Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 194 Implementatie van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector (Trb. 2011, 152) en van Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (EFT) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PbEU 2016, L 25)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
            
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt,
                  omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele
                  aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).
               
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting
                  zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd
                  bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.
               
HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN
               
§ 1. Inleiding
               
Dit wetsvoorstel beoogt de implementatie van het door de Internationale Arbeidsconferentie
                     te Genève op 14 juni 2007 tijdens haar zesennegentigste zitting aangenomen Verdrag
                     betreffende werk in de visserijsector (IAO-Verdrag nr. 188), (hierna: het verdrag).
                     Hierna worden de hoofdlijnen van het verdrag kort uiteengezet. Voor een uitvoeriger
                     beschrijving van de historie, achtergronden en inhoud van het verdrag zij verwezen
                     naar de memorie van toelichting bij het tegelijk met dit wetsvoorstel ingediende voorstel
                     van rijkswet houdende goedkeuring van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector.
                     In die memorie is ook uiteengezet waarom de regering het gewenst acht dat het Koninkrijk
                     toetreedt tot het verdrag. De wetsvoorstellen voor goedkeuring en implementatie zijn
                     aangekondigd in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van
                     17 juni 2013 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2012/13, 29 427, nr. 95).
                  
Voorts wordt met dit wetsvoorstel richtlijn (EU) 2017/159 (hierna: de richtlijn) geïmplementeerd1. De basis van de richtlijn is de op 21 mei 2012 tussen het Algemeen Comité van de
                     landbouwcoöperaties van de Europese Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers
                     (ETF) en de Vereniging van de nationale organisaties van visserijondernemingen in
                     de Europese Unie (Europêche) gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het
                     Verdrag betreffende werk in de visserijsector (hierna: de overeenkomst). De richtlijn
                     treedt in werking tegelijkertijd met het bovengenoemde verdrag, maar moet uiterlijk
                     per 15 november 2019 in Nederlandse regelgeving zijn geïmplementeerd.
                  
De richtlijn omvat niet alle onderdelen van het verdrag. De verschillen tussen richtlijn
                     en verdrag worden opgesomd in paragraaf § 1.2. Als aanvulling bij het verdrag heeft
                     de Internationale Arbeidsconferentie op haar 96ste zitting Aanbeveling nr. 199 werk in de visserij aangenomen (hierna: de aanbeveling).
                     In de aanbeveling staan richtlijnen met betrekking tot de arbeidsomstandigheden, de
                     werkvoorwaarden, de accommodatie aan boord van vissersvaartuigen, de medische zorg,
                     gezondheidsbescherming en sociale zekerheid en de handhaving. Omdat een aanbeveling
                     geen juridisch bindende bepalingen bevat, kon de aanbeveling bij het verdrag niet
                     in de richtlijn worden opgenomen. Voorts konden alleen die artikelen worden overgenomen
                     in de overeenkomst die binnen de reikwijdte van artikel 153 van het Verdrag betreffende
                     de werking van de Europese Unie vallen.
                  
§ 1.1 Doel en achtergrond
               
Het verdrag heeft als doel om wereldwijd fatsoenlijke leef- en werkomstandigheden
                  voor vissers te waarborgen en een level playing field te scheppen in de visserij op
                  het gebied van leef- en werkomstandigheden voor vissers, met andere woorden: in de
                  sector wereldwijd eerlijker mededingingsvoorwaarden te stimuleren. Het verdrag verleent
                  een minimumbescherming; het beoogt de vaststelling van internationale minimumnormen
                  voor de commerciële visserij. Dit verdrag omvat onder meer de herziening van vier
                  relatief oude verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) voor vissers
                  met betrekking tot minimumleeftijd, geneeskundig onderzoek, de arbeidsovereenkomst
                  en accommodatie aan boord van een vissersvaartuig.
               
Het verdrag heeft betrekking op belangrijke onderwerpen zoals bemanningssterkte en
                     rusttijden, overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers, repatriëring, werving
                     en arbeidsbemiddeling, medische zorg, arbeidsomstandigheden en ongevallenpreventie,
                     sociale zekerheid en naleving en handhaving.
                  
Het verdrag bevat ook uitgebreide eisen waaraan de accommodatie aan boord van vissersvaartuigen
                     moet voldoen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen vissersvaartuigen korter
                     en langer dan 24 meter. Voor schepen met een lengte van meer dan 24 meter gelden strengere
                     eisen.
                  
De meerwaarde van het verdrag ligt met name in de ruime toepassingssfeer. Het verdrag
                     is van toepassing op alle vissersvaartuigen die zijn betrokken bij de commerciële
                     visserij. Daarnaast is het verdrag van toepassing op elke visser die actief is in
                     de commerciële visserij. Dit betekent elke persoon, die op basis van een arbeidsovereenkomst
                     is aangenomen of op een andere wijze is gecontracteerd of die op welke wijze dan ook
                     een beroep uitoefent aan boord van een vissersvaartuig, daaronder begrepen de personen
                     die aan boord werken en op basis van een aandeel in de (opbrengst van de) vangst betaald
                     worden, met uitzondering van loodsen, marinepersoneel, andere personen in vaste dienst
                     van een overheid, aan de wal gestationeerde personen die aan boord van een vissersvaartuig
                     werk verrichten en visserijwaarnemers.
                  
In 2016 bedroeg de omvang van de actieve zeevissersvloot onder Nederlandse vlag 597
                     vaartuigen in totaal. Binnen de kleine zeevisserij is de kottervisserij qua vlootomvang
                     en werkgelegenheid voor Nederland al jaren de belangrijkste (sub)sector binnen de
                     gehele visserij. De kottervloot bestond in 2016 uit 280 kotters. De Nederlandse kottervloot
                     vist voornamelijk op garnalen en platvis (tong en schol). Binnen de Nederlandse kottervloot
                     vormt bijna elke kotter een familiebedrijf met een of enkele schepen. De bemanningsleden
                     van een kotter vormen veelal samen met de eigenaar een maatschap, waarbij de eigenaar
                     het schip ter beschikking stelt aan de maatschap en de (directe) kosten en opbrengsten
                     in de maatschap worden gedeeld. De schatting is dat in totaal ongeveer 10 procent
                     van het personeel op de kottervloot die onder Nederlandse vlag vaart bestaat uit buitenlanders.
                     De schatting is dat het aantal buitenlanders voor circa 90 procent bestaat uit Polen
                     en 10 procent Filipijnen.
                  
De Nederlandse trawlervisserij, ook wel de grote zeevisserij genoemd, wordt in Nederland
                     uitgeoefend door 4 rederijen (allen familiebedrijven) die met diepvriestrawlers vissen
                     op pelagische vissoorten. Deze rederijen zijn al 50 jaar of langer actief in de grote
                     zeevisserij. De Nederlandse trawlervloot omvatte in 2016 7 schepen. In tegenstelling
                     tot de vissers op een kotter, die werkzaamheden verrichten op basis van een maatschapsovereenkomst,
                     zijn vissers op een trawler meestal werknemer. De verdiensten zijn echter, net als
                     in de kottervisserij, afhankelijk van de opbrengst van de vangst, waarbij de werknemers
                     wel een gegarandeerd minimumloon ontvangen (garantieloon) mochten de verdiensten tegenvallen.
                  
Naast kotters die varen onder Nederlandse vlag, beschikken Nederlandse zeevisserijondernemers
                     ook over 69 kotters onder buitenlandse vlag (stand per 1 augustus 2017). Dit komt
                     ook voor bij de grote zeevisserij: de ondernemers in deze sector beschikken over circa
                     10 trawlers onder buitenlandse vlag (Frankrijk, Duitsland, Letland en Engeland). De
                     voornaamste reden om onder buitenlandse vlag te varen is om gebruik te kunnen maken
                     van de quota van het betreffende land waar de kotter of trawler ingevlagd wordt.2
Binnenvisserij is de verzamelnaam voor visserij op de binnenwateren van Nederland.
                     In principe valt ook de visserij in de binnenwateren onder de werking van het verdrag,
                     tenzij de lidstaat ervoor kiest om deze visserij (tijdelijk) van het toepassingsgebied
                     uit te sluiten. In Nederland zijn er nog ongeveer 200 visserijbedrijven van beroepsbinnenvissers.
                     Het gaat over het algemeen om kleine familiebedrijven, waarin twee − vaak vader en
                     zoon – of meer familieleden samenwerken. Het belangrijkste binnenwater is het IJsselmeer.
                     Op het IJsselmeer is een steeds kleiner wordende groep beroepsvissers actief (75 vergunningen).
                     Zij vissen vooral op aal (paling), schubvis, IJsselmeerbot en wolhandkrab. Op het
                     IJsselmeer, Markermeer en IJmeer gelden verschillende beperkende voorwaarden voor
                     de visserij. Die beperkingen betreffen de hoeveelheid vistuigen, perioden waarin niet
                     mag gevist worden, vistijd en gebieden. De Nederlandse Staat is eigenaar van het IJsselmeer,
                     Markermeer en IJmeer en verhuurt het visrecht (recht om te vissen) aan de vissers.3 Om de redenen vermeld in de toelichting bij het voorstel van rijkswet Goedkeuring
                     van het op 14 juni 2007 te Geneve tot stand gekomen Verdrag betreffende werk in de
                     visserijsector, 2007 is er voor gekozen om de binnenvisserij in Nederland van het
                     toepassingsgebied van het verdrag uit te sluiten.
                  
De richtlijn is niet van toepassing op de binnenvisserij. Op grond van artikel 2 van
                     de overeenkomst is de richtlijn van toepassing op vissers en vaartuigen betrokken
                     bij de commerciële zeevisserij. Artikel 1 van de overeenkomst definieert commerciële
                     visserij als visserij-activiteiten met uitzondering van zelfvoorzieningsvisserij en
                     recreatieve visserij en een visserij-activiteit wordt gedefinieerd als het vangen
                     of het vangen en verwerken van vis of andere levende rijkdommen van de zee. De richtlijn
                     is dus uitsluitend van toepassing op vissers en vaartuigen actief in de commerciële
                     zeevisserij.
                  
Het verdrag legt in de artikelen 34 tot en met 39 voor het eerst minimumnormen op
                  het gebied van sociale zekerheid voor alle vissers vast. Deze normen gelden voor alle
                  vissers, zowel vissers met een arbeidsovereenkomst als vissers die werken als zelfstandige.
               
§ 1.2 Implementatie van het Verdrag betreffende werk in de visserijsector en de Richtlijn
                  (EU) 2017/159 in de nationale wetgeving
               
Voor de implementatie van het verdrag wordt de regelgeving op een aantal onderwerpen
                  beperkt aangepast. Deze aanpassingen betreffen voornamelijk de wetgeving die valt
                  onder de beleidsverantwoordelijkheid van de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat
                  en van Justitie en Veiligheid. Het gaat veelal om technische aanpassingen, omdat door
                  de bekrachtiging en implementatie van het Maritiem Arbeidsverdrag (hierna: MAV) de
                  vereisten uit het verdrag al grotendeels zijn geïmplementeerd in onze nationale regelgeving.
                  De wetgeving, die al dan niet moet worden aangepast, wordt hieronder nader beschreven.
               
Met de aanpassing van de regelgeving die in verband met de goedkeuring van het verdrag
                  noodzakelijk is, zal ook de noodzakelijke implementatie van de richtlijn (die uiterlijk
                  15 november 2019 geïmplementeerd moet zijn) gerealiseerd worden.
               
Tussen verdrag en richtlijn zijn er de volgende verschillen:
– het verdrag gaat ook over de binnenvisserij, maar maakt het mogelijk de binnenvisserij
                           tijdelijk uit te sluiten, terwijl de richtlijn alleen de zeevisserij betreft;
                        
– het verdrag ziet op vissers die werken als werknemer of zelfstandige, terwijl de richtlijn
                           alleen betrekking heeft op vissers die werken als werknemer of in een arbeidsverhouding
                           én op zelfstandige vissers als die samen met de hiervoor genoemde categorieën van
                           vissers aan boord van eenzelfde vissersvaartuig werken;
                        
– het verdrag stelt regels met betrekking tot toegang tot de sociale zekerheid voor
                           vissers; de richtlijn beperkt zich tot voorschriften met betrekking tot de bescherming
                           van de gezondheid en medische zorg en bescherming bij arbeidsgerelateerde ziekte,
                           letsel of overlijden voor vissers aan boord van een vissersvaartuig dat de vlag van
                           een lidstaat voert of onder diens volledige rechtsmacht is geregistreerd;
                        
– het verdrag maakt tijdelijke uitzondering mogelijk en verbindt daaraan geen termijn;
                           de richtlijn beperkt de mogelijkheid van tijdelijke uitzondering tot een termijn van
                           vijf jaar.
                        
De richtlijn moet uiterlijk per 15 november 2019 geïmplementeerd zijn door de lidstaten
                     van de Europese Unie die geen beroep kunnen doen op vaste jurisprudentie van het Europese
                     Hof van Justitie die stelt dat implementatie in intern recht om geografische redenen
                     geen feitelijk doel dient (zie overweging 21 van de richtlijn). Tsjechië, Slowakije,
                     Oostenrijk, Luxemburg en Hongarije zijn geen kuststaten. Zij kunnen een beroep doen
                     op deze rechtspraak. Als zij van deze mogelijkheid gebruik wensen te maken moeten
                     zij de Europese Commissie hiervan op de hoogte stellen.
                  
De vissersvloot in de Europese Unie bestaat uit 72.301 vissersvaartuigen die kleiner
                     zijn dan 12 meter, 9.998 vissersvaartuigen die van 12 meter tot 24 meter lang zijn
                     en 2.855 vissersvaartuigen die langer dan 24 meter zijn. Van de lidstaten hebben Griekenland
                     (15.638 vissersvaartuigen), Italië (12 414), Spanje (9.572), Portugal (8.136), Kroatië (7.540), Frankrijk (6.964) en het Verenigd
                     Koninkrijk (6.319) de grootste vissersvloten. Nederland staat op de 18de plaats met
                     832 vissersvaartuigen (cijfers september 2015).4
§ 1.3 Bestaande wetgeving die voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het
                  verdrag /de richtlijn
               
§ 1.3.1 Gezondheid en medische zorg
               
Het verdrag verplicht lidstaten te regelen dat vissers – voor zover in overeenstemming
                     met de nationale wetgeving en praktijk – recht hebben op gratis medische zorg aan
                     boord van het vissersvaartuig of wanneer de vissers zich in een vreemde haven bevinden.
                     Dit is geregeld in artikel 30, onderdeel f, van het verdrag.
                  
De overeenkomst bij de richtlijn bevat een vergelijkbare verplichting in de artikelen
                     26 en 29. Artikel 30 van de overeenkomst bepaalt dat nationale wetten of voorschriften
                     in bepaalde gevallen de eigenaar van een vissersvaartuig kunnen vrijstellen van het
                     dragen van de kosten van de medische zorg. Deze vrijstelling kan worden toegepast
                     indien: a. het letsel niet tijdens de exploitatie van het vissersvaartuig is opgelopen;
                     b. de ziekte of de kwaal tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst verborgen is gehouden;
                     c. de eigenaar van het vissersvaartuig aantoont dat het letsel of de ziekte het gevolg
                     was van opzettelijk wangedrag van de visser.
                  
Na overleg met de sociale partners verenigd in de Stichting Sectorraad Visserij heeft
                     Nederland ervoor gekozen om geen gebruik te maken van de in artikel 30 van de overeenkomst
                     neergelegde vrijstellingsmogelijkheid. Voor de medische zorg aan boord en wanneer
                     de visser zich in een vreemde haven bevindt, kan de visser werkzaam aan boord van
                     een Nederlands vissersvaartuig een beroep doen op het recht op gratis medische zorg
                     op grond van artikel 7:740 BW j° 7:734a BW of op grond van de artikelen 7:747 en 749
                     j° 7:734a BW.
                  
Bij thuiskomst is een visser, die ingezetene is van Nederland of die geen ingezetene
                  is, maar op grond van een arbeidsovereenkomst aan de Nederlandse loonbelasting is
                  onderworpen dan wel op grond van internationale sociale zekerheidsregelingen aan de
                  Nederlandse socialeverzekeringswetgeving is onderworpen, van rechtswege verzekerd
                  ingevolge de Wet langdurige zorg (Wlz) en verzekeringsplichtig voor de Zorgverzekeringswet
                  (Zvw). Krachtens deze wetten heeft de betrokkene, voor zover hij medische zorg inroept
                  die onder het aansprakenpakket van deze verzekeringen valt, recht op zorg of op een
                  vergoeding van de kosten van zorg tot het in Nederland gebruikelijke tarief.
               
