Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 154 Goedkeuring van de op 30 oktober 2016 te Brussel tot stand gekomen Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2017, 13)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMENE INLEIDING
1. Inleiding
Canada en Nederland zijn reeds lange tijd gelijkgezinde partners met gemeenschappelijke
belangen en gedeelde waarden inzake democratische beginselen, mensenrechten, fundamentele
vrijheden, de rechtsstaat en goed bestuur. Als lid van de G7 en als NAVO-bondgenoot
is Canada een belangrijke strategische partner voor de Europese Unie (hierna: «de
EU») en voor Nederland. Nederland en de EU hebben een gedeeld verleden met Canada
en tevens de gezamenlijke wens om een positieve en toekomstgerichte relatie tot stand
te brengen. Een breed handels- en investeringsakkoord tussen Canada en de EU en haar
lidstaten maakt de nauwe politieke relaties nog hechter.
De samenwerkingsrelatie op handels- en economisch gebied tussen de EU en Canada bestaat
al lang, te beginnen bij de kaderovereenkomst voor commerciële en economische samenwerking
van 19761, opgevolgd door het gezamenlijk actieplan van 1996 en het EU-Canada Trade Initiative van 1998. Canada behoort tot de 25 belangrijkste exportmarkten van Nederland. De bilaterale
goederenhandel met Canada had in 2017 een omvang van meer dan 5 miljard euro terwijl
de export de afgelopen is tien jaar verdrievoudigd. Uit onderzoek blijkt bovendien
dat Canada na de Verenigde Staten en Duitsland in de top 3 van verwachte groeimarkten
voor Nederlandse exporteurs behoort.2
De onderhandelingen over het handels- en investeringsakkoord met Canada (EU-Canada
Comprehensive Economic and Trade Agreement, CETA) zijn formeel geopend op 6 mei 2009. Het akkoord is tot stand gekomen op 26 september
2014. Op 30 oktober 2016 is CETA in Brussel ondertekend door de Canadese premier Trudeau,
de voorzitter van de Europese Raad Tusk en de voorzitter van de Europese Commissie
Juncker, nadat alle EU-lidstaten hun handtekening onder het akkoord hadden gezet.
Het Europees parlement heeft CETA goedgekeurd op 15 februari 2017. De voorlopige toepassing
van een groot deel van het akkoord is ingegaan op 21 september 2017. De voorlopige
toepassing betreft delen van het akkoord die onder de bevoegdheid van de EU vallen.
CETA is na vijf jaar onderhandelen het meest veelomvattende en ambitieuze handelsakkoord
dat ooit in de geschiedenis van de EU en Canada is uitonderhandeld. In CETA spreken
de EU en Canada af om voor ruim 98% van de producten de douanerechten op de wederzijdse
handelsstromen uiteindelijk af te schaffen, waaronder op termijn alle rechten op industriële
goederen. Daarnaast zijn afspraken gemaakt om onnodige non-tarifaire belemmeringen
weg te nemen, wordt de toegang voor Europese bedrijven tot de Canadese dienstensector
versterkt, bevat het akkoord een solide pakket van oorsprongsregels en stellen partijen
hun markt voor aanbestedingen in verregaande mate open. Bovendien is de bescherming
en handhaving van intellectuele eigendomsrechten van Europese bedrijven versterkt
en zijn afspraken gemaakt op het terrein van duurzaamheid, transparantie, samenwerking
op regelgevingsgebied, investeringsbescherming en wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties.
Binnen de EU zijn 31 miljoen banen afhankelijk van export naar de rest van de wereld,
waarbij 78% van de Europese exporteurs tot het midden- en kleinbedrijf behoort. CETA
is goed voor werknemers, consumenten en het mkb in de Europese Unie: bedrijven krijgen
nieuwe of betere toegang tot een markt van 35 miljoen mensen en consumenten hebben
meer te kiezen tegen een lagere prijs. Tegelijkertijd blijven EU-standaarden en het
recht om te reguleren en maatregelen in het publiek belang vast te stellen intact.
CETA brengt bovendien niet alleen economisch voordeel maar maakt ook samenwerking
mogelijk op belangrijke onderwerpen als werknemersrechten, milieu en dierenwelzijn.
De Canadese markt biedt de komende jaren veel potentieel voor het Nederlands bedrijfsleven
om duurzame groei te bevorderen. Kansrijke thema’s in lijn met de werelddoelen (Sustainable Development Goals) zijn: gezondheidzorg en welzijn, toegang tot duurzame energie, duurzame ontwikkeling
in het poolgebied en veerkrachtige en duurzame steden.3 Het positieve Nederlandse imago op sociaal-politiek, wetenschappelijk en economisch
terrein, stelt Nederland in staat zich te positioneren als belangrijke internationale
partner voor innovatiesamenwerking tussen kennisinstellingen, overheden en bedrijven.
CETA draagt bij aan deze kansen.
Tegelijkertijd met CETA is onderhandeld over de Strategische Partnerschapsovereenkomst
(Strategic Partnership Agreement, SPA) tussen de EU en haar lidstaten, enerzijds, en Canada, anderzijds (Trb. 2016, 190). Op 24 maart 2014 hebben partijen een politiek principeakkoord bereikt
over de Strategische Partnerschapsovereenkomst dat een belangrijke impuls geeft aan
de strategische betrekkingen tussen de EU en Canada. Het doel van de overeenkomst
is tweeledig: (i) versterking van de politieke banden en samenwerking tussen de EU
en Canada met betrekking tot vraagstukken op het gebied van buitenlands beleid en
veiligheid door de betrekkingen naar het niveau van een strategisch partnerschap te
tillen en (ii) nauwere samenwerking op een groot aantal beleidsgebieden die verder
reiken dan enkel handel en economie. Het SPA is tegelijkertijd met CETA ondertekend
op 30 oktober 2016 en goedgekeurd door het Europees parlement op 15 februari 2017.
Dit akkoord wordt via een apart nationaal goedkeuringstraject voorgelegd. Delen van
het SPA, die onder de bevoegdheid van de EU vallen, worden voorlopig toegepast sinds
1 april 2017.
2. Aard van het akkoord
In aanloop naar de ondertekening van CETA ontstond discussie over de aard van het
akkoord. Inmiddels heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie nadere duidelijkheid
verschaft in de juridische discussie over het karakter van handelsakkoorden in de
uitspraak van 16 mei 2017 over de aard van het voorgenomen EU-handelsakkoord met Singapore.
De uitspraak van het EU-Hof in deze Adviesprocedure (Advies 2/15) bevat ook handvaten
voor een oordeel over de aard van CETA. Uit de uitspraak volgt dat de afspraken in
het voorgenomen handelsakkoord met Singapore over indirecte investeringen en het mechanisme
voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten buiten de exclusieve
EU-bevoegdheden vallen. Ook CETA bevat afspraken over indirecte investeringen en een
mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten. Hiermee
is het besluit om CETA als gemengd akkoord te ondertekenen gerechtvaardigd.
3. Verloop van de onderhandelingen
Onderhandelingstraject
Op de EU-Canada top in 2007 besloten de EU en Canada om gezamenlijk een studie uit
te voeren en een evaluatie te maken van de kosten en baten van een hechter economisch
partnerschap. De Europese Commissie heeft in 2008 het maatschappelijk middenveld geraadpleegd.
Uit de reacties kwam naar voren dat nauwere economische samenwerking tussen Canada
en de EU wenselijk is. Bijzondere nadruk werd gelegd op de noodzaak om douanerechten
en non-tarifaire handelsbelemmeringen af te schaffen en er werd verzocht om betere
samenwerking op het gebied van regelgeving. Op basis van deze studie is in oktober
2008 het rapport «Assessing the Costs and Benefits of a Closer EU-Canada Economic Partnership» gepubliceerd. Uit dit rapport bleek dat een hechter economisch partnerschap voordelen
zal opleveren voor zowel de EU als Canada.4
Op 5 maart 2009 zijn de resultaten van de scoping exercise bekend gemaakt.5 Hierin zijn de EU en Canada de te onderhandelen onderwerpen overeen gekomen. Op 27 april
2009 keurde de Raad het mandaat om de onderhandelingen over een handelsakkoord met
Canada te openen goed en stelde de Raad de EU-onderhandelingsrichtsnoeren vast.6 Tijdens de EU-Canada top op 6 mei 2009 zijn de onderhandelingen formeel van start
gegaan. De eerste gespreksronde vond plaats van 19 tot 23 oktober 2009 in Ottawa.
De onderhandelingen namens de EU zijn gevoerd door de Europese Commissie. De Raad
is op vaste momenten in verschillende samenstellingen op de hoogte gehouden van het
verloop van de onderhandelingen waarbij de lidstaten de gelegenheid kregen om hun
belangen kenbaar te maken. Het Europees parlement is gedurende de onderhandelingen
geconsulteerd en geïnformeerd tijdens bijeenkomsten van de Commissie voor Internationale
Handel (INTA). Gedurende de onderhandelingen is het maatschappelijk middenveld door
de Europese Commissie regelmatig geraadpleegd, onder andere via belanghebbendenbijeenkomsten
in Brussel. Hierbij was een verscheidenheid aan organisaties aanwezig, waaronder overheidsinstanties,
academische instellingen, bedrijven en non-gouvernementele organisaties. Het kabinet
heeft ook vele consultaties met het maatschappelijk middenveld gevoerd, waaronder
met non-gouvernementele organisaties, bedrijven, vakbonden en werkgeversorganisaties.
De CETA-onderhandelingen zijn op 1 augustus 2014 afgerond door middel van parafering
van de tekst door de hoofdonderhandelaars. Hierna is de afronding van de onderhandelingen
tijdens de EU-Canada top op 26 september 2014 aangekondigd door voormalig voorzitter
van de Europese Commissie Barroso, voormalig voorzitter van de Europese Raad Van Rompuy
en voormalig Canadees Minister-President Harper. De tekst van het akkoord is vervolgens
op dezelfde dag bekendgemaakt. Na afronding van de onderhandelingen hebben de jurist-linguïsten
de tekst van het akkoord juridisch getoetst en is de tekst vertaald in alle officiële
EU-talen. Gedurende het proces van juridische toetsing had de EU, mede op basis van
Nederlandse voorstellen, een nieuwe inzet geformuleerd voor investeringsbescherming,
met onder meer een Investment Court System (ICS). Deze nieuwe EU-inzet moet de standaard worden voor alle EU-handels- en investeringsakkoorden.
Canada en de EU zijn overeengekomen om het hoofdstuk over investeringen tijdens de
fase van juridische toetsing aan te passen en de nieuwe EU-inzet in CETA op te nemen.
De juridisch getoetste tekst van CETA is op 29 februari 2016 gepubliceerd.
Op 6 juli 2016 heeft de Europese Commissie voorstellen gedaan voor de ondertekening,
voorlopige toepassing en sluiting van CETA door de EU. Tijdens de informele Raad Buitenlandse
Zaken over handel op 23 september 2016 is gesproken over het opnemen van een gemeenschappelijke
interpretatieve verklaring. Daarop hebben Canada en de EU en haar lidstaten een gemeenschappelijke
verklaring bij het akkoord vastgesteld (het Gezamenlijk uitleggingsinstrument;
Trb. 2017, 30). Deze verklaring biedt, in de zin van artikel 31 van het Weens Verdragenverdrag
en het internationaal gewoonterecht, duidelijke en ondubbelzinnige uitleg over wat
partijen zijn overeengekomen in een aantal CETA-bepalingen die onderwerp waren van
discussie en bezorgdheid. De verklaring bevestigt onder meer het recht van overheden
om te reguleren in het publiek belang en het feit dat CETA geen afbreuk doet aan EU-standaarden
op het terrein van voedsel- en productveiligheid, consumentenbescherming, gezondheid,
milieu en arbeidsbescherming. De gemeenschappelijke interpretatie verklaring maakt
conform artikel 31, tweede lid, van het Weens Verdragenverdrag onderdeel uit van de
voor de uitlegging van de termen van het verdrag relevante context. Met het oog daarop
heeft dit instrument rechtskracht en gaat hiervan een bindende werking uit. Voor CETA
betekent dit dat zowel in het geval van geschillenbeslechting onder het Investment Court System als in het geval van geschillenbeslechting tussen de Verdragspartijen EU en Canada
de rechter ingevolge het verdragenrecht en het gewoonterecht gehouden is de interpretatieve
verklaring te betrekken bij de uitleg van de verplichtingen die uit CETA volgen (Kamerstukken
TK 2016, 31985–44). Dit blijkt ook uit verklaring 38 bij CETA van de Juridische Dienst
van de Raad.7 Ook artikel 30.1 van CETA moet in deze betekenis worden gelezen. Dit artikel onderstreept
nogmaals dat het Gezamenlijk uitleggingsinstrument bij het verdrag hoort.
De voorstellen voor ondertekening, voorlopige toepassing en sluiting zijn vervolgens
besproken op de ingelaste Raad Buitenlandse Zaken over handel van 18 oktober 2016
en de Europese Raad van 20 en 21 oktober 2016. Om tegemoet te komen aan bezwaren van
België zijn aanvullende verklaringen van de Commissie, van de Commissie en de Raad
en van België gehecht aan de Raadsbesluiten. Ook andere lidstaten, waaronder Duitsland,
en EU-instellingen hebben aparte verklaringen bij de Raadsbesluiten vastgesteld. De
lidstaten hebben op 28 oktober 2016 unaniem ingestemd met de besluiten over ondertekening
en voorlopige toepassing van CETA. Daarnaast stemden de lidstaten ermee in om het
besluit tot sluiting van CETA door te geleiden naar het Europees parlement. Op 30 oktober
2016 is CETA ondertekend door de Canadese premier Trudeau, de voorzitter van de Europese
Raad Tusk en de voorzitter van de Europese Commissie Juncker, nadat alle EU-lidstaten
hun handtekening onder het akkoord hadden gezet. Op 15 februari 2017 heeft het Europees
parlement ingestemd met het akkoord.
Om burgers en bedrijven zo snel mogelijk te laten profiteren van de voordelen van
het akkoord zijn de EU en Canada overeengekomen om delen van het akkoord voorlopig
toe te passen, op basis van de grondslagen in artikel 30.7, lid 3, van het akkoord
en artikel 218, lid 5, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna:
«VWEU»). De voorlopige toepassing is ingegaan op 21 september 2017. Onder andere bepalingen
inzake indirecte investeringen, investeringsbescherming en het bijbehorende mechanisme
voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten worden niet voorlopig
toegepast. Raadsbesluit 2017/38 zet de reikwijdte van de voorlopige toepassing door
de EU uiteen. In dit Raadsbesluit is het volgende bepaald:
a) Enkel de volgende bepalingen van hoofdstuk 8 (investeringen) worden voorlopig toegepast,
en enkel voor zover het gaat om directe buitenlandse investeringen:
– artikelen 8.1 tot en met 8.8;
– artikel 8.13;
– artikel 8.15, met uitzondering van lid 3; en
– artikel 8.16;
b) De volgende bepalingen van hoofdstuk 13 (financiële diensten) worden niet voorlopig
toegepast voor zover het gaat om beleggingen in effecten (in de Engelse vertaling
van het Raadsbesluit aangeduid als «portfolio investment»), de bescherming van investeringen of de beslechting van investeringsgeschillen tussen
investeerders en staten:
– artikel 13.2, leden 3 en 4;
– artikelen 13.3 en 13.4;
– artikel 13.9; en
– artikel 13.21;
c) De volgende bepalingen worden niet voorlopig toegepast:
– artikel 20.12;
– artikelen 27.3 en 27.4, voor zover die artikelen betrekking hebben op administratieve
procedures, toetsing en beroep op het niveau van de lidstaten;
– artikel 28.7, lid 7;
d) De voorlopige toepassing van de hoofdstukken 22, 23 en 24 eerbiedigt de bevoegdheidsverdeling
tussen de EU en de lidstaten.
De Belgische regering heeft het EU-Hof om advies gevraagd inzake de verenigbaarheid
van het in CETA opgenomen Investment Court System met het EU-recht (Advies 1/17). De mondelinge behandeling in deze zaak vond plaats
op 26 juni 2018. Op 29 januari 2019 heeft de advocaat-generaal, in lijn met het standpunt
van de Nederlandse regering, in zijn advies aan het Hof geconcludeerd dat het Investment Court System verenigbaar is met het EU-recht. De uitspraak van het EU-Hof wordt in het voorjaar
van 2019 verwacht. CETA kan niet in werking treden hangende deze procedure. EU-lidstaten
kunnen hun nationale goedkeuringsproces wel voortzetten, zodat de inwerkingtreding
van het akkoord geen onnodige vertraging ondervindt door het opschorten van die procedures.
Met het deponeren van de akte zal echter gewacht moeten worden totdat het EU-Hof zijn
advies heeft gegeven. De afspraken over het Investment Court System vallen buiten de voorlopige toepassing.
Betrokkenheid Nederlands parlement
Naast de betrokkenheid van het Europees parlement zijn de Tweede en Eerste Kamer door
het kabinet betrokken bij de totstandkoming van CETA. Via het kabinet heeft het parlement
invloed op het totstandkomingsproces kunnen uitoefenen. Het kabinet heeft, mede op
basis van wensen van de Tweede Kamer, met succes ingezet op aanpassing van het mechanisme
voor beslechting van investeringsgeschillen en succesvol geïnsisteerd op uitsluiting
van bepalingen over investeringsbescherming inclusief het Investment Court System van de voorlopige toepassing. Daarnaast heeft het kabinet met succes gepleit voor
een tijdige evaluatie van de duurzaamheidshoofdstukken, met name met het oog op de
afdwingbaarheid van de afspraken.
Publiek debat
In navolging van het debat over het Transatlantic Trade and Investment Partnership tussen de EU en de Verenigde Staten is een publiek debat gevoerd over de wenselijkheid
van CETA. De regering beschouwt dit als positief en moedigt een debat over handelsakkoorden
aan. Het kabinet hecht grote waarde aan betrokkenheid van en overleg met burgers,
bedrijven en maatschappelijke organisaties, zoals werkgevers- en werknemersorganisaties
en non-gouvernementele organisaties. Het publieke debat vond grotendeels plaats nadat
de onderhandelingen waren afgerond. Eén van de kritiekpunten richtte zich specifiek
op het investeringshoofdstuk. Het kabinet heeft zich met succes ingezet om het investeringshoofdstuk
grondig te herzien op basis van de nieuwe EU-aanpak voor investeringen die in september
2015 tot stand is gekomen op basis van een publieke consultatie, inbreng van lidstaten,
waaronder Nederland, en van het Europees parlement.8
Een aantal belangrijke zorgen is nog eens ondubbelzinnig geadresseerd in de gemeenschappelijke
interpretatieve verklaring. Hierin verplichten partijen zich onder andere ertoe om
de duurzaamheidshoofdstukken tijdig te evalueren, onder meer met het oog op de afdwingbaarheid
van de bepalingen inzake handel en arbeid en inzake handel en milieu. De verklaring
bevestigt ook dat overheden zeggenschap behouden over hun publieke diensten en benadrukt
dat standaarden in de EU op het gebied van voedselveiligheid en het milieu in CETA
niet ter discussie staan. Voorts gaat de verklaring in op investeringsbescherming
en bevestigt onder meer dat overheden het recht behouden om hun regelgeving aan te
passen, ook wanneer dat negatieve consequenties kan hebben voor investeerders.
