Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over Internationaal financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken
34 952 Investeren in Perspectief – Goed voor de Wereld, Goed voor Nederland
Nr. 63 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 26 april 2019
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft
een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
over de brief van 14 februari 2019 inzake Internationaal financieren in perspectief:
kansen pakken, resultaten boeken (Kamerstuk 34 952, nr. 44).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 april 2019. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Meijers
Vraag 1
Op welke wijze is en wordt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat betrokken
bij de uitwerking van de in de brief vermelde voorgenomen wijzigingen?
Antwoord 1
Alle voorgenomen wijzigingen in de brief zijn onderdeel van Kabinetsbeleid. Samenwerking
en afstemming met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat vindt continu plaats
op alle onderwerpen die behoren tot of raken aan de taken en verantwoordelijkheden
van het Ministerie van EZK, zo ook voor de uitwerking van de in de brief voorgenomen
wijzigingen.
Vraag 2
Is het kabinet bekend met de recente voorstellen van het bij de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) verenigde bedrijfsleven om het OESO Arrangement
te moderniseren (http://biac.org/wp-content/uploads/2018/11/Business-at-OECD-The-Future-…)? Hoe beoordeelt u de noodzaak en haalbaarheid van deze voorstellen?
Antwoord 2
Ja. Het kabinet herkent de zorgen die door de Business at OECD (BIAC) in het rapport worden verwoord en is voorstander van het moderniseren van
de «Arrangement on Officially Supported Export Credits» (hierna de Arrangement). Nederland heeft bij uitstek belang bij een zo gelijk mogelijk mondiaal speelveld
met heldere en effectieve regels. Een steeds groter deel van door overheden gesteunde
export vindt echter plaats buiten de Arrangement om. Dit zet het gelijke speelveld onder druk en bevordert oneerlijke concurrentie.
Het verbeteren van het gelijke speelveld is een complex en langdurig proces waarbij
de succesfactor afhangt van de medewerking van een groot aantal landen met uiteenlopende
belangen. De Nederlandse inzet bij de modernisering van de Arrangement is om de balans te herstellen door minder, en vooral minder gedetailleerde, regels
na te streven zodat Nederlandse exporteurs op een flexibelere manier ondersteund kunnen
worden vanuit de overheid. Bovendien vergroot dit de kans dat meer landen de internationale
afspraken willen onderschrijven. Toepassingsbereik (het aantal landen en instellingen
dat onder het bereik van de Arrangement valt) is voor Nederland belangrijker dan het detailniveau van de regels zolang het
kerndoel, een degelijk internationaal raamwerk om oneerlijke concurrentie tegen te
gaan, overeind blijft.
Vraag 3
Is in het kader van deze Financieringsbrief – conform de motie-Becker (Kamerstuk 34 952, nr. 16) – ook onderzocht welke elementen uit de instrumenten van andere landen ook voor
Nederland van toepassing zouden kunnen zijn?
Antwoord 3
Ja, dit is onderzocht. Het maakt onderdeel uit van de interne review die door het
ministerie is uitgevoerd en waarvan de resultaten staan beschreven in de kamerbrief
Internationaal Financieren in Perspectief. Voor de totstandkoming is gebruik gemaakt
van bestaande adviesrapporten en analyses van het financieringsinstrumentarium, de
opbrengst van eerdere consultaties in het kader van Investeren in Perspectief en aanvullende gesprekken met stakeholders, waaronder ondernemers, werkgeversorganisaties,
financiële instellingen, maatschappelijke organisaties en uitvoerders van overheidsprogramma’s.
Vraag 4
Onderschrijft het kabinet het belang van een regelmatige benchmark van het productaanbod
van de concurrentie gezien de snelle ontwikkelingen op dit terrein? Zo ja, waarom
is hier bij de totstandkoming van deze brief geen gebruik van gemaakt?
Antwoord 4
Ja, het kabinet acht het goed monitoren van de ontwikkelingen op de mondiale markt,
de ontwikkelingen in de internationale financiële en bancaire sector en de positie
van het eigen bedrijfsleven op deze dynamische markten van groot belang. Nederland
volgt deze ontwikkelingen en past waar nodig haar beleid en instrumenten hierop aan,
zoals te lezen valt in de kamerbrief Internationaal Financieren in Perspectief. Nederland kiest daarbij voor eigen oplossingen, die passen bij ons ondernemersklimaat,
onze bancaire sector en het eigen exportpakket. Hierbij wordt ingezet op een effectief
bedieningsmodel d.m.v. de in oprichting zijnde separate instelling voor internationale
financieringsactiviteiten naast Invest NL en op een flexibel pallet aan instrumenten
zodat maatwerk kan worden geboden.
Vraag 5
Is het kabinet bekend met de door de Franse overheid in december 2018 geïntroduceerde
Garantie des Projects Stratégiques (GPS), waarmee de Franse overheid inzet op een
sterkere positie van het Franse bedrijfsleven in het buitenland voor grote/strategische
projecten door de afgifte van ongebonden garanties voor projecten die in het strategisch
belang zijn voor Frankrijk? (https://www.legifrance.gouv.fr/affichTexte.do?cidTexte=JORFTEXT00003782…)? Zo ja, hoe beoordeelt het kabinet dit initiatief?
Antwoord 5
Ja. De Garantie des Projets Stratégiques richt zich op de strategische belangen voor
de Franse economie (grondstoffen, energie) en niet direct op de positie van het Franse
bedrijfsleven. GPS is door de Franse overheid geïntroduceerd om tegemoet te komen
aan de kredietbehoeften van voornamelijk niet-Franse bedrijven die strategische projecten
willen realiseren in het buitenland, waarmee Franse belangen worden gediend.
De teneur om vanuit traditioneel het «nationaal product» eerder te kijken naar het
«nationaal belang» is ook voor Nederland van belang. Deze thematiek is ook relevant
bij de uitwerking van de instelling voor internationale financieringsativiteiten naast
Invest-NL. Deze nog op te zetten entiteit zal op het terrein van financiering van
export en buitenlandse investeringen ondersteuning geven aan Nederlandse bedrijven
voor het internationaal vermarkten van hun producten en het oplossen van wereldwijde
vraagstukken, zoals duurzame energie, klimaatverandering, water en voedselvoorziening.
Vraag 6
Kunt u zich de motie-Leegte/Mulder (Kamerstuk 33 916, nr. 21) herinneren, waarin werd geconstateerd dat van het Ontwikkelingssamenwerking-bedrijfsleveninstrumentarium
slechts 10% tot 15% terecht komt bij het Nederlandse bedrijfsleven, terwijl deze cijfers
voor Duitsland en Japan op ruim 50% zouden liggen? Kunt u aangeven hoe deze cijfers
voor 2018 liggen?
Antwoord 6
Ja. De percentages genoemd in de motie-Leegte/Mulder komen voort uit de initiatiefnota
van het Kamerlid de Caluwé waarin verwezen wordt naar statistieken van de OESO/DAC
over financiële stromen naar ontwikkelingslanden, specifiek tabel 23 over gebonden
hulp.1 Deze cijfers zeggen echter niets over het aandeel van het bedrijfsleven in ontwikkelingssamenwerking,
maar gaan alleen over gebonden hulp. Voor 2018 heeft de OESO/DAC nog geen nieuwe cijfers
over gebonden hulp.
Vraag 7
Kunt u zich herinneren dat de Algemene Rekenkamer in 2016 in de «Monitoring beleid
voor ontwikkelingssamenwerking: het financieringskanaal bedrijfsleven» (http://www.rekenkamer.nl/Publicaties/Onderzoeksrapporten/Introducties/2…) constateerde dat «het aandeel van het bedrijfslevenkanaal in de totale ODA relatief
klein was» en dat zij niet kon beoordelen of de ambitie van de Minister om de rol
van het bedrijfsleven te laten groeien werd gerealiseerd? Kunt u aangeven hoe hoog
het aandeel van het bedrijfslevenkanaal was in 2018? Kunt u daarnaast aangeven hoe
hoog het aandeel ODA ten opzichte van non-ODA was in 2018? Kunt u tot slot (bij benadering)
aangeven hoe hoog het aandeel van het bedrijfsleven is in de ODA uitgaven van de Britse,
Duitse en Deense overheid?
Antwoord 7
Ja. De uitgaven voor private sector ontwikkeling in de begroting voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking, dat (bij benadering) vergelijkbaar is met het
bedrijfslevenkanaal waar de Rekenkamer in haar rapport uit 2016 over spreekt, komt
voor 2018 neer op EUR 428,8 miljoen. Dit komt overeen met 9,2% van de totale ODA begroting
voor 2018 (bron: HGIS Nota 2019 (Kamerstuk 35 001, nr. 2)).
Vergelijkbare cijfers voor andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Duitsland
en Denemarken, die aangeven hoe hoog het aandeel van het bedrijfsleven is in de ODA
uitgaven van deze landen zijn niet voorhanden.
Vraag 8
Hoe dragen de voornemens in deze brief bij aan de eerder door het kabinet ondersteunde
ambitie om in 2030 niet 32% maar 40% van het bbp met handel te verdienen?
Antwoord 8
Een op maat gesneden en toegankelijk aanbod van publieke financieringsproducten voor
internationale ondernemers is een belangrijke aanvulling op de financiering die privaat
beschikbaar is in de markt. Door dit publieke aanbod optimaal in te richten versterkt
het kabinet de basis voor ondernemers die de stap naar het buitenland willen maken
of hun internationale activiteiten willen uitbreiden. Hiermee draagt het kabinet bij
aan de door private en publieke handelsbevorderende partijen gezamenlijk uitgesproken
ambitie om het internationale verdienvermogen van Nederland te versterken.
Vraag 9
Bent u voornemens om de inspraak en samenwerking met de lokale bevolking beter te
borgen binnen het financieringsinstrumentarium? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Het kabinet acht de inspraak van, en samenwerking met, de lokale bevolking voldoende
geborgd binnen het financieringsinstrumentarium. Dit maakt immers onderdeel uit van
de IMVO-beoordeling binnen het instrumentarium, waarbij rekening wordt gehouden met
het karakter van het instrument, het project en de omvang van de financiering. Bij
grote financieringstransacties zoals de exportkredietverzekering (ekv) wordt een milieu-
en sociale toets gehanteerd, waarbij onder andere de IFC Performance Standards leidend zijn en doorgaans een Environmental and Social Impact Analysis (ESIA) wordt uitgevoerd. De recente herziening van deze toets voor de ekv heeft er
toe geleid dat meer aandacht wordt besteed aan het thema mensenrechten, waaronder
de rechten van inheemse bevolkingsgroepen. Ook bij Development Relevant Infrastructure Vehicle (DRIVE) is inspraak van de lokale bevolking een vast onderdeel van de ESIA’s die
in het kader van het IMVO-beleid in een voorfase van een project worden gedaan. Bij
kleinere financieringstransacties, zoals financieringen aan het mkb via het Dutch Good Growth Fund (DGGF), wordt op basis van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen
(OESO richtlijnen) en de IFC Performance Standards gekeken of er sprake is van risico’s
voor de lokale bevolking en hoe deze kunnen worden gemitigeerd.
Vraag 10
Kunt u nader motiveren hoe met het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD),
en mogelijk andere instrumenten, vanaf 2020 de door de Algemene Rekenkamer berekende
fair share van Nederland van € 1,25 miljard aan klimaatfinanciering wordt gemobiliseerd?
Antwoord 10
Nederland wil een significante bijdrage leveren aan klimaatfinanciering in het kader
van de Overeenkomst van Parijs. Deze bijdrage omvat zowel publieke uitgaven als private
financiering die met deze publieke uitgaven is gemobiliseerd. De publieke financiering
die is vrijgemaakt voor DFCD (EUR 160 M) draagt geheel bij aan genoemde fair share, evenals de private financiering die bij de uitvoering wordt gemobiliseerd. Mobilisatie
kan plaatsvinden op fondsniveau en op projectniveau. Hoe dit precies zal gebeuren,
is afhankelijk van de wijze waarop de fondsmanager te werk gaat. Aangezien de selectie
van de fondsmanager nog niet is afgerond, valt hier geen stellige uitspraak over te
doen.
Vraag 11
Hoeveel door de Nederlandse overheid opgerichte/ondersteunde financieringsinstrumenten
ter financiering van buitenlandse bedrijfsactiviteiten van Nederlandse bedrijven hebben
er de afgelopen tien jaar bestaan?
Antwoord 11
In de periode januari 2009 tot en met december 2018 hebben er 10 financieringsinstrumenten
ter financiering van buitenlandse bedrijfsactiviteiten van Nederlandse bedrijven bestaan.
Programma’s die een andere primaire doelstelling hebben dan financiering van Nederlandse
bedrijven, maar waar Nederlandse bedrijven wel bij betrokken zijn (zoals het voormalige
programma PSI en het programma DRIVE, gericht op infrastructuurontwikkeling) zijn
bij de beantwoording van deze en volgende vragen buiten beschouwing gelaten.
Het gaat om de volgende instrumenten, gecategoriseerd naar uitvoerende organisatie.
De DGGF (evenals de DTIF) onderdelen worden (ieder) als 1 instrument geteld. De instrumenten
met een asterix zijn inmiddels beëindigd:
RVO
– Dutch Good Growth Fund (DGGF) onderdeel 1
– Subsidieregeling voor demonstratieprojecten, haalbaarheidsstudies en investeringsvoorbereidingsprojecten
(DHI)
– Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) onderdeel 1
– Finance for International Business (FIB)*
Atradius Dutch State Business:
– Exportkredietverzekeringen (ekv)
– Regeling Investeringsverzekering (RIV)
– DGGF onderdeel 3
– DTIF onderdeel 2
FMO
– Faciliteit Opkomende Markten (FOM)*
– Faciliteit Opkomende Markten voor ontwikkelingslanden (FOM-OS)*
– Development Accelerator (DA)
– Partnership Development Facility (PDF)
Vraag 12
Hoeveel projecten hebben deze financieringsinstrumenten ondersteund?
Antwoord 12
Gezamenlijk hebben deze instrumenten 1760 projecten ondersteund in de periode januari
2009 tot en met december 2018.
Vraag 13
Kunt u een uitsplitsing geven naar sector van deze projecten?
Antwoord 13
Hieronder vindt u voor de bij antwoord 12 genoemde projecten een uitsplitsing naar
sector voor de periode januari 2009 tot en met december 2018. Omdat de uitvoerende
organisaties verschillende sectorindelingen hanteren, wordt dit per uitvoerder apart
weergegeven.
RVO
DGGF onderdeel 1, DHI, DTIF onderdeel 1, FIB.
Sector
Agrofood, Fishing and Horticulture
203
Business & other services
5
Creative industries
18
Energy
52
High tech/ICT
107
Industry
36
Life Sciences & Health
31
Low Cost Housing/Construction
3
Mineral Resources & Mining
1
Multiple
10
Others
44
Textile
11
Trade
6
Transport, storage and logistics
13
Waste management disposal
6
Water (supply)/Sanitation
34
Total
580
Atradius Dutch State Business:
RIV, ekv, DGGF onderdeel 3, DTIF onderdeel 2.
Getallen zijn gebaseerd op aantal uitgegeven polissen.