In Nederland voor medische zorg verzekerde vissers betalen een inkomensafhankelijke
                     Wlz-premie en een nominale Zvw-premie. Indien het huishoudinkomen onder een bepaalde
                     grens blijft, hebben zij, net als alle andere verzekerden, recht op zorgtoeslag op
                     grond van de Wet op de zorgtoeslag.
                  
Verzekerde vissers zonder werkgever betalen ook een inkomensafhankelijke premie voor
                     de Zvw. De Zvw kent een verplicht eigen risico van een bepaald bedrag per jaar en
                     voor enkele aanspraken ook aanspraak gebonden eigen bijdragen. De Wlz kent deze eigen
                     bijdragen ook. Vissers zijn deze eigen bijdragen ook verschuldigd. Zij worden daarmee
                     niet anders behandeld dan alle andere categorieën van verzekerden in Nederland. Het
                     verdrag staat hieraan niet in de weg, omdat artikel 30, onderdeel f, regelt dat de
                     mate, waarin zorg gratis dient te worden verleend, wordt bepaald door nationale wetgeving.
                  
§ 1.3.2 Sociale Zekerheid
               
Zoals hieronder wordt toegelicht, voldoet Nederland aan de normen met betrekking tot
                     de sociale zekerheid zoals verwoord in de artikelen 34 tot en met 39 van het verdrag.
                  
Aan boord van Nederlandse vissersvaartuigen werken vissers die wonen in Nederland
                     of in een van de lidstaten van de Europese Unie of in een land buiten de Europese
                     Unie (derde landen). Zoals in paragraaf 1.1 reeds vermeld, werkt naast Nederlandse
                     vissers ook een klein aantal vissers uit Polen en de Filipijnen aan boord van Nederlandse
                     kotters.
                  
In de trawlervisserij kan de bemanning bestaan uit Nederlanders en personen die wonen
                     in andere EU-lidstaten en lokale vissers geworven in het land waar men visrechten
                     heeft, zoals bijvoorbeeld Marokko en Mauritanië.
                  
Vissers die wonen in Nederland
Een visser, die gewoonlijk en legaal in Nederland woont en werkt aan boord van een
                     Nederlands vissersvaartuig en zijn of haar gezinsleden, is onder dezelfde voorwaarden
                     als andere werknemers en zelfstandigen in Nederland verzekerd voor de volksverzekeringen
                     (ouderdom [AOW], overlijden [ANW], kinderbijslag [AKW] en medische of langdurige zorg
                     [Zvw/Wlz]). Ook de aan boord van een schip wonende echtgenoot en kinderen van de persoon,
                     die op grond van de volksverzekeringen verzekerd is, zijn verzekerd op grond van deze
                     volksverzekeringen. Dit is geregeld in artikel 5 van het Besluit uitbreiding en beperking
                     kring verzekerden volksverzekeringen.
                  
Een visser, die legaal in Nederland in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking
                     staat, is onder dezelfde voorwaarden als andere werknemers verzekerd voor de werknemersverzekeringen
                     (ziekte [ZW], arbeidsongeschiktheid [WIA], werkloosheid [WW]).
                  
Vissers die wonen in een van de lidstaten van de EU
Voor vissers, die werken aan boord van een Nederlands vissersvaartuig, duidt de Verordening
                     (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels van
                     de lidstaten (hierna: Coördinatieverordening) de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving
                     aan. Onder het begrip «zeeschip» in de zin van de Coördinatieverordening wordt een
                     zeevissersvaartuig begrepen. Artikel 8:2, derde lid, BW verstaat onder zeevissersschepen
                     zeeschepen die blijkens hun constructie uitsluitend of in hoofdzaak voor de bedrijfsmatige
                     visvangst zijn bestemd. In artikel 8:2, eerste lid, BW worden onder zeeschepen verstaan
                     de schepen die als zeeschip te boek staan in de openbare registers en de schepen die
                     niet te boek staan in die registers en blijkens hun constructie uitsluitend of in
                     hoofdzaak voor drijven in zee zijn bestemd.
                  
Op grond van de Coördinatieverordening valt de visser, die onder de werkingssfeer
                     van deze verordening valt en al dan niet in loondienst werkzaamheden verricht die
                     normaliter plaatsvinden aan boord van een zeeschip dat de vlag draagt van de lidstaat,
                     onder het socialezekerheidsrecht van die lidstaat. Hierop bestaat een uitzondering,
                     met name de situatie dat een visser, die werkzaamheden in loondienst verricht aan
                     boord van een zeeschip dat onder de vlag van een lidstaat vaart en voor die werkzaamheden
                     wordt betaald door een onderneming of een persoon die zijn zetel of zijn woonplaats
                     in een andere lidstaat heeft, indien hij ook zijn woonplaats in die lidstaat heeft.
                     In dat geval valt die persoon onder het socialezekerheidsstelsel van de lidstaat waar
                     hij zijn woonplaats heeft.
                  
Vissers die wonen in derde landen
Alle werkgevers en scheepsbeheerders, die werken met zeevarenden/vissers woonachtig
                  in derde landen, die niet verzekerd zijn ingevolge de Ziektewet of op wie niet een
                  daarmee overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat van de Europese Unie van
                  toepassing zijn, zijn van rechtswege bij ZeeRisico 1967 (ZR 1967) aangesloten. De
                  verplichte regeling is gebaseerd op de artikelen 7:740, 747 en 749 juncto 734k BW.
                  De vissers kunnen aanspraak maken op de volgende uitkeringen:
               
– bij ziekte: heeft de visser ten hoogste 52 weken, recht op 80 procent van het naar
                        tijdruimte in geld vastgestelde loon, dat hij genoot toen hij ziek werd, verhoogd
                        met de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen geldswaarde van andere loonbestanddelen
                        (art. 734d);
                     
– bij ongeval of beroepsziekte wordt de termijn van 52 weken verlengd tot maximaal 4
                        jaar. De uitkering wordt na 52 weken verlaagd tot 70% van het loon. Is er na 4 jaar
                        nog steeds sprake van arbeidsongeschiktheid, dan bestaat aanspraak op een uitkering
                        ineens die gerelateerd is aan de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage (art. 734f);
                     
– recht op geneeskundige behandeling of vergoeding daarvan, indien de visser verblijft
                        in of heeft kunnen terugkeren naar het land waar hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats
                        heeft (artikel 734g);
                     
– overlijdensuitkering voor nagelaten betrekkingen (artikel 734h);
– na herstel en ongeacht het voortduren van de arbeidsovereenkomst heeft de visser recht
                        op een uitkering als hij ter verpleging is achtergelaten buiten het land van zijn
                        woonplaats of gewone verblijfplaats en buiten de plaats waar hij zich bevond ten tijde
                        van het aangaan van zijn arbeidsovereenkomst (artikel 734l).
                     
Afspraken in bilaterale sociale zekerheidsverdragen
Nederland heeft in bilaterale sociale zekerheidsverdragen met Japan, Macedonië, Uruguay,
                  Chili, Egypte, Zuid-Korea, Canada, Verenigde Staten van Amerika, Israël, Australië,
                  Kaapverdië en Turkije afspraken gemaakt over de toepasselijke wetgeving voor vissers
                  werkzaam aan boord van schepen die varen onder de vlag van een van de verdragspartijen.
                  Per bilateraal sociale zekerheidsverdrag moet aan de hand van de specifieke bepaling
                  over de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving worden bepaald welk sociaal zekerheidsregime
                  van toepassing is voor de visser werkzaam aan boord van een Nederlands vissersvaartuig.
               
Maatschapsvissers en de werknemersverzekeringen:
Bij deze groep van vissers zijn er met betrekking tot de werknemersverzekeringen twee
                  situaties mogelijk:
               
1. maatschapsvissers, die geen eigenaar zijn van het vissersvaartuig, worden voor de
                        toepassing van de werknemersverzekeringen aangeduid als «werknemer». De maat, die
                        tevens eigenaar van het vissersvaartuig is, wordt als hun «werkgever» aangemerkt;
                     
2. de Nederlandse werknemersverzekeringen bieden echter de mogelijkheid aan maatschapsvissers
                        om te kiezen niet onder deze wetten verzekerd te zijn. De maatschapsvissers moeten
                        dan verplicht verzekerd zijn tegen de geldelijke gevolgen van ziekte en langdurige
                        arbeidsongeschiktheid bij het Sociaal Fonds voor de Maatschapsvisserij (SFM). Alle
                        maten van de maatschap moeten dan onder de polis worden gebracht. Ook moeten alle
                        maatschapsvissers een zorgverzekering hebben.
                     
HOOFDSTUK 2 KERNBEGRIPPEN UIT HET VERDRAG EN DE RICHTLIJN
               
§ 2.1 Visser en vissersvaartuig
               
Het verdrag is van toepassing op vissers en vissersvaartuigen die betrokken zijn bij
                     commerciële visserijwerkzaamheden. Het begrip visser in het verdrag omvat in beginsel
                     eenieder die in enige hoedanigheid werkzaam is aan boord van een vissersvaartuig.
                     Bij de implementatie van het verdrag worden veel deelonderwerpen geregeld in het kader
                     van de Wet zeevarenden (hierna: Wz). In de Wz is «visser» via de wijzigingen ter gelegenheid
                     van de implementatie van het MAV gedefinieerd als «een zeevarende die werkzaam is
                     op een vissersvaartuig». Een zeevarende is in het kader van de Wz «de natuurlijke
                     persoon die in enige hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van een schip».
                     Dit kan overeenkomstig het MAV zowel als werknemer op basis van een arbeidsovereenkomst
                     als in het kader van een andere juridische relatie, zoals een overeenkomst van opdracht
                     of een maatschap.
                  
De verdragsdefinitie van «visser» bevat echter ook uitzonderingen, met name voor loodsen,
                     visserijwaarnemers en overheidsdienaren. Op dit punt wijkt de systematiek af van het
                     MAV. In de definitie van zeevarende in het MAV zijn geen uitzonderingen opgenomen;
                     wel maakt het MAV uitzonderingen op nationaal niveau mogelijk. Dit laatste kan op
                     grond van artikel 1, tweede lid, van de Wz geschieden bij ministeriële regeling. In
                     dit wetsvoorstel worden de uitzonderingen uit het verdrag opgenomen in de definitie
                     van visser en dus niet in een ministeriële regeling op grond van artikel 1, tweede
                     lid, van de Wz. De hiertoe strekkende aanpassing van verschillende bepalingen van
                     artikel 1 Wz wordt nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
                  
De definitie van «visser» in de Overeenkomst bij de richtlijn luidt: elke persoon
                     die te werk gesteld of in dienst genomen is of in enige hoedanigheid werkzaamheden
                     verricht aan boord van een vissersvaartuig onder de voorwaarden van artikel 2, met
                     uitzondering van havenloodsen en walpersoneel dat werkzaamheden verricht aan boord
                     van een vissersvaartuig aan de kade. Artikel 2 van de overeenkomst bepaalt dat de
                     overeenkomst van toepassing is op:
                  
a) alle vissers, die – in welke hoedanigheid ook – op basis van een arbeidsovereenkomst
                           of in een arbeidsverhouding werkzaam zijn op alle vissersvaartuigen die bij commerciële
                           visserij betrokken zijn;
                        
b) alle andere vissers op hetzelfde vaartuig als de onder a) bedoelde vissers om de bescherming
                           van de algemene veiligheid en gezondheid te waarborgen.
                        
Deze definitie is enerzijds beperkter omdat vissers, die niet werkzaam zijn op basis
                     van een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding (m.a.w. alle vissers aan boord van
                     het vissersvaartuig werken als zelfstandige) niet onder de reikwijdte van de richtlijn
                     vallen.
                  
Anderzijds zijn de uitzonderingen van de richtlijn beperkter omdat het walpersoneel
                     alleen wordt uitgesloten van de bescherming van de richtlijn wanneer het aan boord
                     van een vissersvaartuig werkt dat aan de kade ligt. In artikel 7:740 j° 7:735 BW is
                     geregeld dat op de arbeidsovereenkomst van een werknemer die gewoonlijk aan de wal
                     werkt, de artikelen 702, 703, 704 lid 2, 709, 711, 718 tot en 720, 725, 732, 734 tot en met 734c, 734e tot en met 734m van overeenkomstige toepassing zijn, indien en voor zolang hij gedurende de reis
                     arbeid aan boord van een zeevissersvaartuig verricht.
                  
Voor de reikwijdte van het verdrag en de richtlijn is ook van belang wat een vissersvaartuig
                     is. Volgens het verdrag valt daaronder elk schip of elke boot, ongeacht zijn aard
                     en ongeacht de eigendomsvorm, dat of die wordt gebruikt of wordt beoogd voor gebruik
                     bij de commerciële visserij.
                  
In de richtlijn is een vissersvaartuig gedefinieerd als schepen of boten die de vlag
                     van een lidstaat voeren of onder de volledige rechtsmacht van een lidstaat geregistreerd
                     zijn, van welke aard ook en ongeacht de eigendomsvorm, en die gebruikt worden of bestemd
                     zijn om gebruikt te worden voor de commerciële visserij.
                  
Een vissersvaartuig is volgens de Wz een Nederlands schip dat bestemd is of gebezigd
                     wordt voor het bedrijfsmatig vangen van vis of van andere levende rijkdommen van de
                     zee. De term bedrijfsmatig omvat alle commerciële activiteiten. In artikel 8:2 BW
                     wordt onder zeevissersschepen verstaan zeeschepen, die blijkens hun constructie uitsluitend
                     of in hoofdzaak voor de bedrijfsmatige visvangst zijn bestemd.5 Deze definities behoeven geen aanpassing in verband met verdrag of richtlijn.
                  
Het verdrag biedt de mogelijkheid om binnenvisserij uit te zonderen. Artikel 2, tweede
                     lid, onderdeel a, van de Wz waarin schepen zijn uitgezonderd die uitsluitend varen
                     op binnenwateren, is in lijn met deze mogelijkheid. Wel is het nodig om de uitzondering
                     in de Wz voor onoverdekte vissersvaartuigen die in de regel niet buiten het zicht
                     van de Nederlandse kust worden gebracht, te schrappen (artikel IV, onder B). De reikwijdtebepaling
                     in artikel 2 van het verdrag kent die uitzondering niet.
                  
Ook voor andere dan Nederlandse schepen bevat het verdrag in artikel 43 enkele onderzoeks-
                     en rapportageverplichtingen (met name in verband met klachtenbehandeling) die kunnen
                     worden uitgevoerd in het kader van de Wet havenstaatcontrole. Die wet heeft betrekking
                     op controle en, waar nodig, aansluitende maatregelen jegens schepen die niet de Nederlandse
                     vlag mogen voeren. Die wet kan worden toegepast op alle zeeschepen – ook zeevissersvaartuigen
                     – die niet zijn gerechtigd de Nederlandse vlag te voeren.
                  
Waar in het kader van de handhaving voor de uitvoering van het verdrag toepassing
                  wordt gegeven aan de Schepenwet (met het oog op het voorkomen van scheepsrampen, de
                  mogelijkheid van het instellen van een onderzoek omtrent scheepsrampen en tuchtmaatregelen
                  ten opzichte van kapiteins, stuurlieden of machinisten) is een vissersvaartuig elk
                  vaartuig dat wordt gebezigd voor het vangen van vis, walvissen, zeehonden, walrussen
                  of andere levende rijkdommen van de zee.
               
Voor de implementatie van het verdrag in het Burgerlijk Wetboek is van belang dat
                     in afdeling 12A van Boek 7 wordt bepaald welke afdelingen van titel 7.10 BW van toepassing
                     zijn op de arbeidsovereenkomst in de zeevisserij.
                  
Ook de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) bevat een reikwijdtebepaling
                     over zeeschepen die geen beperkingen bevat waardoor strijdigheid met het verdrag of
                     de richtlijn zou kunnen ontstaan. De Waadi is van toepassing op private arbeidsbemiddeling
                     en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten door ondernemingen met een zetel
                     in Nederland. De Waadi en de daarop berustende bepalingen zijn voorts mede van toepassing
                     zijn op arbeid die geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen,
                     werkzaam aan boord van zeeschepen die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd
                     zijn de vlag van het Koninkrijk te voeren.
                  