4. Beoordeling van het akkoord
Inzet Nederland
Eerlijke concurrentie en laagdrempelige markttoegang zorgen voor gelijke kansen voor
bedrijven op de wereldmarkt en daarmee voor productiviteitsverhoging en innovatie.
Nederland is een zeer open economie maar Nederlandse bedrijven hebben niet dezelfde
markttoegang tot alle handels- en investeringspartners. Sommige landen hanteren bijvoorbeeld
strikte eisen voor buitenlandse investeerders. Nederland schermt de eigen markt niet
onnodig af, maar werkt juist aan een betere markttoegang voor onze bedrijven tot andere
landen via handels- en investeringsakkoorden. Bilaterale handelsakkoorden vergroten
namelijk de toegang tot buitenlandse markten. Daarom maakt het kabinet zich binnen
de EU hard voor zulke akkoorden en een snelle ondertekening en inwerkingtreding hiervan.9 Nederland heeft daarom vanaf het begin van de onderhandelingen zich ingezet voor
een ambitieus, veelomvattend en evenwichtig handelsakkoord met Canada. Nederland heeft
gepleit voor het respecteren van bestaande WTO-afspraken en het wegnemen van tarifaire
en non-tarifaire belemmeringen. Nederland is als handelsland bij uitstek gebaat bij
een sterke en open economische relatie met haar partners.
Nederland heeft zich gedurende de onderhandelingen ingezet voor een akkoord dat voordeel
oplevert voor Nederlandse bedrijven en consumenten en dat niet afdoet aan Europese
waarden en standaarden. Nederland heeft zich in het bijzonder ingezet voor sectoren
die belangrijk zijn voor de Nederlandse export, zoals de landbouw- en de dienstensector.
Nederland hecht daarbij specifiek belang aan de openstelling van de Canadese zuivelmarkt.
Voor Nederland is de openstelling van de Canadese markt voor overheidsaanbestedingen
van grote waarde, met name de openstelling door regionale en lokale overheden. Daarnaast
heeft Nederland ingezet op het wegnemen van non-tarifaire handelsbelemmeringen in
de vorm van discriminatoire regelgeving. Nederland heeft bovendien gepleit voor effectieve
afspraken op het terrein van duurzaamheid. Voorts heeft Nederland ingezet op een gebalanceerd
en modern investeringshoofdstuk, dat is aangepast nadat de EU een nieuwe standaard
had ontwikkeld.
Nederland heeft zijn offensieve en defensieve belangen op verschillende wijzen in
kaart gebracht. Zo heeft Nederland de dialoog gezocht met maatschappelijke organisaties
en zijn er belanghebbendenbijeenkomsten geweest voor het bedrijfsleven en verschillende
brancheorganisaties. Daarnaast zijn er ook individuele gesprekken geweest met onder
meer vertegenwoordigers uit het maatschappelijk middenveld, de academische wereld,
brancheorganisaties en het bedrijfsleven. De verzamelde informatie is gebruikt om
input te leveren op het onderhandelingsmandaat en onderhandelingsteksten.
Appreciatie onderhandelingsresultaat
De regering is positief over het onderhandelingsresultaat dat is bereikt met Canada.
Het akkoord met Canada is het meest veelomvattende en ambitieuze handels- en investeringsakkoord
uit de geschiedenis van de Europese Unie. Het is in lijn met bestaande WTO-akkoorden
en vormt daar een aanvulling op. Dit is met name van belang nu het op mondiaal niveau
moeilijk blijkt om bestaande WTO-afspraken aan te vullen en te vernieuwen. Juist in
tijden van toenemend protectionisme en een op de loer liggende handelsoorlog, steunt
Nederland het sluiten van ambitieuze handelsakkoorden met gelijkgezinde landen. CETA
biedt partijen de mogelijkheid om nadere afspraken te maken op terreinen waar op multilateraal
niveau geen voortgang wordt geboekt, zoals diensten en duurzaamheid.
De regering verwelkomt de duurzaamheidsafspraken in drie aparte hoofdstukken in CETA.
Daarnaast staat de regering positief tegenover de in de gezamenlijke verklaring overeengekomen
evaluatie van de bepalingen inzake de institutionele aspecten van de duurzaamheidshoofdstukken.
Direct na het ingaan van de voorlopige toepassing van CETA heeft de Europese Commissie
contact gelegd met Canada om de evaluatie te starten.10 De regering steunt de Europese Commissie in haar proactieve houding op dit vlak.
Het akkoord zal nagenoeg alle tarifaire en een deel van de niet-tarifaire handelsbelemmeringen
wegnemen, waardoor de handel tussen de EU en Canada een significante impuls zal krijgen.
Naast belangrijke voordelen voor het Nederlandse bedrijfsleven zal ook de Nederlandse
consument profiteren van goedkopere, betere producten en zullen door onder andere
toegenomen handel banen worden gecreëerd. Er bestaan verschillende economische analyses
over de effecten van CETA op de handelsstromen en het bruto binnenlands product, waaronder
de impactanalyse en de Sustainability Impact Assessment die de Europese Commissie heeft laten uitvoeren.11 Geschat wordt dat het bruto binnenlands product van de EU zal stijgen met tussen
de 3 en 13 miljard euro. De Nederlandse export naar Canada is thans ruim 8 procent
van de totale EU-export naar Canada.
Uiteindelijk worden de douanerechten voor alle industriële goederen afgeschaft. De
regering steunt het evenwichtige akkoord dat is bereikt op het terrein van landbouw.
Nagenoeg alle tarieven op landbouwproducten worden geëlimineerd, waarbij uitzonderingen
zijn opgenomen voor gevoelige producten. Specifiek is vastgelegd dat Canada ruimere
quota krijgt voor varkens- en rundvlees en de EU ruimere quota krijgt voor zuivelproducten.
De EU-douanerechten voor enkele landbouwproducten zoals kippenvlees en eieren worden
niet verlaagd. Bovendien doet CETA geen afbreuk aan EU-standaarden, zoals vastgelegd
in onder andere EU-wetgeving omtrent hormoonvlees.
Het akkoord bevat uitgebreide afspraken op het terrein van diensten. De afspraken
hebben betrekking op grensoverschrijdende dienstverlening, commerciële vestiging en
de tijdelijke aanwezigheid van natuurlijke personen. CETA versterkt de toegang van
Nederlandse en Europese bedrijven in Canada, waar de Nederlandse maritieme en financiële
sectoren in het bijzonder van kunnen profiteren. Zo zal Canada markttoegang en investeringen
toestaan in de baggersector. Tevens geeft Canada Europese ondernemingen het recht
om vanuit de zeehaven van Halifax te mogen doorvaren naar de binnenhavens van Quebec
en Montreal. Dit biedt belangrijke extra mogelijkheden voor Nederlandse vervoerders.
Canada zegt voorts toe de Investment Canada Act aan te passen. Deze wet geeft de Canadese overheid het recht iedere investering boven
de C$354 miljoen (EUR 245 miljoen) in Canadese ondernemingen door investeerders die
in het buitenland zijn gevestigd te beoordelen of de investering ten goede komt aan
de Canadese economie. Andere landen kennen een dergelijke beoordeling door de overheid
meestal enkel vanwege nationale veiligheid. De grens wordt nu voor Europese ondernemingen
verhoogd naar C$1,5 miljard (EUR 1 miljard). Hierdoor wordt het voor Europese ondernemingen
eenvoudiger om in Canada te gaan investeren. Daarnaast biedt Canada additionele investerings-
en vestigingsmogelijkheden in de post- en de telecommunicatiesector. Bovendien versoepelt
CETA de regels voor hooggeschoold personeel uit de EU om in Canada aan de slag te
gaan en andersom. Hierdoor wordt het voor Europese bedrijven makkelijker om activiteiten
in Canada uit te oefenen. Het wordt ook over en weer eenvoudiger voor zelfstandige
professionals om tijdelijk onder andere juridische of boekhoudkundige diensten of
diensten op het gebied van architectuur te verlenen.
De regering staat positief tegenover de aanvaarding van de nieuwe EU-inzet voor investeringsbescherming
door Canada. Hiermee wordt onder meer het recht om te reguleren verankerd, wordt verzekerd
dat alleen investeerders met substantiële bedrijfsactiviteiten in Canada en de EU
gebruik kunnen maken van het investeringsbeschermingshoofdstuk in CETA, zijn standaarden
voor investeringsbescherming specifieker geformuleerd en wordt een permanent investeringsgerecht
met twee instanties opgericht. De transparantieregels van de United Nations Commission on International Trade Law (UNCITRAL) zijn van toepassing. Dat betekent onder andere dat derden, zoals maatschappelijke
organisaties, onderzoeksinstanties en internationale organisaties, met een aanzienlijk
belang bij een geschil via een amicus curiae procedure schriftelijk hun positie kenbaar kunnen maken. De EU en Canada zullen bij
inwerkingtreding van het akkoord de leden van het Gerecht en de Beroepsinstantie benoemen
voor een vaste periode. Dit is een groot verschil met het oude systeem van geschillenbeslechting
waarbij arbiters benoemd werden door de partijen bij het geschil. In het akkoord worden
hoge kwalificatie-eisen aan leden van het Gerecht gesteld en is een bindende gedragscode
opgenomen. Leden kunnen niet als advocaat of expert optreden in andere investeringsgeschillen
om belangenverstrengeling te voorkomen. Forumshoppen is verboden, parallelle claims
zijn uitgesloten en oneigenlijke, frivole claims kunnen in een vroegtijdig stadium
worden verworpen. De EU en Canada delen de doelstelling om uiteindelijk te komen tot
een multilateraal mechanisme voor de beslechting van investeringsgeschillen en pleiten
daar gezamenlijk voor tijdens de lopende UNCITRAL-vergaderingen inzake de multilaterale
hervorming van ISDS. In CETA is vastgelegd dat indien een dergelijk multilateraal
mechanisme tot stand komt, dit het bilaterale mechanisme in CETA zal vervangen. De
EU en Nederland zijn voorstander van een multilateraal hof. Een geïnstitutionaliseerd
multilateraal mechanisme zal zorgen voor een grotere mate van coherentie, transparantie
en legitimiteit (zie ook Kamerstukken 22 112, nr. 2429 van 17 november 2017). Het EU-onderhandelingsmandaat om een multilateraal investeringshof
op te richten is vastgesteld en gepubliceerd op 20 maart 2018.
De EU heeft een uitstekend akkoord weten te bereiken met Canada op het gebied van
overheidsaanbestedingen. Canada heeft de toegang voor Europese bedrijven tot overheidsaanbestedingsprocedures
op alle niveaus (centraal, regionaal en lokaal) verder opengesteld dan ooit tevoren
in een handelsakkoord. Nederlandse bedrijven krijgen met deze verruimingen belangrijke
kansen die voorheen niet beschikbaar waren, bijvoorbeeld in de luchtvaart en maritieme
sector. Voorts bevat CETA gedetailleerde oorsprongsregels. Met deze regels wordt aan
de grens van de EU of van Canada aan de hand van de oorsprong van goederen bepaald
welke voorwaarden dan wel tarieven gelden.
CETA voldoet volgens de regering aan de meetlat van het advies van de sociaaleconomische
Raad, zoals ook uiteengezet in de geannoteerde agenda voor de informele Raad Buitenlandse
Zaken over handel op 23 september te Bratislava (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1653). De EU en Canada streven ernaar het globaliseringsproces te richten op het duurzaam
vergroten van de maatschappelijke welvaart, waarbij een multilateraal akkoord het
streven blijft en waar derde landen ook per saldo van profiteren. CETA ondersteunt
het EU-handelsbeleid gericht op bevordering van Europese waarden, zoals mensenrechten,
milieu, democratie en rechtstaat. De EU kan haar hoge beschermingsniveau blijven handhaven
en, indien nodig, verhogen. Evenzo behoudt de EU in de toekomst voldoende beleidsruimte
om de beschermingsniveaus voor mens, plant, dier en milieu op een adequate wijze te
kunnen borgen en verbeteren. Niets onder CETA verplicht de EU of haar lidstaten om
standaarden op terreinen als voedselveiligheid of milieu te verlagen. Zo is en blijft
de import van genetisch gemodificeerde zalm uit Canada niet toegestaan. CETA verandert
daar niets aan (zie ook de beantwoording van de Kamervragen van de leden Amhaouch
en Von Martels op 26 september 2017 met kenmerk 2017Z11450). CETA tast het voorzorgsbeginsel, dat is verankerd in EU-wetgeving, evenmin aan.
Publieke diensten blijven onder CETA beschermd. De EU heeft in CETA, net als in voorgaande
EU-handelsakkoorden, een specifieke uitzondering in zijn markttoegangsaanbod gemaakt
voor publieke diensten. Door deze uitzondering behouden overheden op nationaal, regionaal
en lokaal niveau het recht om overheidsbedrijven of private ondernemingen een alleenrecht
of andere specifieke exclusieve rechten te geven. Daarnaast leidt CETA niet tot gedwongen
privatisering van publieke diensten en kunnen overheden geprivatiseerde diensten ook
opnieuw nationaliseren. CETA bevestigt bovendien bestaande internationale mensen-
en werknemersrechten.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
CETA bestaat uit 30 hoofdstukken, 59 bijlagen bij de basistekst, drie protocollen,
elf bijlagen bij de protocollen en drie bijlagen met voorbehouden.12 Daarnaast hebben partijen een gemeenschappelijke interpretatieve verklaring vastgesteld.
Partij bij CETA zijn Canada, de Europese Unie en de EU-lidstaten. In de preambule
benadrukken partijen onder meer de wens om hun nauwe economische banden te versterken
en een uitgebreide en betrouwbare markt te creëren voor hun goederen en diensten door
de verlaging of afschaffing van handels- en investeringsbelemmeringen. Tegelijkertijd
bevestigen partijen hun gebondenheid aan de democratie en de grondrechten zoals vastgelegd
in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948. Canada, de EU en
haar lidstaten erkennen dat CETA het recht van partijen in stand laat om regels op
hun grondgebied te stellen om legitieme beleidsdoelstellingen te bereiken, zoals volksgezondheidsstandaarden
en milieunormen. CETA is een breed handelsakkoord waarbij partijen opnieuw uitdrukking
geven aan hun wens om duurzame ontwikkeling en de ontwikkeling van de internationale
handel op zodanige wijze bevorderen dat wordt bijgedragen aan een in economisch, sociaal
en ecologisch opzicht duurzame ontwikkeling. Eveneens worden ondernemingen aangemoedigd
om naar de beste praktijken van verantwoord ondernemerschap te streven en de OESO-richtsnoeren
voor multinationale ondernemingen te eerbiedigen. Partijen leggen CETA ten uitvoer
op een wijze die strookt met de handhaving van hun arbeids-en milieuwetgeving en die
hun niveaus van arbeids-en milieubescherming verhoogt.
Hoofdstuk 1. Algemene definities en inleidende bepalingen
Artikelen 1.1 tot en met 1.10
Hoofdstuk 1 is het inleidende hoofdstuk van het akkoord. Het begint met een uiteenzetting
van enkele definities die gebruikt worden in het akkoord, zoals «douanerechten», «ondernemingen»
en «partijen», en stelt het geografische toepassingsgebied van het akkoord vast. Voor
het Koninkrijk der Nederlanden is CETA enkel van toepassing op het Europese deel van
het Koninkrijk. Artikel 1.4 bepaalt dat met dit handelsakkoord een vrijhandelsgebied
tussen partijen tot stand wordt gebracht conform de voorwaarden zoals vastgelegd in
artikel XXIV van de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT 1994)13 en artikel V van de General Agreement on Trade in Services (GATS)14.
In artikel 1.5 bevestigen partijen hun wederzijdse rechten en verplichtingen onder
de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en andere akkoorden waarbij zij partij zijn. In
artikel 1.8 benadrukken partijen dat zij erop toezien dat alle noodzakelijke maatregelen
worden genomen om uitvoering te geven aan CETA, inclusief de naleving ervan op alle
overheidsniveaus. Het in artikel 26.1 genoemde Gemengd Comité houdt toezicht op en
vergemakkelijkt de uitvoering en toepassing van CETA en wordt daarin bijgestaan door
de in artikel 26.2 genoemde gespecialiseerde comités. Hoofdstuk 29 zet de procedure
voor de beslechting van geschillen tussen de verdragspartijen uiteen.
Hoofdstuk 2. Nationale behandeling en markttoegang voor goederen
Artikelen 2.1 tot en met 2.13
Hoofdstuk 2 legt de voorwaarden vast voor de handel in goederen. Dit is een essentieel
onderdeel voor het tot stand brengen van een gemeenschappelijke handelszone. Partijen
verplichten zich in artikel 2.3 onder meer tot het beginsel van «nationale behandeling»
in overeenstemming met artikel III van de GATT 1994. Op basis hiervan moeten partijen
geïmporteerde en binnenlands geproduceerde goederen gelijk behandelen. Dit betekent
dat aan Canadese goederen bij invoer in de EU geen strengere eisen mogen worden gesteld
dan al gelden voor goederen die in de EU zijn geproduceerd. Aan die EU-standaarden
doet CETA geen afbreuk. Ook staat CETA niet in de weg aan verhoging van de standaarden
door de EU en de lidstaten. Zo blijft onder meer de goedkeuringsprocedure voor genetisch
gemodificeerde organismen in stand.
In dit hoofdstuk spreken partijen af de douanerechten op goederen die van oorsprong
zijn uit de wederpartij te verlagen of af te schaffen. Doelstelling van het verlagen
of afschaffen van douanerechten is om de kosten voor exporterende ondernemingen te
verlagen en hun concurrentiepositie te versterken, hetgeen resulteert in meer keuzemogelijkheden
en lagere prijzen voor consumenten. In het Protocol inzake de oorsprongsregels en
oorsprongsprocedures (Protocol inzake de oorsprongsregels) is vastgelegd wanneer een
goed de oorsprong EU of Canada heeft.15 Door de afspraken in het Protocol inzake de oorsprongsregels wordt voorkomen dat
producten uit een derde land ongewenst profiteren van CETA. Douanerechten zijn, behoudens
de in artikel 1.1 van dit akkoord genoemde uitzonderingen, alle soorten rechten of
heffingen die worden opgelegd op of in verband met de invoer van goederen, met inbegrip
van aanvullende belastingen of heffingen. De afspraken in hoofdstuk 2 worden voorlopig
toegepast tussen de EU en Canada en met het ingaan van de voorlopige toepassing op
21 september 2017 zijn 97,7 procent van de Europese tarieflijnen vrijgesteld van douanerechten.
Hetzelfde geldt voor 98,2 procent van de Canadese tarieflijnen. Om gebruik te maken
van deze voordelen van CETA moeten exporteurs zich registreren als Geregistreerd Exporteur
voor zendingen boven de € 6.000.16 Dit nieuwe systeem van Geregistreerde Exporteurs (REX-systeem) vervangt het systeem
van Toegelaten Exporteurs. Na registratie als Geregistreerd Exporteur kunnen exporteurs
zelf een oorsprongsverklaring afgeven. Bij zendingen onder de € 6.000 volstaat een
factuurverklaring.
