellen, waarin uniforme afspraken
over de onderlinge samenwerking worden gemaakt.
Gelet op de kwetsbare positie van makers, en tegelijk hun belangrijke bijdrage aan
producties, vindt het kabinet het van groot belang dat zij binnen de publieke omroep
een stem hebben. Het kabinet bekijkt of het mogelijk is om makers meer inspraak te
geven.
e. Scherper positioneren NTR
De NTR heeft een bijzondere taak in het bestel, om programma’s te maken vanuit een
onafhankelijk en niet identiteitsgebonden perspectief. Programma’s die ook door omroepverenigingen
verzorgd kunnen worden, zouden niet gemaakt moeten worden door de NTR. Daarom wordt
kritisch gekeken naar de taken van de NTR om te bezien welke taken aan omroepen over
te dragen zijn. Te denken valt aan de programmering voor etnische en culturele minderheden,
programmering van culturele aard en consumentenvoorlichting. Daarnaast wordt bekeken
hoe de twee taakomroepen (NTR en NOS) bestuurlijk kunnen samenwerken en/of samengaan,
om bestuurlijke kosten en drukte te verminderen. Redactioneel en voor de kijker blijft een onderscheid tussen de programmering van de NTR en
de onafhankelijke nieuwsuitzendingen van de NOS van groot belang.
4.2 Toekomstbestendige programmering en distributie
a. Flexibeler programmeren: ruimte voor verschuiving van lineair naar online
Een optimale inzet van verschillende platforms en kanalen kan niet zonder coördinatie.
Deze taak ligt bij de NPO. Op dit moment zijn de beschikbare distributiekanalen en
gegarandeerde posities van omroepen in hoge mate bepalend voor de manier waarop het
media-aanbod geproduceerd en geprogrammeerd wordt. Met andere woorden: er moeten – via
de zogenaamde geld-op-schema systematiek – verplicht netten en zenders gevuld worden.
Daarbij moet de NPO er rekening mee houden dat aan het eind van de dag elke omroep
zijn vaste aanspraken op geld en plaatsing op de netten en zenders gehonoreerd ziet.
Dat leidt lang niet altijd tot een optimale programmering en distributie die effectief
aansluit bij wat het publiek tegenwoordig belangrijk vindt. De inhoud zou leidend
moeten zijn, niet de distributie. De centrale vraag zou moeten zijn: welk aanbod beantwoordt
aan de publieke taken en de behoefte van het publiek. En vervolgens is de vraag hoe
je dat aanbod het beste bij kijkers en luisteraars krijgt en om welke vormen en platforms
dat vraagt. Er wordt bijvoorbeeld steeds meer online en non-lineair (on demand) gekeken.
Het is dan niet logisch om eenzijdig te blijven focussen op lineaire programmering
op netten en zenders. Media-aanbod kan ook heel goed specifiek voor online bereik
en on demand ontwikkeld worden. Er moet slimmer geprogrammeerd kunnen worden. Dat
vergt flexibiliteit in programmafinanciering en distributie, een andere manier van programmeren en investeringen in
goede distributie-infrastructuur. De publieke omroep moet mee kunnen bewegen met het
mediagebruik van zijn kijkers. Die flexibiliteit kan er komen door de verplichting
om drie lineaire televisienetten en vijf radiozenders te verzorgen te schrappen. Op
die manier kan budget vrijkomen voor gerichtere programmering voor bepaalde doelgroepen
die vooral via non-lineaire kanalen bereikt kunnen worden.
b. Kritische bezinning op kanalen
Een gebalanceerde distributiestrategie houdt rekening met het specifieke mediagedrag
van doelgroepen. Jongeren zijn bijvoorbeeld steeds meer online te vinden. Maar er
wordt ook nog altijd veel lineair gekeken. Maatwerk en speelruimte is nodig om actief
te zijn op verschillende kanalen en platforms om de verschillende doelgroepen te kunnen
bereiken. Dat kunnen eigen kanalen en platforms zijn, maar ook kanalen en platforms
van derden. Vanuit het oogpunt van doelmatigheid moeten eigen platforms en kanalen
aantoonbaar toegevoegde waarde hebben bij het bereiken van doelgroepen. Een groot
aantal kanalen is immers geen doel op zichzelf. Het aantal themakanalen op radio en
tv zou teruggebracht kunnen worden. De NPO zal in het nieuwe Concessiebeleidsplan
voor de komende periode het totale pakket aan aanbodkanalen kritisch door moeten lichten
en scherpere keuzes moeten maken welke kanalen voor de uitvoering van de publieke
opdracht echt nodig zijn om iedereen, zowel een breed publiek als kleinere specifieke
doelgroepen, te bereiken.
c. Regulering distributievergoeding
De landelijke publieke omroep ontvangt een vergoeding van distributeurs voor doorgifte
van zijn aanbodkanalen. In de huidige situatie komt de vergoeding tot stand op basis
van onderhandelingen. Het kabinet onderzoekt of de totstandkoming van de vergoeding
gereguleerd kan worden, zodat die transparanter wordt en bijdraagt aan een eerlijke
vergoeding voor de programmering die grotendeels met overheidsbijdrage wordt gefinancierd.