Trade sector
Agricultural development
59
Computer and telecom industry
6
Construction and real estate
38
Defense
16
Electricity production
8
Financial services
87
Machinery and electronics
314
Oil and gas infrastructure
115
Other
98
Ships
266
Transport infrastructure
71
Transport other
15
Totaal
1.093
FMO:
FOM, FOM-OS, DA, PDF.
Sector
Agri Processing
6
Agri Production
34
Agriculture and fishing
3
Automotive
1
Basic materials
1
Capital goods
4
Chemicals
2
Climate
1
Consumer products (non-food)
4
Hotels, hospitals and education
4
Housing building materials
1
Infrastructure
8
Manufacturing
1
Other / Mixed Renewable
2
Other diverse sectors
1
Services
1
Transport and logistics
2
Water
11
Totaal
87
Vraag 14
Kunt u voor de sector energie een uitsplitsing geven naar projecten in de CO2-intensieve sectoren en investeringen in hernieuwbare energie?
Antwoord 14
Alleen voor de instrumenten uitgevoerd door RVO kan deze uitsplitsing sinds 2015 worden
gemaakt. Dit leidt tot de volgende onderverdeling:
CO2-intensief
9
Hernieuwbaar
27
Overig/nvt
16
Totaal
52
Vraag 15
Kunt u voor de sector landbouw een uitsplitsing geven naar projecten in de veesector
en projecten in de akker- en tuinbouw?
Antwoord 15
Alleen voor de instrumenten uitgevoerd door RVO kan deze uitsplitsing sinds 2015 worden
gemaakt. Dit leidt tot de volgende onderverdeling:
Veeteelt
61
Akkerbouw
152
Tuinbouw
55
Overig
58
Totaal
203
Vraag 16
Op welke financieringsinstrumenten kunnen bedrijven die actief zijn in de veesector
(daarbij uiteraard ook bedrijven die veesector in het buitenland helpen opbouwen,
zoals stalbouwers, slachthuistoeleveranciers, et cetera) in de nabije toekomst aanspraak
maken?
Antwoord 16
Bedrijven actief in de veesector hebben toegang tot alle bij het antwoord op vraag
11 gegeven financieringsinstrumenten, mits zij voldoen aan de voorwaarden van het
specifieke instrument.
Vraag 17
Welk deel van het in totaal € 150 gereserveerd voor het Challenge Fund jeugdwerkgelegenheid(CFYE)
is de Minister voornemens dit jaar (2019) toe te kennen? Hoeveel aanvragen zullen
gehonoreerd kunnen worden?
Antwoord 17
Er is op voorhand geen verdeling van het budget over de jaren gemaakt. De toekenning
in 2019 zal afhankelijk zijn van het aantal en de omvang van ingediende aanvragen
dat voldoet aan de selectiecriteria.
Vraag 18
Op welke wijze worden ambassades betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van
het Challenge Fund? Op welke manier verhoudt de inzet van ambassades op het terrein
van jongerenwerkgelegenheid zich tot het Challenge Fund?
Antwoord 18
De fondsmanager zal, indien de capaciteit van de desbetreffende ambassade het toelaat,
nauw samenwerken met de ambassades. Aan de hand van de beschikbare capaciteit bij
de ambassade zal de wijze van betrokkenheid bij de totstandkoming en uitvoering van
het CFYE variëren per land. Kerntaak van de fondsmanager is om additioneel te zijn
met lopende initiatieven waardoor complementariteit met andere programma’s op jeugdwerkgelegenheid
wordt gewaarborgd.
Vraag 19
Wat is de verwachte datum waarop het Challenge Fund gelanceerd wordt?
Antwoord 19
Het CFYE wordt nu opgezet; een fondsmanager wordt gezocht via een tenderprocedure.
Naar verwachting wordt het CFYE in het vierde kwartaal van 2019 gelanceerd.
Vraag 20
Is er bewust voor gekozen om «versterking van het internationale verdienvermogen van
Nederland» als laatste doelstelling, na verduurzaming en klimaatactie, te benoemen?
Zo ja, welke overtuiging lag hieraan ten grondslag?
Antwoord 20
In deze passage is dezelfde volgorde gehanteerd als die gehanteerd is in de beleidsnota
Investeren in Perspectief (o.a. op pagina 8 en 12). Het gaat daarbij om gelijkwaardige
en nauw verbonden overkoepelende doelen.
Vraag 21
Op welke manier heeft u het dwarsdoorsnijdende doel op SDG5 (Gendergelijkheid en empowerment
van vrouwen en meisjes) in het bedrijfslevensinstrumentarium door vertaald en hoe
wordt vervolgens de impact gemeten? Geldt dit voor alle instrumenten?
Antwoord 21
SDG5 wordt in het bedrijfsleveninstrumentarium doorvertaald door genderanalyses uit
te voeren en op basis daarvan een genderspecifieke aanpak te bepalen, het beoogde
bereik van vrouwen te definiëren en kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren te kiezen.
Voorbeelden van dergelijke indicatoren2 zijn het aantal vrouwen dat toegang krijgt tot financiering, het aantal vrouwen dat
met succes een bedrijf is gestart of het aantal banen voor vrouwen.
Gelet op de gevolgen van ongelijke toegang tot productiemiddelen voor het verdienvermogen
van vrouwen is het van bijzonder belang dat vrouwelijke ondernemers en werknemers
worden ondersteund door programma’s voor bedrijfsontwikkeling3. Hoe het financieringsinstrumentarium daartoe is ingezet kan in periodieke evaluaties
van programma’s worden onderzocht en in de jaarlijkse resultatenrapportage van het
ministerie worden belicht.
Er is meer onderzoek nodig naar de vraag hoe vrouwelijke ondernemers en werknemers
evenredig kunnen profiteren van handel, was de conclusie op de internationale conferentie
«Trade and Gender» die het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken op 6 december
2018 in Geneve organiseerde4 met de Wereldhandelsorganisatie en de Wereldbank. Vrouwelijke ondernemers vormen
een belangrijk onbenut potentieel, ook in Nederland. De Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) publiceerde in juni 2018 een onderzoeksrapport waaruit blijkt dat
Nederlandse vrouwelijke ondernemers extra drempels ervaren bij ondernemen in het buitenland5.
Daarom ontwikkelt het Ministerie van Buitenlandse Zaken beleid voor ondersteunen van
Nederlandse vrouwelijke ondernemers die willen internationaliseren. Dit nieuwe beleid
beoogt dat vrouwelijke ondernemers evenredig gebruik maken van het overheidsinstrumentarium
voor internationale handel en investeringen en zo ook als rolmodel kunnen fungeren
voor andere ondernemers die overwegen hiervan gebruik te maken. RVO krijgt als uitvoerder
van diverse bedrijfsleveninstrumenten een grote rol in de uitvoering van dit nieuwe
beleid en in het onderzoek naar hoe de effectiviteit van de dienstverlening aan vrouwelijke
ondernemers door de Nederlandse overheid kan worden versterkt.
Vraag 22
Op welke manier worden maatschappelijke organisaties bij de uitvoer van dit beleid
betrokken?
Antwoord 22
Maatschappelijke organisaties leveren inhoudelijke inbreng bij publieke consultaties
over de vormgeving van het beleid, zoals bijvoorbeeld bij de totstandkoming van de
BHOS-beleidsnota Investeren in Perspectief en bij de oprichting van Invest-NL. In
de uitvoering kunnen zij bij verschillende programma’s projectvoorstellen indienen,
bijvoorbeeld bij de SDG-Partnerschapsfaciliteit.
Vraag 23
Welke ondernemers, en in het bijzonder welke sectoren, verdienen als het aan het kabinet
ligt geen ondersteuning van het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)?
Antwoord 23
De steenkoolsector is uitgesloten van DTIF en per 2020 wordt ook de publieke financiële
steun aan de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland
uitgefaseerd. Op het investeringsdeel van het DTIF is bovendien de FMO uitsluitingslijst
van toepassing. Deze lijst benoemt geen specifieke sectoren, maar wel activiteiten,
omstandigheden en producten die moeten worden uitgesloten. Voorbeelden hiervan zijn
niet duurzame vismethoden, kinderarbeid en sterke drank.
Vraag 24
Komen bedrijven in de defensieindustrie in beginsel in aanmerking voor exportkredietverzekeringen?
Antwoord 24
Ja
Vraag 25
Welke bedrijven en sectoren kunnen op dit moment per definitie geen gebruikmaken van
DTIF, het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en DRIVE?
Antwoord 25
De steenkoolsector is uitgesloten van DTIF, DGGF en DRIVE en per 2020 wordt ook de
publieke financiële steun aan de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie
en gas in het buitenland uitgefaseerd. Ook geldt de FMO-uitsluitingslijst6 voor DTIF (investeringsdeel) en voor alle activiteiten onder DGGF en DRIVE. Zie ook
het antwoord op vraag 23.
Bedrijven die op de uitsluitingslijst van de Wereldbank staan kunnen ook geen aanspraak
maken op DRIVE-subsidies.
Vraag 26
Hoe is exact uitvoering gegeven aan het dictum van de motie-Becker (Kamerstuk 34 952, nr. 16), waarin de Kamer de regering verzoekt «in de aangekondigde review een beter gelijk
speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven en met name het MKB voor ogen te houden
en te onderzoeken welke elementen uit de instrumenten van andere landen ook voor Nederland
van toepassing zouden kunnen zijn»? Kan het kabinet het verrichte onderzoek met de
Kamer delen?
Antwoord 26
Zie ook antwoord op vraag 3.
Zoals in de Kamerbrief is genoemd is bij de review gebruik gemaakt van bestaande adviesrapporten,
zoals het Rebel Group (2015), Carnegie (2015) en het Kremers (2016) rapport. Ook is
gebruik gemaakt van het in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken opgestelde
Ernst & Young rapport (2017), het advies rapport van de DTIB (2017) en van een door
BZ zelf uitgevoerde Benchmark (2016) om het non-ODA financieringsinstrumentarium te
vergelijken met een aantal landen. Voor het ODA instrumentarium is gebruik gemaakt
van het rapport «Internationale vergelijking inzet van het eigen bedrijfsleven bij
ontwikkelingssamenwerking» (annex bij Kamerstuk 33 919, nr. 23 d.d. 10 december 2015).
Bij de eigen benchmark naar het non-ODA instrumentarium zijn op ambtelijk niveau bezoeken
gebracht aan en gesprekken gevoerd met collega’s uit DUI, FR, VK, DK, ZW, NW en FIN.
Bij deze gesprekken is uitgebreid ingegaan op de ontwikkelingen van de afgelopen jaren,
lessons learned en best practices ten aanzien van het bedrijfsleveninstrumentarium.
Vraag 27
Welke vrouwenrechtenorganisaties zijn geconsulteerd? Hoe wordt representatie en consultatie
van vrouwen vormgeven, zowel voor ondernemers als voor degenen die mogelijke gevolgen
van de investeringen ondervinden?
Antwoord 27
Maatschappelijke organisaties leveren inhoudelijke inbreng bij publieke consultaties
over de vormgeving van het beleid, zoals bij de totstandkoming van de BHOS-beleidsnota
Investeren in Perspectief en bij de oprichting van Invest-NL. Deze consultaties zijn
veelal georganiseerd in samenwerking met Partos, de koepelorganisatie voor maatschappelijke
organisaties. In het kader van de BHOS Nota betrof het de volgende vrouwenrechtenorganisaties.
– Gender Concerns International
– Girls Advocacy Alliance – Plan International
– Global Alliance for Green and Gender Action (GAGGA)
– WECF Nederland
– Women Deliver
– Wo=Men Platform
Ook worden vrouwelijke ondernemers en netwerken van vrouwelijke ondernemers regelmatig
geconsulteerd over hoe zij gestimuleerd en ondersteund kunnen worden bij de internationalisering
van hun bedrijf. In het recente onderzoeksrapport van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) naar de positie van de vrouwelijke internationale ondernemer7 zijn de hiervoor geconsulteerde vrouwennetwerken en vrouwenrechtenorganisaties achterin
het rapport vermeld. Dit betreft:
– Stichting TopVrouwen
– The Next Women
– VNO-NCW Vrouwennetwerk (& MKB NL)
– Wereldbank Gender Innovation Lab
– WO=MEN Platform
– Women Entrepreneurs Netherlands
– WOMEN Inc.
Tenslotte wordt ook direct met en tussen vrouwelijke ondernemers gesproken tijdens
missies, zoals de missie naar België met uitsluitend vrouwelijke deelnemers, bij bedrijfsbezoeken
en andere activiteiten.
Vraag 28
Hoeveel wordt jaarlijks aan premie betaald voor Exportkredietverzekeringen (EKV)?
Antwoord 28
2016
2017
2018
Premies
101.760
104.877
91.151
Bedragen x duizend euro
zie ook antwoord vraag 29
Vraag 29
Hoeveel wordt jaarlijks uitgekeerd vanuit EKV aan bedrijven? Hoeveel hiervan betreft
het midden- en kleinbedrijf (mkb) en hoeveel gaat er naar grote bedrijven?
Antwoord 29
Met de ekv worden betalingsrisico’s verzekerd die samenhangen met exportcontracten
van Nederlandse bedrijven en de financiering daarvan. De verzekerde bedrijven en banken
betalen daarvoor premie. Alleen indien de verzekerde betalingsrisico’s zich materialiseren
vindt schade-uitkering plaats. De Nederlandse staat neemt dan de betalingsverplichting
van de buitenlandse klant over en keert de verplichte bedragen uit aan de exporteur
of diens bank en probeert deze te verhalen op de buitenlandse partij die zijn verplichtingen
niet nakomt. Sinds 1999 toen internationale minimumpremies werden ingevoerd zijn de
inkomsten voor de staat (premies en recuperaties van eerder uitgekeerde schades) hoger
dan de uitgaven (schades en uitvoeringskosten).
Het kabinet zet zich in om de bekendheid van de ekv bij met name het mkb te vergroten.
Bedrijven worden proactief benaderd om te voorkomen dat export verloren gaat vanwege
onbekendheid met de mogelijkheden die de ekv biedt. Dit heeft resultaat gehad, in
de afgelopen drie jaar zijn er ongeveer honderd nieuwe bedrijven als gebruiker van
de ekv bijgekomen. Veruit het grootste deel van deze nieuwe gebruikers is mkb.
Alle financiële stromen van de ekv worden verantwoord in artikel 5 van begroting IX
van het Ministerie van Financiën.
2016
2017
2018
Premies
101.760
104.877
91.151
Schades
13.897
37.865
26.530
Nieuwe verplichtingen totaal
6.850.122
5.160.562
2.589.366
Bedragen x duizend euro
In het ekv-instrumentarium wordt geen onderscheid gemaakt tussen het mkb en het grootbedrijf,
alle instrumenten zijn tegen gelijke voorwaarden beschikbaar voor beide segmenten
van het Nederlandse bedrijfsleven. Atradius DSB benadert mkb-exporteurs proactief
en wijst ze op de mogelijkheden die bijvoorbeeld de zogeheten liquiditeitsverruimende
instrumenten bieden. Dit beleid is succesvol, in 2017 en 2018 was 27% respectievelijk
34% van het aantal uitgereikte polissen en dekkingstoezeggingen bestemd voor het mkb.