In bijlage 2-A hebben Canada en de EU uitzonderingen vastgelegd op het beginsel dat
douanerechten worden afgeschaft. Voor specifieke producten gelden overgangstermijnen,
zoals voor de EU voor tarwezetmeel, gerookte forel en caravans. Voor deze producten
worden de tarieven in 3, 5 of 7 jaar verlaagd of afgeschaft. Canada heeft een overgangsfase
vastgelegd voor onder meer rozen en schepen. Voorts worden in bijlage 2-A enkele producten
beschermd door een tariefquotum, dat stapsgewijs wordt verhoogd. Dit geldt bijvoorbeeld
voor de export van enkele kaasproducten vanuit de EU naar Canada en voor de export
van varkens- en rundvlees vanuit Canada naar de EU. Producten die binnen het tariefquotum
vallen, kunnen tariefvrij verhandeld worden. Producten die buiten het tariefquotum
vallen, worden verhandeld tegen de oude tarieven. Uiteindelijk wordt de handel tussen
de EU en Canada van meer dan 98,5% van de goederen vrijgesteld van douanerechten.
De douanerechten op alle industriële goederen worden uiteindelijk afgeschaft. De EU-douanerechten
voor enkele landbouwproducten zoals kippenvlees en eieren worden niet verlaagd.
Artikel 2.4, vierde lid, biedt de mogelijkheid dat partijen de afschaffing van douanerechten
tussen partijen versnellen of verbreden. Het Gemengd Comité (zie hoofdstuk 26) kan
hierover besluiten na goedkeuring door de EU en Canada in overeenstemming met de toepasselijke
interne procedures. Artikel 2.7 legt een standstill-clausule vast die, behoudens specifieke uitzonderingen, partijen verbiedt om nieuwe
douanerechten in te stellen of bestaande rechten te verhogen op een goed van oorsprong
uit de wederpartij. Artikel 2.9 bepaalt, overeenkomstig artikel VIII van de GATT 1994,
dat retributies of heffingen gerelateerd aan de in- of uitvoer van goederen uit een
partij, zoals testen in het kader van de volksgezondheid, in verhouding moeten staan
tot de kosten van de verleende diensten. Dergelijke retributies of heffingen mogen
geen de facto protectionistische maatregelen vormen ter indirecte bescherming van interne producten
of een belasting voor fiscale doeleinden.
Artikel 26.2, lid 1, voorziet in de oprichting van een Comité voor de handel in goederen.
Dit comité heeft conform artikel 2.13 onder meer als taak om de handel in goederen
tussen partijen te bevorderen en om aanbevelingen aan het Gemengd Comité te doen met
het oog op wijziging of aanvulling van bepalingen van het akkoord. Daarnaast wordt
in artikel 26.2, lid 1, een Comité voor landbouw ingesteld. Het Comité voor landbouw
heeft op basis van artikel 2.13 onder meer de taak verdragspartijen een forum te bieden
voor de bespreking van kwesties die verband houden met onder CETA vallende landbouwproducten.
Hoofdstuk 3. Handelsmaatregelen
Artikelen 3.1 tot en met 3.7
Canada, de EU en de EU-lidstaten zijn lid van de WTO. WTO-leden zijn in specifieke
gevallen bevoegd om maatregelen te treffen ter bescherming van de eigen industrie,
het zogenaamde handelsdefensieve instrumentarium. Onder dit instrumentarium vallen
drie maatregelen, te weten antidumpingmaatregelen, compenserende maatregelen en vrijwaringsmaatregelen.
In WTO-verband zijn in de GATT 1994, de Antidumpingovereenkomst17 en de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (SCM-Overeenkomst)18 afspraken gemaakt over het gebruik van het handelsdefensieve instrumentarium. Partijen
herbevestigen in dit hoofdstuk hun rechten en plichten onder de WTO. Daarnaast garanderen
partijen een eerlijke, transparante procedure als er een handelsdefensieve maatregel
wordt ingesteld.
Het Protocol inzake de oorsprongsregels is niet van toepassing op handelsdefensieve
maatregelen. Daarnaast bepaalt artikel 3.7 dat dit hoofdstuk is uitgesloten van het
in hoofdstuk 29 opgenomen geschillenbeslechtingsmechanisme tussen partijen. Partijen
kunnen bij vermeende schending van WTO-recht wel gebruik maken van het geschillenbeslechtingsmechanisme
onder de WTO.
Hoofdstuk 4. Technische handelsbelemmeringen
Artikelen 4.1 tot en met 4.7
Dit hoofdstuk heeft ten doel om handelsbelemmeringen die voortvloeien uit technische
voorschriften, normen en conformiteitsbeoordelingsprocedures te verminderen en zo
de handel in goederen tussen partijen te vergemakkelijken. Het gaat hier om bijvoorbeeld
etiketteringsvoorschriften en verpakkingseisen. De WTO-overeenkomst inzake technische
handelsbelemmeringen (TBT-Overeenkomst)19 fungeert als de basis voor dit hoofdstuk en wordt er grotendeels in opgenomen. Wanneer
CETA in werking treedt, zal de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de
Europese Gemeenschap en Canada gedaan te Londen op 14 mei 1998 worden beëindigd (artikel
30.8, lid 7).
In artikel 4.3 leggen partijen vast hun samenwerking op dit terrein te versterken.
Samenwerking onder dit hoofdstuk geschiedt volgens de kaders zoals uiteengezet in
hoofdstuk 21 aangaande samenwerking op regelgevingsgebied. Samenwerking geschiedt
op vrijwillige basis en ondermijnt op geen enkele wijze democratische besluitvormingsprocessen
in de EU of haar lidstaten. Met artikel 4.4, lid 1, verbinden partijen zich ertoe
zoveel mogelijk samen te werken om te waarborgen dat hun technische voorschriften
met elkaar verenigbaar zijn. Hiertoe zullen partijen elkaar desgevraagd relevante
informatie, studies en gegevens verstrekken waarop zij zich bij de voorbereiding van
hun technische voorschriften hebben gebaseerd. Op grond van lid 2 van dit artikel
kan de ene partij de andere partij verzoeken om een technisch voorschrift te erkennen
als gelijkwaardig, wanneer die qua doelstelling en toepassingsgebied equivalent is
aan een technisch voorschrift van de wederpartij. Gevolg van erkenning van gelijkwaardigheid
is dat bedrijven niet hoeven te voldoen aan twee verschillende maar equivalente procedures.
De wederpartij is niet verplicht een verzoek om erkenning van technische regels te
honoreren. Daarnaast kunnen partijen besluiten conformiteitsbeoordelingen van organen
van de wederpartij te erkennen in lijn met artikel 4.5 en het daarin genoemde Protocol
inzake de wederzijdse aanvaarding van de resultaten van conformiteitsbeoordelingen
en het Protocol betreffende de wederzijdse erkenning van het programma met betrekking
tot de naleving en de handhaving van goede fabricagepraktijken voor farmaceutische
producten. Het eerste protocol zet de nadere procedure en voorwaarden voor erkenning
uiteen en somt de goederen op waarop deze procedure van toepassing is, zoals speelgoed,
meetinstrumenten en elektrische en elektronische producten. Het tweede protocol heeft
als doel om certificaten voor fabricatieprocedures te erkennen en zo de samenwerking
tussen betrokken autoriteiten te versterken, zodat medische producten en medicijnen
aan vereiste kwaliteitsstandaarden voldoen. Gevolg hiervan is dat één conformiteitsbeoordelingsinstantie
kan toetsen aan de Europese en de Canadese eisen, hetgeen de markttoegang vereenvoudigt.
Artikel 4.6 bepaalt dat, wanneer een overlegprocedure met betrekking tot de ontwikkeling
van technische voorschriften of conformiteitsbeoordelingen openstaat voor het publiek,
deze procedure op non-discriminatoire wijze toegankelijk is voor belanghebbenden uit
de wederpartij.
Het Comité voor de Handel in Goederen is het orgaan waarbij zaken gerelateerd aan
technische aangelegenheden besproken kunnen worden en dat onder meer toeziet op de
uitvoering van dit hoofdstuk.
Hoofdstuk 5. Sanitaire en Fytosanitaire maatregelen
Artikelen 5.1 tot en met 5.14
Doelstellingen van dit hoofdstuk zijn de bescherming van het leven en de gezondheid
van mensen, dieren en planten door het handhaven van nationale standaarden, terwijl
de handel in dierlijke en plantaardige producten wordt bevorderd. Ook moet dit hoofdstuk
voorkomen dat partijen via sanitaire en fytosanitaire maatregelen ongerechtvaardigde
handelsbelemmeringen in het leven roepen. Daarnaast heeft het als doelstelling de
uitvoering van de WTO-overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen (SPS-Overeenkomst)20 te bevorderen. De partijen bevestigen hiertoe hun rechten en verplichtingen uit hoofde
van deze overeenkomst. De afspraken zoals vastgelegd in de Overeenkomst tussen de
Europese Gemeenschap en de regering van Canada inzake sanitaire maatregelen ter bescherming
van de volksgezondheid en de diergezondheid bij de handel in levende dieren en dierlijke
producten, gedaan te Ottawa op 17 december 1998 (de Veterinaire Overeenkomst) worden
geïntegreerd in CETA. Wanneer CETA in werking treedt, wordt de Veterinaire Overeenkomst
beëindigd (artikel 30.8, lid 8).
Artikel 5.5 bepaalt dat partijen bij bepaalde dier- en plantziektes het concept van
zonering of regionalisatie zullen toepassen. Dit houdt in dat als er bij een dier
of plant een bepaalde ziekte wordt vastgesteld, niet alle export vanuit het land van
het desbetreffende dier of product wordt geweerd, maar alleen uit de getroffen regio.
Bijlage 5-B bevat een lijst met dierlijke ziektes waarvoor dit geldt, zoals blauwtong
en mond- en klauwzeer. Indien de partijen met het oog op de erkenning van regionale
omstandigheden nadere afspraken maken over beginselen en richtsnoeren, nemen zij die
op in bijlage 5-C.
In artikel 5.6 spreken partijen af om door de wederpartij genomen SPS-maatregelen
te erkennen als gelijkwaardig aan de eigen SPS-maatregelen, indien de wederpartij
objectief kan aantonen dat de genomen maatregelen adequate bescherming bieden. De
beginselen en richtsnoeren om gelijkwaardigheid vast te stellen, te erkennen en in
stand te houden, zijn opgenomen in bijlage 5-D. In bijlage 5-E geven partijen een
overzicht van SPS-maatregelen die als gelijkwaardig worden erkend evenals hun toepassingsgebied.
Zoals uiteengezet in artikel 30.2, lid 2, wordt deze bijlage aangepast door middel
van een besluit van het CETA Gemengd Comité nadat partijen hun interne procedures
voor een dergelijk besluit hebben afgerond.
Artikel 5.7 bepaalt dat partijen ervoor zorgen dat algemene SPS-invoervereisten voor
alle handelsartikelen beschikbaar zijn. Voor handelsartikelen van prioritair belang
worden ook specifieke SPS-invoervereisten vastgesteld. Daarnaast maken partijen in
dit artikel afspraken om processen te stroomlijnen. Partijen mogen op grond van artikel
5.8 een audit of controle uitvoeren met als doel om vertrouwen in de controles van
de bevoegde autoriteit van de wederpartij en daarmee de uitvoering van de gemaakte
SPS-afspraken te behouden. In artikel 5.11 maken partijen onder meer afspraken over
informatie-uitwisseling wanneer een SPS-maatregel van een partij wordt gewijzigd.
Indien een partij aanzienlijke bedenkingen heeft met betrekking tot voedselveiligheid,
de gezondheid van planten of de gezondheid van dieren, of over een SPS-maatregel die
de andere partij heeft voorgesteld of doorgevoerd, kan die partij op grond van artikel
5.12 verzoeken om technisch overleg met de andere partij. In artikel 5.13 spreken
de partijen af om elkaar binnen 24 uur op de hoogte te stellen van eventuele SPS-noodmaatregelen.
Ook in het geval van noodmaatregelen kunnen technische consultaties gehouden worden.
Artikel 26.2, lid 1 voorziet in de oprichting van een Gemengd Comité van Beheer voor
Sanitaire en Fytosanitaire Maatregelen. Artikel 5.14 zet de functies van dit comité
uiteen. Het comité is onder andere bevoegd om toezicht te houden op de uitvoering
van dit hoofdstuk, informatie-uitwisseling te faciliteren, problemen in een vroeg
stadium te signaleren en mogelijk op te lossen. Het comité rapporteert jaarlijks aan
het CETA Gemengd Comité.
Hoofdstuk 6. Douane en handelsbevordering
Artikelen 6.1 tot en met 6.14
Hoofdstuk 6 ziet op het belang van douane en handelsbevordering bij de ontwikkeling
van het mondiale handelsstelsel. Efficiënte douaneprocedures besparen exporteurs tijd
en geld. CETA bevat afspraken over handelsfacilitatie maar niet over andere onderdelen
van handelsbevordering, zoals economische missies. Partijen spreken af dat invoer-,
uitvoer- en doorvoereisen en -procedures in administratief opzicht niet omslachtiger
of beperkender voor de handel mogen zijn dan nodig om legitieme doelstellingen te
bereiken (artikel 6.1). Door vereenvoudigde en doelmatige douaneprocedures voor de
vrijgave van goederen worden kosten voor importeurs en exporteurs verlaagd. Doeltreffende
vrijgave wordt ook mogelijk gemaakt door risicobeheer, automatisering en bindende
besluiten over de tariefindeling voorafgaand aan de import (artikelen 6.7, 6.8 en
6.9).
In het kader van transparantie maken partijen hun wet- en regelgeving, rechterlijke
beslissingen en administratief beleid inzake import- en exportvoorschriften beschikbaar
en streven partijen ernaar om belanghebbenden de gelegenheid te geven om opmerkingen
te maken voordat regelgeving of administratief beleid betreffende douaneaangelegenheden
wordt vastgesteld (artikel 6.2). Artikel 6.12 ziet op de bescherming van vertrouwelijke
gegevens in overeenstemming met het interne recht van partijen.
Het onder CETA op te richten Gemengd Comité Douanesamenwerking waarborgt op grond
van artikel 6.14 de goede werking van dit hoofdstuk. Ook kan dit Comité zich buigen
over aanverwante douanezaken, bijvoorbeeld op het gebied van oorsprongsregels of tijdelijke
opschorting van preferentiële tariefbehandeling. Het Comité kan resoluties, aanbevelingen
of adviezen formuleren die het noodzakelijk acht voor het bereiken van de gezamenlijke
doelstellingen en deze voorleggen aan het CETA Gemengd Comité.
Hoofdstuk 7. Subsidies
Artikelen 7.1 tot en met 7.9
Hoofdstuk 7 legt afspraken vast over subsidies. Voor de toepassing van dit akkoord
wordt onder subsidie verstaan een maatregel die verband houdt met de handel in goederen
en die voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, lid 1, van de SCM-Overeenkomst.21 Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op specifieke subsidies in de zin van artikel
2 van de SCM-overeenkomst. Leden bij de SCM-overeenkomst zijn op grond van artikel
25 van die overeenkomst verplicht om elke op hun grondgebied toegekende of gehandhaafde
specifieke subsidie te notificeren. In aanvulling daarop spreken Canada en de EU en
haar lidstaten in artikel 7.2 van CETA af om elkaar om de twee jaar te informeren
over elke op zijn grondgebied toegekende of gehandhaafde subsidie.
CETA bevat geen verplichtingen om interne landbouw- of visserijsubsidies af te schaffen.
Partijen blijven in dat kader gebonden aan hun WTO-verplichtingen. In artikel 7.5
spreken partijen af om, wanneer de wederpartij douanerechten voor landbouwproducten
heeft afgeschaft, geen uitvoersubsidies in te voeren en te handhaven op landbouwproducten
die worden uitgevoerd, of die worden verwerkt in producten die worden uitgevoerd,
naar het grondgebied van de andere partij.
Op basis van artikelen 7.3 en 7.4 kunnen partijen om overleg verzoeken over subsidies
en overheidssteun. Op basis van een dergelijk overleg streeft de subsidie-verlenende
partij ernaar om de ongunstige gevolgen voor de wederpartij volledig tegen te gaan
of zo beperkt mogelijk te houden. Gezien de lopende WTO-onderhandelingen over landbouw-
en visserijsubsidies stellen partijen zich in artikel 7.4 beide tot doel gezamenlijk
overeenstemming te bereiken (i) om te komen tot een verdere verbetering van de multilaterale
regels en disciplines betreffende de handel in landbouwproducten in het kader van
de WTO; en (ii) om bij te dragen aan de ontwikkeling van een mondiale, multilaterale
oplossing voor visserijsubsidies.
Subsidies en overheidssteun voor audiovisuele diensten van de EU en voor de culturele
sector van Canada zijn uitgezonderd van het toepassingsgebied van dit hoofdstuk. De
artikelen 7.3 en 7.4 zijn uitgesloten van het in hoofdstuk 29 opgenomen mechanisme
om geschillen tussen verdragspartijen te beslechten.
Hoofdstuk 8. Investeringen
Sinds het Verdrag van Lissabon is de EU conform artikel 207 VWEU ook bevoegd op te
treden ten aanzien van directe buitenlandse investeringen. CETA is het eerste ondertekende
EU-handelsakkoord dat een uitgebreid investeringshoofdstuk bevat.
De bepalingen over investeringsbescherming en het bijbehorende geschillenbeslechtingsmechanisme
worden niet voorlopig toegepast. Ook worden bepalingen over markttoegang voor zover
deze betrekking hebben op indirecte investeringen uitgesloten van voorlopige toepassing.
Alleen de volgende artikelen worden voorlopig toegepast voor zover het gaat om directe
investeringen: 8.1–8.8, 8.13, 8.15 met uitzondering van lid 3, en 8.16.
Afdeling A
Artikel 8.1 bevat een lijst met definities. Het begrip «investering» wordt breed uitgelegd
en omvat iedere vorm van activa, die een investeerder direct of indirect in eigendom
heeft of waarover zij direct of indirect zeggenschap uitoefent, die de kenmerken van
een investering bezit; deze kenmerken zijn onder meer een zekere tijdsduur en de vastlegging
van kapitaal of andere middelen, de verwachting van winst of voordelen, of risico-overname.
De definitie wordt geïllustreerd met een niet-limitatieve lijst van vormen die een
investering kan aannemen.
Een investeerder kan een natuurlijke persoon of een onderneming zijn. Een onderneming
in de zin van dit hoofdstuk is opgericht of georganiseerd naar het recht van een verdragspartij
bij het akkoord. Om onder de definitie van investeerder te vallen moet de onderneming
bovendien op het grondgebied van die verdragspartij substantiële bedrijfsactiviteiten
verrichten of direct dan wel indirect eigendom zijn van of onder zeggenschap staan
van een natuurlijke persoon of een onderneming uit die verdragspartij die in die verdragspartij
substantiële bedrijfsactiviteiten verricht. Daarmee worden bedrijven die in Canada
of de Europese Unie gevestigd zijn, maar daar geen zakelijke activiteiten van betekenis
hebben, zoals brievenbusmaatschappijen, uitgesloten van de rechten onder hoofdstuk
8.
Afdelingen B en C
Afdelingen B en C regelen de vestiging en niet-discriminatoire behandeling bij de
markttoegang van investeringen. Het gaat hierbij om zogenaamde «pre-establishment» verplichtingen, dat wil zeggen, verplichtingen die gelden voordat men zich gevestigd
heeft in de wederpartij.
Art. 8.4 bepaalt dat een partij ten aanzien van de markttoegang van een investeerder
uit de wederpartij geen beperkende maatregelen vaststelt of handhaaft, bijvoorbeeld
op het terrein van het aantal ondernemingen die een specifieke economische activiteit
mogen verrichten of de totale waarde van transacties of activa. De specifieke markttoegangstoezeggingen
van partijen worden uitgewerkt in Bijlagen I en II, waarin partijen hun voorbehouden
en excepties op deze regel hebben vastgelegd (artikel 8.15). Ook spreken partijen
in artikel 8.5 af om bepaalde prestatie-eisen af te schaffen. Te denken valt aan een
eis dat een minimum hoeveelheid aan goederen of diensten geëxporteerd moet worden,
een minimum aan lokale bijdragen bij de productie van een goed of dienst of het verplichten
van overdracht van bedrijfsspecifieke knowhow aan lokale natuurlijke personen of ondernemingen.