Hierbij wordt onder meer onderzocht of de vergoeding gebaseerd kan worden op basis
van externe waardebepaling, vergelijkbaar met de waardebepaling van programmagegevens
van omroepen die aan de markt beschikbaar worden gesteld. In 2017 heeft Ernst & Young
de waarde ingeschat van de content van de landelijke publieke omroep. Op basis van
deze externe waardebepaling is de verwachting gerechtvaardigd dat hierdoor de vergoeding
voor de NPO in hoogte zal toenemen.
Gelet op het publieke belang van onze omroep wordt bezien of in de wet geborgd kan
worden dat de apps van de NPO een duidelijk zichtbare positie hebben, de zogenoemde
due prominence.
d. Ruimte voor omroepen
Het succes van de programmering staat of valt met de mate waarin de publieke omroep
niet alleen een breed publiek, maar ook verschillende doelgroepen effectief weet te
bereiken. Bovenal natuurlijk door prachtige programma’s te maken die aansluiten bij
wat er leeft onder het publiek. Daarvoor is het nodig te weten wat de behoeften bij
het publiek zijn. Omroepen weten dat als geen ander op basis van hun binding en interactie
met het publiek. Ook de herkenbaarheid speelt bij het bereiken van het publiek een
rol. Publiek zoekt herkenbaarheid vaak in de naam van de omroep en programmatitels.
De NPO moet in het kader van de coördinatie van de aanbodkanalen voldoende ruimte
geven voor beide zaken. Dat betekent dat er mogelijkheden voor omroepen moeten zijn
om die interactie met het publiek te kunnen hebben en om te kunnen kiezen om naast
het merk «NPO» ook hun eigen merk of die van programmatitels te gebruiken.
e. NPOStart ook voor de regio
Een steeds belangrijker distributieplatform is de terugkijkdienst van de publieke
omroep, NPOStart. Voor sommige groepen is dat nu al de primaire toegangspoort tot
programma’s van de publieke omroep. De NPO krijgt de ruimte dat platform verder uit
te bouwen. Bovendien zal het kabinet wettelijk verankeren dat, in samenwerking met
de RPO, ook de programmering van de regionale omroepen beschikbaar komt voor terugkijken
via NPOStart. Daar wordt door de genoemde partijen al aan gewerkt in nauwe samenwerking
met de regionale publieke omroepen. Het kabinet vindt het van groot belang dat op
die manier de toegankelijkheid van de regionale publieke mediavoorzieningen wordt
versterkt.
f. Meer publiek-private samenwerking
Naast de gratis on demand service is een betaalde on demand dienst op hetzelfde platform
beschikbaar: NPOStart Plus. Een dergelijke betaalde on demand dienst schuurt met het
publieke karakter van de publieke omroep. Het komt soms voor dat programma’s die zijn
gemaakt met publiek geld eerder te zien zijn voor betalende gebruikers. Daar wil het
kabinet een einde aan maken. Tegelijk kost het geld om bepaalde programmarechten langer
dan de wettelijk verplichte zeven dagen af te kopen. Het kabinet wil NPOStart Plus
daarom aan striktere voorwaarden onderwerpen, zodat de dienst zich enkel toelegt op
het langer beschikbaar houden van programma’s tegen een kostendekkend tarief. Bovendien
zou het kabinet het wenselijk vinden dat meer wordt samengewerkt door Nederlandse
mediapartijen om Nederlandse content gezamenlijk aan te bieden. Dat kan een separate
betaalde dienst overbodig maken. De NPO heeft al ruimte om voor betaalde diensten
van derden content aan te leveren, zoals nu het geval is met het gezamenlijke platform
NLZiet. Over het vergemakkelijken en stimuleren van deze en andere publiek-private
samenwerkingen worden nadere afspraken gemaakt aan de tafels van het door mij geïnitieerde
overleg met publieke en private mediapartijen over de toekomst van het Nederlandse
medialandschap. Als de partijen er daar niet uitkomen, zal het kabinet zelf een knoop
doorhakken.
g. Sterke en onafhankelijke (onderzoeks)journalistiek
Een van de specifieke taken van de publiek omroep is de nieuwsvoorziening, via de
NOS en (onderzoeks)journalistieke programmering. Deze journalistieke taak van de publieke
omroep is van extra belang nu de grenzen tussen betrouwbare en onbetrouwbare informatie
door verspreiding van desinformatie meer lijken te vervagen. De publieke omroep heeft
toegevoegde waarde als platform voor kwaliteitsjournalistiek en betrouwbare onafhankelijke
nieuwsvoorziening. Niet alleen voor de kijker, maar ook ter versterking van de journalistieke
infrastructuur. Over de beschikbaarheid van gratis longreads en journalistieke tekstproducties
via de NOS-website bestaan zorgen bij betaalde journalistieke aanbieders. Dit is ook
aan de orde gekomen bij het door mij geïnitieerde overleg met publieke en private
mediapartijen over de toekomst van het Nederlandse medialandschap. Het gesprek tussen
de NOS en journalistieke aanbieders verloopt positief. In het verlengde daarvan zal
het kabinet onderzoeken of het mogelijk is om de NOS tegen marktconforme tarieven
een publieke en onafhankelijke basisnieuwsvoorziening voor audiovisueel materiaal
te laten verzorgen, waar de journalistieke infrastructuur als geheel van kan profiteren.