In 2018 werden 29 nieuwe klanten uit het mkb-segment geholpen.
Vraag 30
Deelt u de mening dat het overheidsinstrumentarium ook bedoeld is voor die activiteiten
in de private sector die de concurrentie zonder het overheidsinstrumentarium simpelweg
niet aankunnen? Zo ja, waarom wordt dit niet genoemd?
Antwoord 30
Voor het overheidsinstrumentarium gericht op het bedrijfsleven dat wil opereren in
het buitenland geldt het principe dat het additioneel en/of complementair wordt ingezet
aan wat de markt kan bieden. Daarnaast wordt het alleen ingezet wanneer er een gezonde
business case aan ten grondslag ligt. Het kabinet streeft daarbij naar een zo gelijk
mogelijk internationaal speelveld en een internationaal concurrerend aanbod van financierings-
en ondersteuningsmogelijkheden voor het Nederlandse bedrijfsleven. Deze principes
staan uitgebreider beschreven in de kamerbrief Internationaal Financieren in Perspectief.
Vraag 31
Is het mogelijk dat een bedrijf uit China de uitvoerder is van een vanuit DRIVE gefinancierd
infrastructuurproject?
Antwoord 31
Dat is in theorie mogelijk. DRIVE spant zich in om ontwikkelingsrelevante infrastructuur
te realiseren en wenst daarbij internationale bedrijven te betrekken die duurzame
oplossingen kunnen bieden. Hierbij stelt DRIVE eisen aan de partijen om ook in de
uitvoering rekening te houden met internationale standaarden (operationeel IMVO beleid
op basis van de IFC Performance Standards). DRIVE is een ongebonden hulpinstrument
voor publieke infrastructuur en gaat in principe uit van internationale competitieve
aanbesteding. De focus van projecten ligt echter wel op sectoren / projecten waarin
Nederlandse kennis en kunde ingezet kan worden waarbij DRIVE in de aanbesteding inzet
op hoge kwaliteitscriteria en integrale oplossingen. Bij DRIVE hebben er tot dusver
geen Chinese partijen meegedaan in aanbestedingstrajecten.
Vraag 32
Klopt het dat de middelen voor concessionele financiering nu zijn beperkt tot het
DRIVE-programma (voor transacties tot 60 miljoen euro)? Kan hiermee financiering voor
grote projecten worden opgetuigd?
Antwoord 32
Voor de financieringsinstrumenten die openstaan voor Nederlandse bedrijven is DRIVE
inderdaad het enige instrument dat werkt met concessionele financiering. Dat wil zeggen
dat via de DRIVE-subsidie het financieringspakket voor de volledige projectkosten
concessioneel wordt gemaakt. Daarnaast beschikt het Ministerie van Buitenlandse Zaken
over diverse andere instrumenten voor het bedrijfsleven die ofwel in een subsidieregeling
(zoals DHI en SDGP) ofwel additioneel aan de markt onder marktconforme vergoedingen
worden aangeboden (zoals DGGF, DTIF, IDF en AEF).
DRIVE richt zich op transacties en projecten tot een maximum van EUR 60 miljoen. In
sommige gevallen kan de transactie waarvoor DRIVE wordt ingezet ook een afgebakend
deel van een groter totaalproject zijn. Het deelproject dat DRIVE subsidieert heeft
dan dus wel een maximale omvang van EUR 60 miljoen. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen
bij drinkwaterprojecten, waarbij het bouwen van een waterzuiveringsinstallatie of
het aanleggen van het transmissie- en distributienetwerk een DRIVE project vormt maar
het gehele watersysteem waar deze elementen integraal onderdeel van uitmaken in totaal
groter is. De projectlimiet is gekozen met het oog op een passende en realistische
niche voor Nl als bilaterale donor (middensegment infrastructuurontwikkeling), risicobeheersing
en spreiding van het beschikbare jaarlijkse budget.
In het kader van de oprichting van de aparte instelling voor internationale financieringsactiviteiten
naast Invest-NL is het mogelijk maken van maatwerkfinanciering een belangrijk aandachtspunt.
Er zal gekeken worden in hoeverre de bestaande mate van concessionaliteit in de financieringsprogramma’s
goed aansluit bij de behoefte die bedrijven hebben bij het verkrijgen van maatwerkfinanciering,
onder meer voor grotere en complexere projecten.
Vraag 33
Wat is er bekend over de gevolgen van het huidige instrumentarium voor vrouwen en
gendergelijkheid (zoals werkgelegenheid, leiderschap, vrouwelijke ondernemers, bijdrage
aan SDG's en indicatoren)? Wat zijn mogelijke negatieve gevolgen (verdringing, schendingen
van vrouwenrechten)?
Antwoord 33
Het is algemeen bekend dat vrouwen minder toegang hebben tot productiemiddelen als
land, kapitaal, technologie (ICT, machines) en zakelijke netwerken dan mannen, en
dat dit hun verdienvermogen aantast en hen op achterstand plaatst. Ook blijkt uit
onderzoek van de Wereldbank en de ILO dat in mondiale waardeketens die afhankelijk
zijn van productie met lage toegevoegde waarde, waarin weinig wordt geïnvesteerd in
goede arbeidsomstandigheden en ontwikkeling van werknemers en de arbeidsproductiviteit
mede daardoor achterblijft bij de arbeidskosten, vooral vrouwen de negatieve gevolgen
daarvan ervaren in hun verdienvermogen8. Zie ook het antwoord op vraag 21.
Vraag 34
Hoe worden vrouwenrechten en gendergelijkheid geoperationaliseerd in de definitie
van maatschappelijke impact?
Antwoord 34
De SDGs weerspiegelen de internationale consensus over beoogde maatschappelijke impact.
Vrouwenrechten en gendergelijkheid zijn hierin geoperationaliseerd met SDG-5.
Vraag 35
Hoe wordt ingespeeld op de financieringsbehoefte van vrouwelijke ondernemers? Welk
deel van het instrumentarium staat open voor vrouwelijke ondernemers uit zuidelijke
landen? Wordt er ook een deel geoormerkt voor vrouwelijke ondernemers?
Antwoord 35
Alle financieringsinstrumenten staan open voor vrouwelijke ondernemers. Op basis van
het bij vraag 33 genoemde onderzoek is de dienstverlening aan vrouwelijke ondernemers
verder versterkt, o.a. door beter in te spelen op geïdentificeerde specifieke behoeftes.
Ondernemers uit zuidelijke landen kunnen een beroep doen op onderdeel 2 van het Dutch
Good Growth Fund, uitgevoerd door PwC/Triple Jump. Dit fonds streeft ernaar dat minstens
35% van de middelen wordt besteed aan vrouwelijke ondernemers. Hiernaast wordt extra
ingezet op programma’s die zich richten op financiering van vrouwelijke ondernemers.
Zo is Nederland founding finance partner van het Women Entrepreneurs Finance Initiative (We-Fi) van de Wereldbankgroep en heeft Massif+ van FMO al duizenden vrouwelijke
ondernemers voorzien van financiering.
Vraag 36
Wanneer is er sprake van projecten met maatschappelijke impact? Op basis van welke
criteria wordt dat bepaald? Wie bepaalt dat?
Antwoord 36
Met projecten met maatschappelijke impact worden in deze context projecten bedoeld
die bijdragen aan de SDG’s. Per programma heeft het ministerie hiervoor specifieke
indicatoren ontwikkeld.
Vraag 37
Kunt u het proces van toetsing aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen
in kaart brengen? Hoe en door wie (welke directies) wordt getoetst?
Antwoord 37
Het kabinet verwacht van internationaal opererende bedrijven die in of vanuit Nederland
ondernemen, dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen)
onderschrijven. Wanneer bedrijven in aanmerking willen komen voor steun van de overheid
(bijvoorbeeld financiering/subsidies, exportkredietverzekering of deelname aan handelsmissies)
moeten zij expliciet de OESO-richtlijnen onderschrijven. Bedrijven die gebruik willen
maken van een internationaal instrument, worden door de uitvoeringspartner geïnformeerd
over kansen en risico’s met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen (IMVO), geadviseerd over de implementatie van IMVO, beoordeeld op IMVO-aspecten
in hun aanvragen, en gemonitord op IMVO gedurende de looptijd van projecten.
Het IMVO-uitvoeringsbeleid wordt proportioneel toegepast, wat betekent dat de aandacht
voor IMVO past bij de activiteit die het bedrijf gaat ondernemen en de steun die het
ontvangt. Zo wordt een bedrijf dat met steun van RVO een verkennende studie uitvoert
in het buitenland bewust gemaakt van de IMVO risico’s en geadviseerd deze mee te nemen
in het onderzoek. Met een bedrijf dat met steun van RVO (of een andere uitvoeringspartner)
daadwerkelijk gaat investeren in het buitenland, worden afspraken gemaakt op het gebied
van IMVO, welke gedurende het project en in de evaluatiefase worden gemonitord en
geëvalueerd.
Voor het IMVO-uitvoeringsbeleid geldt het uitgangspunt verbeteren in plaats van uitsluiten.
Indien er bij de IMVO-toetsing risico’s worden geconstateerd, volgt een gesprek met
het bedrijf in kwestie over mogelijke mitigerende maatregelen. Indien nodig wordt
een verbetertraject afgesproken, waarbij het bedrijf gedurende de uitvoering van een
project dient toe te werken naar conformiteit met de OESO-richtlijnen. Als de uitvoeringspartner
constateert dat een onderneming zich tijdens een lopend project (structureel) niet
houdt aan de voor dat instrument geldende voorwaarden, of er geen uitzicht is op verbetering,
kan dit beëindiging (en terugvordering) van de steun tot gevolg hebben. Het Ministerie
van Buitenlandse Zaken neemt hierin het laatste besluit.
Vraag 38
Kan een bedrijf dat eerder in aanmerking wilde komen voor steun vanuit het instrumentarium,
maar werd afgewezen omdat het niet zou voldoen aan de OESO-richtlijnen voor multinationale
ondernemingen, later alsnog in aanmerking komen voor steun (bijvoorbeeld na aanpassing
van interne procedures?).
Antwoord 38
Ja dat kan. Er wordt bij een nieuwe aanvraag opnieuw getoetst volgens de procedures
als beschreven in vraag 37.
Vraag 39
Welk budget zal beschikbaar komen voor de nieuw op te richten separate instelling?
Hoe verhoudt zich dit tot de € 2,5 miljard van Invest-NL?
Antwoord 39
Besloten is in eerste instantie EUR 1,7 miljard beschikbaar te stellen voor Invest-NL
en EUR 0,8 miljard voor de instelling voor internationale financieringsactiviteiten.
Deze verdeling biedt een voldoende stevige (financiële) basis voor beide entiteiten
om van start te kunnen. Deze verdeling zal onderwerp zijn van een tussentijdse evaluatie,
waarbij zal worden gekeken naar vooraf vastgestelde criteria (doelbereik investeringen,
pijplijn en liquiditeitsbehoefte, randvoorwaarden).
Vraag 40
Hoe wordt het bestuur van de nieuwe separate instelling geregeld? Welke mate van zeggenschap
houdt de overheid hierin?
Antwoord 40
Zoals aan de Kamer gemeld in januari 2019 (Kamerstuk 28 165, nr. 298) streeft het kabinet er naar om het wetsvoorstel tot oprichting van deze instelling
later dit jaar bij uw Kamer in te dienen en zal ik hieraan voorafgaand de plannen
voor deze instelling per brief nader uiteenzetten. Zodra de behandeling door uw Kamer
is afgerond kan deze internationale instelling worden opgericht. Daarbij zal ook worden
ingegaan op de wijze waarop de governance van de instelling ingevuld wordt en de mate
van zeggenschap van de overheid.
Vraag 41
Hoe wordt voor wat betreft de nieuw op te richten separate instelling gegarandeerd
dat investeringen gefinancierd door deze instelling bijdragen aan het behalen van
de klimaatdoelen uit het Parijsakkoord?
Vraag 42
Zal voor de nieuwe separate instellingen worden uitgesloten dat het activiteiten financiert
rond de productie en handel van fossiele energie? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 41 en 42
De komende periode wordt er verder gewerkt aan de opbouw van de nieuwe internationale
instelling, waaronder de contouren van het investeringsbeleid. Hierbij worden de doelen
van het Klimaatakkoord van Parijs en de SDG-agenda, zoals onderschreven door het kabinet,
in acht genomen.
Vraag 43
Hoe worden schendingen van vrouwenrechten geborgd in het beleid op het gebied van
Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en het tegengaan van
negatieve gevolgen op vrouwenrechten en gendergelijkheid, zorgtaken, landrechten en/of
toegang tot economische middelen? Komt er aandacht voor gender due diligence, zoals
beschreven in de OESO Due Diligence Guidance? In hoeverre gaat u gebruik maken van
de instrumenten die ontwikkeld zijn voor het Green Climate Fund (GCF) op gendergelijkheid
zoals Gender Analysis/Assessment and Gender and Social Inclusion Action Plan Templates?
Antwoord 43
Vrouwenrechten maken deel uit van het kabinetsbeleid voor mensenrechten en Internationaal
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)9. De OESO Due Diligence Guidance for Responsible Business Conduct (2018) helpt bedrijven
bij het implementeren van de OESO-richtlijnen. Deze Guidance geeft onder andere aan
hoe bedrijven vrouwen- en meisjesrechten kunnen integreren in hun toepassing van gepaste
zorgvuldigheid (due diligence), en in welke situaties deze extra aandacht moeten krijgen.
Mede vanwege het gender-perspectief, bevordert het Ministerie van Buitenlandse Zaken
actief het gebruik van de Guidance, bijvoorbeeld bij de IMVO-convenanten.
Gender staat op de agenda binnen verschillende convenanten. Zo worden er in de eerste
helft van 2019 evenementen georganiseerd op het gebied van gender due diligence binnen
het Convenant Voedingsmiddelen en het Convenant Duurzame Kleding en Textiel. Verder
werd ook een gender-analyse toegepast bij het uitvoeren van de verschillende waardeketenanalyses
in het Bankenconvenant.
Tot slot agendeert het Ministerie van Buitenlandse Zaken dit onderwerp op internationale
fora. Op het OESO Forum on Responsible Mineral Supply Chains in april 2018 faciliteerde
het Ministerie van Buitenlandse Zaken een gendersessie en in maart 2019 werd deelgenomen
aan een paneldiscussie over «Gender & RBC» tijdens de OESO Working Party on Responsible
Business Conduct.
Vraag 44
In hoeverre stelt u eisen aan representatie van vrouwen binnen uitvoeringsorganisaties
waaronder de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), FMO en InvestNL? Worden
er quota gehanteerd?