In de artikelen 8.6 en 8.7 worden de beginselen van nationale en meestbegunstigingsbehandeling
vastgelegd. Deze beginselen gelden zowel voor het moment van vestiging als voor gevestigde
investeringen. Dit betekent dat een buitenlandse investeerder niet anders behandeld
mag worden dan nationale investeerders en dat investeerders dezelfde behandeling krijgen
als investeerders uit derde landen, wanneer deze behandeling beter is dan de nationale
behandeling. Daarbij is expliciet de mogelijkheid uitgesloten dat investeerders substantiële
bepalingen of het geschillenbeslechtingsmechanisme uit andere investeringsverdragen
kunnen inroepen. Artikel 8.8 bepaalt dat er geen nationaliteitsvereisten mogen worden
opgelegd bij de benoeming van hogere managementposities of leden van een Raad van
Bestuur.
Afdeling D
Afdeling D gaat over investeringsbescherming. Het legt materiële standaarden voor
gevestigde investeringen vast en bevat afspraken over de behandeling van investeringen.
Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders
en hun investeringen, zoals die ook in het Nederlandse recht zijn vastgelegd. Artikel
8.9 herbevestigt en expliciteert het recht van overheden om wet- en regelgeving vast
te stellen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen zoals de bescherming
van de volksgezondheid, de veiligheid, het milieu, of de openbare zeden, sociale of
consumentenbescherming, of bevordering en bescherming van de culturele verscheidenheid.
Dit is een niet-limitatieve lijst. Daarbij wordt verduidelijkt dat het feit dat een
overheid maatregelen vaststelt die een negatieve uitwerking hebben op een investering
of ingrijpt in de verwachtingen van een investeerders op zich geen schending vormt
van verplichtingen uit hoofde van deze afdeling. Specifiek wordt verduidelijkt dat
het niet toekennen, verlengen of handhaven van een subsidie op zich geen schending
vormt.
Artikel 8.10 legt het principe van eerlijke en billijke behandeling vast en geeft
investeerders zekerheid en veiligheid van onder het akkoord vallende investeringen.
De redelijke en billijke behandeling is gelimiteerd tot de in lid 2 genoemde opsomming,
zoals een wezenlijke schending van het recht op een eerlijke rechtsgang en kennelijke
willekeur. Deze opsomming is een codificatie van vaststaande jurisprudentie.22 In lid 4 wordt aangegeven dat een legitieme verwachting waar een investeerder gerechtvaardigd
op mocht vertrouwen en op heeft gehandeld, meegewogen kan worden bij het vaststellen
van een schending. Het is geen zelfstandige grond voor het indienen van een claim.
Artikel 8.11 bepaalt dat buitenlandse investeerders recht hebben op een nationale
behandeling of een meest begunstigde behandeling indien sprake is van schade door
gewapend conflict, opstand, noodtoestand of natuurrampen.
Conform artikel 8.12 dienen partijen zich te onthouden van directe en indirecte onteigening
of nationalisering van een onder het hoofdstuk vallende investering, tenzij dit geschiedt
ten algemenen nutte, met inachtneming van een eerlijke rechtsgang, niet-discriminerend
is en geschiedt tegen betaling van snelle, adequate en doeltreffende schadeloosstelling.
Deze schadeloosstelling is gelijk aan de billijke marktwaarde die de investering vertegenwoordigde
onmiddellijk voorafgaand aan de onteigening. In Annex 8-A wordt dit artikel verder
uitgewerkt en onder andere bepaald dat non-discriminatoire maatregelen die genomen
worden om het publieke belang te beschermen, geen indirecte onteigening vormen, tenzij
de impact van deze maatregel(en) zo zwaar zijn dat deze duidelijk buitensporig zijn.
Afdeling E
Deze afdeling legt voorbehouden en excepties van verdragspartijen vast. Aanvullend
kunnen partijen op basis van artikel 8.16 weigeren om de voordelen van dit hoofdstuk
toe te kennen aan investeringen uit de wederpartij wanneer een investeerder uit een
derde land eigenaar is of zeggenschap heeft over de onderneming en de weigerende partij
maatregelen vaststelt met betrekking tot het derde land die betrekking hebben op de
handhaving van de internationale vrede en veiligheid, en die transacties met de onderneming
verbieden (artikel 8.16).
Afdeling F
In afdeling F worden afspraken gemaakt over de beslechting van investeringsgeschillen
tussen investeerders en staten. Om dergelijke geschillen te beslechten wordt een Gerecht
en een Beroepsinstantie opgericht, met onafhankelijke en vaste rechters. Dit systeem
wordt het Investment Court System genoemd. CETA is het eerste ondertekende akkoord waarin deze nieuwe EU-benadering
voor de beslechting van geschillen tussen een investeerder en een staat in een akkoord
is opgenomen.
In artikel 8.18 wordt het toepassingsgebied uiteengezet en verduidelijkt dat claims
alleen ingediend kunnen worden als een investeerder schade heeft geleden aan zijn
gevestigde investering door schending van afspraken uit Afdelingen C, met uitsluiting
van de markttoegangsaspecten, en D. Er kan geen claim ingediend worden als de investering
is verricht door middel van een bedrieglijke onjuiste voorstelling, het achterhouden
van informatie, omkoping of gedragingen die misbruik van procedure opleveren.
Artikel 8.19 tot en met 8.26
Geschillen moeten, voor zover mogelijk, in der minne geschikt worden. Voordat een
verzoek bij het Gerecht wordt ingediend, vinden altijd eerst consultaties tussen partijen
bij het geschil plaats (artikel 8.19). Verzoeken om overleg van Canadese investeerders
wegens een vermeende schending van de EU of een EU-lidstaat worden aan de EU gericht.
Los van deze verplichte consultaties kunnen partijen bij het geschil daarnaast te
allen tijde een beroep op bemiddeling doen. Bemiddeling is vrijwillig. De bemiddelaar
wordt aangewezen met instemming van de partijen bij het geschil. Partijen kunnen ook
de secretaris-generaal van het International Centre for Settlement of Investment Disputes (ICSID) verzoeken de bemiddelaar aan te wijzen (artikel 8.20).
Indien consultaties op grond van artikel 8.19 tussen een Canadese investeerder en
de EU niet binnen 90 dagen hebben geleid tot een schikking, kan de investeerder de
EU verzoeken te bepalen of de EU of de EU-lidstaat aangemerkt moet worden als verweerder
in het geschil. De EU stelt, na de verweerder te hebben bepaald, de investeerder in
kennis van het feit dat de EU of een EU-lidstaat zal optreden als verweerder. De criteria
om de verweerder vast te stellen, zijn in lijn met Verordening 912/2014 van 23 juli
2014 tot vaststelling van een kader voor het regelen van de financiële verantwoordelijkheid
in verband met scheidsgerechten voor de beslechting van geschillen tussen investeerders
en staten die zijn ingesteld bij internationale overeenkomsten waarbij de Europese
Unie partij is.
In artikel 8.22 worden de procedurele eisen voor het indienen van een verzoek bij
het Gerecht door een investeerder uiteengezet. Lid 1, sub f en g voorkomt parallelle
procedures over hetzelfde geschil bij de nationale rechter en het Investeringsgerecht.
Ook wordt voorkomen dat een investeerder naar de nationale rechter stapt nadat de
procedure bij het Investeringsgerecht is afgerond.
Artikel 8.23 betreft het indienen van een verzoek bij het Gerecht en welke procedures
van toepassing zullen zijn. Een verzoek kan worden ingediend op grond van het ICSID-verdrag
en het regelement voor arbitrage;23 de ICSID-bepalingen betreffende aanvullende mogelijkheden;24, de arbitrageregels van UNCITRAL (Commissie voor Internationaal Handelsrecht van
de Verenigde Naties); of op grond van alle andere voorschriften waarover partijen
bij het geschil overeenstemming bereiken.
Artikel 8.26 verplicht partijen bij het geschil in het kader van transparantie tot
openbaarmaking van eventuele financiering door derde partijen.
Artikel 8.27 tot en met 8.30
Artikel 8.27 gaat specifiek over het op te richten Investeringsgerecht. Het Gerecht
doet uitspraak op overeenkomstig artikel 8.23 ingediende verzoeken. Het Gemengd Comité
voor CETA wijst bij de inwerkingtreding van CETA vijftien leden van het Gerecht aan,
waarvan vijf de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie hebben, vijf van
Canada en vijf van een derde land. Het Gemengd Comité kan besluiten het aantal leden
van het Gerecht met een veelvoud van drie te verhogen of te verlagen. Het Gemengd
Comité bestaat uit vertegenwoordigers van de EU en Canada (zie ook hoofdstuk 26).
Een EU-standpunt voor besluiten van het Gemengd Comité met rechtsgevolgen wordt bepaald
via de procedure zoals vastgelegd in artikel 218, lid 9, VWEU.
Lid 4 stelt de voorwaarde dat de leden van het Gerecht moeten voldoen aan alle gestelde
eisen om in hun onderscheiden landen rechterlijke ambten te bekleden of bekend staan
als kundige rechtsgeleerden. Zij beschikken over aantoonbare ervaring op het gebied
van internationaal publiekrecht. Het is wenselijk dat zij met name op het gebied van
internationaal investeringsrecht, internationaal handelsrecht en geschillenbeslechting
in het kader van internationale investerings- of internationale handelsovereenkomsten
over deskundigheid beschikken. Bovendien dienen leden van het Gerecht te handelen
in overeenstemming met de in artikel 8.30 uitgewerkte Gedragscode.
De leden van het Gerecht worden conform lid 5 benoemd voor de duur van vijf jaar,
welke termijn eenmaal kan worden verlengd. Het Gerecht behandelt de zaken in formaties
bestaande uit drie leden van het Gerecht, van wie één de nationaliteit heeft van een
lidstaat van de Europese Unie, één de Canadese nationaliteit en één de nationaliteit
heeft van een derde land. De formatie wordt voorgezeten door het lid van het Gerecht
dat de nationaliteit van een derde land heeft (lid 6). Partijen bij het geschil kunnen
ook overeenkomen dat een zaak wordt behandeld door één lid van het Gerecht dat willekeurig
wordt aangewezen uit de leden met de nationaliteit van een derde land.
Het Gerecht kan zijn eigen werkmethoden vaststellen. Om hun beschikbaarheid te waarborgen,
ontvangen de leden van het Gerecht een maandelijks voorschot waarvan de hoogte wordt
vastgesteld door het Gemengd Comité voor CETA. Het ICSID-secretariaat zal dienen als
secretariaat voor het Gerecht.
Artikel 8.28 voorziet in de oprichting van een beroepsinstantie. De Beroepsinstantie
is belast met de toetsing van uitspraken van het Gerecht en kan deze bevestigen, wijzigen
of vernietigen. Gronden voor wijziging of vernietiging zijn: (i) onjuiste toepassing
of uitlegging van het toepasselijke recht; (ii) kennelijk onjuiste beoordeling van
de feiten, met inbegrip van kennelijk onjuiste beoordeling van de desbetreffende interne
wetgeving; of, (iii) de redenen vermeld in artikel 52, lid 1, onder a) tot en met
e), van het ICSID-Verdrag, voor zover zij niet onder de punten i) en ii) vallen.
De leden van de Beroepsinstantie moeten voldoen aan dezelfde eisen aan de leden van
het Gerecht zoals benoemd in artikel 8.27, lid 4. Bovendien dienen leden van de Beroepsinstantie
te handelen in overeenstemming met de in artikel 8.30 uitgewerkte Gedragscode. De
leden van de Beroepsinstantie zullen worden aangewezen bij Besluit van het CETA Gemengd
Comité. Voorts zal het Gemengd Comité een besluit nemen over de administratieve en
organisatorische aangelegenheden met betrekking tot de werking van de Beroepsinstantie,
waaronder het aantal leden van de Beroepsinstantie en het verloop van procedures.
De instantie wordt operationeel zodra de benodigde besluiten zijn genomen.
In artikel 8.29 verplichten partijen zich om te streven naar de oprichting van een
multilateraal hof voor beslechting van investeringsgeschillen. Bij de instelling van
een dergelijk Hof neemt het CETA Gemengd Comité een besluit waarin wordt bepaald dat
investeringsgeschillen in het kader van deze afdeling zullen worden beslecht via dit
multilaterale hof en voorziet het in passende overgangsregelingen.
Artikel 8.30 verzekert de onafhankelijkheid van de leden van het Gerecht door middel
van een gedragscode. Leden van de Beroepsinstantie dienen ook te handelen in overeenstemming
met deze eisen (artikel 8.28, lid 4). De leden van het Gerecht zijn niet verbonden
aan enige overheid. Zij nemen geen instructies van enige organisatie of enige overheid
aan met betrekking tot het voorwerp van het geschil. Zij nemen niet deel aan de behandeling
van geschillen die rechtstreeks of onrechtstreeks tot een belangenconflict zouden
kunnen leiden. Zij moeten voldoen aan de richtsnoeren van de International Bar Association inzake belangenconflicten in internationale arbitrage en aan alle krachtens artikel
8.44, lid 2 vastgestelde aanvullende voorschriften. Daarnaast treden zij na hun aanwijzing
niet op als raadsman of als door een partij bij het geschil aangewezen deskundige
of getuige in het kader van lopende of nieuwe investeringsgeschillen uit hoofde van
dit akkoord of enige andere internationale overeenkomst. Er is een mogelijkheid tot
wraking indien zich een vermeend belangenconflict voordoet. Deze zal beoordeeld worden
door de President van het Internationaal Gerechtshof. Partijen bij het akkoord kunnen
op grond van lid 4 besluiten een lid van het Gerecht van zijn mandaat te ontheffen
wanneer zijn of haar gedrag in strijd is met deze Gedragscode.
Artikel 8.31
Het toepasselijk recht in geschillen voor het in deze afdeling ingestelde Gerecht
is CETA zoals geïnterpreteerd overeenkomstig het Weens Verdragenverdrag en andere
tussen partijen van toepassing zijnde beginselen en regels van internationaal recht.
Het Gerecht is niet bevoegd om de wettigheid van een maatregel te toetsen aan intern
recht van een verdragspartij. Het Gerecht kan enkel de interne wetgeving van een partij
als een feitelijk gegeven in aanmerking nemen. Wanneer ernstige bezorgdheid rijst
over uitleggingskwesties die gevolgen voor investeringen kunnen hebben, kan het Gemengd
Comité conform de procedure van lid 3 uitleg geven aan CETA. Deze uitleg is bindend
voor het Gerecht. Het Gerecht is niet bevoegd maatregelen te toetsen aan nationaal
recht van de verdragspartijen (dit omvat mede in de EU-lidstaten toepasselijk EU-recht)
noch om nationaal recht buiten werking te stellen. Wanneer nationaal recht als feitelijk
gegeven in een geschil in aanmerking moet worden genomen, wordt de heersende uitleg
van nationaal recht gevolgd. Rechtelijke instanties of autoriteiten van die verdragspartij
zijn niet gebonden aan de uitleg die het Gerecht aan het nationaal recht geeft.
Artikel 8.32 tot en met 8.38
De artikelen 8.32 en 8.33 bieden het Gerecht de mogelijkheid om op verzoek van de
verweerder kennelijk oneigenlijke verzoeken of rechtens ongegronde verzoeken in een
vroeg stadium af te wijzen.
Artikel 8.36 bepaalt dat de UNCITRAL-transparantieregels voor investeerder-staat arbitrage25 van toepassing zijn op procedures op grond van deze afdeling. De UNCITRAL-transparantieregels
bevatten procedurele regels die zorgen voor transparantie en openbare toegankelijkheid
van investeerder-staat geschillenbeslechtingsprocedures. Dat betekent dat alle processtukken,
inclusief pleidooien en getuigenverhoren openbaar zijn en de zittingen (digitaal)
bijgewoond kunnen worden. Deze transparantieregels gaan verder dan wat op dit moment
vereist is onder Nederlands recht. Naast een verwijzing naar de UNCITRAL-transparantieregels
garandeert artikel 8.36, lid 4, dat Canada en de EU vertrouwelijke en beschermde informatie
mogen delen met derde personen, zolang de vertrouwelijkheid wordt gegarandeerd. De
UNCITRAL-transparantieregels maken het mogelijk voor derde partijen om als amicus curiae (vriend van het hof) schriftelijk commentaar in te dienen en aanwezig te zijn bij
de hoorzitting om het Hof te helpen met de beoordeling van de claim. De andere verdragspartij
krijgt op verzoek inzage in de processtukken en kan mondeling of schriftelijke opmerkingen
indienen in de procedure.
Artikel 8.39 tot en met 8.41
Artikel 8.28, lid 9, sub c en d, zet uiteen wanneer sprake is van een definitieve
uitspraak in de zin van dit hoofdstuk. Naast een definitieve uitspraak van de Beroepsinstantie
is sprake van een definitieve uitspraak wanneeer (i) een periode van 90 dagen is verstreken
na de bekendmaking van de uitspraak van het Gerecht, zonder dat beroep is ingesteld;
(ii) een ingesteld beroep is verworpen of ingetrokken; of (iii) een periode van 90
dagen is verstreken na de uitspraak van de Beroepsinstantie, zonder dat de zaak naar
het Gerecht is verwezen.
Wanneer het Gerecht bij definitieve uitspraak de verweerder (per definitie een staat)
in het ongelijk stelt, kan het alleen een financiële schadevergoeding met eventueel
toepasselijke rente toekennen en/of de teruggave van eigendom gelasten. In het laatste
geval wordt in de uitspraak bepaald dat de verweerder over de mogelijkheid beschikt
om in plaats daarvan een financiële schadevergoeding te betalen die de billijke marktwaarde
van de eigendom vertegenwoordigt onmiddellijk voorafgaand aan de onteigening of, als
dit eerder is, het tijdstip waarop bekend werd dat onteigening zou volgen, vermeerderd
met eventueel toepasselijke rente, zoals bepaald overeenkomstig artikel 8.12. De financiële
schadevergoeding mag niet meer bedragen dan de geleden schade. Het Gerecht kan geen
punitieve schadevergoeding toekennen.
Artikel 8.39, lid 5, bepaalt dat het Gerecht de kosten van de procedure zal toewijzen
aan de in het ongelijk gestelde partij bij het geschil. Bij uitzondering kan het Gerecht
hiervan afwijken. Het CETA Gemengd Comité zal aanvullende voorschriften in overweging
nemen om te zorgen dat de kosten voor natuurlijke personen en het midden-en kleinbedrijf
beperkt blijven.
Conform artikel 8.41 is een overeenkomstig deze afdeling gedane definitieve uitspraak
bindend voor de partijen bij het geschil en ten aanzien van de zaak waarin de uitspraak
wordt gedaan. Een partij bij het geschil erkent de uitspraak en komt deze onverwijld
na met inachtneming van de in lid 3 voorgeschreven termijnen. De tenuitvoerlegging
van de uitspraak is conform lid 4 onderworpen aan de wettelijke regelgeving betreffende
de tenuitvoerlegging van vonnissen of uitspraken die geldt op de plaats waar om de
tenuitvoerlegging wordt verzocht.