De Arbeidstijdenwet biedt algemene grondslagen voor regulering van arbeidstijden in
                     uitvoeringsmaatregelen en heeft extraterritoriale werking onder meer op arbeid die
                     geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam aan boord
                     van zeeschepen die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de Nederlandse
                     vlag te voeren.6
§ 2.2 Scheepsbeheerder
               
Het begrip «scheepsbeheerder van een vissersvaartuig» is een kernbegrip in het verdrag
                     en de richtlijn. De definitie in artikel 1, onderdeel d, van het verdrag is zeer breed:
                  
«scheepsbeheerder van een vissersvaartuig: de eigenaar van het vissersvaartuig of
                     een andere organisatie of persoon, zoals de manager, de agent of de rompbevrachter,
                     die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip van de eigenaar heeft
                     overgenomen en die, door het aanvaarden van die verantwoordelijkheid, ermee heeft
                     ingestemd de taken en verantwoordelijkheden die in overeenstemming met het verdrag
                     aan scheepsbeheerders van vissersvaartuigen worden opgelegd, te aanvaarden ongeacht
                     het feit of andere organisaties of personen bepaalde taken of verantwoordelijkheden
                     namens de scheepsbeheerder van het vissersvaartuig vervullen».
                  
De term «scheepsbeheerder» wordt in de Nederlandse vertaling van de richtlijn niet
                  gebruikt. Daarin wordt gesproken over een «eigenaar van een vissersvaartuig of eigenaar».
                  In de Engelse tekst van de richtlijn wordt gesproken over een «fishing vessel owner
                  or owner» en is de tekst van de definitie inhoudelijk identiek.
               
In de Wz is de scheepsbeheerder van een vissersvaartuig gedefinieerd als «de natuurlijke
                  persoon of rechtspersoon aan wie de eigenaar de verantwoordelijkheid voor de exploitatie
                  van het vissersvaartuig heeft overgedragen». Deze definitie is conform het verdrag
                  en de richtlijn.
               
In de zeevisserij is de maatschap een veel voorkomende exploitatievorm. In dit wetsvoorstel
                  wordt een afzonderlijke bepaling in afdeling 12B van Boek 7 BW voor zeevisserijmaatschappen
                  opgenomen. In het commentaar van de Stichting Sectorraad Visserij wordt de vraag opgeworpen
                  wie voor een in maatschapsverband ingebracht schip moet worden aangemerkt als scheepsbeheerder.7 De deelnemers aan de maatschap ontvangen (op basis van de zogenoemde besomming) een
                  aandeel in de opbrengsten van de vangst. Ook voor deze constructie geldt dat in eerste
                  instantie de eigenaar van het vissersvaartuig wordt beschouwd als scheepsbeheerder
                  tenzij uit de maatschapsovereenkomst blijkt dat de maatschap heeft ingestemd de taken
                  en verantwoordelijkheden voor de exploitatie van het schip van de eigenaar over te
                  nemen. Daarbij is bepalend wie als scheepsbeheerder deel II van het visserij-arbeidscertificaat
                  heeft ondertekend.
               
HOOFDSTUK 3 DE WET ZEEVARENDEN (Wz)
               
§ 3.1 Inleiding
               
De huidige Wz en haar uitvoeringsregelgeving omvatten in de eerste plaats de voorschriften
                  omtrent de bemanning aan boord van Nederlandse zeeschepen met het oogmerk de veiligheid
                  van het schip en de scheepvaart te bevorderen. Met dit regelgevingscomplex is zowel
                  uitvoering gegeven aan verplichtingen voortvloeiend uit verdragen van de Internationale
                  Maritieme Organisatie (IMO) en de IAO als aan verplichtingen voortvloeiend uit Europese
                  regelgeving. De Wz bevat onder andere bepalingen omtrent de verplichtingen en bevoegdheden
                  van de scheepsbeheerder en de kapitein/schipper alsmede over de bemanningssamenstelling,
                  de vaarbevoegdheden, met inbegrip van opleidings- en trainingsvereisten en ervaringseisen,
                  de monstering en de medische keuring van de bemanning. Een belangrijk deel van het
                  MAV is in de Wz geïmplementeerd. Het gaat hierbij onder andere om het certificaat
                  en de verklaring naleving maritieme arbeid, de klachtenprocedures aan boord en aan
                  de wal en de aanwezigheid aan boord van verschillende documenten. Ook zijn voorschriften
                  over de accommodatie aan boord en voeding van zeevarenden opgenomen in een op de Wz
                  gebaseerde ministeriële regeling, de Regeling zeevarenden. Het verdrag komt naar zijn
                  strekking overeen met het MAV en kan dan ook voor de genoemde onderwerpen worden geïmplementeerd
                  in het kader van de Wz. Wel is het verdrag beknopter dan het MAV; dit implementatiewetsvoorstel
                  bevat dan ook qua aard en omvang beperktere wijzigingen dan de herziening van de Wz
                  ter gelegenheid van de implementatie van het MAV. Dat geldt ook voor de implementatie
                  van de richtlijn.
               
§ 3.2 Accommodatie en voeding
               
Het verdrag en de richtlijn stellen eisen ten aanzien van de accommodatie en medische
                  en andere voorzieningen voor vissers aan boord (artikelen 26 en 27 en bijlage III
                  van het verdrag; artikelen 21 tot en met 25 en bijlage II van de Overeenkomst). Het
                  verdrag stelt in bijlage II, onderdeel 78 en 79, eisen ten aanzien van de voeding
                  en de drinkwatervoorziening aan boord. De richtlijn bevat daarover identieke bepalingen
                  in bijlage III, onderdeel 73 en 74. Voorgesteld wordt om de eisen ten aanzien van
                  accommodatie, medische en recreatievoorzieningen en voeding en drinkwatervoorziening
                  vast te leggen in een wijziging van de Regeling zeevarenden, omdat het om gedetailleerde
                  voorschriften van overwegend technische aard gaat, die rechtstreeks voortkomen uit
                  het verdrag en de richtlijn. Deze vereisten worden ook van toepassing verklaard op
                  vissersvaartuigen. De huidige artikelen 48 en 48a Wz geven daarvoor een grondslag,
                  die op enkele punten nog wordt aangevuld.
               
§ 3.3 Toezicht en handhaving
               
§ 3.3.1 Nederlandse schepen
               
De vlaggenstaat is verantwoordelijk voor de naleving en handhaving van de normen van
                     het verdrag ten aanzien van haar schepen. De vlaggenstaat moet daartoe op grond van
                     artikel 40 van het verdrag een systeem voor inspectie, verslaglegging, monitoring,
                     klachtenprocedures, sancties en corrigerende maatregelen instellen in overeenstemming
                     met zijn nationale wet- en regelgeving.
                  
Artikel 3 van de richtlijn houdt in dat de lidstaten bepalen welke sancties van toepassing
                     zijn op overtreding van de op basis van deze richtlijn ingevoerde nationale bepalingen.
                     Artikel 23, onderdeel g, van de Overeenkomst bij de richtlijn bepaalt dat de lidstaten
                     procedures invoeren om op klachten te reageren over accommodatie die niet voldoet
                     aan de vereisten van de Overeenkomst.
                  
In het verdrag is in artikel 41 geregeld dat vissersvaartuigen die langer dan drie
                     dagen op zee blijven en een lengte hebben van 24 meter of meer dan wel normaliter
                     meer dan 200 zeemijlen uit de kustlijn van de vlaggenstaat of buiten de buitengrens
                     van zijn continentaal plat varen, naar gelang welke afstand het grootst is, voorzien
                     moeten zijn van een geldig document (verder aan te duiden als het visserij-arbeidscertificaat)
                     om aan te tonen dat het schip is geïnspecteerd ten behoeve van de naleving van de
                     bepalingen van het verdrag inzake leef- en werkomstandigheden. De geldigheidsduur
                     van het document is op grond van artikel 41, tweede lid, van het verdrag ten hoogste
                     5 jaar. Over de aanvraag en de behandeling daarvan is niets geregeld in het verdrag.
                     In de considerans bij de richtlijn worden de lidstaten opgeroepen om een uniform geldig
                     document – zoals vermeld in artikel 41 van het verdrag – voor de hele Europese Unie
                     te ontwikkelen.
                  
De implementatie van de voorschriften van het verdrag over certificering krijgt vorm
                     door aanvulling van het hoofdstuk van de Wz over certificering en klachtenbehandeling
                     (hoofdstuk 4B), dat thans is toegesneden op het certificaat maritieme arbeid. Er wordt
                     een nieuw artikel (artikel 48f Wz) over certificering van bovengenoemde categorie
                     vissersvaartuigen toegevoegd, dat toegesneden is op de eisen van het verdrag. Verder
                     worden enige bestaande bepalingen over het certificaat maritieme arbeid van overeenkomstige
                     toepassing verklaard op vissersvaartuigen. Deze bepalingen regelen de mogelijkheid
                     van uitbesteding van inspecties en certificering aan klassenbureaus8 – in navolging van het verdrag – en de gevallen waarin certificaten komen te vervallen
                     of kunnen worden ingetrokken.
                  
Het verdrag schrijft geen klachtenprocedures aan boord voor. Wel is in artikel 43
                     van het verdrag bepaald dat een verdragsstaat die een klacht ontvangt of bewijs krijgt
                     dat een vissersvaartuig onder zijn vlag niet voldoet aan de vereisten van het verdrag,
                     de nodige maatregelen neemt om de zaak te onderzoeken en ervoor dient te zorgen dat
                     de eventueel vastgestelde tekortkomingen worden weggenomen. De klachtenregeling van
                     de Wz wordt van overeenkomstige toepassing verklaard.
                  
In de richtlijn ontbreekt een vergelijkbare bepaling. Wel is in artikel 23, onderdeel
                  g, van de Overeenkomst bij de richtlijn bepaald dat er procedures moeten zijn om op
                  klachten te reageren over accommodatie die niet voldoet aan de in de overeenkomst
                  gestelde vereisten.
               
§ 3.3.2 Havenstaatcontrole
               
Het voorgaande betreft schepen onder Nederlandse vlag. Voor zover de verdragsbepalingen
                  betrekking hebben op buitenlandse schepen vindt de implementatie plaats in het kader
                  van de Wet havenstaatcontrole. Artikel 43, tweede lid, van het verdrag regelt dat,
                  indien een vissersvaartuig tijdens de normale exploitatie of om operationele redenen
                  een haven van een verdragsstaat aandoet en die staat een klacht ontvangt of bewijs
                  krijgt dat dit vaartuig niet voldoet aan de vereisten van dit verdrag, die staat een
                  rapport kan zenden aan de regering van de vlaggenstaat van het vaartuig en de nodige
                  maatregelen kan nemen om alle omstandigheden aan boord, die kennelijk gevaarlijk zijn
                  voor de veiligheid of gezondheid, te verbeteren. Voor de uitvoering van dit artikel
                  dient te worden voorzien in bevoegdheden jegens vissersvaartuigen die zich bevinden
                  in een Nederlandse haven en varen onder een andere vlag dan die van de havenstaat
                  Nederland. Daartoe moet de Wet havenstaatcontrole van toepassing zijn en zal de opsomming
                  van relevante verdragen in het «Besluit aanwijzing verdragen Wet havenstaatcontrole»
                  worden aangevuld met het Verdrag betreffende werk in de visserijsector. Aangezien
                  de havenstaatcontrole niet routinematig van aard zal zijn, zal hiervoor aanvullend
                  in de Regeling havenstaatcontrole 2011 een beperkt controleregime worden vastgelegd,
                  waarbij de controle plaatsvindt op basis van klachten of van andere aanwijzingen omtrent
                  schending van het verdrag aan boord van een vissersvaartuig. In de richtlijn ontbreekt
                  een soortgelijke regeling.
               
HOOFDSTUK 4 Titel 7.10 van het BURGERLIJK WETBOEK
               
§ 4.1 Inleiding
               
Titel 10 (Arbeidsovereenkomst) van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek hoeft slechts
                  op een aantal onderdelen te worden gewijzigd. Deze wijzigingen betreffen met name
                  afdeling 12A. Voorts wordt een nieuwe afdeling 12B «De maatschapsovereenkomst in de
                  zeevisserij» opgenomen.
               
Met de implementatie van het MAV, waarbij in een nieuwe afdeling 12 bijzondere bepalingen
                  ter zake van de zee-arbeidsovereenkomst in titel 7.10 BW zijn opgenomen, is ook de
                  rechtspositie van de zeevarende in de zeevisserij grotendeels al ingevuld conform
                  het verdrag en de richtlijn. Afdeling 12 is evenals de afdelingen 1 tot en met 9 en
                  11 van titel 10 van toepassing op de arbeidsovereenkomst van de zeevarende in de zeevisserij
                  (art.7:740 BW), voor zover daarvan niet wordt afgeweken in afdeling 12A.
               
§ 4.2 Inhoud overeenkomst tot het verrichten van werk door zeevissers
               
Artikel 16 en bijlage II van het verdrag, die regels stellen met betrekking tot de
                  inhoud van de overeenkomst op basis waarvan vissers aan boord werken, zijn voor zover
                  het een arbeidsovereenkomst betreft grotendeels geregeld in artikel 7:699 BW. In het
                  gewijzigde artikel 7:742 BW is een aantal nieuwe gegevens, die in de arbeidsovereenkomst
                  moeten worden vermeld, opgesomd. Zij komen overeen met hetgeen is bepaald in bijlage
                  I van de Overeenkomst bij de richtlijn.
               
Onderdeel a van artikel 17 van het verdrag (procedures die waarborgen dat een visser
                  van tevoren zijn overeenkomst kan inzien en advies kan inwinnen) en artikel 15 van
                  de Overeenkomst behoeven geen aparte regeling: dit valt onder het algemeen vermogensrecht
                  en, als er sprake is van een arbeidsovereenkomst, ook onder het beginsel van goed
                  werkgeverschap (artikel 7:611 BW). Het in artikel 17, onderdeel b, van het verdrag
                  geregelde bijhouden van een dossier van de werkzaamheden van de visser (artikel 15,
                  onderdeel b, van de overeenkomst) is voorzien in artikel 38 Wz.
               
De in onderdeel c van artikel 17 van het verdrag genoemde middelen voor beslechting
                  van geschillen (artikel 15, onderdeel c, van de overeenkomst) behoeven evenmin specifiek
                  geregeld te worden. Zij zijn te vinden in het burgerlijk procesrecht. Voor zeevarenden
                  is voorts in artikel 7:705 BW voorzien in concentratie van rechtsbevoegdheid bij de
                  sector kanton van de rechtbank Rotterdam.
               
Artikel 18 van het verdrag bepaalt dat de overeenkomst op basis waarvan vissers werken
                  en waarvan een afschrift wordt verstrekt aan de visser, aan boord blijft en voor inzage
                  beschikbaar moet zijn voor de visser en in overeenstemming met de nationale wetgeving
                  en praktijk – op verzoek – voor andere belanghebbenden. Artikel 16 van de Overeenkomst
                  bevat een soortgelijke bepaling. Artikel 7:697, tweede lid, dat op grond van artikel
                  7:740 BW van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van de zeevarende in de zeevisserij,
                  regelt dat ieder der partijen moet beschikken over een ondertekend exemplaar van de
                  arbeidsovereenkomst. Artikel 7:698 BW, dat ook van toepassing is op de zeevarende
                  in de zeevisserij, houdt in dat de visser aan boord kennis moet kunnen nemen van zijn
                  arbeidsovereenkomst en de toepasselijke cao. Op grond van de artikelen 7:747 en 749
                  BW gaan deze verplichtingen ook gelden voor personen, die anders dan op grond van
                  een arbeidsovereenkomst werken in de zeevisserij, en voor de maatschapsovereenkomst
                  in de zeevisserij.
               
Voorts voorziet het nieuwe artikel 69da Wz in overeenkomstige informatieverplichtingen
                  van de scheepsbeheerder.
               
§ 4.3 Repatriëring/betaling aan vissers
               
Artikel 21 van het verdrag stelt regels met betrekking tot de repatriëring. De Overeenkomst
                     bij de richtlijn bevat in artikel 19 identieke regels. Deze materie is opgenomen in
                     artikel 7:718 BW, welk artikel op grond van artikel 7:740 BW van toepassing is op
                     de arbeidsovereenkomst van de zeevarende in de zeevisserij. Op grond van de artikelen
                     7:747 en 749 BW gaan de repatriëringsverplichtingen ook gelden voor personen, die
                     anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werken in de zeevisserij, en voor
                     de maatschapsovereenkomst in de zeevisserij.
                  
De uitzondering in artikel 21 van het verdrag (artikel 19, tweede lid, van de overeenkomst),
                     dat de kosten van repatriëring niet voor rekening komen van de werkgever als de visser
                     ernstig in gebreke is ten aanzien van de nakoming van verplichtingen uit de overeenkomst,
                     is niet overgenomen. De huidige regeling van repatriëring in artikel 7:718 BW kent
                     deze uitzondering ook niet.
                  