Het kabinet is voornemens in de wet nadrukkelijker te verhelderen dat de publieke
omroep een specifieke taak heeft om (onderzoeks)journalistieke producties en programmering
te verzorgen. Diepgravende journalistiek is als tegenmacht in onze democratische rechtsstaat
onmisbaar, maar tegelijkertijd kwetsbaar in een tijd van fragiele journalistieke verdienmodellen.
Daar ligt bij uitstek een publieke taak. De huidige opdracht daartoe in de wet wordt
daarom aangescherpt.
h. Wettelijke taak regionieuws
Gelet op de kwetsbaarheid van regionale journalistiek wordt, naast de kabinetsinspanningen
voor een stevige publieke regionale en lokale journalistieke infrastructuur, ook binnen
de publieke omroep de aandacht voor regionaal nieuws beter verankerd. Hiertoe wordt
de wettelijke taak van de NOS aangevuld met aandacht voor regionaal nieuws. Dit sluit
aan bij reeds bestaande initiatieven van de NOS. Via de pilot met regionale vensters
wordt daarnaast geëxperimenteerd met regionale vensters op een landelijk televisiekanaal.
De bezinning op de inrichting van kanalen en zenders zou bovendien extra ruimte kunnen
opleveren voor het belang van regionaal nieuws en regionale programmering.
i. Beschermen van kinderen
Het veranderd media-gebruik is een uitdaging voor de bescherming van jongeren en kinderen.
Zij kijken steeds vaker online of via NPOStart naar kinderprogrammering. Een hoogwaardig
aanbod van verantwoorde en educatieve programma’s ligt dicht bij het hart van de publieke
taak van de omroep. Dat geldt ook voor de bescherming van kinderen tegen schadelijke
content. Doordat de distributie van programma’s voor kinderen via online kanalen verloopt,
is het nodig de bescherming van jonge kinderen ook op die plaatsen op te voeren. Het
kabinet is voornemens de aanknopingspunten die nieuwe Europese regelgeving daarvoor
biedt voortvarend ter hand te nemen. De mate van bescherming via de zelfregulering
door Kijkwijzer mag niet worden verminderd. Daarnaast is het extra van belang kinderen
en jongeren te beschermen tegen gepersonaliseerde advertentietechnieken.
5. Versterking van de financieringsbasis
De reclame-inkomsten zijn vele jaren een stabiele bron van financiering geweest voor
de publieke omroep. Aan die stabiliteit lijkt een einde gekomen met alle veranderingen
in de mediamarkt en de teruglopende reclame-inkomsten. De teruglopende reclame-inkomsten
hebben mij ertoe gedwongen om met ingang van 2019 het budget voor de landelijke publieke
omroep te verlagen. Dit stelt de landelijke publieke omroep voor de uitdaging om zijn
kostenniveau te verlagen. Daarnaast heb ik in mijn mediabegrotingsbrief 2019 aangekondigd
dat ik een aantal scenario’s zal uitwerken voor een stabiele financiering van de publieke
omroep die minder afhankelijk is van onzekere reclame-inkomsten.
a. Vergroten doelmatigheid
Op basis van de raming van de Ster die ik bij mijn mediabegrotingsbrief 2019 (Kamerstuk
35 200 VIII, nr. 91) aan uw Kamer heb gestuurd, is bij ongewijzigde omstandigheden het scenario dat het
beschikbare budget voor de landelijke publieke omroep de komende jaren lager zal zijn
dan de afgelopen jaren. Deze verwachte ontwikkeling maakt het noodzakelijk dat de
landelijke publieke omroep zijn kostenniveau verlaagt om budgettaire tekorten te vermijden.
De navolgende tabel maakt dit inzichtelijk.
Basis raming van Ster-inkomsten
2021
2022
2023
2024
2025
Gem.
1. Wettelijk minimumbudget ten behoeve landelijke omroep
623
633
643
653
663
2. Aanvullend budget vanuit de Algemene Mediareserve
0
4
16
17
17
3. Totaal beschikbaar budget van OCW voor landelijke publieke omroep
623
637
659
669
679
4. Ster-inkomsten landelijke publieke omroep
158
164
159
165
160
5. Totaal beschikbaar budget landelijke publieke omroep
781
801
818
834
839
6. Autonome kostenontwikkeling landelijke publieke omroep
840
848
857
865
874
7. Saldo rij 5 en 6
59
47
39
31
35
42
* In deze berekening is geen rekening gehouden met de keuze voor een reclamescenario
(d.w.z. afbouw van Ster-reclame).
