Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over de toekomst van de sociale dimensie van de EU (Kamerstuk 21501-31-527)
2019D22551 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben enkele fracties
de behoefte om enkele vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over de brief Toekomst van de sociale dimensie van de EU
(Kamerstuk 21 501-31, nr. 527).
De voorzitter van de commissie, Rog
Adjunct-griffier van de commissie, Kraaijenoord
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie
II. Antwoord / Reactie van de Minister
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de zienswijze van het kabinet
op de toekomst van de sociale dimensie van de Europese Unie (hierna EU). Naar aanleiding
van de zienswijze hebben deze leden nog enkele vragen.
Kan de Minister een overzicht geven van de opvattingen over het verder invulling geven
aan de Europese pijler van sociale rechten, zoals besproken op de informele top in
Sibiu? De Minister geeft aan de vormgeving van een sociale dimensie te beïnvloeden
en noemt in de brief vervolgens de inhoudelijke lijnen, maar niets over de aanpak.
Kan de Minister toelichten hoe hij dit ziet en op welke wijze hij de Kamer daarin
mee wil nemen? De leden van de VVD-fractie zijn blij dat het kabinet als uitgangspunt
neemt het vasthouden aan de bestaande bevoegdheidsverdeling, maar ziet ondertussen
daar de druk wel op toe nemen. Kan de Minister aangeven hoe hij deze positie zo succesvol
mogelijk denkt te kunnen gaan vormgeven?
De Minister pleit voor meer aandacht voor de handhaving van het EU-acqies. Wat voorziet
hij dat er meer nodig is naast de in oprichting zijnde Europese Arbeidsautoriteit?
De Minister pleit voor het prioritair maken van opwaartse sociaaleconomische convergentie.
Wat verstaat de Minister daaronder en wat zou dit concreet juist wel en niet kunnen
betekenen? Welke acties acht de Minister bijvoorbeeld nodig om de sociale zekerheidsstelsels
van lidstaten houdbaar en activerend te laten zijn?
De Minister geeft aan dat het kabinet ervan overtuigd is dat op het terrein van effectieve
grensoverschrijdende handhaving binnen de EU nog stappen gezet kunnen worden. Doelt
de Minister hier op de Europese Arbeidsautoriteit? Of zijn er nog meer stappen die
gezet zouden moeten worden op grensoverschrijdende handhaving? Op welke terreinen
naast arbeidstijden en arbeidsvoorwaarden ziet de Minister een meerwaarde van minimumnormen
voor een gelijk speelveld? De Minister geeft in een voetnoot aan dat de sociale dimensie
zich ook uitstrekt tot de gezondheidszorg en dat de hoofdlijnen van deze brief ook
hierop van toepassing zijn. Kan de Minister dit nader toelichten en aankleden in het
kader van de gezondheidszorg?
Kan de Minister vanuit de diverse lidstaten en zijn gesprekken met hen een overzicht
geven van zijn observaties en de gedachtevorming van de diverse lidstaten over hun
ambities voor de toekomstige ontwikkeling van de sociale dimensie van Europa en hun
focuspunten samenvatten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief Toekomst van de sociale
dimensie van de EU. Zij hebben hierover de volgende vragen.
Op 17 november 2017 ondertekenden de Europese leiders, de Europese Commissie (hierna
Commissie) en het Europees parlement de Europese pijler van sociale rechten, een politieke
verbintenis die sturing biedt aan de lidstaten maar juridisch niet bindend is. Kan
de Minister een oordeel geven over hoe deze pijler tot dusver EU-breed functioneert?
Hoe gaan andere EU-lidstaten met de beginselen uit deze pijler om? Is deze al echt
de Europese leidraad/standaard voor sociaal(economisch) beleid aan het worden, ook
buiten Nederland? Hoe verloopt de monitoring van deze pijler in Nederland en andere
lidstaten?
De Minister schrijft dat op het terrein van grensoverschrijdende handhaving binnen
de EU, naast de oprichting van de Europese Arbeidsmarktautoriteit, nog stappen kunnen
worden gezet. Aan welke stappen denkt de Minister?
In voorliggende brief benoemt de Minister een aantal prioritaire thema’s, waaronder
opwaartse sociaaleconomische convergentie, de toekomst van werk, fatsoenlijke arbeidsmobiliteit,
de coördinatie van sociale zekerheid en gezonde en veilige arbeidsomstandigheden (met
bijzondere aandacht voor bedrijven die opereren in meerdere lidstaten). In hoeverre
delen andere lidstaten deze prioritaire thema’s? Hoe ziet het krachtenveld eruit?