Artikel 23 van het verdrag bepaalt dat vissers die een salaris ontvangen verzekerd
                     moeten zijn van een maandelijkse of andere periodieke betaling. Artikel 7:743, eerste
                     lid, BW, waarin op verzoek van sociale partners de bij cao vast te stellen betalingstermijn
                     is verruimd tot maximaal zes maanden, voldoet aan dit verdragsartikel. Artikel 7:623,
                     eerste lid, BW regelt de betalingstermijn van het in geld naar tijdruimte vastgestelde
                     loon. Deze verplichtingen gaan ook gelden voor vissers die anders dan op grond van
                     een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn in de zeevisserij en voor de maatschapsovereenkomst
                     in de zeevisserij.
                  
Artikel 24 van het verdrag bepaalt dat de zeevisser gratis betalingen moet kunnen
                  overmaken aan zijn familie. Artikel 7:707 BW, dat ook van toepassing is op de zeevarende
                  in de zeevisserij, regelt de mogelijkheid van overmaking van loon aan door de zeevarende
                  aan te wijzen personen. In het voorgestelde artikel 7:746 BW wordt vastgelegd dat
                  de werkgever voor de overmaking geen kosten in rekening brengt bij de zeevarende in
                  de zeevisserij. Dit artikel gaat ook gelden voor personen, die anders dan op grond
                  van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn in de zeevisserij, en voor de maatschapsovereenkomst
                  in de zeevisserij.
               
HOOFDSTUK 5. FINANCIËLE GEVOLGEN
               
§ 5.1 Uitvoeringskosten
               
Zoals toegelicht in § 3.3, zal voor een beperkte categorie vissersvaartuigen moeten
                  worden voorzien in certificering. De uitvoering daarvan komt te berusten bij de Inspectie
                  Leefomgeving en Transport (hierna ILT). Ook zal die inspectiedienst voor alle vissersvaartuigen
                  moeten toezien op de naleving van de geïmplementeerde verdragsbepalingen. Tenslotte
                  zal de genoemde havenstaatcontrole worden uitgevoerd door de ILT.
               
De havenstaatcontrole zal, zoals aangegeven in § 3.3, niet routinematig van aard zijn,
                  maar er wordt een beperkt controleregime vastgelegd, waarbij de controle plaatsvindt
                  op basis van klachten of van andere aanwijzingen omtrent schending van het verdrag
                  aan boord.
               
De uitvoeringskosten van de ILT (bestuurslasten) betreffen vooral de verstrekking
                  en waar nodig intrekking van visserij-arbeidscertificaten voor een beperkte deelcategorie
                  van de Nederlandse vissersvaartuigen en het houden van een register daarvan. Ook zal
                  de ILT toezicht op de naleving houden; dit kan worden ingebouwd in de controle van
                  vissersvaartuigen op de naleving van de bestaande voorschriften die betrekking hebben
                  op vissersvaartuigen of de bemanning daarvan. Ook zullen incidenteel, naar aanleiding
                  van klachten of aanwijzingen voor niet-naleving van het verdrag (alle vissersvaartuigen
                  die bij zeevisserij betrokken zijn) en de richtlijn (vissersvaartuigen die bij zeevisserij
                  betrokken zijn en de vlag van een lidstaat voeren), controles plaatsvinden van buitenlandse
                  schepen in Nederlandse havens.
               
§ 5.2 Regeldruk
               
Administratieve lasten zullen optreden voor scheepsbeheerders van een beperkte categorie
                     vissersvaartuigen in verband met het aanvragen van visserij-arbeidscertificaten. Op
                     basis van de gegevens in de Gids van Vissersvaartuigen van 2 januari 20189 zou dit 245 vissersvaartuigen met een lengte van 24m of meer betreffen. Voor scheepsbeheerders
                     en andere werkgevers van zeevissers bevat het wetsvoorstel enige administratieve verplichtingen
                     die de vorm van de overeenkomst en de beschikbaarheid daarvan aan boord betreffen.
                  
Voor het aanvragen van een visserij-arbeidscertificaat zal de scheepsbeheerder per
                     schip moeten voldoen aan de volgende verplichtingen:
                  
Aanvragen van een visserij-arbeidscertificaat
Minimumleeftijd vissers
Bestaat al een minimumleeftijd in de nadere regeling kinderarbeid, maar die regeling
                              moet worden aangepast. Gedeeltelijk geïmplementeerd in het Besluit Arbeidstijden vervoer
                              waarin er een specifieke regeling is voor vissers jonger dan 18 jaar.
                           
Geneeskundige verklaring vissers
Verplichting bestaat al, verplicht op grond van IAO-verdrag 113 dat NL in 1988 heeft
                              goedgekeurd.
                           
Kwalificaties van de vissers
Verplichting bestaat al
Schriftelijke overeenkomsten van werk voor vissers
Bestaat al, was al verplicht op basis van het IAO-verdrag 114 dat NL in 1980 heeft
                              goedgekeurd.
                           
Arbeidsbemiddeling of het ter beschikking stellen van vissers
Waadi is van toepassing op in NL geregistreerde zeeschepen
Arbeids- en rusttijden
Bestaat al voor werknemers vissers (Arbeidstijdensbesluit vervoer)
Zelfstandigen is nog niet voor alle vissersvaartuigen gekwantificeerd, maar er zijn
                              al wel doelverplichtingen bepaald.
                           
Bemanningssamenstelling
Bestaat al (o.a. m.b.t. Schengenverplichtingen)
Repatriëringsverplichting
Bestaat al op grond van de implementatiewet Maritiem Arbeidsverdrag
Huisvesting en voorzieningen aan boord van vissersvaartuigen
Verplichting bestaat al op grond van IAO-verdrag 126 en EG richtlijn 93/103
Voeding en drinkwater
Zijn al van toepassing op basis van BW
Gezondheid en veiligheid aan boord van vissersvaartuigen
Arbeidsomstandighedenwet
Medische zorg aan boord
Bestaat al ten dele EU Richtlijn 92/29, is geregeld in het BW en was daarvoor geregeld
                              in het Wetboek van Koophandel
                           
Verzekerd tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten of overlijden
Sociale zekerheid
BW/ Zeerisico 1967
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de verplichtingen die voortkomen uit het Verdrag
                  voor het verkrijgen van een visserij-arbeidscertificaat voor het grootste deel reeds
                  bestaande verplichtingen zijn op grond van eerder door Nederland goedgekeurde en geïmplementeerde
                  IAO-verdragen, EU-richtlijnen of al bestaande Nederlandse wetgeving. De administratieve
                  lasten blijven dus beperkt tot de aanvraag van het visserij-arbeidscertificaat die
                  voor het eerst zal worden aangevraagd in 2019 en dan elke 5 jaar ( eerste hernieuwing
                  in 2024) moet worden hernieuwd. De administratieve last van de hernieuwing van een
                  visserij-arbeidscertificaat wordt als verwaarloosbaar beschouwd omdat het bestaande
                  dossier slechts moet worden geactualiseerd en de documentatie elektronisch kan worden
                  geüpdatet.
               
Aanpassing van de zee-arbeidsovereenkomst aan de eisen die daaraan worden gesteld
                     is een eenmalige administratieve last die voor het inhoudelijke deel echter al grotendeels
                     op de schouders is genomen bij de implementatie van het Maritiem Arbeidsverdrag. De
                     uitvoering, d.w.z. het maken, uitleggen en ondertekenen van de overeenkomsten moet
                     wel opnieuw worden gedaan. Inschatting is dat hier gemiddeld per zee-arbeidsovereenkomst
                     25 minuten aan worden besteed. Dit werk kan worden gedaan door een goed geïnstrueerde
                     MBO-er. Voor de maatschapsovereenkomsten is dit niet anders. Op de Nederlandse vissersvloot
                     zijn er bij benadering 2.500 vissers werkzaam. Dat betekent een inzet van ongeveer
                     1.000 arbeidsuren tegen het uurtarief van 34 euro. Een deel van die inzet moet, zoals
                     gezegd toch al plaatsvinden uit andere hoofde. Daarom is het redelijk dat met de vernieuwingsoperatie
                     in verband met C188 eenmalig zo’n 500 arbeidsuren gemoeid zijn. Eveneens een eenmalige
                     administratieve last is een zodanige inrichting van de bemanningsadministratie dat
                     de bij inspectie vereiste documenten voor de inspecteur beschikbaar komen. Het gaat
                     dan niet alleen om de vlagstaatinspecties, maar ook om de havenstaatcontroles. Het
                     aan boord op papier beschikbaar maken en actueel houden van alle vereiste documenten
                     brengt een administratieve last met zich mee, die bestaat uit een eenmalige inspanning
                     om alle documenten op de datum van inwerkingtreding aan boord beschikbaar te hebben.
                     De inschatting is dat een papieren operatie eenmalig zo’n 1.000 MBO-arbeidsuren gemoeid
                     zullen zijn. Bij digitale documentatie zal de regeldruk lager zijn.
                  
Op basis van de bovenstaande analyse is het redelijk de eenmalige regeldrukkosten
                     voor 2019 te begroten op [ P=1.500 uren x 34 euro] x [ Q=1 ]= 51 000 euro.
                  
Bovengenoemde paragraaf werd voor advies voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing
                     Regeldruk en in overeenstemming met het advies ATR van 11 oktober aangepast.
                  
HOOFDSTUK 6. CONSULTATIE EN ADVIEZEN
               
Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel is er regelmatig overlegd met de sociale
                  partners vertegenwoordigd in de Stichting Sectorraad Visserij. Sociale partners kunnen
                  instemmen met de tekst van het wetsvoorstel.
               
HOOFDSTUK 7. LAGERE REGELGEVING
               
In aansluiting op de wijzigingen die dit wetsvoorstel bevat, zullen ook de uitvoeringsregels
                     op basis van enkele wetten aangepast moeten worden. Op het niveau van algemene maatregel
                     van bestuur gaat het vooral om wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Daarbij
                     kan ook gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid die het verdrag aan de lidstaten
                     biedt om voorschriften vast te stellen die «wezenlijk gelijkwaardig» zijn aan de primair
                     in het verdrag vermelde rusttijden. De nieuwe voorschriften van het Arbeidstijdenbesluit
                     vervoer zullen mede van toepassing worden verklaard op de zogenoemde maatschapsvissers,
                     nu het huidige besluit slechts betrekking heeft op arbeids- en rusttijden van werknemers.
                  
Daarnaast zullen het Besluit zeevarenden en de Regeling zeevarenden met bemanningsvoorschriften
                     over vissers moeten worden aangepast om enige voorschriften van het Verdrag betreffende
                     werk in de visserijsector en de Overeenkomst bij de richtlijn over arbeidsomstandigheden
                     en ongevallenpreventie aan boord te implementeren. Het gaat onder andere om het specifiek
                     rekening houden met de veiligheid en gezondheid van vissers jonger dan 18 jaar, het
                     vaststellen van procedures voor het aan boord voorkomen van bedrijfsongevallen en
                     beroepsziekten, en de begeleiding en schriftelijke informatieverschaffing ten behoeve
                     van de veiligheid en gezondheid aan boord, een en ander voor zover niet reeds geregeld
                     in het Arbeidsomstandighedenbesluit. Ook zal in het Schepelingenbesluit tot uitdrukking
                     worden gebracht dat dat besluit op vissersvaartuigen voortaan nog slechts van toepassing
                     is voor zover zij (kort gezegd) zijn gebouwd vóór het tijdstip van inwerkingtreding
                     van het onderhavige wetsvoorstel.
                  
Op het niveau van ministeriële regeling is een wijziging van de Regeling zeevarenden
                     nodig, in het bijzonder om de voorschriften over accommodatie van zeevissers alsmede
                     recreatieve en medische voorzieningen aan boord te implementeren. Ook worden daarbij
                     voorschriften opgenomen over de verstrekking van voedsel en drinkwater aan boord.
                     Daarnaast zal de Regeling havenstaatcontrole 2011 worden gewijzigd met het oog op
                     controles van buitenlandse schepen in Nederlandse havens naar aanleiding van klachten.
                  
Nadere regeling kinderarbeid
In de Nadere regeling kinderarbeid zal expliciet worden vastgelegd dat een visser
                     jonger dan 16 jaar geen arbeid mag verrichten aan boord van een vissersvaartuig. Daarnaast
                     zal worden vastgelegd welke uitzonderingen er zijn op deze hoofdregel. Conform artikel
                     6, tweede en derde lid, van de (bijlage bij de) richtlijn, zal een 15-jarige in twee
                     situaties lichte werkzaamheden op een vissersvaartuig mogen verrichten: hetzij wanneer
                     hij een beroepsopleiding in de zeevisserij volgt en er voor hem geen voltijdse leerplicht
                     meer geldt, hetzij tijdens schoolvakanties.
                  
Artikelsgewijze toelichting
               
Artikel I Wijziging Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek
Artikel I, onderdeel A, artikel 695
Artikel 7:695, eerste lid, BW wordt aangevuld teneinde onduidelijkheid over de reikwijdte
                     van deze bepaling te voorkomen.
                  
Het huidige eerste lid van artikel 7:695 BW bepaalt dat «deze afdeling van toepassing
                     is op zeeschepen die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de vlag
                     van het Koninkrijk te voeren».
                  
Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat wordt voldaan aan het MAV dat de verplichtingen
                     uit dat verdrag beperkt tot zeeschepen die de vlag van de betreffende staat voeren
                     (artikel V MAV). De vlaggenstaat is verantwoordelijk voor de naleving en handhaving
                     van de normen van dit verdrag ten aanzien van zeeschepen die haar vlag voeren.
                  
De formulering van artikel 7:695, eerste lid, BW kan de vraag oproepen of afdeling
                     12 ook van toepassing is, indien op grond van andere aanknopingspunten, genoemd in
                     de Verordening Rome I (inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit
                     overeenkomst) of op grond van artikel 10:154 BW Nederlands recht van toepassing is.
                     Artikel 7:695, lid 1, BW beoogt slechts tot uitdrukking te brengen dat aan de vlaggenstaateisen
                     van het MAV wordt voldaan.
                  
Dat laat onverlet dat, indien op grond van andere aanknopingspunten dan de vlag Nederlands
                     recht van toepassing is, afdeling 12 ook geldt. Inperking van de werkingssfeer van
                     afdeling 12 tot zeevarenden aan boord van een zeeschip met Nederlandse vlag, zou bij
                     toepasselijkheid van Nederlands recht leiden tot een verschil in beschermingsniveau
                     afhankelijk van de vraag of de zeevarende (met een Nederlandse zee-arbeidsovereenkomst)
                     werkt op een zeeschip met een Nederlandse of buitenlandse vlag. In het laatste geval
                     zou de zeevarende niet onder de bijzondere regeling van de zee-arbeidsovereenkomst
                     in afdeling 12 vallen, maar onder het reguliere arbeidsovereenkomstenrecht in de afdelingen
                     1–9 en 11 van titel 7.10 BW. Het eerste lid van artikel 7:695 BW wordt aangevuld om
                     elke onduidelijkheid ter zake uit te sluiten.
                  
Artikel I, onderdelen B en C, artikel 739
Het opschrift boven artikel 739 is gewijzigd aangezien er in afdeling 12A geen onderscheid
                  meer wordt gemaakt tussen zeevisserij en kustvisserij. Artikel 1, onderdeel a, van
                  het verdrag omschrijft evenals artikel 1, onderdeel b, van de Overeenkomst bij de
                  richtlijn «commerciële visserij» ruim. Het omvat alle visserijactiviteiten met uitzondering
                  van visserij voor eigen levensonderhoud en recreatieve visserij. Dit betekent dat
                  kustvisserij onder hetzelfde beschermingsregime valt als zeevisserij. In verband daarmee
                  kan de definitie van kustvisserij in onderdeel b vervallen. Voor binnenvissers gelden
                  de bepalingen betreffende de «gewone» arbeidsovereenkomst en de uitzendovereenkomst.
                  Gelet op hun specifieke situatie (zij zijn niet actief op zee en de gebieden waarin
                  zij werken zijn niet zo afgelegen dat zij de bijzondere bescherming van de zeevisser
                  nodig hebben) vallen binnenvissers – conform het advies van sociale partners – onder
                  het beschermingsregime voor «reguliere» werknemers: de afdelingen 1 tot en met 9 en
                  11 van titel 7.10 BW zijn op hen van toepassing.
               
Artikel I, onderdeel D, artikel 740
De artikelen 7:737 en 738a tot en met 738f BW worden uitgezonderd. Artikel 7:737,
                     eerste lid, BW wordt uitgezonderd omdat het nieuwe artikel 7:747 BW een soortgelijke
                     regeling bevat voor personen die anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden
                     verrichten in de zeevisserij. Artikel 7:737, tweede lid, en de artikelen 738a tot
                     en met 738f BW worden uitgezonderd, omdat zij strekken tot implementatie van de wijzigingen
                     van de Code en aanhangsels bij het MAV, die door de Internationale Arbeidsconferentie zijn goedgekeurd
                        op 11 juni 2014 en deze materie geen onderdeel uitmaakt van het verdrag noch de richtlijn.
                  