De tabel laat de meerjarige ontwikkeling zien van het wettelijk minimumbudget ten
behoeve van de landelijke publieke omroep, voor zover die wordt bekostigd op basis
van de rijksmediabijdrage (rij 1). Het uitgangspunt hierbij is dat de Ster met ingang
van de volgende erkenningsperiode de reclame-inkomsten direct afdraagt aan de landelijke
publieke omroep. Deze inkomsten vormen dus geen onderdeel meer van het wettelijk minimumbudget.
Dit wordt nader toegelicht in het volgende hoofdstuk van deze brief.
Daarnaast is de verwachting dat gedurende 2022 tot en met 2025 middelen beschikbaar
zijn in de Algemene Mediareserve die in aanvulling op het wettelijk minimumbudget
kunnen worden aangewend ten behoeve van de landelijke publiek omroep (rij 2). Het
totaal hiervan vormt het beschikbare budget van OCW ten behoeve van de landelijke
publieke omroep (rij 3).
In aanvulling op het beschikbare budget van OCW (rij 3) zijn de inkomsten van de Ster
beschikbaar voor de landelijke publieke omroep (rij 4). De raming hiervan is gebaseerd
op de basisraming van de Ster, die is toegelicht in de mediabegrotingsbrief 2019 van
16 november. Het totaal van het beschikbare budget van OCW en de geraamde Ster-inkomsten
(rij 5) zijn afgezet tegen de verwachte kostenontwikkeling van de landelijke publieke
omroep voor zover die samenhangt met het budget van OCW en de Ster-inkomsten (rij 6).
Deze raming is gebaseerd op het budget – EUR 804 mln. – dat de NPO in 2018 heeft aangevraagd.
Het bedrag van EUR 804 mln. is jaarlijks geïndexeerd met kosteninflatie. De tabel
laat zien dat de verwachte autonome kostenontwikkeling van de landelijke publieke
omroep de komende jaren hoger ligt dan het beschikbare budget (rij 7). Dit noodzaakt
de landelijke publieke omroep om zijn kosten te verlagen.
Het kabinet vindt het belangrijk dat de landelijke publieke omroep de programmering
zoveel mogelijk ontziet bij de verlaging van zijn kosten, zodat het publiek er zo
weinig mogelijk van merkt. De landelijke publieke omroep moet zoeken naar manieren
om de kostenverlaging van gemiddeld EUR 42 mln. (zie tabel) zoveel mogelijk te realiseren
door verlaging van de overhead. Ik denk hierbij concreet aan bundeling van ondersteunende
activiteiten van de NPO en de omroepen, zoals techniek, ICT en financiële administratie.
Deze bundeling wil ik, indien noodzakelijk, faciliteren met nadere regelgeving. Bij
bundeling van ondersteunende activiteiten laat ik HR-advies, marketing en verenigingsactiviteiten
buiten beschouwing, omdat die nauw verwant zijn aan de identiteit van de omroep. Dit
geldt ook voor de activiteiten die direct verband houden met de verzorging van het
programma-aanbod omdat die tot de programmatische autonomie van de omroep behoren.
Ik erken echter dat ook de voorgestelde invulling van de kostenbesparing voor de NPO
en de omroepen een grote opgave betekent, die niet van de een op de andere dag zal
zijn gerealiseerd en voor de publieke omroep significante materiele en personele consequenties
zal hebben. Het is echter onvermijdelijk om tot een duurzame dekking te komen van
het verschil tussen het kostenniveau en het beschikbare budget, nu de reclame-inkomsten
teruglopen.
b. Verkleinen afhankelijkheid van reclame
Zoals hierboven al blijkt, zijn de Ster-inkomsten de afgelopen jaren onverwacht fors
afgenomen. Dit leidt tot minder budget voor de landelijke publieke omroep. Maar er
zijn ook inhoudelijke zorgen met betrekking tot de toekomst van reclame.
De eerste zorg is dat de exploitatie van reclame in de toekomst steeds meer afhankelijk
wordt van de toepassing van data van het publiek. Dit is al het geval bij de exploitatie
van online reclame en zal naar verwachting op termijn ook bij lineaire televisie gebeuren.
In de Verenigde Staten wordt deze ontwikkeling aangeduid als «programmatic TV». Het
kabinet vindt het niet wenselijk dat de publieke omroep meegaat in deze trend. De
onafhankelijkheid en non-commercialiteit van de publieke omroep brengt met zich mee
dat data van het publiek nooit gebruikt mogen worden om reclame te exploiteren of
voor doeleinden die niets met de publieke taak te maken hebben. De publieke omroep
dient een veilige plaats te zijn waar ook de persoonlijke gegevens of gegevens over
kijkgedrag in veilige handen zijn. De prikkel die uitgaat van nieuwe vormen van (televisie)reclame
verhoudt zich slecht met de publieke taak van de landelijke publieke omroep.
De tweede zorg is dat de ervaring van de afgelopen jaren leert dat de ontwikkeling
van Ster-inkomsten niet meer goed ingeschat kan worden. Met soms forse budgettaire
tegenvallers als gevolg. Zeer conservatief ramen kan hiertegen helpen, maar kan er
ook toe leiden dat er onnodig hard wordt ingegrepen in het beschikbare budget voor
de landelijke publieke omroep. De volatiliteit van de ontwikkeling van de reclame-inkomsten
vormt zodoende een serieuze bedreiging voor een stabiele en voorspelbare financiering.