Artikel 8.42 tot en met 8.44
Het Comité voor Diensten en Investeringen biedt de partijen bij het akkoord een forum
voor het plegen van overleg over kwesties die verband houden met dit hoofdstuk, bijvoorbeeld
wanneer er een interpretatieverschil is over de bepalingen in dit hoofdstuk of over
mogelijke verbeteringen. Een uiteindelijk door het Gemengd Comité gegeven uitleg is
bindend voor het Gerecht (artikel 8.31, lid 3). Verder zal het Comité voor Diensten
en Investeringen, volgens de geldende interne procedures, een gedragscode voor de
leden van het Tribunaal instellen, waarbij gestreefd wordt dat deze gedragscode wordt
aangenomen voor de eerste dag van de voorlopige toepassing of inwerkingtreding van
CETA.
Hoofdstuk 9. Handel in diensten
Artikel 9.1 tot en met 9.8
Hoofdstuk 9 schept een algemeen regelgevend kader voor de afspraken over de handel
in diensten. CETA bevat afspraken over zowel markttoegang als afspraken over hoe dienstverleners
behandeld moeten worden nadat zij zijn toegetreden tot de markt van de wederpartij
(nationale en meestbegunstigingsbehandeling). Artikel 9.6 gaat over markttoegang en
bepaalt dat partijen geen beperkingen mogen opleggen inzake het aantal dienstverleners
en de totale waarde dan wel aantal dienstentransacties uit de wederpartij. Dit geldt
voor zowel centrale als lagere overheden. Artikel 9.3 en 9.5 leggen de beginselen
van nationale behandeling en meestbegunstigingsbehandeling vast. Op grond van het
beginsel van nationale behandeling dienen overheden dienstverleners en diensten uit
de wederpartij in vergelijkbare situaties niet minder gunstig te behandelen dan zijn
eigen dienstverleners en diensten. Het beginsel van meestbegunstigingsbehandeling
bepaalt dat overheden de dienstverleners en diensten uit de wederpartij in vergelijkbare
situaties niet minder gunstig mogen behandelen dan dienstverleners en diensten uit
een derde land.
Artikel 9.4 bepaalt dat het beginsel van nationale behandeling partijen niet verhindert
om formele vereisten te stellen aan dienstverleners, zoals kwaliteitseisen, vergunningseisen,
taaleisen of een lidmaatschap van een beroepsorganisatie, zolang deze geen middel
vormen tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie.
Artikel 9.7 bepaalt dat partijen voorbehouden kunnen maken op het verlenen van markttoegang
en op de beginselen van nationale en meestbegunstigingsbehandeling. Partijen hebben
deze voorbehouden vastgelegd in bijlagen I en II. Hierin heeft de EU uitzonderingen
opgenomen voor gevoelige sectoren. Zo heeft de EU in bijlage II een expliciet algemeen
voorbehoud opgenomen voor publieke diensten. Door dit voorbehoud behouden overheden
op nationaal, regionaal en lokaal niveau het recht om overheidsbedrijven of private
ondernemingen een alleenrecht of andere specifieke exclusieve rechten te geven op
het leveren van een bepaalde dienst. Overheden kunnen zelf bepalen welke soort activiteiten
zij als publieke dienst kwalificeren. Het maakt hierbij geen onderscheid of publieke
diensten door publiek of privaat geld worden gefinancierd. Mocht een overheid het
nodig achten dan kan een geprivatiseerde dienst weer door een overheidsbedrijf worden
uitgevoerd. Dit blijft ook mogelijk na inwerkingtreding van CETA. Naast dit algemene
voorbehoud voor publieke diensten, heeft de EU nog specifieke voorbehouden gemaakt
voor onder meer publiek onderwijs, gezondheidszorg, visserij, luchtvaart, afvalverwerking,
en olie- en gaswinning. Canada heeft onder meer voorbehouden opgenomen op het terrein
van telecommunicatie, douanediensten, octrooigemachtigden, en het winnen van olie
en gas.
Naast de partijgebonden voorbehouden in de bijlagen I en II, zondert artikel 9.2 enkele
maatregelen uit van het toepassingsgebied van dit hoofdstuk. Op grond van dat artikel
worden diensten die verleend worden in het kader van de uitoefening van het overheidsgezag
volledig uitgezonderd. Voorbeelden zijn rechtspraak of vergunningverlening door een
gemeente. Tevens heeft de Europese Unie de audiovisuele sector uitgezonderd en Canada
de culturele sector. Verder bevat het hoofdstuk uitzonderingen op het gebied van de
luchtvaart, financiële dienstverlening (omdat dat onderwerp expliciet in hoofdstuk
13 wordt geregeld), en subsidieverlening.
Nederland heeft reeds in het WTO-akkoord over de handel in diensten (GATS) de Nederlandse
dienstenmarkt grotendeels geopend voor buitenlandse dienstverleners. Nederland verleent
derhalve in CETA maar in een beperkt aantal sectoren additionele markttoegang voor
Canadese bedrijven. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het recht om een notering aan
te vragen aan de Euronextbeurs in Amsterdam en verruimde toegangsmogelijkheden voor
hoogopgeleide Canadese dienstverleners.
In aanvulling op hoofdstuk 9, bevatten de hoofdstukken 10, 11, 12, 13, 14, 15 en 16
sector-specifiekere afspraken over tijdelijke toelating en verblijf van natuurlijke
personen, over erkenning van beroepskwalificaties, over eisen aan nationale wet- en
regelgeving en over financiële dienstverlening, internationale zeevervoerdiensten,
telecommunicatie en elektronische handel.
Hoofdstuk 10. Tijdelijke toelating en tijdelijk verblijf van natuurlijke personen
voor zakelijke doeleinden
Artikel 10.1 tot en met 10.10
In hoofdstuk 10 worden afspraken gemaakt over de tijdelijke toelating en het tijdelijke
verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke doeleinden. Het gaat hierbij om stafpersoneel,
dienstverleners op contractbasis, zelfstandige professionals en korte werkbezoeken.
Doelstelling van het hoofdstuk is om de handel in diensten en investeringen te vergemakkelijken
door tijdelijke toelating en tijdelijk verblijf van natuurlijke personen voor zakelijke
doeleinden en door zorg te dragen voor een transparant proces. Er worden geen afspraken
gemaakt over natuurlijke personen die toegang tot de arbeidsmarkt van een partij zoeken,
noch op maatregelen inzake staatsburgerschap, verblijf of werk op permanente basis.
Partijen behouden beleidsvrijheid om maatregelen toe te passen ter regulering van
de toelating van natuurlijke personen tot of hun tijdelijke verblijf op haar grondgebied.
Artikel 10.2, lid 5, stelt daarnaast expliciet dat partijen hun wet- en regelgeving
inzake werkgelegenheid en sociale zekerheidsmaatregelen kunnen handhaven. Dit omvat
mede de voorschriften inzake minimumlonen en collectieve arbeidsovereenkomsten. CETA
doet hier geen afbreuk aan.
Afspraken over tijdelijke toelating en tijdelijk verblijf hebben betrekking op onder
meer de vereiste toelatingsprocedures, kosten voor verwerking van een verzoek om tijdelijke
toelating en de maximale tijdsduur voor verblijf. Artikel 10.7 bevat specifieke afspraken
voor stafpersoneel zoals specialisten en leidinggevend personeel. Partijen mogen geen
limiet stellen aan het aantal specialisten en leidinggevenden dat wordt toegelaten.
Ook dienen partijen toestemming te verlenen voor de tijdelijke tewerkstelling van
binnen een onderneming overgeplaatste personen uit de wederpartij. Zakelijke bezoekers
voor investeringsdoeleinden moeten zonder verplichte tewerkstellingsvergunning tijdelijk
worden toegelaten, zo is bepaald in artikel 10.7, lid 3. Nederland heeft in een bijlage
bij het akkoord een voorbehoud opgenomen voor deze verplichting. Zakelijke bezoekers
voor investeringsdoeleinden kunnen derhalve niet zonder werkvergunning in Nederland
actief worden. Artikel 10.8 betreft dienstverleners op contractbasis en zelfstandige
professionals. Enkel hoogopgeleiden (academische graad of HBO-diploma) vallen onder
deze bepaling. Dienstverleners dienen bovendien – naast aan een aantal andere voorwaarden
te voldoen – een concrete opdracht of contract te hebben. Artikel 10.9 stelt regels
vast voor korte werkbezoeken. Voor dergelijke werkbezoeken wordt bovendien voorzien
in een vrijstelling van een werkvergunning of vergelijkbare procedures. De toegelaten
verblijfsduur verschilt per situatie. De maximale verblijfsperiode bedraagt tussen
de 90 dagen per zes maanden voor korte werkbezoeken en drie jaar met een mogelijke
verlenging van achttien maanden voor specialisten en leidinggevend personeel.
Daarnaast moet elke partij binnen 180 dagen nadat dit hoofdstuk voorlopig wordt toegepast,
informatie verstrekken aan de wederpartij over de voorschriften voor tijdelijke toelating
onder dit hoofdstuk (artikel 10.4). Nederland voldoet hier reeds aan door de informatie
op het digitale portaal voor buitenlandse ondernemers Externe link:www.answersforbusiness.nl.
Hoofdstuk 11. Wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties
Artikel 11.1 tot en met 11.7
Hoofdstuk 11 schept een kader om in de toekomst concrete afspraken te maken over de
wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties. Voor sommige beroepen, de zogenaamde
gereglementeerde beroepen, eist de overheid bepaalde kwalificaties, zoals de afronding
van een specifieke opleiding of registratie in een beroepsregister, voordat een persoon
dat beroep mag uitoefenen. In Nederland is dit bijvoorbeeld het geval bij architecten,
docenten, accountants en artsen. Op grond van het kader dat in hoofdstuk 11 is vastgelegd,
kunnen Canada en de EU afspraken maken zodat beroepskwalificaties verkregen in het
ene land eenvoudiger meegenomen kunnen worden in de beoordeling van beroepskwalificaties
in het andere land, bijvoorbeeld door te specificeren welke onderdelen van een opleiding
in Canada gelijkwaardig zijn aan een opleiding in de Europese Unie.
De relevante beroepsorganisaties in de EU en Canada kunnen op basis van de in artikel
11.3 neergelegde procedure gezamenlijke aanbevelingen met betrekking tot een voorgestelde
overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties (Mutual Recognition Agreement, MRA) formuleren en deze voorleggen aan het Gemengd Comité betreffende Wederzijdse
Erkenning van Beroepskwalificaties (het MRA-Comité). Het MRA-Comité wordt ingesteld
in artikel 26.2, lid 1, en bestaat uit vertegenwoordigers van Canada en de EU. Wanneer
het MRA-Comité daar toestemming voor geeft kunnen de relevante beroepsorganisaties
vervolgens onderhandelingen voeren en aan het MRA-Comité een ontwerpMRA voorleggen.
Indien de MRA volgens het Comité verenigbaar is met CETA, stelt het de MRA vast nadat
elke partij via een schriftelijke kennisgeving heeft aangegeven dat aan hun respectievelijke
interne vereisten is voldaan. Het MRA-besluit is voor partijen bindend vanaf de datum
van deze kennisgeving.
Op dit moment hebben de Canadese en Europese beroepsorganisatie van architecten aangegeven
interesse te hebben in een MRA. Er zijn nog geen andere sectoren bekend die interesse
hebben in een MRA.
Hoofdstuk 12. Interne regelgeving
Artikel 12.1 tot en met 12.3
Hoofdstuk 12 is van toepassing op maatregelen van een partij inzake vergunningseisen,
kwalificatie-eisen en bijbehorende procedures voor zover deze effect hebben op het
dienstenverkeer tussen partijen. Dienstverleners kunnen worden geconfronteerd met
onduidelijke en tijdrovende vergunningsprocedures bij de toegang tot markten van derde
landen. In het kader van de dienstenrichtlijn (richtlijn 2006/123/EG) heeft de Europese
Unie grote stappen gezet in het vereenvoudigen van vergunningsprocedures binnen de
EU. Hoofdstuk 12 van CETA zorgt ervoor dat enkele van deze afspraken ook worden toegepast
op het handelsverkeer tussen de EU en Canada. Partijen waarborgen onder meer dat gestelde
eisen en procedures duidelijk en transparant en objectief zijn en vooraf worden vastgesteld
en openbaar toegankelijk zijn. Eisen en procedures van partijen dienen zo eenvoudig
mogelijk te zijn en de dienstverlening niet onnodig bemoeilijken of vertragen (artikel
12.3). De EU heeft voor de toepassing van dit hoofdstuk een uitzondering gemaakt voor
audiovisuele diensten en, zoals uiteengezet in het in bijlage II opgenomen overzicht
van EU-voorbehouden, voor gezondheids-, onderwijs- en sociale diensten, gokdiensten
en de verzameling, verspreiding en distributie van water. De in dit hoofdstuk vastgestelde
verplichtingen worden in Nederland al nageleefd en brengen geen nieuwe verplichtingen
met zich mee.
Hoofdstuk 13. Financiële diensten
Artikelen 13.1 tot en met 13.21
In aanvulling op de hoofdstukken 8, 9 en 12 maken partijen in hoofdstuk 13 specifieke
afspraken op het terrein van de financiële dienstverlening. Het hoofdstuk is van toepassing
op maatregelen van een partij inzake: financiële instellingen uit de wederpartij;
investeerders uit de wederpartij, en hun investeringen in financiële instellingen
op het grondgebied van de andere partij; en de grensoverschrijdende handel in financiële
diensten. Het gaat hierbij onder andere om verzekeringsdiensten en een variëteit aan
bankdiensten. Enkele materiële standaarden uit hoofdstuk 8 (artikel 8.10 inzake de
behandeling van investeerders en van onder CETA vallende investeringen, artikel 8.11
inzake compensatie voor verliezen, artikel 8.12 inzake onteigening, artikel 8.13 inzake
overmakingen, artikel 8.14 inzake subrogatie, artikel 8.16 inzake weigering van toekenning
van voordelen en artikel 8.17 formele voorwaarden) zijn opgenomen in en maken deel
uit van hoofdstuk 13.
De in hoofdstuk 8 opgenomen beginselen van nationale behandeling en meestbegunstigingsbehandeling
gelden ook voor de behandeling van financiële instellingen en investeerders van de
wederpartij, en hun investeringen in financiële instellingen (artikelen 13.3 en 13.4).
Voorts maken partijen in artikel 13.6 afspraken om de markttoegang van financiële
instellingen te bevorderen. Zo spreken partijen onder meer af geen maximum in te stellen
aan het toe te laten aantal financiële instellingen op hun grondgebied of de totale
waarde van de met de financiële diensten verband houdende transacties of activa. Financiële
instellingen dienen te allen tijde te voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving
die ook geldt voor binnenlandse financiële instellingen. CETA doet hier geen afbreuk
aan. Dit betekent dat Canadese bancaire instellingen in Nederland een bankvergunning
bij De Nederlandsche Bank moeten aanvragen, en dat zij vallen onder het toezicht van
De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
In artikel 13.8 wordt afgesproken om geen nationaliteitseisen op te leggen voor posities
van het hogere management of in raden van bestuur, waarbij Canada de uitzondering
heeft bedongen dat ten minste de helft van de Raad van Bestuur van een Canadese financiële
instelling de Canadese nationaliteit dient te hebben (zie artikel 13.10). Artikel
13.9 geeft partijen drie jaar lang de mogelijkheid te onderhandelen over specifieke
prestatie-eisen voor de financiële sector. Mocht er na drie jaar geen overeenstemming
bereikt zijn, worden de algemene prestatie-eisen die zijn neergelegd in artikel 8.5
ook van toepassing op financiële instellingen wanneer een partij daarom verzoekt.
Er bestaan op dit moment geen concrete prestatie-eisen voor financiële instellingen
in Canada of de EU. Voorts draagt artikel 13.11 onder andere op om wetgeving over
de financiële sector publiekelijk kenbaar te maken. Nederland doet dit al op Externe link:www.overheid.nl en de websites van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten.
Artikel 13.14 regelt dat een partij financiële instellingen uit de wederpartij moet
toestaan om nieuwe vormen van financiële dienstverlening op de markt te brengen wanneer
financiële instellingen uit de eigen staat die mogelijkheid eveneens hebben. Artikel
13.15 bepaalt dat financiële instellingen of verleners van grensoverschrijdende financiële
diensten uit de wederpartij bevoegd zijn om informatie van en naar haar grondgebied
te verzenden met het oog op gegevensverwerking, wanneer dat noodzakelijk is in het
kader van de normale bedrijfsvoering. Partijen zijn hierbij verplicht om passende
waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te handhaven. De doorgifte
van financiële informatie die persoonlijke gegevens omvat, moet tevens in overeenstemming
zijn met de wetgeving over de bescherming van persoonlijke gegevens van de partij
waarvan de overdracht afkomstig is.
Artikel 13.10 bepaalt dat partijen voorbehouden en uitzonderingen kunnen maken op
de in dit hoofdstuk aangegane verplichtingen. Deze zijn voor wat de EU en haar lidstaten
betreft opgenomen in bijlagen I, II en ten aanzien van Canada opgenomen in bijlage
III. De EU heeft hier onder meer in opgenomen dat overheden een bepaalde juridische
vorm mogen vereisen indien een financiële instelling zich wenst te vestigen op hun
grondgebied. Tevens is opgenomen dat enkel in de EU-gevestigde financiële instellingen
als trustkantoor of fondsmanagement van beleggingsfondsen mogen fungeren. Canada heeft
onder andere opgenomen dat een financiële instelling gevestigd moet zijn in de provincie
of het gebied waar deze financiële instelling haar diensten wenst aan te bieden. Daarnaast
zijn generieke uitzonderingen opgenomen in het geval van maatregelen genomen door
een overheid op het gebied van monetair of wisselkoersbeleid, alsook ter bescherming
van de vertrouwelijkheid van informatie over, bijvoorbeeld, de rekeningen van individuele
consumenten. In zijn markttoegangsaanbod heeft Canada vastgelegd geen additionele
eisen aan Europese financiële instellingen te zullen invoeren en de verruimde mogelijkheden
voor grensoverschrijdende verzekeringen, herverzekeringen en portfoliomanagement in
stand te laten. Ook is vastgelegd dat Canada geen beperkingen zal opleggen om vanuit
Europa investeringen te doen in en controle uit te oefenen over Canadese financiële
instellingen.
Op grond van artikel 13.16 behouden partijen de bevoegdheid om alle redelijke prudentiële
maatregelen te nemen, onder andere om spaarders, investeerders en polishouders te
beschermen, om de financiële soliditeit en integriteit van een financiële instelling
te behouden en om de integriteit en stabiliteit van het financiële systeem te waarborgen.
Deze uitzonderingsbepaling gaat verder dan de uitzonderingsbepaling voor financiële
diensten in artikel 2 van de GATS-bijlage inzake financiële diensten. Hiermee geeft
CETA overheden ruime bevoegdheden om alle redelijke maatregelen te nemen om de solvabiliteit
van individuele financiële instellingen en de stabiliteit van de financiële sector
te waarborgen. CETA vormt geen belemmering voor toekomstige verdere regulering van
de financiële sector.
In artikel 26.2, lid 1, wordt het Comité Financiële Diensten opgericht. Dit Comité
ziet op grond van artikel 13.18 toe op de uitvoering van dit hoofdstuk, geeft uitvoering
aan een dialoog over de regulering van de sector financiële diensten en geeft uitvoering
aan artikel 13.21.
Artikel 13.21 gaat in op investeringsgeschillen op het gebied van financiële diensten.