Het tweede lid van artikel 7:740 BW kan vervallen aangezien er op de zeevarende in
                     de kustvisserij geen afzonderlijk beschermingsregime meer van toepassing is: zij vallen
                     onder het bereik van de Regeling inzake de zee-arbeidsovereenkomst in de zeevisserij.
                     In het nieuwe tweede lid worden ook de nieuwe artikelen 7:742 en 7:746 tot en met
                     749 BW genoemd. Deze artikelen zijn van dwingend recht.
                  
Artikel I, onderdeel E, artikel 742
Artikel 16, onder b, van het verdrag bepaalt dat de overeenkomst tot het verrichten
                     van werk door vissers moet voldoen aan de in bijlage II van het verdrag opgenomen
                     bepalingen. Bijlage II somt de gegevens op die in beginsel in die overeenkomst moeten
                     worden opgenomen. In de richtlijn zijn die gegevens opgenomen in bijlage I. Deze gegevens
                     komen grotendeels overeen met de opsomming in artikel 7:699 BW. Dit artikel is op
                     grond van artikel 7:740, eerste lid, BW van toepassing op de arbeidsovereenkomst in
                     de zeevisserij.
                  
Voor zover deze bijlagen andere gegevens vereisen dan de in artikel 7:699 BW opgesomde,
                     worden zij in artikel 742, eerste lid, benoemd en moeten zij naast de relevante gegevens
                     uit artikel 7:699 BW in de schriftelijke arbeidsovereenkomst worden vermeld.
                  
Het betreft het overeengekomen garantieloon en de berekeningswijze van het aandeel
                     van de zeevarende in de opbrengst van de vangst, voor zover het loon bestaat uit een
                     aandeel in de vangst of opbrengst daarvan; de door de werkgever aan de werknemer te
                     verstrekken voorzieningen aan boord van het vissersvaartuig; en de bescherming die
                     de werkgever de zeevarende moet aanbieden bij ziekte, ongeval of overlijden in het
                     kader van zijn arbeid aan boord en de minimumrusttijden.
                  
Artikel 7:742, eerste lid, BW is van overeenkomstige toepassing op personen die anders
                     dan op grond van een arbeidsovereenkomst werken in de zeevisserij (artikel 7:747 BW)
                     en op de maatschapsovereenkomst (artikel 7:749 BW).
                  
In het tweede lid wordt bepaald dat, indien de in het eerste lid bedoelde gegevens
                     zijn vermeld in een toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling
                     door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan, een verwijzing naar die documenten
                     volstaat.
                  
Artikel I, onderdeel F, artikel 743
Voorgesteld wordt om de termijn te verlengen waarbinnen het loon, dat geheel of gedeeltelijk
                  bestaat uit een aandeel in de vangst of de opbrengst daarvan, moet worden voldaan.
                  Voorgesteld wordt de termijn te verdubbelen tot zes maanden. Hiermee wordt tegemoetgekomen
                  aan de behoefte van de praktijk.
               
Artikel I, onderdeel G, artikel 746
Artikel 24 van het verdrag bepaalt dat overboeking van loon aan familieleden kosteloos
                     dient te geschieden.
                  
Artikel 7:707 BW bepaalt dat de zeevarende de werkgever schriftelijk kan verzoeken
                     om overmaking van zijn loon aan bepaalde personen.
                  
Norm A2.2 van het MAV, waarop artikel 7:707 BW is gebaseerd, bepaalt dat eventuele
                     kosten voor deze diensten van de werkgever redelijk in hoogte moeten zijn.
                  
Het verdrag gaat verder en eist dat er geen kosten in rekening mogen worden gebracht.
                     Dit wordt in artikel 7:746 BW geregeld.
                  
Artikel I, onderdeel H, artikelen 747 en 748
Artikel 747
De reikwijdte van het verdrag is ruim: het heeft niet alleen betrekking op de arbeidsovereenkomst
                     maar op elke andere overeenkomst (bijvoorbeeld de overeenkomst van opdracht) op grond
                     waarvan een visser aan boord van een vissersvaartuig werkt en die diens leef- en werkomstandigheden
                     aan boord regelt (artikel 1, onder f). De richtlijn heeft betrekking op vissers, die
                     niet op basis van een arbeidsovereenkomst werken, voor zover dat gebeurt op een vissersvaartuig
                     waarop ook vissers met een arbeidsovereenkomst actief zijn (artikel 2, eerste lid).
                  
In verband daarmee wordt een aantal relevante artikelen uit de afdelingen 12 en 12A
                     van titel 7.10 BW van overeenkomstige toepassing verklaard op personen die anders
                     dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden in de zeevisserij verrichten.
                     De scheepsbeheerder is gehouden de uit deze artikelen voortvloeiende verplichtingen
                     na te komen.
                  
Artikel 748
In het kader van de implementatie van de wijzigingen van de Code en aanhangsels bij het MAV is artikel 7:718, zesde lid, BW geschrapt en vervangen door een verzekeringsplicht voor de scheepsbeheerder,
                  hetgeen is uitgewerkt in de artikelen 7:738a tot en met 7:738d BW.10 Artikel 7:718, zesde lid, BW regelde de aansprakelijkheid van de scheepsbeheerder
                  als de werkgever zijn repatriëringsverplichtingen niet tijdig nakomt. Voor zeevarenden
                  in de zeevisserij dient deze verplichting gehandhaafd te blijven. Daartoe strekt het
                  voorgestelde artikel 7:748 BW.
               
Artikel I, onderdeel I, artikel 749
De Wet van 6 juli 2011 inzake implementatie van het op 23 februari 2006 te Genève
                     tot stand gekomen Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Stb. 2011, 394) bevat in de artikelen XIII en XIIIa een aanvullende regeling inzake de vennootschap
                     van zeevarenden in de zeevisserij gebaseerd op het toen nog aanhangige wetsvoorstel
                     tot vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (28 746). Dit wetsvoorstel is echter bij brief van 15 december 2011 ingetrokken (Kamerstukken I
                     2011/12, 31 065/28 746, D).
                  
In verband daarmee wordt een nieuwe regeling van de maatschapsovereenkomst in de zeevisserij
                     voorgesteld, die ontleend is aan de huidige bepalingen in het Wetboek van Koophandel
                     en tevens aansluit bij het verdrag en de richtlijn.
                  
De artikelen XIII en XIIIa van de Implementatiewet Maritiem Arbeidsverdrag, die door
                     het intrekken van wetsvoorstel 28746 geen betekenis meer hebben, vervallen. Voorts
                     vervallen ook de artikelen 452q–452w WvK inzake de maatschapsovereenkomst in de zeevisserij
                     (WvK Tweede Boek, vierde titel, paragraaf 6).
                  
In artikel 7:749 BW wordt een aantal artikelen uit de Afdelingen 12 en 12A van titel
                     7.10 BW van overeenkomstige toepassing verklaard.
                  
De artikelen 7:623 en 624 BW stellen regels met betrekking tot de voldoening van loon.
Artikel 7:695, eerste lid, bepaalt wanneer afdeling 12 van toepassing is. Artikel
                     7:697 BW bevat evenals artikel 452q WvK de eis van geschrift en sluit aan bij de artikelen
                     18 en 20 van het verdrag. Artikel 7:698 BW regelt de beschikbaarheid van de zee-arbeidsovereenkomst
                     (voor deze categorie gaat het om de maatschapsovereenkomst aan boord) en is in lijn
                     met artikel 18 van het verdrag. Artikel 7:700 BW bepaalt dat aan de zeevarende geen
                     concurrentiebeding mag worden opgelegd. Een dergelijk verbod is ook opgenomen in artikel
                     452q, vijfde lid, WvK.
                  
Artikel 7:702 BW bepaalt wanneer de zeevarende in dienst is aan boord van het schip.
                     Artikel 452t WvK regelt dezelfde materie. Artikel 7:703 BW regelt de positie van de
                     kapitein; hij vertegenwoordigt in het kader van de maatschapsovereenkomst de scheepsbeheerder.
                     Artikel 7:704 BW betreft de verplichting van de zeevarende om de door de kapitein
                     opgedragen werkzaamheden uit te voeren en mee te werken aan het behoud van het zeeschip,
                     de opvarenden en de zaken aan boord. Artikel 7:705 BW geeft exclusieve bevoegdheid
                     aan de kantonrechter van de rechtbank te Rotterdam. Artikel 7: 706 BW regelt in welke
                     munt voldoening van het in geld vastgestelde deel van het loon dient te geschieden
                     en maakt ook girale betaling mogelijk. Artikel 7:707 BW betreft de bevoegdheid van
                     de zeevarende om gehele of gedeeltelijke overboeking van zijn loon (in deze situatie:
                     aandeel in de besomming) te vragen ten behoeve van door hem aan te wijzen personen.
                     Op grond van het toepasselijke artikel 7:746 BW moet dit kosteloos geschieden. Deze
                     regeling sluit aan bij artikel 24 van het verdrag. Artikel 7:718 BW stelt regels met
                     betrekking tot de repatriëring en strookt met artikel 21 van het verdrag. De leden 1, 2, 5 en 6 van artikel
                     7:719 BW stellen regels ter zake van de vergoeding in geval van schipbreuk of een
                     andere ramp aan het zeeschip en in geval van overlijden van de zeevarende. Artikel
                     7:720 eerste lid, BW regelt welke kosten voor rekening van de werkgever (= scheepsbeheerder)
                     komen in geval van overlijden van de zeevarende gedurende de dienst aan boord of aan
                     de wal in verband met de dienst aan boord. Artikel 416 juncto artikel 452t WvK regelt
                     dezelfde materie. Voorts bevat dit artikel regels inzake de bewaring van de aan boord
                     achtergelaten zaken van een zieke, vermiste of overleden zeevarende.
                  
Artikel 7:732 BW houdt de verplichting in van de zeevarende, wiens zee-arbeidsovereenkomst
                     is geëindigd, om na de reis desgevraagd gedurende drie werkdagen mee te werken aan
                     het opmaken van een scheepsverklaring. Artikel 452v WvK bevat een soortgelijke regeling.
                     De artikelen 7:734 en 734a en de artikelen 7:734d-734m BW regelen de aanspraak van
                     de zieke zeevarende jegens zijn werkgever. Deze artikelen sluiten aan bij artikel
                     29, onder e, van het verdrag en onderdeel k van bijlage II van het verdrag. De artikelen
                     7:734d tot en met 734m BW zijn niet van toepassing op maatschapsvissers die voor de
                     geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid zijn verzekerd bij het Sociaal Fonds
                     voor de Maatschapsvisserij. Artikel 7:742, eerste lid, stelt naast de in artikel 7:699
                     BW genoemde gegevens aanvullende eisen met betrekking tot de in de zee-arbeidsovereenkomst
                     te vermelden gegevens. Artikel 7:743 BW maakt het mogelijk bij cao af te wijken van
                     de in artikel 7:623, tweede lid, BW genoemde betalingstermijn, indien het loon geheel
                     of gedeeltelijk bestaat uit een aandeel in de vangst of opbrengst daarvan. Artikel
                     7:746 BW bepaalt dat geen kosten in rekening mogen worden gebracht voor de overmaking
                     van loon aan door de zeevarende aan te wijzen personen.
                  
Artikel II Wijziging Wetboek van Koophandel
Het voorgestelde artikel 7:749 BW leidt ertoe dat de artikelen 452q-452w WvK inzake
                  de maatschapsovereenkomst in de zeevisserij kunnen vervallen (WvK Tweede Boek, vierde
                  titel, paragraaf 6).
               
Artikel III Wijziging implementatiewet Maritiem Arbeidsverdrag, 2006
Zie voor deze wijziging de toelichting bij Artikel I, onderdeel I (artikel 7:749 BW).
Artikel IV Wijziging Wet zeevarenden
Onderdeel A, artikel 1 Wet zeevarenden
In artikel 1, eerste lid, onderdeel g, Wz wordt de daarin gedefinieerde term anders
                  geformuleerd: «scheepslengte» wordt vervangen door «lengte (L)». Dit sluit beter aan
                  bij de overeenkomstige definitie in het verdrag. In verband hiermee wordt «lengte»
                  in de Meetbrievenwet vervangen door «lengte (L)». De daarna volgende omschrijving
                  van het begrip blijft ongewijzigd.
               
In het eerste lid, onderdeel z, wordt de begripsomschrijving van zeevarende zodanig
                  aangepast dat zeevarende, op schepen die geen vissersvaartuig zijn en visser in afzonderlijke
                  onderdelen worden ondergebracht. Dit houdt verband met de omstandigheid dat de begripsomschrijving
                  van visser in het verdrag ten aanzien van het uitzonderen van categorieën van personen,
                  anders dan in de omschrijving van zeevarende in het MAV, geen ruimte laat voor nationale
                  verfijningsbesluiten in twijfelgevallen. De uitgezonderde categorieën in de verdragsdefinitie
                  van visser zijn: loodsen, marinepersoneel, andere personen in vaste dienst van een
                  overheid, aan de wal gestationeerde personen die aan boord van een vissersvaartuig
                  werkzaamheden verrichten en visserijwaarnemers11. Zij zijn vergelijkbaar met de voor uitzondering op nationaal niveau in aanmerking
                  komende categorieën die zijn genoemd in de IAO-resolutie over het begrip zeevarende
                  in het MAV (in Nederland uitgewerkt in artikel 1.2 Rz), maar vertonen toch verschillen
                  daarmee.
               
Onderdeel B, artikel 2 Wz
De in artikel 2 opgenomen uitzondering voor onoverdekte vissersvaartuigen, die in
                  de regel niet buiten het zicht van de haven worden gebracht, wordt geschrapt. Die
                  uitzondering strookt niet met de reikwijdtebepaling in artikel 2 van het verdrag en
                  de richtlijn. Overigens bevat het verdrag niet veel voorschriften die op deze onoverdekte
                  schepen van toepassing zijn.
               
Onderdeel C, artikel 4 Wz
Artikel 4 Wz bevat thans een voorschrift waarmee aan de kapitein een zorgplicht wordt
                  opgelegd betreffende het wacht houden aan boord in overeenstemming met voorschrift
                  VIII/2 van de bijlage bij het Standards, Training, Certification and Watchkeeping
                  (STCW)-Verdrag. Als kapitein wordt ook de schipper van een vissersvaartuig gelezen.
                  Dit is geregeld in artikel 1, onderdeel al, Wz. Voor de wachtdienst op vissersvaartuigen
                  zullen na de beoogde toetreding van Nederland tot het STCW-F-Verdrag echter andere
                  voorschriften van toepassing zijn dan die van het STCW-verdrag. Deze zullen worden
                  geïmplementeerd op basis van artikel 64 Wz. In verband hiermee wordt aan artikel 4,
                  zesde lid, Wz voor vissersvaartuigen een verwijzing naar die bepalingen op grond van
                  artikel 64 Wz toegevoegd.
               
Onderdeel D, artikel 19a Wz
Dit onderdeel bevat een precisering van artikel 19a, dat mede van toepassing is op
                  functievervulling op vissersvaartuigen, maar thans een te algemene verwijzing naar
                  het niet op die vaartuigen toepasselijke STCW-Verdrag bevat.
               
Onderdeel E, artikel 27, vierde lid, Wz
In de voorgestelde wijziging van artikel 27, vierde lid, Wz wordt mede voorzien in
                  de verplichting van zeevarenden om orders van de kapitein na te leven die worden gegeven
                  in het belang van gezondheidsbescherming. Artikel 8, tweede en vierde lid, van het
                  verdrag vermeldt met betrekking tot orders van de kapitein, naast de al in artikel
                  27, vierde lid, opgenomen belangen van veiligheid en (openbare) orde, ook het belang
                  van de gezondheid. Hoewel die verdragsbepaling slechts betrekking heeft op orders
                  van een schipper (kapitein) jegens vissers, is het passend om deze nuttige aanvulling
                  van artikel 27, vierde lid, Wz te laten gelden voor alle zeevarenden. Artikel 5, vijfde
                  lid, van de Overeenkomst bij de richtlijn verplicht vissers de rechtmatige bevelen
                  van de kapitein en de toepasselijke veiligheids-en gezondheidsmaatregelen na te leven.
               
Onderdeel F, artikel 33 Wz
Het model van de monsterrol is het model van het FAL-formulier nr. 5 (Crew List) behorende
                  bij het op 9 april te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake het vergemakkelijken
                  van het internationale verkeer ter zee (FAL Verdrag, Trb. 2010, 208).
               