Het kabinet vindt het daarom noodzakelijk om de afhankelijkheid van reclame af te
bouwen en op termijn toe te werken naar een reclamevrije publieke omroep. Met het
oog daarop heeft het kabinet voor de komende erkenningsperiode (2021–2025) een aantal
scenario’s in kaart gebracht. De financiële impact van dit nieuwe lange termijn perspectief
is groot. In het bijzonder in combinatie met de noodzakelijke besparingen die onder
5.a zijn beschreven, plaatst het de landelijke publieke omroep voor grote opgaven.
Daarom is zorgvuldig gekeken naar de financiële impact op het beschikbare budget van
de landelijke publieke omroep van verschillende stappen richting een minder grote
afhankelijkheid van reclame-inkomsten.
De volgende scenario’s zijn in kaart gebracht:
Scenario 1: kinderprogrammering en online
In het eerste scenario wordt géén reclame vertoond rondom kinderprogrammering op televisie
en niet online. Dat eerste vanuit de achterliggende gedachte om toe te werken naar
een publieke omroep met minder commerciële prikkels voor minderjarige kijkers. Daarnaast
is, zoals in alle scenario’s, gekozen voor beëindiging van online reclame. Dit in
verband met het uitgangspunt dat het gebruik van persoonlijke data om reclame te exploiteren
niet past bij de waarden van een publiek gefinancierde omroep.
De totale inkomstenderving in dit scenario is geschat op EUR 13 mln. Hierbij wordt
uitgegaan van de huidige inkomsten uit online reclame die nog zeer laag zijn. Extra
inkomstenderving vanwege de verwachte groei van online reclame is hierbij niet meegenomen.
Scenario 2: voor 20:00 uur en online
In het tweede scenario wordt de bescherming van minderjarigen uitgebreid door uitsluitend
televisiereclame toe te staan na 20:00 uur. Een uitzondering hierop is reclame rondom
grote sportevenementen, zoals Olympische Spelen. De inkomstenderving in dit scenario
wordt met EUR 60 mln. een stuk hoger geschat ten opzichte van scenario 1.
Scenario 3: tv en online
Het derde scenario is een volgende stap richting het volledig beëindigen van televisiereclame.
Dit zal naar schatting leiden tot een inkomstenderving van EUR 127 mln. Dit is daarmee
een aanzienlijk duurder scenario dan scenario’s 1 en 2.
Scenario 4: volledig reclamevrij
De laatste stap naar een volledige reclamevrije publieke omroep betekent dat ook radioreclame
wordt afgeschaft. Dit zal voor een nog grotere derving van reclame-inkomsten leiden
ten opzichte van het voorgaande scenario, te weten EUR 161 mln.
De scenario’s maken duidelijk dat bij een reclamevrije omroep de inkomstenderving
zeer fors zal zijn. Deze stap in één keer zetten, lijkt het kabinet onverstandig en
onhaalbaar. Tegelijk wil het kabinet dit probleem niet doorschuiven, maar bezien hoe
nu al betekenisvolle eerste stappen gezet kunnen worden om toekomstige ontwikkelingen
het hoofd te bieden. Daarom gaat de voorkeur van het kabinet uit naar scenario 2.
Vanaf 2020 zal de verlaagde bijdrage uit de mediabegroting met EUR 40 mln. rijksmediabijdrage
worden verhoogd. De benodigde dekking wordt deze zomer binnen de bestaande budgettaire
kaders ingepast en verwerkt in de Miljoenennota. Van dit bedrag zal EUR 25 mln. gebruikt
worden voor het verder reclameluw maken van de publieke omroep (scenario 2). De overige
daarvoor benodigde financiële middelen zullen in overleg met de NPO en het CvO uit
in deze brief genoemde mogelijkheden voor extra inkomsten en/of besparingen gegenereerd
moeten worden, waarbij programmering nadrukkelijk is uitgesloten. Daarnaast zal EUR 15 mln.
van de extra beschikbare rijksmediabijdrage worden aangewend voor (regionale) programmering.
De realisatie van inkomsten- en besparingsopties, alsmede de samenvoeging van ondersteunende
activiteiten van de NPO en omroepen (zie paragraaf a) kunnen gepaard gaan met frictiekosten.
Als onderdeel van nadere uitwerking zal het kabinet hierover in gesprek treden met
de NPO en het CvO.
6. Versterking van de organisatie
Het publiek is gebaat bij een goed functionerend bestel waarbinnen effectief en efficiënt
geprogrammeerd en geproduceerd wordt op basis van goede samenwerking. Daarnaast vragen
de ontwikkelingen in het medialandschap om een slagvaardige publieke omroep. Daarvoor
is een goed samenspel nodig tussen de NPO in zijn rol als coördinerend orgaan en de
omroepen als leveranciers van de programma’s. Geen cultuur van wij en zij, maar een
sfeer waarin alle partijen doordrongen zijn van het gezamenlijke belang van een sterke
publieke omroep en de noodzaak en bereidheid om daarvoor samen te werken. Dat komt
alleen goed tot stand als alle partijen zich senang voelen bij de gezamenlijke ambities
en strategische doelstellingen en zich daarvoor verantwoordelijk voelen. De huidige
rolverdeling biedt daarvoor een basis, maar de invulling ervan kan worden verbeterd.