Beslechting van geschillen tussen een investeerder en een staat onder Afdeling F van
Hoofdstuk 8 is mogelijk met betrekking tot vermeende inbreuken op artikelen 8.10,
8.11, 8.12, 8.13, 8.16, 13.3, 13.4 en 13.16, lid 1. Wanneer gedurende een geschil
discussie ontstaat over de redelijkheid van een prudentiële maatregel in de zin van
artikel 13.16 kan het Comité Financiële Diensten worden betrokken met als doel om
tot gemeenschappelijke beoordeling te komen.
In lijn met de uitzonderingen inzake hoofdstuk 8, worden de volgende artikelen niet
voorlopig toegepast voor zover het gaat om beleggingen in effecten, de bescherming
van investeringen of de beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders
en staten: artikel 13.2, leden 3 en 4, artikel 13.3, 13.4, 13.9 en 13.21.
Hoofdstuk 14. Internationale zeevervoerdiensten
Artikelen 14.1 tot en met 14.4
In aanvulling op de hoofdstukken 8 en 9 bevat hoofdstuk 14 specifieke afspraken over
internationale zeevervoerdiensten. Verplichtingen met betrekking tot beginselen van
nationale en meestbegunstigingsbehandeling, zoals vastgelegd in hoofdstukken 8 en
9 zijn ook van toepassing op verleners van diensten van internationaal zeevervoer.
Artikel 14.2 verduidelijkt dat deze afspraken ook betrekking op maatregelen ten aanzien
van onder meer de toegang tot havens en douanefaciliteiten en het gebruik van infrastructuur
en havendiensten.
Artikel 14.3 bevat enkele aanvullende verplichtingen. Partijen zullen internationale
zeevervoerdienstverleners toestaan om lege containers te verplaatsen en om feederdiensten
(het vervoer voorafgaand aan en aansluitend op internationaal vrachtvervoer over zee)
te verlenen. Ook zijn afspraken gemaakt over het afschaffen van vrachtverdelingsregelingen,
het afschaffen van eisen dat een (gedeelte van de) vracht moet worden vervoerd door
een schip met de eigen nationaliteit en worden beperkingen opgeheven om rechtstreeks
contracten te sluiten tussen verleners van vervoersdiensten voor vervoer van deur
tot deur of multimodaal vervoer. Artikel 14.4 regelt dat deze verplichtingen niet
van toepassing zijn op maatregelen waarvoor een voorbehoud is opgenomen in het markttoegangsaanbod
in bijlage I of II. Hierin heeft de EU bijvoorbeeld opgenomen dat scheepvaart op de
Rijn voorbehouden is aan in de EU-geregistreerde schepen. Canada heeft hierin onder
meer opgenomen dat de vrijstellingen voor Amerikaanse schepen om Canadese eilanden
te bevoorraden, niet gelden voor in de EU-geregistreerde schepen.
Hoofdstuk 15. Telecommunicatie
Artikelen 15.1 tot en met 15.15
In aanvulling op hoofdstuk 9 bevat hoofdstuk 15 specifieke afspraken over telecommunicatie.
Het ziet op maatregelen van een partij met betrekking tot telecommunicatienetwerken
of -diensten. Partijen behouden het recht om de dienstverlening te beperken in overeenstemming
met de in de bijlagen I of II opgenomen lijst van voorbehouden. Hierin heeft de EU
bijvoorbeeld een voorbehoud voor televisie-uitzending en zenderfrequenties opgenomen.
Canada heeft onder meer opgenomen dat buitenlandse investeerders gezamenlijk maximaal
46,7 procent van de aandelen van een telecommunicatiebedrijf in handen mogen hebben.
Indien de telecommunicatie-dienstverlener een kleiner marktaandeel heeft dan 10 procent
van de Canadese markt, geldt deze beperking niet.
Artikel 15.3 legt vast dat ondernemingen afkomstig uit de wederpartij onder redelijke
en niet-discriminerende voorwaarden toegang krijgen tot en gebruik kunnen maken van
openbare telecommunicatienetwerken- of diensten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om
het recht voor Canadese telecommunicatiebedrijven om gebruik te maken van de Europese
telecommunicatie-infrastructuur. Voorwaarden voor deze markttoegang kunnen, in aanvulling
op de voorbehouden uit bijlage I en II, worden gesteld wanneer die noodzakelijk zijn
ter vrijwaring van de bevoegdheid van aanbieders om hun openbare netwerken- of diensten
aan het algemene publiek ter beschikking te stellen of ter bescherming van de technische
integriteit van openbare telecommunicatienetwerken- of diensten. In aanvulling op
de in artikel 28.3 vastgelegde algemene uitzonderingen, behouden partijen de bevoegdheid
om passende maatregelen te nemen ter bescherming van de veiligheid en vertrouwelijkheid
van openbare telecommunicatiediensten en de persoonlijke levenssfeer van gebruikers
van openbare telecommunicatiediensten, mits deze maatregelen geen ongerechtvaardigde
discriminatie of een verkapte beperking van de handel vormen.
Afspraken zijn onder meer gemaakt over concurrentiewaarborgen (artikel 15.4), toegang
tot essentiële faciliteiten (artikel 15.5), interconnectie (artikel 15.6), vergunningverlening
(artikel 15.7), universele diensten (artikel 15.8), toewijzing van frequenties, nummers
en doorgangsrechten (artikel 15.9) en transparantie (artikel 15.13). Voorts vereist
artikel 15.11 dat partijen garanderen dat de telecommunicatieautoriteiten van partijen
onafhankelijk zijn van aanbieders van telecommunicatienetwerken, -diensten of -apparatuur.
Dit onafhankelijkheidsvereiste is ook al vastgelegd in EU-wetgeving (in het bijzonder
in artikel 3 van de kaderrichtlijn elektronische-communicatienetwerken en -diensten
(2002/21/EG).
Hoofdstuk 16. Elektronische handel
Artikelen 16.1 tot en met 16.7
In aanvulling op hoofdstuk 9 bevat hoofdstuk 16 specifieke afspraken over elektronische
handel. Elektronische handel is handel uitgevoerd door middel van telecommunicatie,
alleen of in combinatie met andere informatie- en communicatietechnologieën. Te denken
valt aan het grensoverschrijdend gebruik van digitale goederen als applicaties (apps) en computerprogramma’s. Partijen erkennen de kansen van elektronische handel voor
economische groei en handel in vele sectoren. Tevens bevestigen partijen dat de WTO-regels
op het gebied van elektronische handel, zoals vastgelegd in GATS, van toepassing zijn.
Artikel 16.3 regelt dat partijen geen douanerechten, douaneheffingen of douanevergoedingen
mogen opleggen voor levering langs elektronische weg. Artikel 16.4 benadrukt het belang
van vertrouwen in en de betrouwbaarheid van elektronische handel. Partijen dienen
daarom wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen te hebben voor de bescherming
van persoonlijke gegevens van gebruikers bij elektronische handel. De EU heeft al
wetgeving op dit terrein vastgesteld (Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming
van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende
het vrije verkeer van die gegevens). In Nederland is de nationale uitvoering van deze
Richtlijn in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) opgenomen. Op 27 april 2016
is de Algemene verordening gegevensbescherming vastgesteld (Verordening 2016/679).
Deze verordening is per 25 mei 2018 in werking getreden en vervangt eerdergenoemde
Richtlijn.
Gezien het mondiale karakter van de elektronische handel, hebben partijen in artikel
16.6 afgesproken de dialoog aan te gaan over kwesties die zich in het kader van elektronische
handel voordoen en benadrukken zij het belang van een actieve deelname in multilaterale
fora voor het bevorderen van elektronische handel. Te denken valt aan kwesties als
de erkenning van elektronische handtekeningen, de behandeling van spam, de bescherming
van persoonlijke gegevens en de bescherming van consumenten en bedrijven tegen frauduleuze
en misleidende handelspraktijken op het gebied van elektronische handel. Onderhandelingen
over een regelgevend kader inzake elektronische handel worden onder andere gevoerd
in WTO-kader.
Hoofdstuk 17. Mededingingsbeleid
Artikelen 17.1 tot en met 17.4
Partijen bevestigen het belang van een vrije en onvervalste mededinging voor hun handelsbetrekkingen.
Partijen nemen passende maatregelen om mededinging-verstorend zakelijk gedrag te verbieden.
In Canada is dit vastgelegd in de Competition Act, voor de EU in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Deze maatregelen
moeten voldoen aan de eisen van transparantie, non-discriminatie en de billijkheid
van procedures. CETA laat geldende wettelijke uitzonderingen onverlet, zoals de in
artikel 106, lid 2, VWEU vastgelegde uitzondering voor diensten van algemeen (economisch)
belang. Artikel 17.4 bepaalt dat geschillenbeslechting op grond van CETA over de bepalingen
in dit hoofdstuk niet mogelijk is.
Hoofdstuk 18. Overheidsondernemingen, ondernemingen met een overheidsmonopolie en
ondernemingen waaraan bijzondere rechten of voorrechten zijn toegekend
Artikelen 18.1 tot en met 18.5
Artikel 18.3 stelt vast dat, onverminderd de rechten en verplichtingen van partijen
uit hoofde van CETA, partijen het recht behouden om een overheidsonderneming of overheidsmonopolie
aan te wijzen of in stand te houden of om aan een onderneming bijzondere rechten of
voorrechten toe te kennen. Artikelen 18.4 en 18.5 beogen een eerlijk speelveld te
garanderen. Partijen zien er op grond van artikel 18.4 op toe dat overheidsondernemingen,
ondernemingen met een overheidsmonopolie en ondernemingen waaraan bijzondere rechten
of voorrechten zijn toegekend een niet-discriminerende behandeling toekennen aan onder
deze overeenkomst vallende investeringen, aan goederen van de wederpartij of aan dienstverleners
van de wederpartij bij de aan- of verkoop van goederen of diensten. Artikel 18.5 voegt
daar aan toe dat partijen erop toezien dat onder dit hoofdstuk vallende entiteiten
handelen in overeenstemming met commerciële overwegingen. Dit hoofdstuk is niet van
toepassing op aanbestedingen van goederen of diensten voor overheidsdoeleinden en
artikelen 18.4 en 18.5 zijn niet van toepassing op maatregelen waarvoor partijen een
voorbehoud hebben opgenomen in bijlage I, II of III. De bepalingen van dit hoofdstuk
nopen niet tot aanpassing van EU- of nationale wetgeving.
Hoofdstuk 19. Overheidsopdrachten
Artikelen 19.1 tot en met 19.19
In dit hoofdstuk spreken partijen af om de markt voor overheidsopdrachten grotendeels
voor elkaar open te stellen. In de bijlagen bij hoofdstuk 19 hebben partijen aangegeven
voor welk soort overheidsopdrachten aanbieders uit de wederpartij kunnen meedingen.
In deze bijlagen is een overzicht opgenomen van aanbestedende entiteiten die onder
het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen en worden de drempelwaarden vastgesteld.
Enkel opdrachten boven de afgesproken drempelwaarde vallen binnen het toepassingsgebied
van dit hoofdstuk. Voor goederen en diensten is de drempelwaarde 130.000 SDR, wat
overeenkomt met ongeveer € 155.000. Voor bouwopdrachten is de drempelwaarde 5.000.000
SDR, wat overeenkomst met ongeveer € 5.960.000. Bedrijven uit de EU kunnen zich inschrijven
op opdrachten voor het aanbieden van goederen en diensten op centraal niveau maar
ook op regionaal en lokaal niveau. Het is voor het eerst dat Canada de markt voor
overheidsopdrachten door lagere overheden openstelt in een handelsakkoord.
Naast afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten, worden in dit
hoofdstuk inhoudelijke afspraken gemaakt over het aanbieden van overheidsopdrachten.
Artikel 19.4 zet de algemene beginselen uiteen. Voorop staat dat aanbestedende entiteiten
goederen en diensten uit de wederpartij en aanbieders uit de wederpartij die die goederen
of diensten aanbieden, niet minder gunstig behandelt dan interne aanbieders. Opdrachten
die onder het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen, moeten transparant en onpartijdig
worden uitgezet. Artikelen 19.5 en 19.6 gaan nader in op de wijze waarop de opdracht
moet worden uitgezet.
Artikelen 19.7 en 19.8 betreffen de voorwaarden die overheden mogen stellen aan aanbieders
en op de procedures voor de erkenning van aanbieders. Aanbestedende entiteiten beperken
de voorwaarden voor deelname aan een aanbesteding tot wat noodzakelijk is om te waarborgen
dat een aanbieder beschikt over de capaciteit en vaardigheden om de desbetreffende
opdracht uit te voeren. Een aanbestedende entiteit kan bijvoorbeeld niet als voorwaarde
stellen dat er sprake is van eerdere werkervaring op het grondgebied van de partij.
Aanbestedende entiteiten mogen geen technische specificaties voorschrijven met als
doel of gevolg dat onnodige belemmeringen voor de internationale handel ontstaan (artikel
19.9). Artikel 19.10 bepaalt dat een aanbestedende entiteit voldoende tijd moet bieden
aan aanbieders om een geldige inschrijving in te dienen.
Voor zover dit niet gebruikt wordt om concurrentie tussen aanbieders te verhinderen
of op een wijze waardoor interne aanbieders worden beschermd, kunnen partijen in specifiek
omschreven gevallen besluiten om een opdracht onderhands aan te besteden. Het gaat
bijvoorbeeld om situaties waarbij, tijdens een eerdere opdracht, geen inschrijvingen
zijn ingediend of wanneer een goed of dienst om redenen van octrooien of andere exclusieve
rechten maar door één aanbieder kan worden geleverd (artikel 19.12). Artikel 19.14
bevat afspraken over de behandeling van inschrijvingen en de gunning van opdrachten.
Het doel van deze afspraken is om te garanderen dat de procedure eerlijk en onpartijdig
verloopt en dat inschrijvingen vertrouwelijk behandeld worden. De gemeenschappelijke
interpretatieve verklaring bevestigt dat CETA de mogelijkheid handhaaft voor aanbestedende
entiteiten om, overeenkomstig hun respectieve wetgeving, bij de aanbesteding van overheidsopdrachten
milieu, sociale en arbeid gerelateerde criteria in aanmerking te nemen. Partijen zullen
dergelijke criteria in hun aanbestedingen kunnen gebruiken op een manier die niet
discriminerend is en geen onnodige belemmering voor de internationale handel vormt.
Artikelen 19.15 en 19.16 zien op transparantie en de bekendmaking van informatie.
Aanbestedende entiteiten stellen de deelnemende aanbieders onder meer onverwijld in
kennis van besluiten aangaande de gunning van een opdracht. Partijen voorzien daarnaast
in een snelle, doeltreffende, transparante en niet-discriminerende procedure voor
administratieve of rechterlijke toetsing waarmee een aanbieder bezwaar of beroep kan
instellen wegens een schending van bepalingen van dit hoofdstuk of nationale uitvoeringsbepalingen
daarvan (artikel 19.17). In artikel 26.2, lid 1, wordt het Comité voor Overheidsaanbestedingen
opgericht. Dit Comité bestaat uit vertegenwoordigers van elke partij en biedt partijen
de gelegenheid om van gedachten te wisselen over alle aangelegenheden die verband
houden met de werking van dit hoofdstuk of het bevorderen van de doelstellingen ervan.
Op grond van artikel 19.18 kan een partij haar bijlagen bij dit hoofdstuk, waarin
de markttoegang wordt geregeld, wijzigen of rectificeren.
Hoofdstuk 20. Intellectueel eigendom
Artikelen 20.1 tot en met 20.5
De bescherming en handhaving van intellectuele eigendomsrechten zijn cruciaal voor
de Europese concurrentiekracht. De doelstellingen van dit hoofdstuk zijn het bevorderen
van de productie en het in de handel brengen van innovatieve en creatieve producten
en het verlenen van diensten tussen partijen, en het bereiken van een adequaat en
doeltreffend beschermings- en handhavingsniveau voor intellectuele eigendomsrechten.
De bepalingen in dit hoofdstuk vormen een aanvulling op de tussen de partijen geldende
rechten en verplichtingen uit hoofde van de WTO Overeenkomst inzake de handelsaspecten
van de intellectuele eigendom (TRIPs-Overeenkomst).26 Partijen erkennen daarnaast het belang van de Verklaring van Doha inzake de TRIPs-Overeenkomst
en de volksgezondheid (WT/L/540) en waarborgen de consistentie van de uitlegging en
uitvoering van dit hoofdstuk met deze verklaring. De afspraken in dit hoofdstuk dragen
bij aan het bereiken van een gelijk speelveld tussen Canada en de EU op het terrein
van het intellectuele eigendomsrecht.
Artikelen 20.7 tot en met 20.12, auteursrecht en naburige rechten
Het EU en Nederlands recht is al in lijn met de afspraken die in artikelen 20.9, 20.10
en 20.11 worden gemaakt inzake de bescherming van technische voorzieningen, het beheer
van digitale rechten en de aansprakelijkheid van internet service providers. Deze
afspraken zijn voor de bescherming van technische voorzieningen en het beheer van
digitale rechten vastgelegd in de artikelen 6 en 7 van de Richtlijn auteursrecht in
de informatiemaatschappij27 (omgezet in de artikelen 29a respectievelijk 29b van de Auteurswet en 19 respectievelijk
19a van de Wet op de naburige rechten). De aansprakelijkheid van internet service
providers is al voorzien in de artikelen 12 tot en met 15 van de Richtlijn elektronische
handel28 (omgezet in artikel 6:196c van het Burgerlijk Wetboek). Doordat Canada deze regels
nu ook moet overnemen wordt de bescherming van het auteursrecht en de naburige rechten
versterkt. Artikel 20.8 schrijft voor dat partijen aan uitvoerende kunstenaars en
fonogrammenproducenten bepaalde exploitatierechten moeten verlenen. Artikel 20.12
wordt hieronder behandeld onder «handhaving van intellectuele eigendomsrechten».