Onderdeel G, artikel 35, eerste lid, Wz
Deze bepaling betreft alle zeevarenden en niet alleen vissers. Iedere zeevarende die
                  ingevolge artikel 33, tweede lid, op de monsterrol wordt vermeld, moet ook in het
                  bezit zijn van een monsterboekje. KIWA N.V. verzorgt in mandaat namens de Minister
                  van Infrastructuur en Waterstaat, de afgifte van het monsterboekje. Zeevarenden met
                  een andere nationaliteit dan de Nederlandse kunnen volstaan met een monsterboekje
                  dat in ieder geval in de Engelse taal is gesteld. In het boekje wordt opgetekend in
                  welke functie de zeevarende dienst heeft gedaan.
               
Onderdeel H, artikel 48 Wz
Voorgesteld wordt om in artikel 48 Wz, dat de grondslag bevat voor een ministeriële
                     regeling met betrekking tot accommodatievoorschriften, uitdrukkelijk te vermelden
                     dat die voorschriften ook betrekking kunnen hebben op voorzieningen en voorraden voor
                     zieke zeevarenden. Ook deze bepaling betreft alle zeevarenden en niet alleen vissers.
                     Het MAV vergt immers eveneens voorzieningen en voorraden voor zieke zeevarenden. Dat
                     is geïmplementeerd in de Regeling veiligheid zeeschepen op basis van de Schepenwet,
                     maar het is duidelijker om alle bemanningsgerichte voorschriften zo veel mogelijk
                     samen te brengen in het kader van de Wz. Daarnaast is naast overeenstemming van de
                     uitvoeringsvoorschriften met het MAV, voor vissersvaartuigen overeenstemming met het
                     Verdrag betreffende werk in de visserijsector en de richtlijn noodzakelijk.
                  
De bevoegde autoriteit mag na overleg afwijkingen van de bepalingen van Bijlage III
                     van het verdrag en Bijlage II van de richtlijn toestaan om rekening te houden met
                     de belangen van vissers of met karakteristieke religieuze en sociale gebruiken, mits
                     dit niet leidt tot minder gunstige algemene omstandigheden dan de algemene omstandigheden
                     die voortvloeien uit de toepassing van de bijlage.
                  
Onderdeel J, artikel 48a Wz
Het verdrag en de Overeenkomst bij de richtlijn bevatten evenals het MAV-voorschriften
                  over verstrekking van voedsel en drinkwater aan boord. In verband daarmee wordt in
                  artikel 48a, vijfde lid, Wz, dat dient ter implementatie van deze voorschriften, de
                  uitzondering voor vissersvaartuigen geschrapt. De concrete voorschriften over voedsel-
                  en drinkwatervoorziening aan boord worden vastgesteld in de Regeling zeevarenden.
               
Onderdeel K, artikel 48f Wz
Het nieuwe artikel 48f Wz is reeds toegelicht in het algemeen deel.
Onderdeel L, artikel 52 Wz
Met dit onderdeel worden de inspectiebevoegdheden in artikel 52 Wz aangepast in de
                  zin dat daar waar wordt verwezen naar het certificaat maritieme arbeid tevens een
                  verwijzing naar het visserij-arbeidscertificaat wordt opgenomen.
               
Onderdeel M, artikel 59a Wz
In artikel 59a Wz wordt het verbod ingevoerd om voor vissersvaartuigen, die langer
                  dan drie dagen op zee blijven en een lengte hebben van 24 meter of meer of die normaliter
                  meer dan 200 zeemijlen uit de kustlijn varen, te varen zonder visserij-arbeidscertificaat.
               
Onderdeel N, artikel 60 Wz
Dit onderdeel voorziet in de uitbreiding van de nalevingsplicht in artikel 60 Wz vanwege
                  de nieuwe verplichtingen van de artikelen 48f, derde lid, 69da en 69db Wz.
               
Onderdeel O, artikel 64 Wz
Artikel 64 Wz biedt de mogelijkheid om ter uitvoering van het STCW-Verdrag en andere
                  verdragen over bemanningszaken bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels
                  te stellen ter waarborging van de veilige en milieuverantwoorde vaart. Het is passend
                  om eenzelfde mogelijkheid te openen ter uitvoering van het Maritiem Arbeidsverdrag
                  en het Verdrag betreffende werk in de visserijsector en dus de reikwijdte wat betreft
                  de kring van personen te verbreden naar alle zeevarenden en qua inhoud naar de volledige
                  werkingssfeer van die verdragen (de gezondheid, veiligheid en behoorlijke arbeidsomstandigheden
                  van zeevarenden). In verband daarmee wordt de verwijzing naar het STCW-verdrag geschrapt
                  en wordt volstaan met de neutrale en open verwijzing naar verdragen. Hiermee wordt
                  ook voldaan aan artikel 10 van de Overeenkomst bij de richtlijn.
               
Onderdeel P, artikel 67 Wz
Door de wijziging in artikel 67, tweede lid, Wz omvat het in dat artikellid genoemde
                  openbaar register van certificaten maritieme arbeid mede de visserij-arbeidscertificaten.
                  Het verdrag schrijft geen openbaar register voor, maar nu het handhavingsstelsel van
                  het verdrag overeenkomt met dat van het MAV, is uniformering ook op dit punt passend.
               
Onderdeel Q, artikel 69b Wz
In artikel 69b Wz wordt, naast het klachtrecht van het MAV, ook het klachtrecht van
                  het Verdrag betreffende werk in de visserijsector opgenomen. Dit recht komt in het
                  kader van laatstgenoemd verdrag niet alleen toe aan een visser, maar ook aan een vereniging
                  van beroepsbeoefenaren of een andere belangenvereniging, een vakbond of, in het algemeen,
                  een ieder die belang heeft bij de veiligheid van het vaartuig of de veiligheid en
                  gezondheid van vissers aan boord. De bepalingen van artikel 69b, eerste en tweede
                  lid, Wz over indiening van een klacht alsmede over de verdere procedure van het klachtrecht
                  uit het MAV en de behandeling daarvan worden in het nieuwe derde lid van overeenkomstige
                  toepassing verklaard.
               
Onderdeel R, artikel 69d, eerste lid, Wz
Dit onderdeel betreft een tekstuele verduidelijking in artikel 69d, eerste lid, Wz.
Onderdeel S, artikelen 69da en 69db Wz
Met artikel 69da Wz worden de verdrags- en richtlijnverplichtingen geïmplementeerd
                     voor de scheepsbeheerder inzake de overeenkomst tot het verrichten van werk door een
                     visser. De scheepsbeheerder behoeft in het kader van die overeenkomst niet altijd
                     de wederpartij van de visser te zijn, maar hij is er wel verantwoordelijk voor dat
                     de overeenkomst, op basis waarvan de visser zijn werkzaamheden aan boord verricht,
                     schriftelijk wordt aangegaan en door partijen wordt ondertekend en dat een afschrift
                     van die overeenkomst voor de visser aan boord beschikbaar is.
                  
Artikel 69db WZ biedt ten behoeve van de publiekrechtelijke handhaving een sluitstuk
                     op enige verplichtingen uit de afdelingen 12A en 12B van titel 7.10 BW in de vorm
                     van een zorgplicht die berust bij de scheepsbeheerder. De artikelen 69c en 69d Wz
                     bevatten soortgelijke bepalingen voor de handhaving van het MAV.
                  
Artikel V Wijziging Meetbrievenwet
Deze wijziging is hiervoor toegelicht.
Artikel VI Inwerkingtreding
Artikel VI maakt het mogelijk de inwerkingtreding bij koninklijk besluit verdragsconform
                  te regelen. Zo kan er ook in worden voorzien dat «voorwaardenscheppende» bepalingen
                  over het onderzoeken van schepen en het aansluitend verstrekken van een document,
                  waarin wordt bevestigd dat aan de verdragseisen wordt voldaan, vooruitlopend op het
                  verdrag in werking treden. Waar nodig zal daarbij gebruik worden gemaakt van de uitzondering
                  voor implementatie van internationale regels die het stelsel van vaste verandermomenten
                  kent.
               
Deze memorie wordt ondertekend door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
                  mede namens de Ministers voor Rechtsbescherming en van Infrastructuur en Waterstaat.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Bijlage 1: Transponeringstabellen implementatie van het Verdrag betreffende werk in
                     de visserijsector (Trb. 2011, 152) en van Richtlijn (EU) 2017/159 van de Raad van 19 december 2016 tot uitvoering van
                     de op 21 mei 2012 door het Algemeen Comité van de landbouwcoöperaties van de Europese
                     Unie (COGECA), de Europese Federatie van vervoerswerknemers (EFT) en de Vereniging
                     van de nationale organisaties van visserijondernemingen in de Europese Unie (Europêche)
                     gesloten Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag betreffende werk in
                     de visserijsector van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007 (PbEU 2016, L 25)
                  
In deze tabellen worden de volgende afkortingen gebruikt.
AKW: Algemene kinderbijslagwet
ANW: Algemene nabestaandenwet
AOW: Algemene ouderdomswet
Arbowet: Arbeidsomstandighedenwet
Arbobesluit: Arbeidsomstandighedenbesluit
Atw: Arbeidstijdenwet
Bzvb: Besluit zeevisvaartbemanning12
BW: Burgerlijk Wetboek
Rz: Regeling zeevarenden
Waadi: Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs
Wz: Wet zeevarenden
Zvw: Zorgverzekeringswet
Wlz: Wet langdurige zorg
Transponeringstabel Verdrag betreffende werk in de visserijsector
Verdrag betreffende werk in de visserijsector
Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling:
Beleidsruimte
Toelichting keuze beleidsruimte
Deel I. Begripsomschrijvingen en reikwijdte
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)
Dit artikel bevat net als art. 1 van de Wz begripsomschrijvingen.
Art. 1 Wz, onderdeel g (lengte) en art. 1, Wz, onderdeel z (zeevarende) worden aangepast.
In verband met artikel 1, onderdeel f, van het verdrag wordt art.7:739 BW aangepast
                                 en worden de artikelen 7:747en 749 BW ingevoerd.
                              
                            
                            
Artikel 2 (Reikwijdte)
Art. 2 Wz
                            
                            
Artikel 3
Van de in dit artikel gegeven bevoegdheid om uitsluitingen te realiseren is gebruik
                                 gemaakt door binnenvissers uit te sluiten
                              
                            
                            
Artikel 4
Van de in dit artikel gegeven bevoegdheid tot geleidelijke implementatie van bepaalde
                                 artikelen van het verdrag wordt geen gebruikgemaakt.
                              
                            
                            
Artikel 5
Van de in dit artikel geboden bevoegdheid om uit te gaan van «lengte over alles» in
                                 plaats van «lengte» wordt geen gebruikgemaakt.
                              
                            
                            
Deel II. Algemene beginselen
Artikel 6 (Implementatie)
Dit artikel is gericht tot de verdragspartij en behoeft geen afzonderlijke implementatie.
                            
                            
Artikel 7 (Bevoegde autoriteit en coördinatie)
Dit artikel is gericht tot de verdragspartij en behoeft geen afzonderlijke implementatie.
                            
                            
Artikel 8 (Verantwoordelijkheden van scheepsbeheerders van vissersvaartuigen, schippers en
                                 vissers)
                              
                            
                            
                            
Artikel 8, eerste lid
Art. 3, tweede lid, Wz
                            
                            
Artikel 8, tweede en derde lid
Art. 4 tot en met 8 Wz, art. 4 Schepenwet
                            
                            
Artikel 8, vierde lid
Art. 27, vierde lid, Wz
                            
                            
Deel III. Minimumeisen voor het werken aan boord van vissersvaartuigen
Artikel 9 (Minimumleeftijd)
                            
                            
                            
Artikel 9, eerste lid
Art. 3:2 Atw (verbod op kinderarbeid)
De minimumleeftijd voor het verrichten van arbeid van 16 jaar mag ook 15 jaar zijn.
Nederland maakt hier geen gebruik van. Kinderarbeid onder de 16 jaar is verboden.
Artikel 9, tweede lid
Dit artikellid vereist aanpassing van de Nadere regeling kinderarbeid (lichte arbeid
                                 is het verdrag alleen toegestaan tijdens schoolweken vanaf 15 jaar)
                              
                            
                            
Artikel 9, derde lid,
Art. 1.36 en 1.37 Arbobesluit
                            
                            
Artikel 9, vierde lid
Art. 1.36 en 1.37 Arbobesluit
Artikel 9, vijfde lid, van het verdrag voorziet in de mogelijkheid om voor het verrichten
                                 van de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, vanaf de leeftijd van 16 jaar krachtens
                                 de nationale wet- of regelgeving of na overleg bij besluit van de bevoegde autoriteit,
                                 toestemming te verlenen op voorwaarde dat de gezondheid, veiligheid en goede zeden
                                 van de betrokken jongeren volledig worden beschermd en dat de betrokken jongeren voldoende
                                 specifieke instructie of vakopleiding hebben genoten en een basis veiligheidstraining
                                 hebben voltooid voordat zij naar zee gaan.
                              
Artikel 1.36 en 1.37 van het Arbobesluit waarborgt de bescherming van de betrokken
                                 jongeren door de eis dat in de risico-inventarisatie en evaluatie in het bijzonder
                                 aandacht besteed wordt aan jeugdige werknemers en dat door deskundig toezicht die
                                 specifieke gevaren worden voorkomen. Wanneer het voorkomen van die gevaren door deskundig
                                 toezicht niet mogelijk is, mogen de jeugdige werknemers die werkzaamheden niet verrichten.
                              
Artikel 9, vijfde lid
Art. 3:5 en 4:4 Atw, de Nadere regeling kinderarbeid en de artikelen 1.36 en 1.37
                                 Arbobesluit
                              
                            
                            
Artikel 9, zesde lid, onderdeel a
Art. 6A.2:4 Arbeidstijdenbesluit vervoer
                            
                            
Artikel 9, zesde lid, onderdeel b
Art. 6A.2:4 Arbeidstijdenbesluit vervoer
                            
                            
Artikel 9, zevende lid
Dit artikel lid behoeft geen implementatie omdat het ziet op de verhouding tot andere
                                 verdragen.
                              
                            
                            
Artikel 10 (Geneeskundig onderzoek)
                            
                            
                            
Artikel 10, eerste lid
Art. 40 Wz
                            
                            
Artikel 10, tweede en derde lid
Er wordt in Nederland geen vrijstelling verleend als bedoeld in het tweede lid , implementatie
                                 van deze leden is daarom niet nodig.
                              
                            
                            
Artikel 11
Art. 42 tot en met 44 Wz jo. hoofdstuk 7 Bzvb jo. Keuringsreglement voor de zeevaart
                                 2012
                              
                            
                            
Artikel 11, onderdeel a
Art. 3 Keuringsreglement voor de zeevaart 2012
                            
                            
Artikel 11, onderdeel b
Bijlage 3 Keuringsreglement voor de zeevaart 2012
                            
                            
Artikel 11, onderdeel c
Art. 40 Wz jo. art. 1a Keuringsreglement voor de zeevaart 2012
                            
                            
Artikel 11, onderdeel d
Art. 63 Bzvb
                            
                            
Artikel 11, onderdeel e
Art. 42 Wz
                            
                            
Artikel 11, onderdeel f
Zie hierboven
                            
                            
Artikel 12
                            
                            
                            
Artikel 12, eerste lid, onderdeel a
Art. 40 Wz
Art. 62 Bzvb en Bijlage 3 Keuringsreglement
                            
                            
Artikel 12, eerste lid, onderdeel b
Bijlage 3 Keuringsreglement voor de zeevaart 2012
                            
                            
Artikel 12, tweede lid
Art. 63 Bzvb
                            
                            
Artikel 12, derde lid
Art. 47 Wz
                            
                            
Artikel 13 (Bemanning en rusttijden)
Art. 4 Wz
                            
                            
Artikel 13, onderdeel a
Art. 4 Wz
                            
                            
Artikel 13, onderdeel b
Art. 6A.1:1 e.v. Arbeidstijdenbesluit vervoer
                            
                            
Artikel 14
                            
                            
                            
Artikel 14, eerste lid, onderdeel a
Art. 7 en 8 Wz jo. hoofdstuk 3 Bzvb
                            
                            
Artikel 14, eerste lid,
onderdeel b
Art. 7 en 8 Wz jo. hoofdstuk 3 Bzvb
Art. 5:12, tweede lid, jo art. 2:8, onderdeel b, en 5:14 Arbeidstijdenwet, dit onderdeel
                                 vergt aanpassing van het Arbeidstijdenbesluit vervoer
                              
                            
                            
Artikel 14, tweede lid
Art. 7:3, 7:4, en 5:14 Arbeidstijdenwet
Over dit onderdeel vindt nog overleg plaats met de sector.
Dit artikellid biedt de mogelijkheid tot tijdelijke uitzonderingen.
Zie ook hoofdstuk 7 van de memorie van toelichting.
Artikel 14, derde lid
Art. 7:3, 7:4, en 5:14 Arbeidstijdenwet
Dit artikellid biedt de mogelijkheid tot het vaststellen van alternatieve eisen die
                                 echter in wezenlijke mate gelijkwaardig moeten zijn.
                              