Antwoord 44
Diversiteit in de breedste zin van het woord is bijzonder belangrijk. Zowel het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat (EZK), waar RVO onder valt, als de RVO en het Ministerie
van Financiën hebben het charter Diversiteit ondertekend. Aan de hand van de in het
Charter opgenomen doelen spannen EZK en RVO zich in om te komen tot 30% vrouwen in
topfuncties. Hiervoor is een plan van aanpak opgesteld en wordt actief samengewerkt
met de Algemene Bestuursdienst. De huidige verhouding man-vrouw binnen RVO is op dit
moment 50,5% man en 49,5% vrouw. Van het topmanagement bij RVO is 23% vrouw en van
het middenmanagement 37%. Voor FMO en Invest-NL, niet zijnde uitvoeringsorganisaties
maar staatsdeelnemingen, wordt het wettelijk streven van 30% vrouwen en mannen in
directies en rvcs tevens uiterst serieus genomen. In onder meer het Algemeen Overleg
Staatsdeelnemingen op 30 januari 2019 heeft de Minister van Financiën het belang hiervan
expliciet aangegeven (Kamerstuk 28 165, nr. 302). Voor FMO geldt dat de raad van commissarissen (rvc) voor 50% uit vrouwen en 50%
uit mannen bestaat. In de raad van bestuur (rvb) is 67% vrouw en 33% man. Als aandeelhouder
ga ik niet over de algemene man-vrouw verhouding binnen FMO, maar momenteel is dit
51% man en 49% vrouw. Invest-NL is nog in opbouw. In de vormgeving van de rvc en directie
wordt het wettelijk streven van 30% gehanteerd.
Vraag 45
Hoe wordt bij de Werkplaats -welke helpt complexe projecten ontwikkelen door consortiumvorming
te ondersteunen en gerichte government-to-government begeleiding- expliciet aandacht
besteed aan vrouwenrechten.
Antwoord 45
Bij de ondersteuning door de publiek-private Werkplaats (NL-Works) van Nederlandse
consortia vormt gendergelijkheid – conform invulling Sustainable Development Goals
en OESO richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen – een belangrijk uitgangspunt.
Alle Werkplaats programma’s worden hieraan getoetst.
Vraag 46
Wordt SDG5 bij de extra ontwikkelcapaciteit voor maatschappelijke transitiedomeinen
en SDG-relevante internationalisering van het bedrijfsleven die ontstaat met de oprichting
van Invest-NL expliciet meegenomen?
Antwoord 46
Met deze extra ontwikkelcapaciteit voor de instelling voor internationale financieringsactiviteiten
zal ondersteuning worden gegeven aan het ontwikkelen van projecten met een Nederlands
belang en aantoonbare SDG-relevantie. De komende periode wordt er verder gekeken naar
de invulling van de contouren van het investeringsbeleid van de nieuwe internationale
instelling, inclusief mogelijk beleid op het gebied van gendergelijkheid.
Vraag 47
Op welke wijze vindt toetsing aan de OESO-richtlijnen voor multinationale onderneming
bij bedrijven plaats? In hoeveel en welke gevallen is besloten tot stopzetting van
financiering door het niet of onvoldoende naleven van deze richtlijnen?
Antwoord 47
Zie voor uitleg over de wijze van toetsing aan de OESO-richtlijnen het antwoord op
vraag 37.
Bij RVO is navraag gedaan of er de afgelopen vijf jaar voor lopende projecten financiering
is stopgezet als gevolg van het niet naleven van de OESO-richtlijnen. Dit is eenmaal
het geval geweest. Er is aangegeven welke verbeterstappen het bedrijf in kwestie voorwaarde
zijn om het project en de financiering te hervatten. Omwille van bedrijfsvertrouwelijkheid
kan hierover geen (bedrijfs-) specifieke informatie worden verstrekt.
Vraag 48
In de eindverklaring van het Nationaal Contactpunt (NCP) over de klacht tegen Atradius
DSB wordt aanbevolen meer gesprekken te voeren over de hiaten tussen de OESO Richtlijnen
voor multinationale ondernemingen en de OESO Common Approaches die ADSB gebruikt voor
de toetsing van EKV aanvragen op MVO voorwaarden. Waarom wordt er gezien de geconstateerde
hiaten niet voorzien in een (extra) toetsing van ADSB op elementen van de OESO Richtlijnen
waarin de Common Approaches niet voorzien?
Antwoord 48
De OESO Common Approaches vormen een relatief streng en voor de exportkredietverzekering
op maat gemaakt beoordelingskader. De suggestie van het NCP om de paper over de mogelijke
hiaten tussen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen enerzijds en de
OESO Common Approaches anderzijds te bespreken in breder verband, is opgevolgd. Op
dit moment is het mvo-beleid voor exportkredietverzekeringen al strikter dan het in
andere landen is. Om eenzijdig in een extra toets te voorzien, zou betekenen dat het
mvo-beleid voor de exportkredietverzekering nog strikter wordt en daarmee het gelijke
speelveld voor de Nederlandse exporteurs wordt benadeeld. Zoals ook in het aan uw
Kamer gezonden mvo-beleidsdocument (Kamerstuk 26 485, nr. 255) te lezen is, dient een aanvrager van een exportkredietverzekering een inspanningsverklaring
te ondertekenen ten aanzien van de OESO-richtlijnen. Dit betekent dat men tekent om
naar vermogen deze richtlijnen voor multinationale ondernemingen in de activiteiten
van de onderneming toe te passen. Atradius DSB gaat bovendien actief in gesprek met
verzekerden over wat de naleving van de OESO-richtlijnen inhoudt.
Vraag 49
Met de oprichting van Invest-NL komt er extra ontwikkelcapaciteit voor maatschappelijke
transitiedomeinen en SDG-relevante internationalisering van het bedrijfsleven en 2,5 miljard
euro kapitaal voor financiering van de nationale en internationale activiteiten. Hoeveel
komt er dan in totaal onder het beheer van Invest-NL en hoeveel daarvan is bestemd
voor Internationaal?
Antwoord 49
In totaal is er jaarlijks EUR 19 miljoen subsidie beschikbaar gesteld door de Staat
voor het ondersteunen van projectontwikkeling. Van dit budget gaat jaarlijks EUR 10 miljoen
naar Invest-NL (nationaal) en EUR 9 miljoen naar de nieuwe internationale instelling.
Daarnaast is wat betreft het kapitaal voor financiering besloten in eerste instantie
EUR 1,7 miljard beschikbaar te stellen voor Invest-NL en EUR 0,8 miljard voor de instelling
voor internationale financieringsactiviteiten.
Vraag 50
Waarom wordt de RVO niet genoemd in de opsomming over het bundelen van regelingen
en het tegengaan van versnippering?
Antwoord 50
In mijn beantwoording ga ik er van uit dat u doelt op de bundeling van bestaande internationale
financieringsregelingen, momenteel uitgevoerd door RVO, die overgaan naar de nieuwe
internationale instelling en zo worden gebundeld met de activiteiten van FMO (NL Business)
en waarop de activiteiten van Atradius DSB worden aangesloten. Door een omissie in
de tekst is de term RVO weggevallen. De bestaande internationale financieringsregelingen,
te weten D2B, DGGF spoor 1, DRIVE en DTIF worden thans uitgevoerd door RVO.
Vraag 51
Is het kabinet van mening dat infrastructuur, een zeer ontwikkelingsrelevante sector,
ook in aanmerking zou moeten komen voor ondersteuning vanuit de Development Accelerator?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 51
De Development Accelerator richt zich op het ondersteunen van projectontwikkeling
met een aantoonbare SDG-relevantie en een Nederlands belang. Infrastructurele projecten,
in brede zin, komen ook in aanmerking voor financiële ondersteuning indien wordt voldaan
aan de gestelde (rand)voorwaarden.
Vraag 52
Hoe gaat het vormgeven van het internationale investeringsinstrument van Invest-NL
door FMO samen met bestaand geld van FMO?
Antwoord 52
De nieuwe internationale instelling, waar de afdeling NL Business van FMO (inclusief
bijbehorende regelingen) in opgaat, gaat additioneel aan FMO werken. Op de vormgeving
van de organisatie, inclusief alle financiële aspecten daarvan, kom ik terug in het
wetsvoorstel tot oprichting van deze nieuwe instelling en de brief die ik voorafgaand
daaraan over de plannen met de internationale activiteiten zal toesturen.
Vraag 53
Kan de Minister specificeren wie er binnen Invest-NL straks over welk geld gaat? Wordt
«oud» en «nieuw» geld op een hoop gegooid in de nieuwe structuren?
Antwoord 53
Bij de beantwoording van uw vraag ga ik er van uit dat u doelt op de instelling voor
de internationale financieringsactiviteiten die door het Rijk en FMO separaat van
Invest-NL wordt opgericht. Deze nieuwe internationale organisatie krijgt verschillende
taken, waaronder de uitvoering van bestaande regelingen. Dit zijn regelingen die onveranderd
onder verantwoordelijkheid van de Minister voor BHOS worden uitgevoerd. Bestaande
budgetten van deze regelingen blijven toepasbaar via de nieuwe organisatie. Aanvullend
hierop zal de organisatie financieringsactiviteiten gaan uitvoeren uit het nieuw beschikbaar
gestelde kernkapitaal. Dit kapitaal zal apart staan van de overheidsbudgetten voor
regelingen en ontwikkelactiviteiten en besluitvorming daarover zal de verantwoordelijkheid
zijn van de nieuwe instelling.
Vraag 54
Hoe wordt ten aanzien van het internationale deel van Invest-NL toezicht, sturing,
verantwoording en controle (o.a. door de Staten-Generaal) precies geregeld?
Antwoord 54
Het streven is erop gericht het wetsvoorstel tot oprichting van de separate instelling
voor internationale financieringsactiviteiten van het Rijk en FMO in de loop van 2019
aan uw Kamer te sturen. In dit wetsvoorstel wordt ook ingegaan op het toezicht, de
sturing, de verantwoordelijkheidsverdeling en de controle van de nieuwe instelling.
Hieraan voorafgaand zal ik de plannen voor deze instelling per brief nader uiteenzetten.
Vraag 55
Invest-NL krijgt een aandeelhoudersrelatie met het Ministerie van Financiën, een beleidsovereenkomst
met het Ministerie van EZK en een samenwerkingsovereenkomst met FMO (EZK/BuZa). Kan
de Minister aangeven hoe de sturing van Invest-NL zal plaatsvinden in de praktijk
en het risico van driedubbele sturing voorkomen wordt?
Antwoord 55
Zoals in de brief over stand van zaken oprichting Invest-NL van 18 januari 2019 (Kamerstuk
28 165, nr. 298) is aangegeven, kiest het kabinet er voor een separate internationale instelling
op te richten om juist deze complexiteit in sturing te voorkomen. De nieuwe instelling
krijgt een aandeelhoudersrelatie met het Ministerie van Financiën en met de FMO. De
precieze aansturing van deze nieuwe organisatie wordt op dit moment uitgewerkt en
zal worden opgenomen in het wetsvoorstel tot oprichting van deze instelling, dat het
kabinet later dit jaar bij uw Kamer zal indienen.
Vraag 56
Hoe is de toegang tot het internationale geld van Invest-NL voor het Nederlandse mkb
geregeld? Heeft het mkb een aparte route om aanspraak op middelen te maken?
Antwoord 56
Voor de financieringsactiviteiten van de internationale instelling wordt geen onderscheid
gemaakt in de grootte van de bedrijven die daar aanspraak op kunnen maken. Bestaande
regelingen die zullen overgaan, zoals DGGF en DTIF, richten zich voornamelijk op het
mkb. Zoals in de brief vermeld zijn de voorwaarden en mogelijkheden onder deze regelingen
recent verruimd. Met name startups, scale-ups en innovatieve mkb-bedrijven kunnen
daarvan profiteren.
Vraag 57
Op welke wijze wordt er bij de ondersteuning aan Nederlandse bedrijven voor het op
de internationale markt brengen van hun producten en het oplossen van wereldwijde
vraagstukken, zoals duurzame energie, klimaatverandering, water en voedselvoorziening,
rekening gehouden met het gegeven dat vrouwen disproportioneel getroffen worden door
de gevolgen van klimaatverandering? Speelt ongelijkheid tussen mannen en vrouwen hierin
een rol? Zo ja, welke?
Antwoord 57
Klimaatverandering kan vrouwen inderdaad disproportioneel treffen en ongelijkheid
tussen mannen en vrouwen speelt hierin zeker een rol. Daarnaast hebben vrouwen als
«agents of change» vaak een specifieke positieve bijdrage. De genderresource-facility10 adviseert hoe hiermee rekening kan worden gehouden bij ondersteuning van bedrijven.
Zo voeren verschillende programma’s genderanalyses uit, waarmee een genderspecifieke
aanpak wordt bepaald. Vrouwengelijkheid en vrouwenrechten maken deel uit van het kabinetsbeleid
voor mensenrechten en Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO).
Beoogd wordt het wetsvoorstel tot oprichting van de separate instelling voor internationale
financieringsactiviteiten in de loop van 2019 aan uw Kamer te sturen. De komende periode
wordt er verder gekeken naar de invulling van de contouren van het investeringsbeleid
van de nieuwe internationale instelling, inclusief mogelijk beleid op het gebied van
gendergelijkheid.
Vraag 58
Bent u bereid om, voor zover dat nog niet aan de orde is, in de toekomst een enkel
loket te ontwikkelen voor de diverse op pagina 6 genoemde regelingen?
Antwoord 58
De uitvoering van de op pagina 6 genoemde financieringsinstrumenten ligt voor het
grootste deel bij RVO.nl, Atradius Dutch State Business en de FMO (zie de annex 1
van de kamerbrief voor een overzicht). Ondernemers kunnen rechtstreeks bij deze organisaties
terecht en daarnaast vervult RVO.nl de 1-loket functie voor alle vragen van ondernemers
en wordt de ondernemer doorverwezen naar de juiste uitvoeringsorganisatie.
Met de toekomstige oprichting van een separate instelling voor de internationale activiteiten
van het eerdere beoogde Invest-NL en daarmee de bundeling van bestaande internationale
financieringsregelingen met de activiteiten van FMO (NL Business) en het aansluiten
van de activiteiten van Atradius DSB ontstaat minder versnippering. Ondernemers kunnen
straks voor hun internationale activiteiten terecht bij één loket voor projectontwikkeling,
financiering, exportkredietverzekeringen en andere internationale financieringsregelingen.
Hiermee wordt de ontwikkeling van internationale projecten en financieringsoplossingen
voor het Nederlandse bedrijfsleven integraal ondersteund.
Vraag 59
Hoeveel aanvragen voor financiering via het DGGF en DTIF worden jaarlijks gedaan?
Hoeveel worden hiervan gehonoreerd en hoeveel worden hiervan afgewezen?
Antwoord 59
Sinds de introductie van het DGGF in 2014 hebben ruim 650 bedrijven een Quick Scan
laten uitvoeren om te informeren naar de mogelijkheden. Hieruit zijn voor het onderdeel
investeren vanuit Nederlands 50 aanvragen ontvangen (stand per eind 2018), waarvan
inmiddels 38 financieringen gecommitteerd. De resterende 12 aanvragen bevinden zich
nog in de contracteringsfase of zijn voortijdig ingetrokken.
Voor het onderdeel exporteren vanuit Nederland zijn in dezelfde periode 103 aanvragen
ontvangen, waarvan 60 goedgekeurd. Er zijn 7 aanvragen afgewezen en de rest is ingetrokken
omdat de transactie bijvoorbeeld onhaalbaar bleek, niet doorging of dat er een andere
wijze van verzekering/financiering is gevonden.