Artikelen 20.13 tot en met 20.15, handelsmerken
Artikel 20.13 stelt dat de EU en Canada alles in het werk zullen stellen wat redelijkerwijs
in hun vermogen ligt om te voldoen aan het Verdrag van Singapore van 200629, dat de harmonisatie van merkregistratieprocedures regelt, en toe te treden tot het
Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van
merken van 1989 inzake internationale merkregistraties.30
Artikelen 20.16 tot en met 20.23, geografische aanduidingen
Artikel 20.17 beperkt de toepassing van de afdeling over geografische aanduidingen
tot de 21 productcategorieën genoemd in bijlage 20-C. Partijen leggen in bijlage 20-A
143 geografische EU-aanduidingen vast waaronder Schwarzwälder Schinken, Champagne
en de Nederlandse aanduidingen Edam Holland en Gouda Holland. Artikel 20.19 stelt
een minimaal beschermingsniveau vast voor deze geografische aanduidingen. Bescherming
wordt ook geboden als de aanduiding wordt gebruikt in combinatie met een uitdrukking
als «stijl» of «type». Consumenten en Europese ondernemers profiteren van het verhoogde
beschermingsniveaus dat Europese geografische aanduidingen verkrijgen in Canada. Artikel
20.22 bepaalt de wijze waarop bijlage 20-A kan worden gewijzigd en de voorwaarden
waaronder dit kan gebeuren.31
Artikelen 20.24 tot en met 20.25, tekeningen en modellen
Partijen spreken af dat ze alles in het werk zullen stellen wat redelijkerwijs in
hun vermogen ligt om toe te treden tot de Akte van Genève bij de Overeenkomst van
's-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen
van nijverheid van 1999.32
Artikelen 20.26 tot en met 20.28, octrooien
Artikel 20.27 ziet op het verkrijgen van aanvullende bescherming voor octrooihouders
of hun rechtverkrijgenden op geoctrooieerde farmaceutische producten. Voorwaarden
met betrekking tot de verkrijging, duur en omvang van dergelijke aanvullende bescherming
zijn in het tweede tot en met het tiende lid van artikel 20.27 neergelegd. Partijen
stellen, op verzoek van de octrooihouder of zijn rechtverkrijgende, een periode van
aanvullende bescherming vast ten aanzien van een farmaceutisch product dat wordt beschermd
door een basisoctrooi. Deze periode is gelijk aan de duur van de periode die is verstreken
tussen de datum van indiening van de aanvraag voor het basisoctrooi en de datum van
de eerste vergunning voor het in de handel brengen, verminderd met een periode van
vijf jaar. De duur van deze aanvullende bescherming mag niet meer dan twee tot vijf
jaar bedragen en is bedoeld om producenten van geneesmiddelen, die vaak door lange
testperiodes pas een aantal jaar na de verlening van een octrooi het product op de
markt kunnen brengen, te compenseren voor de daardoor ontstane derving aan effectieve
beschermingsduur. In de EU is deze constructie, bekend onder de noemer aanvullend
beschermingscertificaat (ABC), al geïntroduceerd in Verordening (EG) 469/200933. Canada voert hiermee voor het eerst een aanvullende beschermingstermijn van 2 tot
5 jaar voor octrooien op geneesmiddelen in. Artikel 20.28 bepaalt dat er gelijkwaardige
en doeltreffende rechtsmiddelen ter beschikking dienen te staan wanneer de vergunningsverlening
voor het op de markt brengen van generieke farmaceutische producten gekoppeld is aan
het al dan niet bestaan van octrooibescherming.
Artikelen 20.29 tot en met 20.30, gegevensbescherming
Artikel 20.29 omvat de bescherming van gegevens betreffende farmaceutische producten,
ook wel bekend als data-exclusiviteit. Het artikel stelt een termijn van zes jaar
vast voor openbaarmaking van de gegevens en een termijn van acht jaar waarbinnen enkel
de indiener van de gegevens zich mag beroepen op de informatie in deze gegevens ten
behoeve van een vergunningsaanvraag. Deze bepaling wijkt niet af van de huidige regelgeving
van partijen. Artikel 20.30 ziet op gegevensbescherming bij test- of studieresultaten
voor gewasbeschermingsmiddelen en stelt hiervoor een periode van bescherming van ten
minste tien jaar, wat in lijn is met geldende Nederlandse regelgeving.
Artikel 20.31, kwekersrechten
Artikel 20.31 gaat specifiek over de gemeenschappelijke wens om het kwekersrecht conform
het Internationaal Verdrag tot bescherming van kweekproducten internationaal uit te
dragen en te versterken. De bescherming van kwekersrechten is een belangrijke stimulans
voor de ontwikkeling van nieuwe plantenrassen die beter geschikt zijn voor verduurzaming
van de landbouw, aangepast zijn aan een veranderend klimaat en tegemoetkomen aan de
wensen van boeren, tuinders en consumenten.
Artikelen 20.32 tot en met 20.42, handhaving van intellectuele eigendomsrechten
De handhaving van intellectuele eigendomsrechten in afdeling C van dit hoofdstuk is
in lijn met EU- en Nederlandse wetgeving. Het ziet vooral op civielrechtelijke handhaving
en bevat geen dwingende strafrechtelijke bepalingen. Partijen verplichten zich ertoe
dat procedures in het kader van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten billijk
zijn en niet onnodig ingewikkeld, kostbaar of lang mogen duren. Ook mogen zij geen
ongerechtvaardigde belemmering voor legitiem handelsverkeer vormen. Daarnaast wordt
voorzien in procesregels zoals wie kan optreden als procespartij, het overleggen van
bewijs, de mogelijkheid om voorlopige maatregelen te nemen en het vorderen van schadevergoeding.
Daarbij is ook voorzien in de mogelijkheid van voorlopige maatregelen en rechterlijke
bevelen jegens tussenpersonen die betrokken zijn bij inbreukmakende handelingen.
Artikel 20.12 ziet op de strafrechtelijke handhaving van het maken van opnames in
bioscopen, het zogenaamde «camcording». Dit artikel is niet dwingend voorgeschreven,
maar de Nederlandse strafwetgeving voorziet hier al in. In Nederland geldt strafrechtelijke
handhaving als optimum remedium. Dat wil zeggen dat de inzet hiervan wordt afgestemd met acties van anderen in de
handhavingsketen, maar strafrechtelijk optreden gewenst blijft in geval van bedreiging
van de volksgezondheid of veiligheid, grootschalige namaak en piraterij, aanwijzingen
van betrokkenheid van criminele organisaties of recidive. Dit artikel valt buiten
de voorlopige toepassing van CETA.
Artikelen 20.43 tot en met 20.49, maatregelen aan grens
In de artikelen 20.43–20.49 verbinden partijen zich ertoe om procedures vast te stellen
voor het nemen van grensmaatregelen, waaronder een procedure waarin de houder van
een intellectueel eigendomsrecht de douane kan verzoeken om goederen waarvan wordt
vermoed dat zij inbreuk maken tijdelijk vast te houden. Met deze artikelen verbindt
Canada zich aan het versterken van haar grensmaatregelen ten aanzien van de goederen
waarop deze afdeling van toepassing is, te weten nagemaakte merkartikelen, onrechtmatig
gereproduceerde goederen waarop een auteursrecht rust (piraterij) en goederen met
een nagemaakte geografische aanduiding. De EU voldoet hier al aan.
Artikel 20.50, samenwerking
De partijen komen overeen samen te werken ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging
van de verbintenissen en verplichtingen uit hoofde van dit hoofdstuk. Deze samenwerking
omvat de uitwisseling van informatie en ervaringen over de handhaving en bescherming
van alle voorgenoemde intellectuele eigendomsrechten. Het verdrag noemt specifiek
de wens om een dialoog over deze onderwerpen in gang te zetten en te houden.
Hoofdstuk 21. Samenwerking op regelgevingsgebied
Artikelen 21.1 tot en met 21.9
Hoofdstuk 21 is van toepassing op de ontwikkeling, herziening en de methodologische
aspecten van regelgevingsmaatregelen van de regelgevende autoriteiten van partijen
die onder meer vallen onder de hoofdstukken 4, 5, 9, 22, 23 en 24. Partijen erkennen
het belang van samenwerking op regelgevingsgebied met de relevante handelspartners
op zowel bilateraal als multilateraal niveau. Door samen te werken kunnen onnodige
belemmeringen worden voorkomen, kan het mededingings- en innovatieklimaat worden verbeterd
en kunnen transparante, efficiënte en doeltreffende regelgevingsprocedures worden
bevorderd. Artikel 21.2, lid 6, en de gemeenschappelijke interpretatieve verklaring
bevestigen expliciet dat samenwerking op regelgevingsgebied op vrijwillige basis geschiedt.
Samenwerking op regelgevingsgebied ondermijnt op geen enkele wijze democratische besluitvormingsprocessen
in de EU of haar lidstaten zoals ook is uiteengezet in de beantwoording van de vragen
van de Eerste Kamer over CETA.34
Door middel van samenwerking op regelgevingsgebied kunnen onnodige verschillen in
regelgeving en herhalingen van testen worden voorkomen en administratieve kosten zo
laag mogelijk worden gehouden. De handel tussen partijen wordt op deze manier vereenvoudigd
en het concurrentievermogen van bedrijven verhoogd. Tegelijkertijd is de doelstelling
van deze samenwerking om het wederzijds vertrouwen tussen partijen, bedrijven en consumenten
te vergroten en om bij te dragen aan de bescherming van het leven, de gezondheid of
de veiligheid van de mens, het leven of de gezondheid van dieren en planten en het
milieu (artikel 21.3).
Samenwerking op regelgevingsgebied vindt conform artikel 21.4 onder meer plaats door
ervaringen uit te wisselen en geleerde lessen in kaart te brengen, informatie over
lopende of verwachte onderzoeken te delen, en informatie over voorgenomen regelgevend
optreden te delen, ook over technische, sanitaire of fytosanitaire maatregelen die
een gevolg kunnen hebben voor de wederzijdse handel. Dierenwelzijn wordt in dit artikel
specifiek genoemd. Partijen kunnen informatie, deskundigheid en ervaringen uitwisselen
op het gebied van dierenwelzijn om de samenwerking op het gebied van dierenwelzijn
te bevorderen. Bij het vaststellen van regulerende maatregelen kan een partij rekening
houden met de regels of initiatieven die door de wederpartij zijn vastgesteld. Een
partij is vrij om afwijkende regulerende maatregelen vast te stellen (artikel 21.5).
Een Forum voor Samenwerking op Regelgevingsgebied (Regulatory Cooperation Forum) wordt opgericht met als doel om samenwerking op regelgevingsgebied te vergemakkelijken
en te bevorderen. Het Regulatory Cooperation Forum is een forum om regelgevende beleidskwesties van wederzijds belang te bespreken,
zoals het onderzoeken van lopende of verwachte regelgevingsinitiatieven. Voorts streven
partijen naar samenwerking en het delen van informatie op vrijwillige basis op het
gebied van veiligheid van non-food producten. Het Regulatory Cooperation Forum rapporteert aan het CETA Gemengd Comité. Conform artikel 21.8 kunnen partijen overleg
met belanghebbenden en betrokkenen plegen zoals vertegenwoordigers van de academische
wereld, denktanks, niet-gouvernementele organisaties, het bedrijfsleven, consumenten-
en andere organisaties.
Hoofdstuk 22. Handel en duurzame ontwikkeling
Artikelen 22.1 tot en met 22.5
Met de hoofdstukken 22 tot en met 24 benadrukken partijen hun betrokkenheid voor duurzame
ontwikkeling en bevestigen zij dat de handel duurzame ontwikkeling moet bevorderen.
Hoofdstuk 22 is een inleidend hoofdstuk op de hoofdstukken 23 en 24 die nader ingaan
op respectievelijk werknemersrechten en milieubescherming. Ook de gemeenschappelijke
interpretatieve verklaring bevestigt het belang dat Canada en de EU en haar lidstaten
hechten aan duurzame ontwikkeling en bepaalt dat CETA bedoeld is om de bijdrage van
de handel aan deze doelstelling te bevorderen. Voor partijen is het de hoogste prioriteit
om ervoor te zorgen dat CETA concrete resultaten op het gebied van de bescherming
van werknemersrechten en het milieu oplevert en aldus maximale voordelen biedt voor
werknemers en het milieu.
Partijen erkennen dat economische en sociale ontwikkeling en milieubescherming nauw
samenhangen en wederzijds versterkende componenten van duurzame ontwikkeling zijn.
Partijen herbevestigen hun verbintenis om de ontwikkeling van internationale handel
te bevorderen op een wijze die bijdraagt aan de doelstelling van duurzame ontwikkeling,
voor het welzijn van de huidige en toekomstige generaties. Partijen streven er onder
meer naar om duurzame ontwikkeling te bevorderen door versterkte coördinatie en integratie
van maatregelen, de handhaving van hun respectievelijke arbeids- en milieuwetgeving,
de eerbiediging van internationale overeenkomsten op het gebied van arbeid en milieu
te verbeteren, en door publieksraadpleging te bevorderen ten aanzien van kwesties
inzake duurzame ontwikkeling (artikel 22.1). Transparantie speelt in dit laatste geval
een belangrijke rol (artikel 22.2).
CETA bevestigt bestaande internationale afspraken op het terrein van werknemersrechten
en milieubescherming. De partijen bevestigen expliciet eerdere mondiale afspraken
zoals de Rio Verklaring inzake Milieu en Ontwikkeling van 1992, de Agenda 21 inzake
Milieu en Ontwikkeling van 1992, de Johannesburg Verklaring inzake Duurzame Ontwikkeling
van 2002 en de ILO-verklaring inzake Sociale Rechtvaardigheid voor een Eerlijke Globalisering
van 2008 (artikel 22.1).
Partijen leggen in artikel 22.3 vast dat de handel duurzame ontwikkeling moet bevorderen
en dat zij ernaar streven handelsstromen en praktijken die bijdragen aan meer fatsoenlijk
werk en milieubescherming te bevorderen. Dit doen zij onder meer door vrijwillige
milieukeuren en regelingen inzake eerlijke handel aan te moedigen net als de ontwikkeling
en de toepassing van maatschappelijk verantwoord ondernemen door bedrijven, zoals
de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen.
Artikel 22.5 bepaalt dat de EU en Canada, naast een Comité voor Handel en Duurzame
Ontwikkeling, de oprichting van een Forum voor het Maatschappelijk Middenveld zullen
faciliteren. Dit Forum zal bestaan uit vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties,
zoals vakbonden, werknemers en milieuorganisaties en zal jaarlijks bijeenkomen, tenzij
partijen anders besluiten.
Hoofdstuk 23. Handel en arbeid
Artikelen 23.1 tot en met 23.11
Partijen zien internationale samenwerking op het gebied van arbeid als antwoord op
de uitdagingen en mogelijkheden die op economisch en sociaal gebied en op het gebied
van de werkgelegenheid uit de mondialisering voortvloeien. Partijen zijn zich bewust
van de bijdrage die de internationale handel kan leveren aan volledige en productieve
werkgelegenheid en fatsoenlijk werk voor iedereen. Partijen bevestigen de waarde van
grotere beleidscoherentie inzake fatsoenlijk werk, met inbegrip van de fundamentele
arbeidsnormen en een hoog niveau van arbeidsbescherming. In dit verband erkennen zij
tevens het belang van sociale dialoog tussen werkgevers en werknemers (artikel 23.1).
Partijen streven er, met inachtneming van het recht om te reguleren en de beleidsvrijheid
die overheden hebben, naar om hoge niveaus van arbeidsbescherming in wet- en regelgeving
en beleid te bevorderen. Partijen bevestigen hun verplichtingen onder de Internationale
Arbeidsorganisatie (International Labour Organization, ILO) en zullen zich ervoor inzetten om eventueel ontbrekende fundamentele ILO-Conventies
alsnog te ratificeren (artikel 23.3). Canada heeft zeven fundamentele verdragen geratificeerd
en heeft de procedure ingeleid voor de ratificatie van het resterende verdrag (Verdrag
betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen, Trb. 1979, 79). Partijen zullen geldende werknemersrechten handhaven en erkennen dat
het ongepast is om bestaande beschermingsniveaus op het gebied van arbeidswetgeving
en standaarden te verlagen, teneinde handel of investeringen aan te moedigen (artikel
23.4). Ook zullen partijen niet verzuimen deze wetgeving en standaarden effectief
te handhaven. Op grond van artikel 23.5 zullen partijen juist het naleven van werknemersrechten
stimuleren via een effectief handhavingssysteem van bijvoorbeeld arbeidsinspecties
in lijn met internationale verplichtingen en het openstellen van administratieve en
juridische procedures voor belanghebbenden. In artikel 23.6 geven partijen aan het
publiek debat over zowel bestaande arbeidswetgeving als te ontwikkelen arbeidswetgeving
aan te moedigen.
Partijen verbinden zich ertoe om samen te werken ter bevordering van de doelstellingen
van dit hoofdstuk. Samenwerking geschiedt onder meer in internationale fora zoals
de WTO en de ILO, door internationale bevordering en daadwerkelijke toepassing van
de fundamentele beginselen en arbeidsrechten en door de uitwisseling van best practices op het terrein van zaken van gezamenlijk belang (artikel 23.7).
Zoals ook volgt uit hoofdstuk 22, spreken partijen in CETA af om een Comité inzake
Handel en Duurzame Ontwikkeling in het leven te roepen. Het Comité zal toezien op
de uitvoering van de verplichtingen van dit hoofdstuk (artikel 23.8 lid 3). Daarnaast
roepen de EU en Canada een nieuwe adviesgroep voor vraagstukken op het gebied van
arbeid of duurzame ontwikkeling bijeen. Deze adviesgroep bestaat uit onafhankelijke
representatieve organisaties uit het maatschappelijk middenveld met een evenwichtige
vertegenwoordiging van onder meer werkgevers, vakbonden en arbeids- en bedrijfsorganisaties.
Zij kunnen op eigen initiatief advies uitbrengen en aanbevelingen doen over duurzaamheidskwesties
(artikel 23.8, lid 4).
De artikelen 23.9–23.11 bevatten een specifieke procedure voor consultaties en, wanneer
deze niet tot een gewenste uitkomst leiden, een procedure voor geschillenbeslechting
onder dit hoofdstuk. Wanneer consultaties in het Comité inzake Handel en Duurzame
Ontwikkeling niet hebben geleid tot een oplossing, kan een deskundigenpanel worden
ingeschakeld. Dit panel bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen met specifieke
kennis op het terrein van arbeidsrecht. Wanneer ILO-Conventies ter discussie staan,
kunnen de deskundigen de ILO om advies of inlichtingen vragen. Na onderzoek stelt
het panel een tussenrapport en een definitief rapport op over de desbetreffende kwestie
en doet aanbevelingen. Wanneer uit het rapport van het panel blijkt dat een partij
niet heeft voldaan aan de verplichtingen onder dit hoofdstuk, gaan partijen het gesprek
aan om tot een wederzijds acceptabele oplossing te komen. De adviesgroepen in de zin
van artikel 23.8, lid 4, en het Forum voor het Maatschappelijk Middenveld (artikel
22.5) kunnen naar aanleiding van een definitief rapport een officiële reactie indienen
bij het Comité.
In de gemeenschappelijke interpretatieve verklaring bepalen Canada en de Europese
Unie en haar lidstaten dat zij vastbesloten zijn het geschillenbeslechtingsmechanisme
daadwerkelijk in te zetten. Voorts verplichten partijen zich ertoe deze bepalingen
tijdig te evalueren, onder meer met het oog op de afdwingbaarheid van de CETA-bepalingen
inzake handel en arbeid en inzake handel en milieu.
Het Comité inzake Handel en Duurzame Ontwikkeling kan aanbevelingen aan het CETA Gemengd
Comité doen om bepalingen in dit hoofdstuk aan te passen in lijn met de procedures
zoals neergelegd in artikel 30.2.
Hoofdstuk 24. Handel en milieu
Artikelen 24.1 tot en met 24.16
Partijen erkennen dat het milieu een fundamentele pijler van duurzame ontwikkeling
is en dat de handel aan duurzame ontwikkeling kan bijdragen. Partijen streven ernaar
te waarborgen dat hun wetgeving en beleid voorzien in hoge beschermingsniveaus en
deze te bevorderen zonder afbreuk te doen aan het recht om te reguleren en de beleidsvrijheid
van overheden om hun eigen milieuprioriteiten te stellen en milieubeschermingsniveaus
te bepalen (artikelen 24.2 en 24.3).
Partijen erkennen in artikel 24.4 de waarde van internationaal milieubeheer en internationale
afspraken ten aanzien van mondiale of regionale milieuproblemen. Partijen benadrukken
voorts de noodzaak dat handels- en milieubeleid elkaar moeten versterken. Partijen
bevestigen de multilaterale milieuovereenkomsten waar zij partij bij zijn, zoals het
Parijs Akkoord om klimaatverandering tegen te gaan, en spreken af om informatie uit
te wisselen bij de uitvoering van deze akkoorden.