Zie ook hoofdstuk 7 van de memorie van toelichting.
Artikel 14, vierde lid
Art. 6A.2.7 Arbeidstijdenbesluit vervoer
                            
                            
Artikel 15 (Bemanningslijst)
Art. 33 en 34 Wz
                            
                            
Artikel 16 (Overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers)
                            
                            
                            
Artikel 16, onderdeel a
Art. 69db Wz
                            
                            
Artikel 16, onderdeel b
Art, 7:699 j° & 7:742 BW
Deze artikelen sommen de bepalingen op waaraan een zee-arbeidsovereenkomst voor vissers
                                 moet voldoen.
                              
Artikel 17
Art. 7:697; 705;740; 747;749 BW
                            
                            
Artikel 17, onderdeel a
Dit onderdeel behoeft geen aparte implementatie , zie ook art. 7:611 BW
                            
                            
Artikel 17, onderdeel b
Art. 38 Wz
                            
                            
Artikel 17, onderdeel c
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en art. 7:705 BW
                            
                            
Artikel 18
Art. 7:697;698;740;747; 749 BW
Art. 69da Wz
                            
                            
Artikel 19
Dit artikel behoeft geen implementatie.
Artikel 20
Art. 7:697; 740 BW
Art. 69da Wz
                            
                            
Artikel 21 (Repatriëring)
Art 7:718;740;747;748;749 BW
Art. 69db Wz
                            
                            
Artikel 21, eerste lid
Art.7:718, lid 1; 740;747;748; 749 BW
                            
                            
Artikel 21, tweede lid
Art.7:718, lid 2;740;748 BW
                            
                            
Artikel 21, derde lid
Art.7:718, lid 2;740 BW
                            
                            
Artikel 21, vierde lid
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat een verplichting is van de betreffende
                                 verdragsstaat.
                              
Nederland zal als vlaggenstaat de betrokken vissers die zijn achtergelaten repatriëren
                                 en de kosten verhalen op de scheepsbeheerder, die in gebreke is gebleven.
                              
Artikel 21, vijfde lid
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat dit voortvloeit uit het vermogensrecht.…
                            
                            
Artikel 22 (Werving en arbeidsbemiddeling)
                            
                            
                            
Artikel 22, eerste lid
Art. 30a SUWI
                            
                            
Artikel 22, tweede lid
Art.7a en 7b Waadi
                            
                            
Artikel 22, derde lid, onderdeel a
Het belemmeringsverbod is geregeld in artikel 9a Waadi Het verbod om bij arbeidsbemiddeling
                                 geen kosten bij de werkzoekende in rekening te brengen is geregeld in artikel 3 ,eerste
                                 lid, van de Waadi.
                              
                            
                            
Artikel 22, derde lid, onderdeel b
Het verbod om geen tegenprestatie te vragen aan de arbeidskracht is geregeld in artikel
                                 9 Waadi.
                              
                            
                            
Artikel 22, derde lid, onderdeel c
In artikel 22 Waadi is geregeld dat bij recidive van een overtreding die is bepaald
                                 op grond van de Waadi een bedrijf stilgelegd kan worden.
                              
                            
                            
Artikel 22, vierde lid
Nederland heeft de Private Employment Agencies Convention, 1997 (No. 181) geratificeerd.
                            
                            
Artikel 22, vijfde lid
Art. 7:616a t/m 7:616f, 7:738 BW en 7:693 j° 7:740 BW.
Art. 69d Wz
                            
                            
Artikel 22, zesde lid
Dit lid behoeft geen implementatie omdat de bepaling alleen dient ter verduidelijking
                                 van het verdrag.
                              
                            
                            
Artikel 23 (Betaling aan vissers)
Art 7:740;742;743,lid 1;747;749 BW
                            
                            
Artikel 24
Art. 7: 707;740;746;747;749 BW
                            
                            
Deel V. Accommodatie en voeding
Artikelen 25 tot en met 28
Art. 48, 48a en 64 Wz en Rz
                            
                            
Deel IV. Medische zorg, bescherming van de gezondheid en sociale zekerheid
Artikel 29 (Medische zorg)
                            
                            
                            
Artikel 29, onderdeel a
Art. 48 Wz en art. 4 Schepenwet jo.
Art. 6.5 Vissersvaartuigenbesluit 2002 en art. 25 en 49 en bijlage 5 van de Regeling
                                 veiligheid zeeschepen
                              
                            
                            
Artikel 29, onderdeel b
Art. 6.5, tweede lid, Vissersvaartuigenbesluit 2002 jo art. 73 Bzvb
                            
                            
Artikel 29, onderdeel c
Art. 6.5, eerste lid en 6.11 Vissersvaartuigenbesluit 2002 en art. 25 van de Regeling
                                 veiligheid zeeschepen
                              
                            
                            
Artikel 29, onderdeel d
Hoofdstuk 9 Vissersvaartuigenbesluit 2002
                            
                            
Artikel 29, onderdeel e
Art. 7:734–734m BW
                            
                            
Artikel 30
                            
                            
                            
Artikel 30, onderdeel a tot en met e
Art. 6.5 Vissersvaartuigenbesluit 2002 en art. 25 en 49 en bijlage 5 van de Regeling
                                 veiligheid zeeschepen
                              
                            
                            
Artikel 30, onderdeel f
Art. 7:740 BW jo 7:734a; Art. 7:747 en 7:749 jo 7:734a BW
                            
                            
Artikel 31 (Arbeidsomstandigheden en ongevallenpreventie aan boord)
                            
                            
                            
Artikel 31, onderdeel a
Art. 3, 5, 8, 11 en 12 Arbowet
Voorschriften op basis van art. 64 Wz
                            
                            
Artikel 31, onderdeel b
Art. 8 Arbowet
Voorschriften op basis van artikel 19a Wz
                            
                            
Artikel 31, onderdeel c
Art. 8, eerste, tweede en vijfde lid Arbowet
                            
                            
Artikel 31, onderdeel d
Art. 2, sub c, 9 Arbowet
Art. 9, tweede lid, Schepenwet
Art. 9, Besluit onderzoeksraad voor veiligheid
                            
                            
Artikel 31, onderdeel e
Art 2, sub c, 5, 12 Arbowet,
Art. 26a en 26e Schepenwetwet
                            
                            
Artikel 32
                            
                            
                            
Artikel 32, eerste lid
Dit lid behoeft niet te worden geïmplementeerd.
                            
                            
Artikel 32, tweede lid, onderdeel a
Art. 3, 5, 8 Arbowet
                            
                            
Artikel 32, onderdeel b
Art. 8 Arbowet
                            
                            
Artikel 32, derde lid, onderdeel a
Art. 3, eerste lid, onderdeel b, Arbowet
Art. 6.3, zesde lid, Vissersvaartuigenbesluit 2002
                            
                            
Artikel 32, derde lid, onderdeel b
art. 72 Bzvb
                            
                            
Artikel 32, derde lid, onderdeel c
art. 72 Bzvb
Art. 8, derde, vierde en vijfde lid, Arbowet
                            
                            
Artikel 33
Art. 2, sub c, 5, 12, 13 Arbowet
Art. 26a en 26e Schepenwet
                            
                            
Artikel 34 (Sociale zekerheid)
Medische zorg
Art. 2.1.1. , 2.1.2. en 3.1.1., 3.1.2., 3.2.1. en 3.2.2. Wlz
Art. 2, 10, 11 Zvw
Volksverzekeringen
Art 2, 3 en 6 AOW
Art 6, 7 en 13 Anw
Art. 2, 3 en 6 AKW
Werknemersverzekeringen
Art. 2 juncto artikel 1, onderdeel a, Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden
                                 werknemersverzekeringen 1990
                              
                            
                            
Artikel 35
Art. 2, 10, 11 Zvw
Art 2, 3 en 6 AOW
Art 6, 7 en 13 Anw
Art. 2, 3 en 6 AKW
                            
                            
Artikel 36
2.1.1. , 2.1.2. en 3.1.1., 3.1.2., 3.2.1. en 3.2.2. Wlz;
art. 2, 10, 11 Zvw
Art 2, 3 en 6 AOW
Art 6, 7 en 13 Anw
Art. 2, 3 en 6 AKW
                            
                            
Artikel 37
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat het een bevoegdheid bevat.
Nederland heeft geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid.
Artikel 38 (Bescherming in geval van werkgerelateerd(e) ziekte, letsel of overlijden)
                            
                            
                            
Artikel 38, eerste lid
Art. 2.1.1. en 2.1.2. Wlz Art. 2 Zvw
Art. 7 WIA
Art. 6, 13 Anw
(verzekeringsplicht)
Art. 3 Zvw (acceptatieplicht)
Art. 19 Zvw (eigen risico)
                            
                            
Artikel 38, tweede lid, onderdeel a
Art. 7:734a BW
Art. 3.1.1., 3.1.2., 3.2.1. en 3.2.2. Wlz
Art. 10 en 11 Zvw (aanspraken)
                            
                            
Artikel 38, tweede lid, onderdeel b
Art. 7:734b-l, 747; 749 BW
                            
                            
Artikel 38, derde lid, onderdeel a
Art. 7:737 en 7:738 BW
                            
                            
Artikel 38, derde lid, onderdeel b
Art. 7:740 BW
                            
                            
Artikel 39
                            
                            
                            
Artikel 39, eerste lid
Art. 7:734a; 740; 747; 748; 749 BW
                            
                            
Artikel 39 , tweede lid
Nederland maakt geen gebruik van deze mogelijkheid.
                            
                            
Deel VII. Naleving en handhaving
Artikel 40
Dit artikel is gericht tot de verdragspartij en behoeft daarom geen implementatie
                            
                            
Artikel 41
Artikel 48f Wz
                            
                            
Artikel 42
Dit artikel is gericht tot de verdragspartij en behoeft daarom geen implementatie
                            
                            
Artikel 43
                            
                            
                            
Artikel 43, eerste lid
Art. 69b jo. art. 7.3 Rz
                            
                            
Artikel 43, tweede en derde lid
Deze artikelleden zijn gericht tot de verdragspartij en behoeven daarom geen implementatie
                            
                            
Artikel 43, vierde lid
Art. 69b jo. art. 7.3 Rz
                            
                            
Artikel 43, vijfde lid
Dit artikellid is gericht tot de verdragsstaat en behoeft daarom geen implementatie.
                            
                            
Artikel 44 tot en met 54
Deze artikelen behoeven naar hun aard geen omzetting, bijvoorbeeld omdat zij zien
                                 op intern verdragsrecht of feitelijke handelingen van de leden.
                              
                            
                            
Bijlage I
Deze bijlage behoeft geen implementatie omdat geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid
                                 om een andere lengte begrip te hanteren. (zie ook artikel 5)
                              
                            
                            
Bijlage II (Overeenkomst tot het verrichten van werk door vissers)
Art. 7:699; 740; 742;747;749 BW, art. 69db Wz
                            
                            
Onderdeel a
Art. 7:699, onderdeel 1
                            
                            
Onderdeel b
Art. 7:699, onderdeel 3
                            
                            
Onderdeel c
Art. 7:699, onderdeel 4
                            
                            
Onderdeel d
Art. 7:699, onderdeel 2
                            
                            
Onderdeel e
Art. 7:699, onderdeel 5
                            
                            
Onderdeel f
Art. 7:699, onderdeel 10
                            
                            
Onderdeel g
Art. 7:699, onderdeel 11
                            
                            
Onderdeel h
Art. 7:742, onderdeel b
                            
                            
Onderdeel i
Art. 7:699, onderdeel 8;
7:742, onderdeel a, BW
                            
                            
Onderdeel j
Art. 7:699, onderdeel 12, BW
                            
                            
Onderdeel k
                            
                            
                            
Onderdeel l
Art. 7:734–734m BW
                            
                            
Onderdeel m
Art. 7:742, onderdeel c, BW
                            
                            
Onderdeel n
Art. 7:699, onderdeel 13,BW
                            
                            
Onderdeel o
Art. 7:699, onderdeel 14, BW
                            
                            
Onderdeel p
Art. 6a.2:2 Arbeidstijdenbesluit vervoer
                            
                            
Onderdeel q
Dit onderdeel behoeft geen implementatie omdat het verwijst naar nationale wet- of
                                 regelgeving.
                              
                            
                            
Bijlage III
Uitvoeringsregeling op basis van de art. 48, 48a en 64 Wz;
Besluit zeevarenden en Regeling zeevarenden
Ten aanzien van bijlage III, onderdeel 21 en 22 zijn de artikel 6.6 t/m 6.9 (lawaai)
                                 en 6.11a (trillingen) van het Arbobesluit relevant evenals de Regeling geluidsniveaus
                                 aan boord van vissersvaartuigen.
                              
                            
                            
Transponeringstabel Richtlijn 2017/159/EU
Artikel richtlijn
Bepaling in implementatie-regeling of bestaande regeling:
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte
Artikel 1 (onderwerp richtlijn)
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat dit artikel het onderwerp van de richtlijn
                                 inhoudt.
                              
                            
                            
Artikel 2
Van de bevoegdheid die dit artikel geeft wordt geen gebruik gemaakt.
                            
                            
Artikel 3 (sancties)
Art. 52, 59a en 60 Wz
Aanhouden van het schip
Artikel 4
Dit artikel behoeft geen aparte implementatie omdat het de verplichting van de lidstaten
                                 tot implementatie van de richtlijn betreft.
                              
                            
                            
Artikel 5 (verslag)
Dit artikel behoeft uit haar aard geen implementatie omdat het een verplichting van
                                 de Commissie betreft.
                              
                            
                            
Artikel 6 (inwerkingtreding)
Dit artikel behoeft uit haar aard geen implementatie omdat het ziet op de inwerkingtreding
                                 van de richtlijn.
                              
                            
                            
Overeenkomst betreffende de uitvoering van het Verdrag inzake arbeid in de visserij
                                 van de Internationale Arbeidsorganisatie uit 2007
                              
Art. 7:739, 7:747, 7:749 BW,
art. 1 Wz
                            
                            
Artikel 1 (definities)
Dit artikel bevat definities. Voor zover deze bepalingen implementatie in de Wz en
                                 het BW vergen, en dat betreft de definities van «commerciële visserij», «arbeidsovereenkomst
                                 van een visser», «lengte», gebeurt dat door aanpassing van Art. 7:739, 7:747, 7:749
                                 BW en art. 1, eerste lid, onderdeel g, Wz
                              
                            
                            
Artikel 2 (toepassingsgebied)
Art. 7:739, 7:747, 7:749 BW, art. 2 Wz
                            
                            
Artikel 3
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat NL geen gebruikt heeft gemaakt van de
                                 mogelijkheid van uitzonderingen voorzien in artikel 3 m.b.t. toepassing van de Overeenkomst
                              
                            
                            
Artikel 4
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat het algemene beginselen betreft.
                            
                            
Artikel 5 (verantwoordelijkheid van eigenaren van vissersvaartuigen, kapiteins en vissers)
                            
                            
                            
Artikel 5, eerste lid
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat het ziet op de relatie tot een andere
                                 richtlijn.
                              
                            
                            
Artikel 5, tweede lid
Art. 3, tweede lid, Wz
                            
                            
Artikel 5, derde en vierde lid
Art. 4 tot en met 8 Wz, art. 4 Schepenwet
                            
                            
Artikel 5, vijfde lid
Art. 27, vierde lid, Wz
                            
                            
Artikel 6 (minimumleeftijd)
                            
                            
                            
Artikel 6, eerste lid
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat het ziet op de relatie tot een andere
                                 richtlijn.
                              
                            
                            
Artikel 6, tweede lid
Artikel 3:2 Atw (verbod op kinderarbeid)
De minimumleeftijd voor het verrichten van arbeid van 16 jaar mag ook 15 jaar zijn.
Nederland maakt hier geen gebruik van. Kinderarbeid onder de 16 jaar is verboden.
Artikel 6, derde lid
Dit artikellid vereist aanpassing van de Nadere regeling kinderarbeid (lichte arbeid
                                 is volgens de richtlijn alleen toegestaan tijdens schoolweken vanaf 15 jaar)
                              
                            
                            
Artikel 6, vierde lid
Artikelen 1.36 en 1.37 Arbobesluit
Artikel 9, vijfde lid, van het verdrag voorziet in de mogelijkheid om voor het verrichten
                                 van de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, vanaf de leeftijd van 16 jaar krachtens
                                 de nationale wet- of regelgeving of na overleg bij besluit van de bevoegde autoriteit,
                                 toestemming te verlenen op voorwaarde dat de gezondheid, veiligheid en goede zeden
                                 van de betrokken jongeren volledig worden beschermd en dat de betrokken jongeren voldoende
                                 specifieke instructie of vakopleiding hebben genoten en een basis veiligheidstraining
                                 hebben voltooid voordat zij naar zee gaan.
                              