Sinds de introductie van DTIF in 2016 hebben ruim 180 bedrijven een Quick Scan laten
uitvoeren. Hieruit zijn voor het onderdeel investeren vanuit Nederland 8 aanvragen
ontvangen, waarvan 6 zijn gecommitteerd (stand per eind 2018). Twee goedgekeurde financieringen
bevinden zich nog in de contracteringsfase. Er zijn in deze periode geen goedkeuringen
voortijdig ingetrokken of afgewezen.
Recentelijk (februari 2019) is een aanvraag afgewezen omdat het betreffende bedrijf
onder de criteria van de voor DTIF (onderdeel investeren) geldende uitzonderingslijst
viel.
Voor het onderdeel exporteren vanuit Nederland zijn in dezelfde periode 17 aanvragen
ontvangen, waarvan 13 zijn goedgekeurd. De rest is ingetrokken. Er waren geen afwijzingen.
Vraag 60
Aan welke criteria voldoen de 70 lage- en middeninkomenslanden waarvoor het DGGF bedoeld
is? Op welke wijze worden deze landen hieraan getoetst?
Antwoord 60
De landen zijn gekozen op het per capita inkomen van de inwoners en de staat van ontwikkeling
van de economie.
Vraag 61
Wat is de stand van zaken voor de lancering van deze fondsen, en is al bekend wanneer
deze fondsen beschikbaar worden gemaakt voor ondernemingen?
Antwoord 61
Momenteel worden twee sporen van het Innovatiefonds (werktitel) uitgewerkt:
o Spoor 1 voor Nederlandse bedrijven.
o Spoor 2 voor het lokaal bedrijfsleven in ontwikkelingslanden.
Beide interventies zullen leiden tot innovaties die moeten zorgen voor meer ontwikkelingsimpact
ten behoeve van de SDG’s. Naar verwachting zullen de beide sporen in het derde kwartaal
van 2019 operationeel zijn.
De lancering en de eerste Call for Proposals van het Challenge Fund voor jeugdwerkgelegenheid (CFYE) worden in het vierde kwartaal van 2019 verwacht.
Vraag 62
Staat het Challenge Fund open voor zowel Nederlandse als buitenlandse bedrijven/kennisinstellingen/maatschappelijke
organisaties? Kunt u toelichten of een Nederlandse speler betrokken moet zijn, of
kan er ook aanspraak worden gedaan op dit fonds door enkel lokale/internationale spelers?
Antwoord 62
Ja, alle Nederlandse en niet-Nederlandse organisaties met rechtspersoonlijkheid (bijvoorbeeld
ngo’s, kennisinstellingen, bedrijven, dienstverleners) hebben toegang tot het Challenge
Fund for Youth Employment. Aanvragen kunnen worden ingediend door (partnerschappen
met) ten minste één bedrijf en één partij uit het doelland.
Vraag 63
Waarom wordt er enkel voor gekozen om bedrijven en hun activiteiten aan te sporen
om zich meer te richten op SDG's? Is het kabinet andersom ook bereid ontwikkelingssamenwerking,
zoals andere landen doen, ook meer in het bedrijfslevenkanaal te steken?
Antwoord 63
Het kabinet ziet de SDG’s als een internationale leidraad voor het gehele BHOS beleid.
Zowel op het terrein van buitenlandse handel en ontwikkelingsamenwerking werken we
met bedrijven samen aan de SDGs, werken we aan innovatieve oplossingen voor maatschappelijke
uitdagingen in ontwikkelingslanden en versterken we het internationale verdienvermogen
van de Nederlandse economie. We sturen hierbij niet op kanalen maar op doelstellingen
en resultaten.
Vraag 64
Is het Challenge Fund al in werking getreden? Zo niet, wanneer wel? Zo ja, is er al
veel aanspraak op gemaakt?
Antwoord 64
Nee, het CFYE is nog niet in werking. De lancering en de eerste Call for Proposals worden in het vierde kwartaal van 2019 verwacht.
Vraag 65
Welk percentage van de ontwikkelingsgerichte fondsen is bestemd voor vrouwelijke ondernemers
en hoe wordt de bijdrage aan SDG5 gemeten? Welk percentage van de ODA fondsen gaat
naar vrouwelijke ondernemers?
Antwoord 65
Alle fondsen staan open voor vrouwelijke ondernemers maar er wordt geen generiek percentage
van de ontwikkelingsgerichte fondsen voor vrouwelijke ondernemers gereserveerd. Hiernaast
wordt extra ingezet op programma’s die zich richten op financiering van vrouwelijke
ondernemers. Zo is Nederland founding finance partner van het Women Entrepreneurs
Finance Initiative (We-Fi) van de Wereldbankgroep* en heeft Massif+ van FMO al duizenden
vrouwelijke ondernemers voorzien van financiering. Per programma/fonds wordt een genderanalyse
uitgevoerd en op basis daarvan een programma specifieke genderaanpak bepaald, het
beoogde bereik van vrouwen gedefinieerd en kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren
gekozen. Voorbeelden van dergelijke indicatoren zijn het aantal vrouwen dat toegang
krijgt tot financiering, het aantal vrouwen dat met succes een bedrijf is gestart
of het aantal banen voor vrouwen. De impactmeting is niet hetzelfde voor alle instrumenten,
maar hangt af van de doelstelling, opzet en uitvoeringscontext van het programma.
Zo streeft het Dutch Good Growth Fund ernaar dat minstens 35% van de middelen wordt
besteed aan vrouwelijke ondernemers in het zuiden.
Vraag 66
Hoe en door wie wordt besloten welke SDG’s in de toekomst worden toegevoegd aan de
focus van SDG-Partnerschapfaciliteit (SDGP)? Op welke termijn worden mogelijk nieuwe
SDGs toegevoegd?
Antwoord 66
Op basis van de ervaringen met de eerste call van SDGP zal worden beoordeeld voor
welke SDGs – anders dan 2, 8 en 17 – SDGP op termijn een geschikte regeling kan zijn.
Eventuele nieuwe SDGs zullen aansluiten bij de beleidsprioriteiten van Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking en bij de hoofddoelstelling van deze faciliteit
om met publiek private partnerschappen (PPPs) innovatieve oplossingen voor SDGs te
genereren.
Vraag 67
Hoeveel banen gaat het Adressing Root Causes-fonds naar verwachting scheppen? Welke
targets zijn hiervoor opgesteld?
Antwoord 67
ARC heeft niet als doelstelling om banen te creëren maar om de leefomstandigheden
van minderbedeelde groepen te verbeteren. Er zijn daarom geen specifieke targets binnen
ARC opgezet voor het scheppen van banen. ARC richt zich ten aanzien van het onderwerp
inkomen op het verbeteren van kansen van minderbedeelde groepen dan wel op capaciteitsverbetering
van bestaande kleinschalige bedrijven.
Vraag 68
Hoe operationaliseert u de bijdrage van de private sector aan de SDGs? Welke rol speelt
uw eigen SDG5 agenda daarin? Hoe wordt vervolgens de bijdrage aan SDG5 gemeten? Spelen
de specifieke SDG doelen en indicatoren daar een rol in? Hoe zorgt u ervoor dat de
instrumenten in dat opzicht voldoende vraag gestuurd zijn?
Antwoord 68
De private sector is zelf verantwoordelijk voor de operationalisering van de eigen
bijdrage aan de SDGs.
SDG5 vormt onderdeel van het kabinetsbeleid voor mensenrechten en Internationaal Maatschappelijk
Verantwoord Ondernemen, Zie antwoord 21, 34 en 43.
Vraag 69
Waarom is SDG5 niet expliciet in opgenomen in het financieringsinstrumentarium, dat
zoals eerder aangekondigd, uitgebreid met de SDG Partnerschappenfaciliteit die bedrijven,
kennisinstellingen, NGO’s en overheden ondersteunt die samenwerken aan de SDGs in
ontwikkelingslanden in eerste instantie SDGP gericht op SDGs 2, 8 en 17?
Antwoord 69
SDGP erkent SDG5 als een dwarsdoorsnijdend thema voor alle projecten. Dit betekent
dat elk project een gender analyse en een gender strategie moet bevatten waarin wordt
aangegeven in hoeverre het project «gender responsive» is. Projecten die gender blind zijn kwalificeren niet voor SDGP. De resultaten op
SDG5 worden voor elk SDGP-project gemonitord. Om de kwaliteit van de bijdrage van
projecten aan SDG5 te waarborgen, kunnen indienende partijen extra ondersteuning krijgen
voor de formulering en implementatie van een goede gender strategie in hun projecten.
Vraag 70
Hoe worden gendergelijkheid en vrouwenrechten meegewogen in de tenderprocedure voor
het DFCD en wat worden de gendermarkers?
Antwoord 70
Via een subsidietender wordt thans een geschikte fondsmanager voor het DFCD gezocht.
Het beleidskader voor het fonds11 stelt de aanvrager verplicht aan te geven op welke manier genderindicatoren, genderanalyse
en genderintegratie zullen worden toegepast bij de uitvoering van het fonds. Deze
aspecten spelen een belangrijke rol bij de beoordeling. De fondsmanager zal over de
resultaten voor gender rapporteren aan het ministerie. Gendermarkers zullen op dezelfde
manier worden toegekend als bij andere programma’s en activiteiten. Dat wil zeggen
dat als activiteiten een hoofd- of nevendoel op het gebied van gendergelijkheid hebben,
een gendermarker wordt toegekend.
Vraag 71
Is het nieuwe Innovatiefonds een separaat fonds dat los staat van het bestaande instrumentarium
van het Ministerie van EZK om innovatie aan te jagen?
Antwoord 71
Het Innovatiefonds is toegevoegd aan het financieringsinstrumentarium voor BHOS vanuit
de wens meer aandacht te besteden aan innovatieve oplossingen voor het bereiken van
de SDG’s. Hierbij is er een lacune geïdentificeerd in het bestaande instrumentarium
voor ondersteuning van innovaties in de pre-commerciële fase.
Succesvolle innovaties die voortkomen uit het fonds kunnen door andere financieringsinstrumenten
van de overheid of door marktpartijen worden opgeschaald. In spoor 1 van het Innovatiefonds,
dat gericht is op het Nederlands bedrijfsleven actief in ontwikkelingslanden, zal
de EZK-werkwijze «Small Business Innovation Research» (SBIR) worden gevolgd. Nederlandse
bedrijven worden via een flexibele aanbestedingsmethodiek uitgedaagd om innovaties
te ontwikkelen voor concrete ontwikkelingsuitdagingen. Het Innovatiefonds staat daarmee
niet los van het EZK-instrumentarium, maar sluit er juist op aan: het ondersteunt
ondernemers die internationaal met innovaties een bijdrage leveren aan het behalen
van de SDGs. Spoor 2 richt zich op het lokaal bedrijfsleven in ontwikkelingslanden.
Vraag 72
Op welke wijze vindt de «onafhankelijke controle» plaats? Door welke organisatie wordt
deze controle uitgevoerd en aan welke criteria wordt getoetst?
Antwoord 72
De SDG Results-Based Finance Facility for Renewable Energy (SDG-RBF) wordt uitgevoerd
door RVO.nl. Via een openbare aanbesteding huurt RVO.nl een onafhankelijke verificatieagent
(of consortium) in, die verantwoordelijk zal zijn voor de controle van het aantal
huishoudens dat toegang tot hernieuwbare energie heeft gekregen via deze regeling.
Het verificatieprotocol wordt opgesteld door deze partij in samenwerking met RVO.nl.
Vraag 73
Wat is de reden dat de subsidie achteraf wordt betaald? Op welke wijze stimuleert
dit bedrijven deze stap te nemen?
Antwoord 73
De SDG-RBF regeling is ontworpen op basis van een analyse van private-sectoractiviteiten
op het gebied van decentrale hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden. Bedrijfsactiviteiten
zijn geconcentreerd in gebieden en marktsegmenten met relatief hoge koopkracht en
beperktere ondernemersrisico’s. Bedrijven zijn terughoudend met het uitbreiden van
hun activiteiten naar armere doelgroepen vanwege de daarmee samenhangende innovatiekosten
en risico’s. De regeling beoogt de innovatiekosten en risico’s te verlagen en daarmee
bedrijven te bewegen tot deze stap. Door te kiezen voor betaling achteraf, op basis
van behaald resultaat, blijft het initiatief van de betrokken bedrijven leidend en
biedt de regeling hen de maximale flexibiliteit om hun bedrijfsmodel aan te passen,
indien de marktcondities daarom vragen. Het ministerie verwacht dat betaling achteraf
bovendien bevorderlijk is voor de doelmatigheid van het programma.
Vraag 74
Wat wordt er verstaan onder «schaalbare initiatieven» binnen het CFYE?
Antwoord 74
Binnen het Challenge Fund for Youth Employment (CFYE) wordt onder schaalbare initiatieven
verstaan: initiatieven met potentie voor gezonde groei in de toekomst waardoor meer
jonge mannen en vrouwen perspectief op stabiel werk en inkomen kunnen krijgen. Schaalbaarheid
is de mate waarin een oplossing kan worden uitgebreid naar andere sectoren of landen,
om zo nog meer jongeren aan werk en inkomen te helpen.
Vraag 75
Wordt het instrumentarium voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking in
dezelfde mate als het u-instrumentarium «vergroend»?
Antwoord 75
Dit zijn gescheiden trajecten. Voor de exportkredietverzekeringen wordt een andere,
toegesneden inzet geformuleerd op basis van een verkenning naar de vergroening van
dit instrument.
Vraag 76
Wat bedoelt u met de alinea «Ten aanzien [...] de energietransitie»? Geldt er vanuit
het generieke exportinstrumentarium wel of geen ontmoedigingsbeleid ten aanzien van
de minder groene activiteiten van het bedrijfsleven? Zo nee, waarom is er dan gekozen
voor de toevoeging beginnend bij «maar»? Wat wordt daarmee bedoeld?
Antwoord 76
Voor het generieke exportinstrumentarium geldt geen inperking voor de fossiele-energiesector,
maar wordt ingezet op vergroening. Hiertoe zal in consultatie met het Nederlandse
bedrijfsleven worden bezien op welke wijze het beter kan worden ondersteund bij internationale
projecten op het terrein van de energietransitie, CO2-arme industrie en klimaatadaptatie.
Vraag 77
Is het kabinet ermee bekend dat er in de Nederlandse olie- en gassector, naast de
bekende olie- en gasbedrijven, veel mkb-toeleveranciers actief zijn die verantwoordelijk
zijn voor vele miljarden aan omzet per jaar (en het creëren van vele tienduizenden
banen) waarvan het overgrote deel in het buitenland wordt gegenereerd? Heeft het kabinet
hier rekening mee gehouden bij de overweging om fossiele energie uit te faseren per
2020? Zo ja, hoe?
Antwoord 77
Ja. Het kabinet heeft rekening gehouden met de belangen van het bredere Nederlandse
bedrijfsleven in de olie- en gassector en het internationale level playing field. De uitfasering van publieke financiële steun is beperkt tot de exploratie en ontwikkeling
van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland. Daarnaast geldt de uitfasering
niet voor het generieke exportinstrumentarium, zoals missies, ambassadeondersteuning
en exportkredietverzekeringen.