Ten aanzien van opwaartse sociaaleconomische convergentie vindt de Minister dat sociaaleconomische
onevenwichtigheden in de lidstaten dienen te worden gemonitord en geadresseerd. Voor
wie en hoe zou dat moeten gebeuren? De Minister vermeldt dat er een raamwerk voor
minimumlonen is geopperd om sociaaleconomische convergentie te ondersteunen en sociale
dumping tegen te gaan. Kan de Minister hier enige context bij verschaffen? Wat is
de status van dit initiatief?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van brief over
de toekomst van de sociale dimensie van de EU. Zij hebben nog enige vragen.
De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister kijkt naar de recente publicatie
van het Centraal Planbureau (CPB) getiteld «Een budgettaire stabilisatiefunctie» dat
wijst op de mogelijke welvaartswinsten van de invoering van een schokfonds. Zou een
dergelijk fonds in combinatie met de doelstellingen van de sociale pijler en de aanbevelingen
uit het Europees semester mogelijk kunnen helpen om opwaartse sociaaleconomische convergentie
mogelijk te maken en tegelijkertijd economische schokken op te vangen?
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister nader in kan gaan op het advies
van de Sociaal Economische Raad (SER), waar de SER ook beschrijft dat juist het draagvlak
voor de EU verder versterkt kan worden door de sociale dimensie te versterken, maar
dat het verder verdiepen van de interne markt ook neveneffecten kent die door burgers
als negatief ervaren worden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister met betrekking
tot de toekomst van de sociale dimensie van de EU en de inzet van het kabinet. Zij
hebben hierover nog een aantal vragen.
De leden van de SP-fractie delen de visie van het kabinet dat sociale zekerheid allereerst
een bevoegdheid is van de individuele lidstaten en dat vooral ook moet blijven. Daarop
gelet, wijzen deze leden op de recente mededeling van de Commissie voor meer efficiënte
besluitvorming in het sociaal domein. Dit is volgens de leden van de SP-fractie een
eufemisme voor het buitenspel zetten van nationale parlementen, aangezien de mededeling
mogelijkheden beschrijft om af te stappen van besluitvorming op basis van unanimiteit
binnen het sociaal domein. Specifiek stelt de Commissie voor om in de toekomst te
overwegen om over aanbevelingen op het terrein van sociale zekerheid en sociale bescherming
van werknemers met gekwalificeerde meerderheid te besluiten. In het recent verschenen
fiche lezen deze leden dat ook de Minister van mening is dat dit onwenselijk is. Zij
verlangen echter van de Minister om, nog veel sterker dan in het genoemde fiche, in
krachtige bewoordingen afstand te nemen van dit idee. Is de Minister daartoe bereid?
In de onderhavige brief missen deze leden hoe samengewerkt gaat worden met andere
lidstaten om dit idee zo snel mogelijk van tafel te krijgen. Wat gaat de Minister
eraan doen om te voorkomen dat er ondanks een nee van Nederland, toch wordt afgestapt
van besluitvorming op basis van unanimiteit binnen het sociaal domein? Deze leden
verwachten een uitgebreide reactie op de geuite zorgen en gestelde vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie
De leden van de 50PLUS-fractie hebben kennisgenomen van de brief Toekomst van de sociale
dimensie van de EU. Zij hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.
De leden van de 50PLUS-fractie delen het belang van de Europese samenwerking en integratie
voor het borgen van onze nationale en Europese toekomstige welvaart. Zij onderschrijven
ten volle de focus van het kabinet op een goed werkende interne markt voor personen,
goederen, kapitaal en diensten en het verder werken aan de sociale dimensie van de
EU. Deze focus is inderdaad het belangrijkste middel van de EU om welvaart en banen
te creëren. Deze leden vinden dat de Minister zich daarbij vooral moet gaan richten
op het in goede banen leiden van de groeiende arbeidsmobiliteit en het keihard tegengaan
van concurrentie op arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Tevens vinden zij
dat het beleid zich vooral moet richten op gelijk loon voor gelijke arbeid op dezelfde
plaats, en een juist gebruik van het Nederlandse sociale stelsel.