Het kabinet ziet in dit verband een aantal mogelijkheden voor verbetering van de checks
and balances in het bestel.
a. Rol van het College van Omroepen (CvO)
Als bestuurlijk instrument is nu geregeld dat het CvO bij belangrijke documenten zijn
mening kan geven voordat die besluiten definitief worden vastgesteld.3 Gebleken is dat omroepen in de huidige constellatie te weinig betrokkenheid en verantwoordelijkheid
voelen bij het uitzetten van de strategische en programmatische koers. De sturende
verantwoordelijkheid van de raad van bestuur voor de totale programmering heeft dat
gevoel versterkt. Mede vanwege het vooruitzicht dat omroepen straks nadrukkelijker
afgerekend kunnen gaan worden op hun bijdrage aan de pluriformiteit is een nieuwe
balans nodig. Het kabinet treft daarvoor de volgende maatregelen:
1. Het CvO krijgt een versterkt adviesrecht bij de vaststelling van het concessiebeleidsplan
en de prestatieovereenkomst. De raad van bestuur kan alleen gemotiveerd en gehoord
het CvO van een advies afwijken. De raad van bestuur is transparant in zijn afwegingen
en legt die samen met het advies ter instemming voor aan de raad van toezicht. De
raad van toezicht hoort daartoe het CvO.
2. De strategische en programmatische doelstellingen van het concessiebeleidsplan en
de prestatieovereenkomst worden vertaald naar een jaarlijkse begroting en programmaplannen.4 Het CvO krijgt hier een adviesrol. Ook hier kan de raad van bestuur alleen gemotiveerd
afwijken. Omdat zich dit dieper in het programmeerproces afspeelt is het aan de raad
van bestuur om te beoordelen of hierover het CvO nader gehoord wordt. Vervolgens legt
de raad van bestuur de zaak ter instemming voor aan de raad van toezicht. Dezelfde
procedure kan ook gelden voor de bindende regelingen van de raad van bestuur.
De besluitvorming moet wel slagvaardig kunnen plaatsvinden, obstructiemacht moet vermeden
worden. Daarom zullen er nadere spelregels komen. Daarbij kan gedacht worden aan adviestermijnen
en regels omtrent besluitvorming en informatieverstrekking.
b. Rol van de raad van toezicht
Bij een vorige wetswijziging is de rol van de raad van toezicht van de NPO verbreed.
De raad van toezicht ziet nadrukkelijk toe op de uitvoering van de gehele mediaopdracht,
op alle werkzaamheden van de raad van bestuur en op de algehele gang van zaken binnen
de publieke omroep. Bij de uitvoering van zijn taak dient de raad van toezicht het
gemeenschappelijke belang van de landelijke publieke mediadienst in acht te nemen.
Vanuit die positie heeft de raad van toezicht een verbindende rol en kan hij erop
toezien dat er binnen de publieke omroep goed wordt samengewerkt. Het kabinet wil
deze rol van de raad van toezicht verder ondersteunen. Dat kan door in de wet vast
te leggen dat de raad van toezicht werkt met gevoel voor het krachtenveld waarin de
publieke omroep opereert en daarbij rekening houdt met de belangen van de omroeporganisaties.
In het verlengde hiervan stelt het kabinet voor in de wet te regelen dat de raad van
toezicht frequent spreekt met het CvO.
c. Betere en integrale sturing op inkomsten
De reclame-exploitatie binnen de landelijke publieke omroep is een gedeelde verantwoordelijkheid.
De NPO is verantwoordelijk voor het reclamebeleid. De exploitatie is – overigens niet
zonder reden – ondergebracht bij de Ster. De reclame-inkomsten volgen een bijzondere
weg: van Ster naar mediabegroting en van daaruit via het Commissariaat naar de publieke
omroep. Daarnaast hebben de NPO en de omroepen elk hun eigen inkomstenbronnen, zoals
sponsoring, licentieverlening/rechtenexploitatie, merchandising en distributievergoedingen.
Het is een wirwar aan geldstromen waar op dit moment geen integrale sturing en beheersing
op zit.5 Gelet op de ambitie van dit kabinet om op termijn naar een reclamevrije publieke
omroep toe te werken, is het van belang deze situatie te verbeteren. Zo kan gecontroleerd
worden toegewerkt naar een toekomstbestendige situatie. Om hierin verbetering te brengen
treft het kabinet de volgende maatregelen:
1. Met ingang van de volgende erkenningsperiode draagt de Ster de reclame-inkomsten direct
af aan de landelijke publieke omroep.6 Daardoor hebben NPO en Ster een rechtstreeks en gezamenlijk belang en kunnen knelpunten
in de uitvoering (Ster) van reclamebeleid (NPO) sneller kunnen worden opgelost.