Vraag 78
Waarom wil het kabinet de exportondersteuning met betrekking tot fossiele energie
uitfaseren per 2020, temeer aangezien in de bijlage bij de recente Kamerbrief over
het Herzien Actieplan en Jaarrapportage beleidscoherentie voor ontwikkeling (Kamerstuk
33 625, nr. 265) wordt gekozen voor 2025? Kan het kabinet toelichten waarom er, slechts een aantal
maanden na de genoemde brief, is gekozen voor deze significante versnelling?
Antwoord 78
Het vergroeningsbeleid is een uitwerking van de toezegging in de nationale energieagenda
«naar een CO2-arme energievoorziening» van het kabinet uit december 2016. Daarin kondigde het kabinet
aan positie te zullen bepalen hoe om te gaan met publieke bilaterale bijdragen aan
de exploratie van nieuwe voorraden fossiele brandstoffen in het buitenland in relatie
tot de emissieruimte.
Het kabinet heeft deze toezegging opgepakt als onderdeel van de kabinetsinzet om financiële
stromen consistent te maken met het pad naar koolstofarme en klimaatweerbare ontwikkeling
(conform artikel 2.1.c van de Overeenkomst van Parijs). Het vernieuwde actieplan beleidscoherentie
voor ontwikkeling beschrijft de kabinetsinzet dat de afbouw van publieke financiële
steun gerealiseerd zal zijn voor 2025.
Hiertoe is in de Financieringsbrief beschreven op welke wijze daaraan invulling wordt
gegeven, namelijk door per 2020 te stoppen met nieuwe publieke financiële steun aan
steenkolenprojecten en aan de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie
en gas in het buitenland. Lopende financiële verplichtingen worden gehonoreerd, maar
zullen zijn afgerond voor 2025.
Vraag 79
Kunt u toelichten hoe de gekozen uitfasering per 2020 tot stand is gekomen, temeer
aangezien de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 20 februari 2019 2050 als
uiterste datum heeft genoemd? Hoe verhoudt dit besluit zich in het bijzonder tot de
uitspraak «Nee, we hebben de komende jaren nog gas nodig en daar waar het in Nederland
veilig kan, blijven we gas winnen. En in 2050 is het afgelopen. Nederlands gas is
in de gasmarkt verreweg de meest duurzame oplossing. Daarna komt pijpleidinggas van
elders, daarna komt lng en uiteindelijk zijn het die verrekte kolencentrales, die
we moeten uitfaseren, want met kolencentrales is er geen klimaatdoelstelling van Parijs
te halen. Dat is wat mij betreft de situatie op de gasmarkt»?
Antwoord 79
Toelichting: Zie antwoord vraag 78.
De genoemde uitspraken van de Minister van Economische Zaken en Klimaat betreffen
productie en levering van gas voor gebruik in de Nederlandse markt. De uitfasering
heeft betrekking op de publieke financiële steun voor exploratie en ontwikkeling van
nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland.
Vraag 80
Bent u ermee bekend dat veel opkomende landen en ontwikkelingslanden op dit moment
een transitie van steenkool naar gas doormaken, en dat duurzame energie voor veel
van die landen onbetaalbaar is? Welke rol is er tegen die achtergrond (nog) voor het
Nederlandse bedrijfsleven weggelegd, wanneer zij een bijdrage wil leveren aan deze
fase van de energietransitie in de desbetreffende landen? Hoe zit het dan met steun
van het kabinet voor een dergelijke bijdrage?
Antwoord 80
De snel dalende kosten maken investeringen in hernieuwbare energie ook voor opkomende
landen en ontwikkelingslanden direct interessant. Volgens de meest recente cijfers
van UNEP/Bloomberg New Energy Finance investeerden ontwikkelingslanden en opkomende
economieën in 2017 dan ook al USD 177 miljard in hernieuwbare energie, aanmerkelijk
meer dan de totale hernieuwbare-energie-investeringen in rijke landen. Via vergroening
van het instrumentarium wil het kabinet een bijdrage leveren aan deze ontwikkeling.
Dit biedt ook voor Nederlandse bedrijven kansen. Het kabinet zet erop in Nederlandse
bedrijven te positioneren in deze groeimarkt. Dat geldt ook waar in projecten een
significante bijdrage wordt geleverd aan het verminderen van broeikasgasemissies voor
de transitie naar een koolstofarme economie.
Vraag 81
Deelt het kabinet de vrees dat door de uitfasering per 2020 de rol van gas als belangrijke
transitiebrandstof, met name voor opkomende economieën, wordt gemarginaliseerd (in
elk geval in relatie tot de Nederlandse betrokkenheid) en deze landen zo de mogelijkheid
wordt ontnomen om op de meest efficiënte en schone wijze de transitie te maken naar
een duurzame energievoorziening?
Antwoord 81
Nee. Zie antwoord vraag 80.
Vraag 82
Bent u bereid het onderliggende onderzoek – waarop de keuze voor zonne- en windenergie
is gebaseerd – met de Kamer te delen?
Antwoord 82
Nederlandse bedrijven hebben internationaal een sterke positie op het terrein van
offshore windenergie, bio-energie, zonne-energie en in toenemende mate elektrisch
vervoer en waterstof. Deze sectoren zijn in consultatie met bedrijven en op basis
van verschillende onderzoeken geselecteerd, zoals het rapport van PWC van 7 juni 2018
«De economische bijdrage van windenergie op zee».12 Tegelijkertijd wordt ondersteuning van andere sectoren binnen duurzame energie niet
uitgesloten.
Vraag 83
Welke concrete stappen zet het kabinet in het licht van de ambitie om het generieke
exportinstrumentarium te vergroenen? Kunt u deze stappen opsommen en aangeven hoe
deze zich verhouden tot de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven?
Antwoord 83
In consultatie met het bedrijfsleven wordt intensiever ingezet op de ondersteuning
van deze sector in het buitenland teneinde de concurrentiepositie van Nederlandse
bedrijven te verbeteren. Daarbij gaat het onder andere om handelsmissies, beursdeelnames,
het identificeren van marktkansen en het initiëren van samenwerkingsverbanden tussen
overheden, kennisinstellingen en bedrijven. Naast het generieke exportinstrumentarium
staat het bedrijfsleveninstrumentarium open voor projecten op het terrein van duurzame
energie. Bij verschillende instrumenten wordt reeds getoetst aan de bijdrage van projectvoorstellen
aan de SDG’s, inclusief SDG 7 (betaalbare en duurzame energie voor iedereen) en SDG
13 (klimaatactie). Voor de exportkredietverzekeringen wordt een andere, specifiek
toegesneden inzet geformuleerd op basis van een verkenning naar de vergroening van
dit instrument.
Vraag 84
Kunt u, in het kader van een gelijk speelveld, inzichtelijk maken of, hoe en welke
andere EU-landen hun financieel instrumentarium aan de in de paragraaf «vergroening»
genoemde voorwaarden verbinden? Kunt u dit in de vorm van een tabel inzichtelijk maken?
Antwoord 84
De Nederlandse lijn sluit aan bij de lijn van de Wereldbankgroep die de financiering
van upstream fossiele projecten beëindigt per 2020. Diverse landen hebben hun beleid ten aanzien
van vergroening en omgang met financiering van fossiele brandstoffen reeds aangepast
of overwegen aanpassing. Hieronder treft u een indicatief overzicht aan van omliggende
landen.
Zweden
Voert soortgelijk beleid
Finland
Voert soortgelijk beleid
Denemarken
Voert soortgelijk beleid
Noorwegen
Voert soortgelijk beleid met met ODA, maar heeft daarnaast nog een «oil for development»
programma om landen te helpen met capaciteitsopbouw.
Verenigd Koninkrijk
Verkent de mogelijkheid voor aanvullend beleid
Duitsland
Verkent de mogelijkheid voor aanvullend beleid
Frankrijk
Verkent de mogelijkheid voor aanvullend beleid
Vraag 85
Wat is de stand van zaken van de tender voor de beheerder van het DFCD? Is al duidelijk
tegen welke voorwaarden vervolgens subsidie onttrokken kan worden uit het fonds?
Antwoord 85
Tot 22 februari 2019 konden aanvragen worden ingediend om als fondsmanager op te treden
voor het DFCD. Op dit moment worden de aanvragen beoordeeld aan de hand van de voorwaarden
die zijn opgenomen in het gepubliceerde subsidiebeleidskader. Eén van de voorwaarden
is de voorlegging van een toetsingskader waarin de aanvrager het geheel van beleid,
processen en procedures vastlegt dat hij als fondsmanager zal hanteren om een financieringsbeslissing
te nemen op een financieringsverzoek voor een project onder het DFCD.
De aanvrager maakt in dit toetsingskader onder andere inzichtelijk hoe financieringsverzoeken
worden getoetst op de volgende punten:
• de financieringen zijn volledig klimaatrelevant;
• de projecten zijn ontwikkelingsrelevant met actieve inzet op het bedienen van de armste
groepen en positieve impact op vrouwen;
• bij de financieringen worden ongewenste gevolgen voor milieu en sociale aspecten,
mensenrechten en gender voorkomen dan wel gemitigeerd;
• de financieringen zijn additioneel aan de markt en verstoren niet de lokale markt.
Vraag 86
Hoeveel geld is via het instrumentarium het afgelopen jaar geïnvesteerd in aan fossiele
energie gerelateerde projecten? Hoe verhoudt zich dit tot voorgaande jaren?
Antwoord 86
Bij de voorbereiding van het vergroeningsbeleid is een inventarisatie gemaakt van
financiële ondersteuning via het bedrijfsleveninstrumentarium. In 2018 ging dat om
EUR 0,5 miljoen. In 2016 en 2017 om EUR 0,6 miljoen.
Vraag 87
Vanaf welk moment zullen investeringen vanuit het instrumentarium aan projecten gerelateerd
aan fossiele energie volledig zijn afgebouwd?
Antwoord 87
De uitfasering van de bilaterale financiële steun voor steenkolenprojecten en de exploratie
en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland geldt per 2020.
Wel zullen lopende financiële committeringen nog worden gehonoreerd. Naar verwachting
zal aan deze verplichtingen na enkele jaren volledig zijn voldaan, zodat de financiële
steun voor 2025 volledig zal zijn afgebouwd.
Vraag 88
Waarom zet de regering geen beperking op het generieke exportinstrumentarium ten aanzien
van fossiele energie of andere aspecten van IMVO? Hoe verhoudt zich dit tot de Nederlandse
inzet om de klimaatdoelen van het Parijsakkoord en de Sustainable Development Goals
te behalen?
Antwoord 88
Het kabinet blijft oog houden voor het «level playing field» voor het Nederlandse
bedrijfsleven dat betrokken is bij fossiele-energieprojecten. Over de exportkredietverzekering
is apart met de Kamer overlegd. Uiteraard geldt dat het generieke exportinstrumentarium
wordt ingezet in lijn met het IMVO-uitvoeringsbeleid.
Vraag 89
Staat het Dutch Fund for Climate and Development ook open voor maatschappelijke organisaties?
Antwoord 89
Ja, alle Nederlandse en niet-Nederlandse organisaties met rechtspersoonlijkheid (bijvoorbeeld
ngo’s, financiële of kennisinstellingen, bedrijven, dienstverleners) en met een goed
track record op het gebied van klimaat en internationale financiering konden tot 22 februari
een aanvraag indienen om het DFCD te beheren.
Vraag 90
Hoe gaat u de ambities ten aanzien van de bijdrage aan SDG5 en «doing no harm» ten
aanzien van vrouwenrechten en gendergelijkheid zoals uiteengezet in uw besluit d.d.
09-11-2018 (Stcrt. 2018, nr. 64763) operationaliseren en toetsen?
Antwoord 90
Zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 70 en 85. Via een subsidietender wordt thans
een geschikte fondsmanager voor het DFCD gezocht. Het beleidskader voor het fonds
stelt de aanvrager verplicht aan te geven op welke manier genderindicatoren, genderanalyse
en genderintegratie zullen worden toegepast bij de uitvoering van het fonds. Deze
aspecten spelen een belangrijke rol bij de beoordeling. De fondsmanager zal over de
resultaten voor gender rapporteren aan het ministerie.
Vraag 91
Hoe wordt bijvoorbeeld een zo groot mogelijk impact op gendergelijkheid (SDG5) gemeten?
Antwoord 91
Via het instrument van de genderanalyse zullen voorgestelde financieringen worden
getoetst op mogelijke gewenste en ongewenste genderspecifieke effecten. De impact
voor vrouwen wordt tijdens de uitvoering gemeten via specifieke genderindicatoren
en monitoring daarvan. Het doel van deze indicatoren is om ongewenste impact voor
vrouwen/gendergelijkheid zoveel mogelijk uit te sluiten en om kansen voor vrouwen
zoveel mogelijk te optimaliseren.
Vraag 92
Met welke IMVO instrumenten worden negatieve impacts op vrouwen en meisjes voorkomen
nu de Guiding Principles van de Verenigde Naties (UNGP) en OESO Guidelines grotendeels
gender blind zijn?
Antwoord 92
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 85
Het subsidiebeleidskader voor het DFCD verwijst niet naar de toepassing van specifieke
internationale instrumenten of richtlijnen, maar vraagt van de fondsmanager om alle
internationale milieu- en mensenrechtenverdragen die Nederland onderschrijft te respecteren.
In de uitwerking dient de aanvrager rekening te houden met het volgende: «Bij het
financieren van projecten mogen geen ongewenste sociale gevolgen optreden, mag het
milieu niet (verder) belast worden, en moeten gendergelijkheid en andere mensenrechten
gerespecteerd worden.» Dit doet de fondsmanager onder andere door middel van een contextanalyse
waarin sociale gevolgen en gevolgen voor milieu, mensenrechten en gender zijn beschreven.
Zijn toetsings- en monitoringskader moet relevante indicatoren bevatten om mogelijke
gevolgen te analyseren, monitoren en rapporteren.
De mate waarin de aanvrager kennis heeft van het analyseren van ongewenste sociale
effecten (genderrollen, mensenrechten en behoorlijk bestuur), evenals de uitwerking
in relevante indicatoren en toetsingscriteria voor financiering maken een belangrijk
deel uit van de beoordeling
Vraag 93
Welke gender responsive indicatoren gaat u gebruiken? Van welke internationale best
practices gaat het fonds gebruik maken?
Antwoord 93
Zie hiervoor ook het antwoord op vragen 70 en 85
Het subsidiebeleidskader voor het DFCD vraagt aantoonbare ervaring met de analyse
van genderaspecten en de toepassing en monitoring van gender responsive indicators. Het is aan de aanvrager om hiervoor indicatoren te ontwikkelen. De kwaliteit hiervan
wordt bij de beoordeling getoetst.
Vraag 94
Op welke manier gaat u uitvoering geven aan de definitie van vrouwen als agents of
change zoals uiteengezet in uw besluit van 9 november 2018 (Stcrt. 2018, nr. 64763)?
Antwoord 94
Zie ook de antwoorden op vraag 70 en 85 en de antwoorden hierboven op vragen 90 tot
93.
De aanpassing aan en het tegengaan van klimaatverandering vergt naast economische
maatregelen ook een ingrijpende maatschappelijke transitie. Vanwege hun specifieke
rol en positie dragen vrouwen hier in belangrijke mate aan bij. Voor het DFCD geldt
daarom een inspanningsverplichting om ook expliciet activiteiten te financieren die
positieve impact hebben op vrouwen en de rol van vrouwen bij klimaattransitie versterken.