De Minister spreekt van opwaartse convergentie op sociaal terrein en zegt opwaartse
sociaaleconomische convergentie te steunen. Wat wordt hiermee precies bedoeld en wat
betekent dit voor het Nederlandse sociale stelsel en de Nederlandse sociaaleconomische
structuur? De leden van de 50PLUS-fractie willen namelijk geen richtinggevende (Europese)
invloed op of sturing van de structuur van het Nederlandse stelsel van sociale voorzieningen
en de sociaaleconomische structuur van onze samenleving. Deelt de Minister deze visie?
In dit verband willen deze leden benadrukken dat niet getornd moet worden aan de bestaande
bevoegdheidsverdeling tussen de EU en haar lidstaten, zoals vastgelegd in het verdrag
waarbij strikt vastgehouden moet worden aan de uitgangspunten van subsidiariteit en
proportionaliteit. Primair doel moet volgens deze leden zijn om de sociale stelsels
van lidstaten optimaal te laten samenwerken om gemeenschappelijke (Europese) doelen
te realiseren, maar niet om toe te werken naar een samengaan tot een Europees sociaal
stelsel of een pensioenstelsel binnen Europa. Deelt de Minister deze mening?
De leden van de 50PLUS-fractie vinden dat de Europese Arbeidsautoriteit niet meer
moet en mag worden dan een effectieve, op handhaving gerichte samenwerkingsstructuur
van volstrekt autonome handhavingsinstanties van de lidstaten. Deelt de Minister die
mening en gaat hij zijn Europese beleid hier de komende tijd op richten?
Deze leden vragen of de Minister concreet nader kan duiden hoe hij zich ervoor gaat
inzetten dat er in de EU geen race-to-the-bottom plaatsvindt op arbeidsvoorwaarden
en arbeidsomstandigheden van werknemers. Gaat de Minister het raamwerk voor minimumlonen
helpen uitwerken om sociaaleconomische convergentie te ondersteunen en sociale dumping
tegen te gaan? De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat de Minister in zijn brief
de problematiek van (jeugd)werkloosheid en de gevolgen van een vergrijzende bevolking
slechts marginaal aanstipt. Kan hij zijn Europese inzet op bestrijding van (ouderen)werkloosheid
en vergrijzing grondig nader toelichten? Kan de Minister met het oog op de gewenste
fatsoenlijke arbeidsmobiliteit ingaan op zijn inzet voor vervoer en transport? Kan
de Minister uitvoeriger ingaan op zijn inzet bij de coördinatie van sociale zekerheid.
Welke concrete stappen gaat hij zetten, wat is zijn doel? Kan hij een gewenst scenario
schetsen, uitgaande van de stand van zaken nu? Hoe gaat de Minister de integriteit
van ons Nederlandse sociale stelsel waarborgen, en fraude en misbruik voorkomen?
Tot slot hebben de leden van de 50PLUS-fractie nog een enkele vraag en opmerking bij
het in deze brief genoemde en bij brief van de Minister van SZW van 24 mei 2019 uitvoerig
becommentarieerde advies «prioriteiten voor een fair Europa» van de SER. Hoe gaat
de Minister het relatief grote onbenutte arbeidsaanbod binnen Europa, en niet in de
laatste plaats binnen Nederland, helpen terugdringen? Kan toegezegd worden dat de
meldingsplicht voor gedetacheerde werknemers eind van dit kalenderjaar in werking
treedt? Deelt de Minister de mening van de SER dat het werkland de bevoegdheid moet
hebben om na vaststelling van fraude de A1-verklaring in te trekken? De leden van
de 50PLUS-fractie zien graag een nadere toelichting tegemoet. Deze leden vragen of
de Minister nader kan concretiseren hoe hij gaat optreden tegen het verschijnsel van
ongerechtvaardigde of perverse vormen van (sociaal) regimeshopping door bedrijven.
De SER constateert in haar advies: «De vergrijzing onderstreept het belang van een
goed begeleide immigratie en van een hogere productiviteitsgroei – dan Europa in de
afgelopen periode heeft weten te realiseren – om de toekomstige welvaart voor iedereen,
jongeren en ouderen, actieven en niet-actieven, te kunnen veiligstellen». Hoe gaat
de Minister zich voor dit alles inzetten in Nederland en de EU?
II. Antwoord / Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
S. Kraaijenoord, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.