2. De activiteiten van de Ster worden geïntegreerd met andere inkomstengenererende activiteiten
van de landelijke publieke omroep. Dit bevordert de doelmatigheid en vereenvoudigt
en passant ook het toezicht voor het Commissariaat.
d. Transparantie: integrale verantwoording over doelmatigheid en doeltreffendheid
De werking van het bestel kan worden afgemeten aan de doelmatigheid en doeltreffendheid
ervan. Het is daarom belangrijk dat de landelijke publieke omroep daarover jaarlijks
transparant verantwoording aflegt. De publieke omroep legt nu nog op verschillende
manieren en momenten verantwoording af. Het kabinet wil dat de NPO voortaan in één
integrale rapportage inzicht geeft in de doelmatigheid en doeltreffendheid van de
besteding van publieke middelen. Dat vergroot de transparantie en verantwoording richting
de politiek en de kijker. Van omroepen wordt gevraagd om richting het Commissariaat
vertrouwelijk inzage te geven in de kosten op programmaniveau.
e. Bundeling van toezicht
Op dit moment hebben zowel de NPO als het Commissariaat toezichthoudende taken. De
NPO ziet toe op de naleving van zijn besluiten en bindende regelingen. Het Commissariaat
ziet toe op de naleving van de Mediawet. De toezichthoudende rol van de NPO zet de
samenwerking binnen het bestel geregeld onder druk. Zaken worden al snel juridisch
op de spits gedreven. Dat komt de verhoudingen niet ten goede en kost tijd, geld en
energie die beter in het maken van programma’s gestopt kan worden. Verder rijzen er
geregeld vragen rond de afbakening van het toezicht: wie is wanneer bevoegd. Het kabinet
stelt daarom voor het toezicht eenduidig te beleggen bij het Commissariaat. Bij de
uitwerking van dit voornemen zal worden gekeken naar de consequenties ervan voor het
Commissariaat.
f. Integratie CoBO met Filmfonds
Het coproductiefonds Binnenlandse Omroep (hierna: CoBO) heeft als doel film en televisie
dichter bij elkaar te brengen, net als podiumkunsten en televisie. Coproducties van
publieke omroepen worden gestimuleerd door te participeren in de vorm van een financiële
bijdrage. De coproducties waar CoBO een bijdrage aan levert, vinden plaats tussen
een publieke omroep en een onafhankelijke filmproducent en de coproducties tussen
een publieke omroep en een instelling op het gebied van de podiumkunsten. Om toegang
te krijgen tot de middelen van CoBO is deelname van een publieke omroep als coproducent
een voorwaarde. De ervaring leert dat filmproducenten zowel bij het Filmfonds als
bij CoBO aankloppen voor een financiële bijdrage. Om de financiering voor producenten
te vergemakkelijken en de coproductiestatus van de publieke omroep niet langer verplicht
te stellen – waardoor de filmproducent meer ruimte krijgt om zijn product optimaal
te exploiteren –, wil het kabinet de filmactiviteiten van CoBO overdragen aan het
Filmfonds. In het verlengde daarvan wordt de jaarlijkse OCW-bijdrage aan CoBO overgeheveld
naar het Filmfonds. Het overige gedeelte blijft bij de NPO. Dat betreft met name de
buitenlandse distributie-inkomsten van de landelijke publieke omroep die worden geïncasseerd
via CoBO.
g. Matiging bezoldiging
De afgelopen jaren zijn stappen gezet om de salarissen van topfunctionarissen en presentatoren
bij de publieke omroep binnen maatschappelijk verantwoorde grenzen te brengen. Onder
andere door de aanscherpingen vanuit de Wet Normering Topinkomens (hierna: WNT) en
het Beloningskader Presentatoren in de Publieke Omroep (BPPO). Desondanks blijft dit
een voortdurende bron van discussie en toenemende irritatie. Het kabinet wil dat hier
een einde aan komt en zal met de NPO spreken over verdere afbouw van het aantal medewerkers
boven de gestelde maxima en over hoe om te gaan met constructies waarbij presentatoren
zich – via een bedrijf – laten inhuren. Het kabinet zal nagaan of daarvoor via het
BPPO en eventueel de Mediawet 2008 verdere maatregelen mogelijk zijn. Verder zal het
kabinet kijken naar de bezoldigingsnormen van de WNT voor de mediasector. Er wordt
gewerkt aan een met de sector afgestemd voorstel voor lagere maxima voor het media-domein.
Een lager maximum zal over de hele linie van bezoldiging binnen de publieke omroep
consequenties hebben. Het is onwenselijk dat publieke organisaties, zoals omroepen,
topzwaar worden ingericht, met veel bestuurlijke grootverdieners, als de personele
en budgettaire omvang daar niet bij past. Daarom zal het kabinet concessieverlening
mede afhankelijk maken van een sobere, doelmatige en evenwichtige inrichting van de
bestuurlijke organisatie; ook een beloningsgebouw dat past bij de omvang van de organisatie
wordt daar in meegenomen. In het kielzog hiervan wil het kabinet ook kijken naar de
omvang van raden van toezicht binnen de publieke omroep.