Vraag 95
Is er ook een specifieke ambitie met betrekking tot het financieren van vrouwelijke
ondernemers?
Antwoord 95
Het subsidiebeleidskader voor het DFCD kent geen loketten voor specifieke doelgroepen.
Er geldt een algehele inspanningsverplichting om bij de selectie van projecten expliciet
te focussen op projecten die de armste groepen bedienen en die een positieve impact
hebben op vrouwen. Hiertoe dienen meetbare kwantitatieve of kwalitatieve indicatoren
te worden gehanteerd voor het beoordelen van de ontwikkelingsrelevantie en de wijze
waarop ook de meest kwetsbare groepen worden bereikt. Daarnaast zijn er ondergrenzen
geformuleerd voor adaptatie aan klimaatverandering en programmering in de armste landen.
Vraag 96
Hoe wordt consultatie en participatie van vrouwenrechtenorganisaties vormgegeven?
Krijgt het fonds een eigen klachtenmechanismen?
Antwoord 96
Momenteel wordt via een subsidietender een geschikte fondsmanager voor het DFCD gezocht.
De beoordeling van de aanvragen gaat aan de hand van de criteria in het beleidskader.
Hierin staan geen aanwijzingen over de consultatie van specifieke organisaties. Echter,
de mate waarin de aanvrager kennis heeft van het analyseren van ongewenste sociale
– lokale en mondiale – effecten (genderrollen, mensenrechten en behoorlijk bestuur),
evenals de uitwerking in relevante indicatoren en toetsingscriteria voor financiering
maken een belangrijk deel uit van de beoordeling. Het is aan de fondsmanager om deze
ervaring aan te tonen. In het toetsingskader dient de aanvrager duidelijk te maken
hoe eventuele ongewenste gevolgen voor o.a. sociale aspecten, mensenrechten en gender
worden voorkomen dan wel gemitigeerd. De aanvrager dient daarbij zijn kennis te beschrijven.
Ook dient hij aan te geven op welke manier hij kwetsbare groepen, zoals vrouwen, gaat
bereiken.
Het bestaande klachtenmechanisme van de fondsmanager (d.w.z. de aanvrager die als
beste wordt beoordeeld) zal worden gebruikt; mits dit in lijn is met OESO-richtlijnen.
Alle organisaties die een relatie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangaan
worden daarnaast getoetst op het integriteitsbeleid en de uitwerking daarvan.
Vraag 97
Betekent de volgende zin uit de brief: «het kabinet zet ambitieus in op mobiliseren
van groene investeringen en uitfaseren van publieke financiële steun aan steenkolenprojecten
en aan de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland»
dat er ook wordt ingezet op het uitfaseren van exploratie en ontwikkeling van nieuwe
voorraden olie en gas in het buitenland?
Antwoord 97
Het kabinet wil de ontwikkeling van duurzame energie stimuleren en het gebruik van
fossiele brandstoffen geleidelijk afbouwen. Dat betekent dat ook exploratie en ontwikkeling
van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland op termijn zal worden afgebouwd.
Nederland helpt hierbij onder andere door landen te ondersteunen bij het terugbrengen
van hun economische en fiscale afhankelijkheid van fossiele brandstoffen (via de Energietransitiefaciliteit
door RVO.nl) en landen te helpen bij het hervormen van fossiele-brandstoffensubsidies
(via het fossil fuel subsidy reform-programma van de Wereldbank).
Vraag 98
De meest recente beleidsdoorlichting EKV (2016) constateert dat tenminste meer dan
de helft van de EKV portefeuille dekking biedt aan transacties die ten goede komen
aan projecten voor de winning van nieuwe olie en gasbronnen.
Waarom wordt het uitgangspunt van een combinatie van vergroening en uitfaseren van
publieke steun voor fossiel niet ook toegepast op het generieke exportinstrumentarium
van missies, ambassadeondersteuning en exportkredietverzekeringen?
Hoe wordt gegarandeerd dat een agenda van alleen vergroening zonder uitfasering van
steun voor fossiel afdoende resultaat gaat leveren op de Parijsagenda in het geval
van generieke exportinstrumenten?
Antwoord 98
Over de exportkredietverzekering is apart met de Kamer overlegd. Specifiek voor de
EKV geldt dat het een generiek en vraaggestuurd instrument is, dat ertoe bijdraagt
dat Nederlandse exporteurs op gelijke voet kunnen concurreren met het buitenland.
Mocht Nederland op dit moment unilateraal besluiten leveringen aan fossiele projecten
uit te sluiten van exportkredietverzekering, dan kan dit tot gevolg hebben dat Nederlandse
export en werkgelegenheid verschuift naar het buitenland. De uitsluiting door Nederland
heeft namelijk geen gevolgen voor de afweging van het buitenlandse bedrijf dat heeft
besloten te investeren in de fossiele sector.
Daarom richt het kabinet zich op vergroening van de verzekeringsportefeuille, worden
onder andere exporteurs die actief zijn op het vlak van vergroening actief benaderd
en wordt – zoals blijkt uit het verzekeren van Climate Investor One – het instrumentarium
creatief ingezet als hiermee een bijdrage kan worden geleverd aan vergroening.
Vraag 99
Betekent het uitgangspunt «verbeteren in plaats van uitsluiten» dat bedrijven die
niet aan bepaalde toetsen voldoen niet worden uitgesloten? Sluit de overheid nou wel
of niet uit na toetsing?
Antwoord 99
De overheid sluit uit wanneer er geen kans is op verbetering of verbetering ondanks
afspraken hierover uitblijft. Indicatoren daarvoor zijn bijvoorbeeld dat een bedrijf
(permanent) voorkomt op de World Bank Listing of Ineligible Firms and Individuals,
activiteiten, omstandigheden of producten die voorkomen op de FMO-uitsluitingslijst.
Ook wanneer een bedrijf weigert om risico’s van een project waarvoor financiering
wordt aangevraagd in kaart te brengen; en/of weigert een verbetertraject af te spreken
en te implementeren; en/of wanneer er geen uitzicht lijkt te zijn op verbetering,
zijn dit redenen om te kiezen voor uitsluiting. Zie voor het IMVO-uitvoeringsbeleid
antwoord op vraag 37.
Vraag 100
Hoe verenigt u het uitgangspunt «verbeteren in plaats van uitsluiten» met de hanteren
van een expliciete uitsluitingslijst, verderop in de alinea, die bedrijven en sectoren
wel degelijk uitsluit? Houdt het kabinet zich wel aan het eigen uitgangspunt?
Antwoord 100
De OESO-richtlijnen gaan uit van continue verbetering, met uitsluiting als laatste
optie. Dit is ook het uitgangspunt van het kabinet. Sommige bedrijfsactiviteiten zijn
echter inherent onverenigbaar met de OESO-richtlijnen. Om te voorkomen dat economische
activiteiten met (potentieel) schadelijke consequenties voor mens en milieu steun
krijgen van de overheid, worden op basis van de FMO-uitsluitingslijst bepaalde bedrijfsactiviteiten
uitgesloten van ondersteuning. Deze lijst benoemt activiteiten, omstandigheden en
producten die moeten worden uitgesloten. Voorbeelden hiervan zijn, kinderarbeid, niet-duurzame
vismethoden of sterke drank.
Vraag 101
Is «excellente dienstverlening» een ambitie van het kabinet, of een waardeoordeel
van de zijde van het bedrijfsleven?
Antwoord 101
In de BHOS-nota en in de Handelsagenda (Kamerstuk 34 952, nr. 30) is aangegeven dat het kabinet excellente dienstverlening wil realiseren, in het
bijzonder voor het mkb en start-ups. Daar hoort bij dat bedrijven die dienstverlening
ook als excellent ervaren. Dit is een gezamenlijke ambitie waar het kabinet ook met
de private handelsbevorderende partijen aan werkt. Daarbij toetst het kabinet op structurele
manier wat de mening is van de bedrijven die de dienstverlening aangeboden door de
RVO en Atradius DSB benutten.
Vraag 102
Waarom wordt de handelsagenda hier een «proactieve handelsagenda» genoemd? Klopt het dat het woord «proactief» nergens in de handelsagenda (Kamerstuk
34 952, nr. 30) wordt genoemd? Zo ja, waarom hier dan wel?
Antwoord 102
De verwijzing doelt op het geheel van de proactieve handels- en investeringsagenda
zoals die op hoofdlijnen is toegelicht in de BHOS-nota Investeren in Perspectief (hoofdstuk 4). Het Kamerstuk 34 952, nr. 30 waaraan wordt gerefereerd, getiteld «de handelsagenda», geeft uitvoering aan deze
proactieve handels- en investeringsagenda. Het klopt dat het woord «proactief» niet
expliciet is meegegeven aan de handelsagenda.
Vraag 103
Daar waar bedrijven kinderarbeid in hun productie-keten constateren en dit niet alleen
kunnen oplossen, kunnen zij samen met NGOs via het Fonds Bestrijding Kinderarbeid
(FBK) ondersteuning krijgen voor het aanpakken van de grondoorzaken van kinderarbeid.
Wat is de stand van zaken hieromtrent? Is hiervan al gebruik gemaakt?
Antwoord 103
In 2017 is het Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FBK) gestart op basis van een eenmalig
budget van EUR 5 miljoen bij RVO. In juni 2018 is een nieuw, licht aangepast, FBK
gelanceerd met een budget van EUR 35 miljoen voor 5 jaar. Onder de eenmalige regeling
van 2017 zijn in totaal 15 projecten gehonoreerd, waarmee het toenmalige budget volledig
is gecommitteerd. Dit betreffen 14 projecten in onder meer de cacao-, textiel- en
rijstsector en een «inkoop pilot» met de natuursteensector.
In het nieuwe FBK lopen 24 kansrijke adviestrajecten voor subsidieaanvraag, en zijn
er vier projecten toegekend, onder meer in de cacao- en kobaltsector. Ook is een maatwerksubsidie
toegekend aan MKB-Nederland die beschikbare kennis en expertise gaat ontsluiten en
concretiseren voor middelgrote en kleine bedrijven, zodat zij meer inzicht krijgen
in hun rol in de keten en een actievere bijdrage gaan leveren in de bestrijding van
kinderarbeid. MKB-Nederland gaat hierbij samenwerken met NGO’s en zich nadrukkelijk
richten op branches die geen onderdeel zijn van IMVO-convenanten.
Vraag 104
Is er een maximale termijn die een bedrijf wordt gegund om zijn activiteiten in lijn
te brengen met de OESO-richtlijnen? Zo nee, op welke wijze wordt dan geconcludeerd
dat een bedrijf onvoldoende werkt aan een verbetertraject? Zo ja, wat is deze termijn?
Antwoord 104
Ieder verbetertraject is maatwerk. De termijn van het traject wordt dus per individuele
casus afgesproken.
Vraag 105
Hoe vaak is gebruik gemaakt van het FBK? Welke resultaten worden met behulp van dit
fonds geboekt?
Antwoord 105
Zie voor een toelichting op het gebruik van het Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FBK)
het antwoord op vraag 103. Wat betreft de resultaten: onder het eerste FBK zijn de
meeste projecten hun eerste jaar net voorbij. Een voorbeeld van een resultaat is een
project in de textielindustrie in India dat bijna 500 kinderen van werk naar school
heeft gekregen.13 Onder het FBK dat in juli 2018 is opengegaan, zijn begin 2019 de projecten gestart.
RVO verwacht hiervan eind 2019 eerste tussenresultaten te kunnen melden.
Vraag 106
Betekent de werkwijze van het FBK dat kinderarbeid in de productieketen gedoogd wordt
zolang het bedrijf investeert in het tegengaan van de grondoorzaken van kinderarbeid?
Antwoord 106
Het doel van het FBK is dat bedrijven bijdragen aan oplossingen voor kinderarbeid
in de keten. Dit vereist een duurzame benadering op basis van het aanpakken van de
grondoorzaken van kinderarbeid. Hiermee wordt voorkomen dat bedrijven zich terugtrekken
uit gebieden waar het risico op kinderarbeid groot is, deze gebieden mogelijkheden
voor duurzame ontwikkeling mislopen en het probleem van kinderarbeid blijft bestaan.
Ook wordt met een focus op aanpak van grondoorzaken voorkomen dat kinderen van de
ene op de andere dag uit de productielocatie gezet worden. Als dit wel gebeurt, is
het zeer waarschijnlijk dat kinderen elders gaan werken. Daarbij is niet uitgesloten
dat kinderen nog slechter af zijn en bijvoorbeeld in sekswerk terechtkomen. Als blijkt
dat een verbetertraject geen resultaten oplevert of een bedrijf risicovermindering
niet haalbaar acht, dan is een uiterste consequentie dat het bedrijf besluit zich
terug te trekken. RVO kan dan – conform OESO-richtlijnen – het advies afgeven dat
het bedrijf de desbetreffende handelsrelatie beter kan stopzetten.
Vraag 107
Op welke risico’s anders dan kinderarbeid zal het nieuw in te stellen Fonds Verantwoord
Ondernemen zich richten? Hoeveel budget zal met dit fonds gemoeid zijn en welke bedrijven
kunnen hier aanspraak op maken? Op welke wijze kunnen bedrijven aanspraak op dit fonds
maken?
Antwoord 107
Het Fonds Verantwoord Ondernemen (FVO) richt zich op de risico’s uit de OESO-richtlijnen
voor multinationale ondernemingen, zoals risico’s op het gebied van mensenrechten,
arbeidsrechten, en milieu en is complementair aan het FBK. Het totale budget van het
FVO is EUR 33,2 mln. voor een periode van vier jaar (2019–2022). Bedrijven kunnen
in samenwerking met maatschappelijke organisaties een projectvoorstel indienen om
reeds geïdentificeerde risico’s in hun waardeketen aan te pakken. Het FVO is opengegaan
op 13 maart 2019, de regeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 8 maart 2019,
nummer 12517.
Vraag 108
Hoe worden kleine bedrijven (actief) geïnformeerd over de genoemde aanpassingen?
Antwoord 108
Alle bedrijven, waaronder kleine bedrijven, en banken worden via de website van de
uitvoerders geïnformeerd over de aanpassing van de regeling. Uitvoerders zoeken proactief
contact met (kleine) bedrijven. Te denken valt aan seminars, conferenties en gericht
één op één contact.
Vraag 109
Hoe wordt ervoor gezorgd dat er hogere garantiepercentages kunnen worden geboden onder
het DTIF, DGGF en DHI?
Antwoord 109
Bij DGGF worden de hogere garantiepercentages geboden indien de business case en de
bijbehorende impact hier ruimte toe geven. Bij DGGF gaat het dan om transacties in
fragiele staten en landen in de focusregio’s en om transacties waarbij de financierende
bank toegevoegde waarde heeft.
Bij DHI worden geen garanties geboden maar wordt de helft van de kosten vergoed middels
een subsidie. Waar van toepassing (bijvoorbeeld bij activiteiten in fragiele staten
of landen van de focusregio’s) wordt een hoger schenkingsbedrag toegepast.