Artikel 1.36 en 1.37 van het Arbobesluit waarborgt de bescherming van de betrokken
                                 jongeren door de eis dat in de risico-inventarisatie en evaluatie in het bijzonder
                                 aandacht besteed wordt aan jeugdige werknemers en dat door deskundig toezicht die
                                 specifieke gevaren worden voorkomen. Wanneer het voorkomen van die gevaren door deskundig
                                 toezicht niet mogelijk is, mogen de jeugdige werknemers die werkzaamheden niet verrichten.
                              
Artikel 6, vijfde lid
Artikelen 1.36 en 1.37 Arbobesluit
                            
                            
Artikel 6, zesde lid
Artikelen 3:5 en 4:4 Atw, de Nadere regeling kinderarbeid en de artikelen 1.36 en
                                 1.37 Arbobesluit
                              
                            
                            
Artikel 6, zevende lid, onderdeel a
Artikel 6A.2:4 Arbeidstijdenbesluit vervoer
                            
                            
Artikel 6, zevende lid, onderdeel b
Artikel 6A.2:4 Arbeidstijdenbesluit vervoer
                            
                            
Artikel 6, achtste lid
Dit artikellid behoeft geen implementatie, Nederland ratificeert ook het verdrag.
                            
                            
Medisch onderzoek
Artikel 7
                            
                            
                            
Artikel 7, eerste lid
Art. 40 Wz
                            
                            
Artikel 7, tweede en derde lid
Er wordt in Nederland geen vrijstelling verleend als bedoeld in het tweede lid , implementatie
                                 van deze leden is daarom niet nodig
                              
                            
                            
Artikel 8
                            
                            
                            
Artikel 8, onderdeel a
Art. 3 Keuringsreglement voor de zeevaart 2012
                            
                            
Artikel 8, onderdeel b
Bijlage 3 Keuringsreglement voor de zeevaart 2012
                            
                            
Artikel 8, onderdeel c
Art. 40 Wz jo. art. 1a Keuringsreglement voor de zeevaart 2012
                            
                            
Artikel 8, onderdeel d
Art. 63 Bzvb
                            
                            
Artikel 8, onderdeel e,
Art. 42 Wz
                            
                            
Artikel 8, onderdeel f
Zie hierboven
                            
                            
Artikel 9
                            
                            
                            
Artikel 9, onderdeel a,
Art. 40 Wz
Art. 62 Bzvb
Bijlage 3 Keuringsreglement
                            
                            
Artikel 9, onderdeel b
Art. 40 Wz;
Art. 63 Bzvb wordt 107 Bz
                            
                            
Artikel 9, onderdeel c
Art. 47 Wz
                            
                            
Bemanning
                            
                            
                            
Artikel 10
                            
                            
                            
Artikel 10, eerste lid
Art. 4 Wz en 64 Wz
                            
                            
Artikel 10, tweede lid
Art. 7 en 8 Wz jo. hoofdstukken 3 en 4 Bzvb
                            
                            
Artikel 10, derde lid, onder a, b en c
Art. 7:3, 7:4, en 5:14 Arbeidstijdenwet
Dit artikellid biedt de mogelijkheid tot tijdelijke uitzonderingen.
Zie ook hoofdstuk 7 van de memorie van toelichting.
Werk- en rusttijden
Artikel 11
                            
                            
                            
Artikel 11, eerste lid, onderdeel a
Dit onderdeel behoeft geen implementatie omdat het ziet op de verhouding tot een andere
                                 richtlijn.
                              
                            
                            
Artikel 11, eerste lid, onderdeel b
Art. 6A.2:3 Arbeidstijdenbesluit vervoer
                            
                            
Artikel 11, tweede lid, onderdeel a
Art. 6A.2:2 Arbeidstijdenbesluit vervoer
                            
                            
Artikel 11, tweede lid, onderdeel b
Art. 6A.2:2 Arbeidstijdenbesluit vervoer
                            
                            
Artikel 11, derde lid, onderdeel a
Art. 6A.2:2 aanvulling i.v.m. onderdeel a, punt ii (max. 72 uur arbeid per 7 dagen
                                 in Nederland niet geregeld).
                              
                            
                            
Artikel 11, derde lid, onderdeel b
Art. 6A.2:2 Arbeidstijdenbesluit vervoer
                            
                            
Artikel 11, vierde lid
Art. 6A.2:2, tweede lid
                            
                            
Artikel 11, vijfde lid
Over dit onderdeel vindt nog overleg plaats met de sector.
                            
                            
Artikel 11, zesde lid
Art. 6A.2:7 en 6A.3:2 Arbeidstijdenbesluit vervoer
                            
                            
Artikel 11, zevende lid
Art. 6A.2:7 Arbeidstijdenbesluit vervoer
                            
                            
Artikel 11, achtste lid
Dit lid behoeft geen implementatie omdat het een bevoegdheid van de lidstaten bevat.
De bevoegdheid ziet op het opnemen van verlof tijdens een bepaalde periode.
Nederland maakt hier geen gebruik van.
Bemanningslijst
Artikel 12
Art. 33 en 34 Wz
                            
                            
Arbeidsovereenkomst van vissers
Artikel 13
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat het ziet op de verhouding tot een andere
                                 richtlijn.
                              
                            
                            
Artikel 14
                            
                            
                            
Artikel 14, onderdeel a
Art. 69db Wz
                            
                            
Artikel 14, onderdeel b
Artikel 7: 699 j° 7:742 BW
Deze artikelen sommen de bepalingen op die in een zee-arbeidsovereenkomst voor vissers
                                 moeten worden vermeld.
                              
Artikel 15
Art. 7:697; 705;740; 747;749 BW
                            
                            
Artikel 15, onderdeel a
Dit onderdeel behoeft geen implementatie , zie ook art. 7:611 BW
                            
                            
Artikel 15, onderdeel b
Art. 38 Wz
                            
                            
Artikel 15, onderdeel c
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en art. 7:705 BW
                            
                            
Artikel 16
Art. 7:697, 698, 740, 747, 749 BW,
Art. 69da Wz
                            
                            
Artikel 17
Dit artikel behoeft geen implementatie.
                            
                            
Artikel 18
Art. 7:697; 740 BW,
art. 69da Wz
                            
                            
Repatriëring
Artikel 19
Art. 7:718;740; 747, 748, 749 BW
                            
                            
Artikel 19, eerste lid
Art.7:718, lid 1; 740;747;748; 749 BW
                            
                            
Artikel 19, tweede lid
Art.7:718, lid 2;740;748 BW
                            
                            
Artikel 19, derde lid
Art.7:718, lid 2;740 BW
                            
                            
Artikel 19, vierde lid
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat een verplichting is van de betreffende
                                 lidstaat.
                              
Nederland zal als vlaggenstaat de betrokken vissers die zijn achtergelaten repatriëren
                                 en de kosten verhalen op de scheepsbeheerder, die in gebreke is gebleven.
                              
Artikel 19, vijfde lid
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat dit voortvloeit uit het vermogensrecht.…
                            
                            
Particuliere arbeidsbureaus
Artikel 20
                            
                            
                            
Artikel 20, eerste lid
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat richtlijn 2008/104/EG al geïmplementeerd
                                 is.
                              
                            
                            
Artikel 20, tweede lid
Art. 1, eerste lid, onderdelen b en c Waadi
                            
                            
Artikel 20, derde lid, onderdeel a
Art. 9a Waadi
                            
                            
Artikel 20, derde lid, onderdeel b
Art. 9 Waadi
                            
                            
Artikel 20, vierde lid
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat dit lid alleen een relatie legt met
                                 het Visserijverdrag.
                              
                            
                            
Voedsel en accommodatie
Artikel 21
                            
                            
                            
Artikel 21, eerste lid
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat het ziet op de verhouding tot een
                                 andere richtlijn.
                              
                            
                            
Artikel 21, tweede lid
Art. 48, 48a Wz en technische eisen te implementeren in de Rz
                            
                            
Artikel 22 – 25
Art. 48, 48a Wz en technische eisen te implementeren in de Rz
                            
                            
Bescherming van gezondheid en medische zorg; bescherming bij arbeid gerelateerde ziekten,
                                    letsels of overlijdens
Artikel 26
Art. 7: 734a BW;
Art. 2 Zvw (verzekeringsplicht), art. 10 en 11 Zvw (aanspraken);
Art. 2.1.1. en 2.1.2. Wlz (verzekeringsplicht) 3.1.1., 3.1.2., 3.2.1. en 3.2.2. Wlz
                                 (aanspraken)
                              
NB: de Nederlandse ziektekostenverzekeringswetgeving maakt geen onderscheid in zorg
                                 als gevolg van ziekte of als gevolg van arbeidsongeval.
                              
                            
                            
Artikel 26, eerste lid, onderdeel a
Art. 7:734–734m BW
                            
                            
Artikel 26, eerste lid, onderdeel b, i en ii
Art.7:740 BW jo 7: 734a BW; art.7:747 en 749 jo 7:734a BW
                            
                            
Artikel 26, eerste lid, onderdeel c
Art 5. Besluit aanspraken zeevarenden, arbeidsbemiddeling en terbeschikkingstelling
                                 van arbeidskrachten in de zeevaart
                              
Art. 7:734g BW
                            
                            
Artikel 27
                            
                            
                            
Artikel 27, onderdeel a
Dit onderdeel behoeft geen implementatie omdat het ziet op de relatie met een andere
                                 richtlijn.
                              
                            
                            
Artikel 27, onderdeel b
Art. 10 en 11 Zvw (aanspraken); artikelen 3.1.1., 3.1.2., 3.2.1. en 3.2.2. Wlz.
Art. 7:734a; 740 BW
                            
                            
Artikel 28
                            
                            
                            
Artikel 28, onderdeel a
Art. 6.5 Vissersvaartuigen-besluit 2002 en art. 25 en 49 en bijlage 5 van de Regeling
                                 veiligheid zeeschepen
                              
                            
                            
Artikel 28, onderdeel b
Art. 6.5, tweede lid, Vissersvaartuigen-besluit 2002
                            
                            
Artikel 28, onderdeel c
Art. 6.5, eerste lid en 6.11 Vissersvaartuigen-besluit 2002 en art. 25 van de Regeling
                                 veiligheid zeeschepen
                              
                            
                            
Artikel 28, onderdeel d
Hoofdstuk 9 Vissersvaartuigen-besluit 2002
                            
                            
Artikel 28, onderdeel e
Art. 6.11 Vissersvaartuigen-besluit 2002 en bijlage 5, artikel 6, tabel 2 van de Regeling
                                 veiligheid zeeschepen.
                              
                            
                            
Artikel 29
                            
                            
                            
Artikel 29, onderdeel a
Voor de medische zorg, verzekeringsplicht en aanspraken: idem als artikel 26 en 28.
Krachtens Zvw en Wlz zijn verzekerden en dus ook verzekerde vissers, premie verschuldigd;
                                 de Zvw kent een wettelijk verplicht eigen risico, de Zvw en Wlz kennen beide zorg
                                 gerelateerde bijdragen.
                              
                            
                            
Artikel 29, onderdeel b
Art.7:734a;
740 BW
                            
                            
Artikel 29, onderdeel c
Art.7:734a;
740 BW
                            
                            
Artikel 30
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat het een bevoegdheid geeft aan de lidstaten
                                 tot vrijstelling.
                              
                            
                            
Artikel 31
Art. 7:734a – 734l BW
                            
                            
Artikel 31, eerste lid
Art. 2.1.1. en 2.1.2. Wlz
Art. 2 Zvw
Art. 7 WIA
Art. 6, 13 Anw
(verzekeringsplicht)
Art. 3 Zvw (acceptatieplicht)
Art. 19 Zvw (eigen risico)
                            
                            
Artikel 31, tweede lid
Art.7:734e; 734g; 740 BW
                            
                            
Artikel 31, derde lid
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat het op de verantwoordelijkheid van
                                 de eigenaar ziet wanneer de lidstaat geen maatregelen heeft genomen.
                              
                            
                            
Artikel 32
                            
                            
                            
Artikel 32, onderdeel a
Art. 7:658 BW
                            
                            
Artikel 32, onderdeel b
Art. 7:734k BW
                            
                            
Veiligheid en gezondheid op het werk en ongevallenpreventie
Artikel 33
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat het ziet op de relatie met andere richtlijnen
                            
                            
Artikel 34
                            
                            
                            
Artikel 34, onderdeel a
Art. 3, 5, 8, 11 en 12 Arbowet
Voorschriften op basis van art. 19a Wz
                            
                            
Artikel 34, onderdeel b
Art. 8 Arbowet
Voorschriften op basis van artikel 19a Wz
                            
                            
Artikel 34, onderdeel c
Art. 8, eerste, tweede en vijfde lid Arbowet
                            
                            
Artikel 34, onderdeel d
Art. 2, sub c, 9 Arbowet
Art. 9, tweede lid, Schepenwet
Art. 9, Besluit onderzoeksraad voor veiligheid
                            
                            
Artikel 34, onderdeel e
Art 2, sub c, 5, 12 Arbowet,
Art. 26a en 26e Schepenwet
                            
                            
Artikel 35
                            
                            
                            
Artikel 35, eerste lid
Dit artikellid behoeft geen implementatie omdat het de reikwijdte van het artikel
                                 beschrijft.
                              
                            
                            
Artikel 35, tweede lid, onderdeel a
Art. 3, 5 en 8 Arbowet
                            
                            
Artikel 35, tweede lid, onderdeel b
Art. 8 Arbowet
                            
                            
Artikel 35, derde lid, onderdeel a
Art. 3, eerste lid, onderdeel b, Arbowet
Art. 6.3, zesde lid, Vissersvaartuigen-besluit 2002
                            
                            
Artikel 35, derde lid, onderdeel b
art. 72 Bzvb
                            
                            
Artikel 35, derde lid, onderdeel c
Art. 72 Bzvb
Art. 8, derde, vierde en vijfde lid, Arbowet
                            
                            
Artikel 36
Art. 2, sub c, 5, 12, 13 Arbowet
Art. 26a en 26e Schepenwet
                            
                            
Wijzigingen
Artikel 37
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat het ziet op de gevolgen van wijzigingen
                                 van het verdrag en de overeenkomst bij de richtlijn.
                              
                            
                            
Slotbepaling
Artikel 38
Dit artikel behoeft geen implementatie omdat het betrekking heeft op de relatie met
                                 inwerkingtreding van het verdrag.
                              
                            
                            
Bijlage I (arbeidsovereenkomst van vissers)
Art. 7:699, 740 en 742 BW,
art. 69db Wz
                            
                            
Onderdeel a
Art. 7:699, onderdeel 1
                            
                            
Onderdeel b
Art. 7:699, onderdeel 3
                            
                            
Onderdeel c
Art. 7:699, onderdeel 4
                            
                            
Onderdeel d
Art. 7:699, onderdeel 2
                            
                            
Onderdeel e
Art. 7:699, onderdeel 5
                            
                            
Onderdeel f
Art. 7:699, onderdeel 10
                            
                            
Onderdeel g
Art. 7:699, onderdeel 11
                            
                            
Onderdeel h
Art. 7:742, onderdeel b
                            
                            
Onderdeel i
Art. 7:699, onderdeel 8;
7:742, onderdeel a
                            
                            
Onderdeel j
Art. 7:699, onderdeel 12
                            
                            
Onderdeel k
Art. 7:699, onderdeel 7
                            
                            
Onderdeel l
Art. 7:742, onderdeel c
                            
                            
Onderdeel m
Art. 7:699, onderdeel 13
                            
                            
Onderdeel n
Art. 7:699, onderdeel 14
                            
                            
Onderdeel o
Art. 6a.2:2 Arbeidstijdenbesluit vervoer
                            
                            
Onderdeel p
Dit onderdeel behoeft geen implementatie omdat het verwijst naar nationale wet- of
                                 regelgeving.
                              
                            
                            
Bijlage II (accommodatie van het vissersvaartuig)
Uitvoeringsregeling op basis van de art. 48, 48a en 64 Wz; deze wordt geïmplementeerd
                                 in de Rz
                              
                            
                            
Onderdeel 19, 20 (lawaai en trillingen)
6.6 t/m 6.9 (lawaai) Arbobesluit
Art. 6.11a (trillingen),
Regeling geluidniveaus aan boord van vissersvaartuigen
                            
                            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.