7. Regionale en lokale omroep
a. NPO Regio
Onafhankelijke journalistiek en een kwalitatief goed media-aanbod is van cruciaal
belang op zowel landelijk als regionaal niveau. Juist op dat regionale niveau staat
de journalistiek door een afname van bijvoorbeeld kranten in bepaalde gebieden onder
druk. Om de kwaliteit op het regionale niveau te versterken zal de komende jaren verdere
ontwikkeling van relevant, kwalitatief en onderscheidend media-aanbod met een regionaal
karakter nodig zijn. Zowel regionale en landelijke programmamakers worden hiertoe
uitgedaagd.
De regionale omroepen wordt wettelijk toegestaan om hun regionaal aanbod mede te ontwikkelen
voor of beschikbaar te stellen aan de landelijke publieke omroep. Aan de andere kant
kunnen de bestaande landelijke publieke omroepen een bijdrage leveren aan de kwaliteit
van de regionale programmering. Er wordt meer ruimte gecreëerd voor de regionale omroepen
binnen de programmering van de NPO. Daarom wordt op termijn het derde net omgevormd
tot een kanaal waarvan het zenderprofiel overwegend gericht is op aanbod met een regionaal
karakter. Naar analogie van NPO Zapp kan zo gebouwd worden aan een kwalitatief, sterk
en herkenbaar merk: NPO Regio. Het verzorgen en coördineren van aanbod met een regionaal
karakter ten behoeve van het kanaal, is de taak van de landelijke publieke omroep
met draagvlak van de regionale publieke omroep. De aandacht die er is op het huidige
derde net voor kinderprogrammering en experimenteerprogrammering gaat niet verloren
en krijgt een passende plek, zowel lineair of non-lineair, binnen ons bestel.
Om dit alles tot een succes te maken is een nauwe bestuurlijke samenwerking nodig
tussen regionale en landelijke publieke media-instellingen. Tijdens de komende erkenningsperiode
worden de eerste belangrijke stappen gezet, maar het vergt ook een groeipad richting
de periodes daarna. We zullen daarom met de stakeholders in gesprek gaan hoe dit het
beste vormgegeven zal worden.
Ook is verdere ontwikkeling noodzakelijk van relevant en onderscheidend media-aanbod
met een regionaal karakter door verschillende partijen. Bovendien behoeven de technische
en financiële aspecten nadere uitwerking. Naast het voorzien in eventuele noodzakelijke
wettelijke waarborgen, kunnen hierover in de prestatieovereenkomst met de NPO nadere
afspraken worden vastgelegd. Op dit moment loopt tevens een pilot met regionale vensterprogrammering.
De techniek rond regionale vensterprogrammering is veelbelovend, maar ook technisch
en financieel gezien relatief onontgonnen gebied. Afhankelijk van de technische en
financiële risico’s kan de techniek rond regionale vensterprogrammering in de toekomst
mogelijk ingezet worden om het aanbod met een regionaal karakter deels op de regio
toegesneden door te geven. Tevens moedigen we nauwere samenwerking tussen NOS en RPO
bijvoorbeeld met initiatieven zoals «Bureau Regio» of het bieden van een platform
aan de regionale omroepen in de NOS-app van harte aan. Indien wettelijke obstakels
nauwere samenwerking belemmeren, zijn wij bereid deze te slechten.
b. Versterking samenwerking regionale en lokale publieke omroepen
In het regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34)staat dat het kabinet zich beraadt op de wijze van organisatie en financiering van
de lokale omroepen. Ter uitwerking hiervan heeft het kabinet op 12 februari 2019 een
adviesaanvraag aan de Raad voor cultuur en de Raad voor het Openbaar Bestuur gestuurd.7 Het advies wordt in september 2019 verwacht. Het kabinet hecht eraan niet vooruit
te lopen op de resultaten.
Tegelijkertijd gelooft het kabinet in de kansen die verdere samenwerking tussen regionale
en lokale publieke omroepen biedt voor het vergroten van de kwaliteit en professionaliteit
van lokale journalistiek. Het kabinet stelt daarom incidenteel EUR 15 mln. in totaal
voor de jaren 2019–2021 beschikbaar voor verdere versterking van deze samenwerking
tussen regionale en lokale publieke omroepen. De benodigde dekking wordt deze zomer
binnen de bestaande budgettaire kaders ingepast en verwerkt in de Miljoenennota. Een
deel van dit bedrag wordt aangewend voor de pilot rond streekomroepen, conform de
motie Sneller c.s.8
Tot slot
In deze brief heeft het kabinet geschetst in welke richting zij de publieke omroep
wil voorbereiden op de toekomst. Dat vraagt om ingrijpende keuzes, met impact op veel
mensen, die met hart en ziel werken voor de publieke omroep. Direct en indirect. Ik
vind het daarom van belang bij de concrete uitwerking van deze visie in de komende
periode te blijven overleggen met de NPO, het College van Omroepen, de Ster en alle
andere betrokken partijen. Om in verbondenheid aan een gedeelde missie te werken:
een publieke omroep die ook op de lange termijn van publieke waarde blijft.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Indieners
-
Indiener
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.