Vraag 110
Welk percentage van de doelgroep is bekend met DTIF, DGGF en DHI?
Antwoord 110
Exacte percentages zijn niet bekend omdat hier geen onderzoek naar is gedaan. Wel
weten we dat de website goed bezocht wordt en dat het aantal Quickscans bij DGGF stabiel
(ruim boven de 100 per jaar) en bij DTIF oplopend is (van 29 in het eerste jaar naar
bijna 100 in 2018). Daar komt bij dat de kwaliteit van de Quickscans toeneemt.
In 2019 wordt een klanttevredenheidsonderzoek onderzoek gedaan waarin, onder andere,
de bekendheid van de regelingen zal worden onderzocht.
Vraag 111
Zijn er al resultaten te zien als gevolg van de verruiming van financiering voor mkb
en start-ups? Op welke wijze wordt inzichtelijk of financieringsinstrumenten beter
beschikbaar worden voor kleinere en innovatieve partijen?
Antwoord 111
Inmiddels zijn er twee aanvragen van Nederlandse start ups goedgekeurd, en daarnaast
zijn er met 4 ondernemers vergaande gesprekken over een mogelijke financiering op
basis van het verruimde beleid. Dat de financieringsinstrumenten beter beschikbaar
worden voor kleinere innovatieve partijen wordt inzichtelijk door middel van de publicatie
op de website van DGGF van alle voorgenomen en gerealiseerde financieringen en de
jaarlijkse BHOS-resultatenrapportage.
Vraag 112
Hoe gaat de «extra promotie» worden vormgegeven?
Antwoord 112
De extra promotie van het instrumentarium krijgt onder andere vorm via samenwerking
met stichting NLinBusiness, die het financieringsaanbod meeneemt in hun activiteiten
ter ondersteuning van internationaliseren van ondernemers. Hieraan wordt aandacht
gegeven bij evenementen zoals pre-meets, business mixers en re-meets die worden georganiseerd
door NLinBusiness voor, tijdens en na het plaatsvinden van handelsmissies. Ook worden
er langs de weg van het Internationaal Strategisch Overleg initiatieven genomen om
voorstellen te ontwikkelen die de samenhang tussen het publieke en private financieringsaanbod
kunnen verbeteren.
Vraag 113
Is het kabinet ermee bekend dat met name het Verenigd Koninkrijk en Denemarken de
laatste jaren op het terrein van ontwikkelingssamenwerking sterker inzetten op een
«national interest»-agenda en dat het Deense financieringsinstrumentarium (evenals
in Frankrijk en België) voor een deel nog is gebonden aan het eigen bedrijfsleven?
Zo ja, is het kabinet bereid zich hierdoor te laten inspireren?
Antwoord 113
Het kabinet volgt de ontwikkelingen en is er mee bekend dat deze landen de kennis
en kunde die in eigen land aanwezig is, o.a. bij het nationale bedrijfsleven, actief
wil inzetten bij ontwikkelingssamenwerking. Het kabinet volgt reeds enkele jaren eenzelfde
koers door hulp en handel elkaar waar mogelijk te laten versterken. Tevens heeft dit
geleid tot de aangekondigde oprichting van Invest-NL. Het kabinet is tegelijk geen
voorstander van gebonden vormen van hulp, in lijn met internationale afspraken in
OESO-verband.
Vraag 114
Kunt u, aangezien u onderschrijft dat ondernemers knelpunten ervaren als het gaat
om ontwikkeling en financiering van grotere (investerings)projecten, aangeven hoe
u het initiatief van de Duitse overheid om – met een verwijzing naar het ongelijke
speelveld en het belang van het kunnen bieden van totaaloplossingen, inclusief financiering –
te besluiten tot een aanscherping van de Duitse exportstrategie, waarbij nadrukkelijk
de aandacht is gelegd op het financieringsinstrumentarium? Deelt het kabinet de uitgangspunten
van de Duitse aanscherping?
Antwoord 114
Mij is bekend dat de Duitse Bondsregering in haar regeringscoalitie het belang van
de uitbouw van financieringsinstrumenten voor de sterk export georiënteerde Duitse
economie heeft bevestigd. Hiertoe hebben de Duitse coalitiepartners de doorontwikkeling
van bestaande instrumenten en de aanvulling met nieuwe innovatieve instrumenten ook
in hun coalitieakkoord opgenomen. Hiermee streeft de Duitse overheid naar het kunnen
bieden van integrale financieringsoplossingen.
Ook de Nederlandse economie is sterk exportgeoriënteerd. Het kabinet omarmt de door
private en publieke handelsbevorderende partijen gezamenlijk uitgesproken ambitie
om het internationale verdienvermogen en de export van Nederland te versterken. Een
op maat gesneden en toegankelijk aanbod van publieke financieringsproducten voor internationaal
ondernemen vormt daarbij een belangrijke aanvulling op de financiering die privaat
beschikbaar is in de markt. De bundeling van financiële instrumenten voor internationale
activiteiten, zoals aangekondigd bij het toenmalige besluit tot oprichting van Invest-NL,
maakt het mogelijk om maatwerk te leveren aan ondernemers en de slagkracht van het
instrumentarium verder te vergroten. Met deze instelling zet ook Nederland volgende
stappen in het bieden van integrale financieringsoplossingen.
Vraag 115
Welke stappen is het kabinet bereid voor te stellen of te ondernemen als de genoemde
dialoog met China mislukt?
Antwoord 115
Als de onderhandelingen met China in de International Working Group on Export Credits
zonder resultaat blijven is het zaak om de concurrentiekracht van Europese exporteurs
ten opzichte van China te vergroten. Hiervoor is een verdere flexibilisering nodig
van de (financiële) voorwaarden waaraan onder andere de EU lidstaten gebonden zijn
in het kader van de «Arrangement on Officially Supported Export Credits».
Vraag 116
Hoe succesvol is de genoemde «inzet om bestaande afspraken door meer partijen te laten
onderschrijven» tot nu toe geweest? Klopt het dat nog maar een derde van de wereldwijde
exportfinancieringsstromen wordt gedekt door de OESO-paraplu?
Antwoord 116
Inderdaad blijkt uit cijfers dat iets minder dan een derde van de door een overheid
gesteunde export wordt gereguleerd door de Arrangement. In toenemende mate wordt door landen steun verleend buiten de Arrangement om en door landen die niet zijn aangesloten bij de Arrangement (niet-OESO landen). De inzet van Nederland is om deze trend te keren. Dit is echter
een complex en langdurig proces omdat het belang van een gelijk speelveld door verschillende
landen verschillend gewogen wordt. Positief is dat het probleem door veel landen wordt
herkend en dat de modernisering van de Arrangement hoog op de internationale agenda staat. Ook wordt in de International Working Group met niet-OESO-landen onderhandeld met als doel om het toepassingsbereik van de relevante
internationale afspraken te vergroten. Nederland zou graag sneller concrete resultaten
willen zien maar de realiteit is dat dit een meerjarig proces is waarbij nog onduidelijk
is hoe succesvol het uiteindelijk zal zijn.
Vraag 117
Is het kabinet van mening dat de «outreach» om opkomende markten die geen lid zijn
van de OESO te betrekken bij OESO-afspraken over exportfinanciering effectief is geweest?
Zo ja, waaruit blijkt dat?
Vraag 118
Hoe beoordeelt de Minister de voortgang in de zogeheten International Working Group,
die sinds 2012 een dialoog voert om te komen tot afspraken over exportfinanciering
met opkomend markten als China? Is de reikwijdte van de gespreksonderwerpen dusdanig
dat verwacht kan worden dat hiermee een gelijk speelveld met landen als China kan
worden bereikt? Welke succes zijn hierbij reeds behaald of in het zicht?
Antwoord 117 en 118
De gesprekken in de International Working Group verlopen constructief en zijn inmiddels ingebed in een effectieve institutionele
structuur onder leiding van een secretaris-generaal. Dit is positief. Het blijkt echter
een grote uitdaging te zijn om nader tot elkaar te komen en om concrete afspraken
te maken over bijvoorbeeld het correct beprijzen van overheidssteun aan exporteurs,
wat bijzonder belangrijk is om oneerlijke concurrentie tegen te gaan. Het kabinet
blijft zich hier echter vol voor inzetten.
Vraag 119
Onderschrijft het kabinet de stelling dat doordat China geen duidelijk onderscheid
maakt tussen de verschillende vormen van «official finance» (EKV, financiering uit ODA-middelen), en door de reacties van andere landen, het
bestaande multilaterale stelsel van afspraken dat in de laatste 60 jaar is opgebouwd
wordt bedreigd? Hoe gaat het kabinet bevorderen dat op deze terreinen voor Nederlandse
(en Europese) bedrijven een gelijk speelveld gaat ontstaan?
Antwoord 119
Eén van de elementen van de internationale afspraken waaraan de OESO-landen zich hebben
gecommitteerd in het kader van de Arrangement is transparantie. Met andere woorden, landen die zijn aangesloten bij de Arrangement weten op hoofdlijnen van elkaar hoe zij concreet de export ondersteunen. Bij bijvoorbeeld
China is dit niet het geval. Een precies antwoord valt derhalve niet te geven maar
het is duidelijk dat het gelijke speelveld gereguleerd door met name de Arrangement onder druk staat door verschuivende verhoudingen in de wereld. Het kabinet is hier
bezorgd over en zet in op het maken van afspraken met niet-OESO-landen om het multilaterale
stelsel te verstevigen. Dit is allesbehalve een eenvoudige opgave. Nederland blijft
zich binnen haar mogelijkheden vol inzetten om de inzet succesvol te laten zijn.
Vraag 120
Waarom komt het op pagina 10 genoemde Fonds Verantwoord Ondernemen niet voor in het
overzicht? Welke fondsen/instrumenten ontbreken nog meer in dit overzicht?
Antwoord 120
Het Fonds Verantwoord Ondernemen, dat op 13 maart 2019 is opengegaan, is per abuis
niet opgenomen in het overzicht met instrumenten. Het had als volgt moeten worden
opgenomen:
Instrument
Beschrijving
Totaal beschikbaar budget
Uitvoerende organisatie
Fonds Verantwoord Ondernemen (FVO)
Fonds voor bedrijven en maatschappelijke organisaties dat zich richt op het aanpakken
van IMVO-risico’s en misstanden in de waardeketen.
EUR 33.2 mln voor 2019–2022.
RVO
Het is het enige instrument/fonds dat ontbreekt in het overzicht.
Vraag 121
Kunt u per instrument aangeven via welke internetpagina ondernemers in aanmerking
kunnen komen voor het desbetreffende instrument?
Antwoord 121
Voor de beantwoording van deze vraag neem ik de annex zoals gevoegd bij de Kamerbrief
als uitgangspunt.
Een groep instrumenten in dit overzicht is op dit moment gesloten voor nieuwe aanvragen
(Geodata for Agriculture and Water (G4AW)) of is nog niet gestart. Dit laatste geldt
voor het Challenge Fund jeugdwerkgelegenheid (CFYE), Dutch Fund for Climate and Development
(DFCD) en het Innovatiefonds. Daarnaast valt er een tweedeling te maken in de overige
instrumenten: instrumenten waar ondernemers zelf een aanvraag voor financiering kunnen
indienen en waar een internetpagina voor bestaat om dit te doen en een groep instrumenten
waar de uitvoerders het mandaat hebben zelf op zoek te gaan naar geschikte investeringen
in samenwerking met bedrijven. De instrumenten die tot deze tweede groep behoren zijn:
– Private Sector Development Toolkit (PSD Toolkit)
– Climate Investor One (CIO)
– Access to Energy Fund (AEF)
– Development Accelerator (DA)
– Infrastructure Development Fund (IDF)
– Partnership Development Facility (PDF)
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de overige instrumenten en de
internetpagina waar ondernemers terecht kunnen voor financiering.
Instrument
Website voor ondernemer
Demonstratieprojecten, haalbaarheidsstudies en investeringsvoorbereidings-studies
(DHI)
Develop to Build (D2B)
Dutch Good Growth Fund (DGGF)
Dutch Trade and Investment Fund (DTIF)
Exportkredietverzekeringen (ekv)
https://atradiusdutchstatebusiness.nl/nl/producten
Fonds Bestrijding Kinderarbeid (FBK)
Ontwikkelingsrelevante infrastructuurprojecten (DRIVE)
Partners for International Business (PIB)
Regeling Investeringsverzekeringen (RIV)
https://atradiusdutchstatebusiness.nl/nl/producten
SDG-Results Based Finance faciliteit (SDG-RBF)
SDG-Partnerschapfaciliteit (SDGP)
Starters International Business (SIB)
Vraag 122
Hoe voorkomt het kabinet dat het totaal aan instrumenten met name geschikt is en blijft
voor grotere en vooral ook meer ervaren internationale spelers? Met andere woorden:
hoe kan het mkb worden aangezet tot gebruikmaking van het instrumentarium en welke
rol is in dat opzicht voor het kabinet weggelegd?
Antwoord 122
Het financieringsinstrumentarium staat open voor het mkb en diverse regelingen hebben
specifiek de focus op mkb. Via gerichte promotie van de regelingen is veel gedaan
om de bekendheid bij met name de mkb doelgroep (verder) te vergroten. Hierop wordt
blijvend ingezet. Zo is onder andere bij RVO de «regelhulp voor financiering en verzekering
voor internationaal ondernemen» opgezet. Dit hulpmiddel is met name bedoeld voor de
minder internationaal ervaren spelers en mkb bedrijven met plannen om te exporteren,
investeren of uit te breiden in het buitenland. Met de regelhulp kunnen ondernemers
snel zien of een aanvraag voor financiering of exportkredietverzekering haalbaar is
en waar zij, via welke regeling, terecht kunnen.
Vraag 123
Wat is de reden dat voor Climate Investor One een bijdrage vanuit de begroting van
Buitenlandse Zaken wordt geleverd? Hoe hoog is deze bijdrage?
Antwoord 123
Het kabinet is ervan overtuigd dat de private sector een belangrijke rol heeft te
spelen bij het behalen van de in Parijs afgesproken klimaatdoelen en de Sustainable
Development Goals (SDGs). Publieke middelen zijn belangrijk, maar niet voldoende om
deze doelen te behalen.
Vanuit de BHOS-begroting is EUR 50 miljoen bijgedragen aan Climate Investor One. Hiermee
wordt een bijdrage geleverd aan het bereiken van de doelstelling van het kabinet op
het gebied van toegang tot hernieuwbare energie, namelijk om 50 miljoen mensen in
ontwikkelingslanden hiertoe toegang te verschaffen in de periode 2015–2030. Investeringen
in hernieuwbare energie stellen ontwikkelingslanden in staat te voorzien in hun groeiende
energiebehoefte en helpen hen bij de transitie naar een koolstofarme toekomst.
De bijdrage dient ook – met succes – het doel van mobilisatie van private klimaatfinanciering.
Inmiddels hebben publieke en private partijen gezamenlijk al ruim USD 650 miljoen
in Climate Investor One als fonds geïnvesteerd. Daarnaast mobiliseert Climate Investor
One op projectniveau, bij de projecten waar het in investeert, additionele private
klimaatfinanciering.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R. de Roon, voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
E.A.M. Meijers, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.