Partijen zullen bestaande milieuwetgeving handhaven en erkennen dat het ongepast is
om bestaande beschermingsniveaus te verlagen (artikel 24.5). Op grond van artikel
24.6 stimuleren partijen juist de naleving van milieunormen via een effectief handhavingssysteem.
De partijen doen dit onder meer door het openstellen van administratieve en juridische
procedures voor belanghebbenden. Deze procedures mogen volgens artikel 24.6 niet onnodig
ingewikkeld zijn of met excessieve kosten gepaard gaan. In artikel 24.7 leggen de
partijen vast het publieke debat aan te moedigen over zowel bestaande als te ontwikkelen
milieuwetgeving.
Artikel 24.8 bepaalt dat bij de opstelling en uitvoering van maatregelen die zijn
gericht op de bescherming van het milieu en die van invloed kunnen zijn op de handel
of de investeringen tussen partijen, elke partij rekening houdt met wetenschappelijke
en technische informatie ter zake en de desbetreffende internationale normen, richtsnoeren
of aanbevelingen. Partijen erkennen voorts dat, waar sprake is van dreiging van ernstige
of onherstelbare schade, het ontbreken van volledige wetenschappelijke zekerheid niet
mag worden aangewend als reden voor het uitstellen van maatregelen om milieuaantasting
te voorkomen.
Partijen erkennen specifiek het belang van handel waarbij milieubescherming wordt
bevorderd (artikel 24.9), handel in bosproducten (artikel 24.10) en handel in visserij-
en aquacultuurproducten (artikel 24.11). In artikel 24.12 erkennen partijen daarnaast
dat nauwe samenwerking belangrijk is voor het verwezenlijken van aangegane milieudoelstellingen
en verbinden zij zich om onder andere samen te werken op het terrein van de WTO, de
OESO, het milieuprogramma van de Verenigde Naties en in het kader van multilaterale
milieuovereenkomsten.
Het Comité voor Handel en Duurzame Ontwikkeling zal toezien op de uitvoering van de
verplichtingen onder dit hoofdstuk (artikel 24.13, lid 3). Partijen houden rekening
met de werkzaamheden van multilaterale milieuorganisaties. Daarnaast maken de EU en
Canada gebruik van interne adviesgroepen. Bij deze adviesgroepen worden onafhankelijke
representatieve organisaties uit het maatschappelijk middenveld betrokken, met een
evenwichtige vertegenwoordiging van milieuorganisaties, bedrijfsorganisaties en andere
belanghebbenden. Belanghebbenden kunnen op deze wijze op eigen initiatief advies uitbrengen
en aanbevelingen doen (artikel 24.13, lid 5).
De artikelen 24.14–24.16 bevatten een specifieke procedure voor consultaties en, wanneer
deze niet tot een gewenste uitkomst leiden, een procedure voor geschillenbeslechting
onder dit hoofdstuk. Deze procedure is gelijk aan de procedure zoals opgezet onder
hoofdstuk 23. Dit betekent dat wanneer consultaties in het Comité inzake Handel en
Duurzame Ontwikkeling niet hebben geleid tot een oplossing, een deskundigenpanel kan
worden ingeschakeld. Dit panel bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen met specifieke
kennis op het terrein van milieurecht. Na onderzoek stelt het panel een tussenrapport
en een definitief rapport op over de desbetreffende kwestie en doet aanbevelingen.
Wanneer uit het rapport van het panel blijkt dat een partij niet heeft voldaan aan
de verplichtingen onder dit hoofdstuk, gaan partijen het gesprek aan om tot een wederzijds
acceptabele oplossing te komen. De adviesgroepen in de zin van artikel 24.13, lid
5, en het Forum voor het Maatschappelijk Middenveld (artikel 22.5) kunnen naar aanleiding
van een definitief rapport opmerkingen indienen bij het Comité.
In de gemeenschappelijke interpretatieve verklaring bepalen Canada en de Europese
Unie en haar lidstaten dat zij vastbesloten zijn het geschillenbeslechtingsmechanisme
daadwerkelijk in te zetten. Voorts verplichten partijen zich ertoe deze bepalingen
tijdig te evalueren, onder meer met het oog op de afdwingbaarheid van de CETA-bepalingen
inzake handel en arbeid en inzake handel en milieu.
Hoofdstuk 25. Bilaterale dialogen en samenwerking
Artikelen 25.1 tot en met 25.5
In dit hoofdstuk komen partijen op basis van hun hechte partnerschap en gedeelde waarden
overeen om de samenwerking te vergemakkelijken inzake aangelegenheden van gemeenschappelijk
belang, onder meer op het terrein van biotechnologie, bosproducten, grondstoffenkwesties,
en het terrein van wetenschap, technologie, onderzoek en innovatie. Het doel is onder
andere om verschillen en problemen op te lossen, best practices uit te wisselen en samenwerking te stimuleren. De dialoog inzake biotechnologievraagstukken
hangt samen met de onderling overeengekomen oplossing tussen Canada en de EU naar
aanleiding van het WTO-geschil «European Communities – Measures Affecting the Approval and Marketing of Biotech Products» (WT/DS/292).
Hoofdstuk 26. Administratieve en institutionele bepalingen
Artikelen 26.1 tot en met 26.6
Het CETA Gemengd Comité komt minimaal eenmaal per jaar samen, bestaat uit vertegenwoordigers
van de EU en Canada en wordt afwisselend voorgezeten door de Canadese Minister voor
internationale handel en de EU-Commissaris verantwoordelijk voor die portefeuille.
Het Gemengd Comité is het hoogste orgaan onder CETA en verantwoordelijk voor alle
kwesties inzake handel en investeringen tussen partijen en de uitvoering en toepassing
van het akkoord. Het Gemengd Comité houdt toezicht op de werkzaamheden van de gespecialiseerde
comités die worden ingesteld in artikel 26.2. Voorbeelden van gespecialiseerde comités
zijn het Comité voor de Handel in Goederen, het Comité voor Diensten en Investeringen
en het Forum voor Samenwerking op Regelgevingsgebied. In beginsel komen de gespecialiseerde
comités eenmaal per jaar bijeen. Het medevoorzitterschap van deze comités wordt bekleed
door vertegenwoordigers van Canada en de EU. Elke partij zorgt ervoor dat, wanneer
een gespecialiseerd comité bijeenkomt, alle bevoegde autoriteiten voor elk punt op
de agenda zijn vertegenwoordigd zoals elke partij geschikt acht, en dat elke kwestie
kan worden besproken op het juiste niveau van deskundigheid.
Het Gemengd Comité kan conform artikel 26.1 in samenhang met artikel 26.3 wijzigingen
van CETA in overweging nemen of overeenstemming over wijzigingen bereiken zoals voorzien
in dit akkoord (zie hoofdstuk 30). Daarnaast kan het Gemengd Comité interpretaties
van bepalingen van het akkoord vaststellen die bindend zijn voor het Gerecht en de
Beroepsinstantie in de zin van hoofdstuk 8 en het panel in de zin van hoofdstuk 29.
Besluiten en aanbevelingen van het Gemengd Comité vereisen consensus en worden niet
vastgesteld dan nadat de vereiste interne procedures voor het nemen van dergelijke
besluiten zijn genomen. Voor de EU betekent dit dat de Raad in het geval van besluiten
met rechtsgevolgen een EU-standpunt vaststelt op basis van een voorstel van de Commissie.
Besluitvorming doorkruist op geen enkele wijze de normale EU-besluitvormingsprocedures
en vindt plaats conform de procedure zoals vastgelegd in artikel 218, lid 9, VWEU.
Hoofdstuk 27. Transparantie
Artikelen 27.1 tot en met 27.5
Partijen zorgen ervoor dat hun wet- en regelgeving, procedures en administratieve
besluiten van algemene strekking die verband houden met een onder CETA vallende aangelegenheid,
onverwijld worden bekendgemaakt of op zodanige wijze beschikbaar worden gesteld dat
belanghebbenden en de andere partij daarvan kennis kunnen nemen. Voor zover mogelijk
zal elke partij belanghebbenden en de wederpartij een redelijke mogelijkheid bieden
om opmerkingen te maken over de voorgenomen maatregelen (artikel 27.1). In artikel
27.2 wordt afgesproken dat partijen elkaar op verzoek tijdig informeren over eventuele
maatregelen die de werking van dit akkoord wezenlijk kunnen beïnvloeden. Partijen
komen daarnaast overeen om transparantie ten aanzien van de internationale handel
en investeringen in bilaterale, regionale en multilaterale fora te bevorderen (artikel
27.5).
De artikelen 27.3 en 27.4 zien op administratieve procedures, toetsing en beroep.
Deze artikelen worden niet voorlopig toegepast voor zover zij betrekking hebben op
administratieve procedures, toetsing en beroep op het niveau van de lidstaten.
Hoofdstuk 28. Uitzonderingen
Artikelen 28.1 tot en met 28.10
Dit hoofdstuk legt uitzonderingen vast op de in CETA neergelegde verplichtingen. Partijen
kunnen uitzonderingen inroepen ter bescherming van publieke belangen. Dit is in aanvulling
op de in specifieke hoofdstukken opgenomen voorbehouden en uitzonderingen. Artikel
28.3 benoemt de algemene uitzonderingsgronden. Lid 1 verwijst naar de gronden in artikel
XX van de GATT 1994, onder andere de bescherming van de publieke moraal en de bescherming
van het leven en de gezondheid van mensen, dieren en planten. Deze uitzonderingen
zijn van toepassing op artikel 30.8, lid 5 en de hoofdstukken 2, 5, 6, het Protocol
inzake de oorsprongsregels en oorsprongsprocedures en de afdelingen B en C van hoofdstuk
8. Lid 2 benoemt onder meer de volgende uitzonderingsgronden: de bescherming van de
openbare veiligheid, de openbare zeden en het handhaven van de openbare orde, de bescherming
van het leven en de gezondheid van mens, dier en plant, de veiligheid en het beschermen
van de persoonlijke levenssfeer van personen met betrekking tot verwerking en verspreiding
van persoonsgegevens. Maatregelen die in het kader van deze belangen worden genomen
mogen geen middel vormen tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie of een
verkapte beperking van de handel in diensten. De uitzonderingen onder lid 2 kunnen
worden ingeroepen voor de toepassing van de hoofdstukken 9, 10, 12, 13, 14, 15, 16
en de afdelingen B en C van hoofdstuk 8.
De overige bepalingen in dit hoofdstuk leggen specifieke uitzonderingen vast, bijvoorbeeld
op het terrein van staatsveiligheid, kapitaalverkeer en betalingen, beperkingen in
geval van ernstige moeilijkheden met betrekking tot de betalingsbalans en de buitenlandse
financiële positie, belastingen en cultuur.
Hoofdstuk 29. Geschillenbeslechting
Artikelen 29.1 tot en met 29.19
Hoofdstuk 29 zet de procedure voor geschillenbeslechting tussen de verdragspartijen
onder CETA uiteen. Deze procedure biedt partijen de mogelijkheid om eventuele onenigheden
die is ontstaan over de interpretatie of toepassing van CETA op te lossen. Het hoofdstuk
is van toepassing op elk geschil over de interpretatie of toepassing van de bepalingen
van CETA, tenzij anders is bepaald. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de hoofdstukken
3, 17 en 22 tot en met 24. Geschillenbeslechting onder CETA staat los van andere mogelijkheden
die partijen hebben onder andere verdragen, waar zij partij bij zijn, zoals de WTO
en de ILO. Wel volgt uit artikel 29.3, lid 2, dat een partij niet in verschillende
internationale fora verhaal kan trachten te halen voor de schending van een gelijkwaardige
verplichting.
Op grond van Artikel 29.8 stelt het CETA Gemengd Comité bij zijn eerste bijeenkomst
na het van kracht worden van CETA een lijst op van ten minste 15 personen die als
arbiter zijn geselecteerd op grond van onder meer hun objectiviteit, betrouwbaarheid
en deugdelijk oordeelsvermogen. De arbiters zullen onafhankelijk zijn en specialist
op het terrein van het internationaal handelsrecht.
Wanneer consultaties of bemiddeling niet leidt tot een minnelijke schikking van een
geschil kan een partij een kwestie voorleggen aan een arbitragepanel bestaande uit
drie arbiters. Indien de partijen geen overeenstemming over de samenstelling van het
arbitragepanel kunnen bereiken, kan een van hen de voorzitter van het Gemengd Comité
of diens vertegenwoordiger verzoeken om de arbiters door loting aan te wijzen uit
de eerder opgestelde lijst van arbiters. Artikel 29.17 bepaalt dat het panel de bepalingen
in het akkoord zullen interpreteren in lijn met het internationaal publiekrecht, waaronder
de regels neergelegd in het Weens Verdragenverdrag.
Het arbitragepanel stelt in lijn met artikelen 29.9 en 29.10 een tussentijds panelverslag
en een definitief panelverslag op. In geval van niet-naleving van de uitspraak kunnen
tijdelijke maatregelen worden ingesteld, bijvoorbeeld (financiële) compensatie of
het opschorten van verplichtingen onder het akkoord (artikel 29.14).
Hoofdstuk 30: Slotbepalingen
Artikelen 30.1 tot en met 30.11
De bijlagen, protocollen, voorbehouden, (al dan niet gezamenlijke) verklaringen, memoranda
van overeenstemming en voetnoten bij CETA vormen integrerende onderdelen van het akkoord
(artikel 30.1). Het Gezamenlijk uitleggingsinstrument (Trb. 2017, 30) is een referentiedocument in de zin artikel 31, tweede lid, van het Weens
Verdragenverdrag dat onderdeel uitmaakt van de voor de uitlegging van (de termen van
het) verdrag relevante context. Op grond van het verdragenrecht bestaat de verplichting
het instrument te betrekken bij de uitlegging van CETA. Artikel 30.1 van CETA onderstreept
dit. Zie ook Hoofdstuk 1, punt 3, van deze memorie van toelichting.
Wijzigingen van CETA zijn mogelijk conform de gebruikelijke interne verdragswijzigingsprocedures
van partijen. Voor de EU betekent dit dat de procedure, zoals neergelegd in artikel
218 VWEU, moet worden gevolgd. Voor Nederland betekent dit dat het parlement de wijziging
moet goedkeuren. In afwijking daarvan bepaalt artikel 30.2, lid 2, dat het CETA Gemengd
Comité kan besluiten om de protocollen en een aantal bijlagen bij het akkoord te wijzigen.
Zoals ook in de toelichting op Hoofdstuk 26 is aangegeven, vindt besluitvorming in
het Gemengd Comité met consensus plaats en worden besluiten niet vastgesteld dan nadat
de vereiste interne procedures voor het nemen van dergelijke besluiten zijn genomen.
De in artikel 30.2, lid 2, opgenomen vereenvoudigde wijzigingsprocedure is niet van
toepassing bij wijziging van de bijlagen I, II en III en de bijlagen bij hoofdstuk
8, 9, 10, en 13, met uitzondering van bijlage 10-A. De hoofdtekst van CETA kan evenmin
worden gewijzigd via deze vereenvoudigde procedure. In die gevallen moet voor de EU
de procedure zoals neergelegd in artikel 218 VWEU worden gevolgd. Voor de nationale
procedure geldt dat wijziging van de bijlagen I, II en III en de bijlagen bij hoofdstuk
8, 9, 10 en 13, met uitzondering van bijlage 10-A, op grond van artikel 7, onderdeel
f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen goedkeuring behoeft,
tenzij het parlement zich terzake de goedkeuring voorbehoudt. De inhoud van deze bijlagen
moet immers worden beschouwd als zijnde van uitvoerende aard ten opzichte van specifieke
bepalingen in de hoofdtekst van het akkoord zelf.
Artikel 30.6 bepaalt dat particulieren geen rechtstreeks beroep op CETA kunnen doen
voor de nationale rechter.
Artikel 30.7 bepaalt dat CETA in werking zal treden op de eerste dag van de tweede
maand nadat partijen (Canada, de Europese Unie en de EU-lidstaten) schriftelijke kennisgevingen
met elkaar hebben uitgewisseld waarin zij verklaren dat aan hun respectievelijke interne
vereisten is voldaan en dat hun respectievelijke interne procedures zijn afgerond,
dan wel op een andere door de partijen overeengekomen datum. Partijen kunnen op grond
van lid 3 in afwachting van de inwerkingtreding (delen van) het akkoord voorlopig
toepassen. De voorlopige toepassing van CETA kan van start gaan vanaf de eerste dag
van de maand volgende op de datum waarop partijen elkaar hierover, conform hun interne
voorschriften en procedures, in kennis hebben gesteld. In deze kennisgeving kunnen
partijen ook aangeven welke bepalingen zij niet voorlopig zullen toepassen. Van de
kant van de EU en haar lidstaten zal CETA enkel voorlopig worden toegepast door de
EU en de reikwijdte daarvan is vastgelegd in Raadsbesluit 2017/38. De EU kan geen
(delen van) bepalingen voorlopig toepassen waarvoor de EU geen bevoegdheid heeft.
Het zal dus de EU zijn die een kennisgeving met betrekking tot de voorlopige toepassing
aan Canada zal sturen. De EU of Canada kan de voorlopige toepassing beëindigen door
een schriftelijke kennisgeving aan de andere partij. Deze beëindiging gaat in op de
eerste dag van de tweede maand na deze kennisgeving.
Conform artikel 30.8 bevat bijlage 30-A bestaande bilaterale investeringsovereenkomsten
tussen EU-lidstaten en Canada die worden beëindigd met ingang van de datum van inwerkingtreding
van CETA. Nederland heeft geen bilaterale investeringsovereenkomst met Canada.
Artikel 30.9 stelt dat een partij (de EU of Canada) de overeenkomst kan opzeggen via
een schriftelijke kennisgeving. De overeenkomst zal worden beëindigd 180 na dagen
na de datum van deze kennisgeving. De bepalingen in hoofdstuk 8 zullen nog 20 jaar
na beëindiging van het akkoord van kracht blijven voor investeringen die voor de datum
van beëindiging zijn gemaakt. Deze bescherming geldt niet gedurende de periode van
voorlopige toepassing.
III. Een ieder verbindende bepalingen
Uit artikel 30.6 volgt dat het akkoord geen een ieder verbindende bepalingen bevat
in de zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan rechtssubjecten rechtstreeks
rechten toekennen of plichten opleggen.
IV. Koninkrijkspositie
Het handelsakkoord zal wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden alleen voor het
Europese deel van Nederland gelden. De geografische reikwijdte van CETA is, waar het
de EU-partij betreft, vastgelegd in artikel 1.3, onderdeel b, dat de reikwijdte beperkt
tot «de grondgebieden waarop Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende
de Werking van de Europese Unie worden toegepast». Op grond van artikel 52, lid 2,
VEU en artikel 355, lid 2, VWEU en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie
vallen de Landen en Gebieden Overzee (in casu de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en daarnaast Bonaire, Sint Eustatius en
Saba) buiten dat toepassingsbereik.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Stemmingsuitslagen
Aangenomen (Hoofdelijk 72-69) via hoofdelijk stemming
Fracties | Zetels | Kamerlid | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|---|
VVD | 32 | Aartsen, A.A. (Thierry) | Voor | |
Becker, B. | Voor | |||
Bosch van den, A. | Voor | |||
Bosman, A. | Voor | |||
Dijkhoff, K.H.D.M. | Voor | |||
Dijkstra, R.J. (Remco) | Voor | |||
El Yassini, Z. | Voor | |||
Gent van, T. | Voor | |||
Harbers, M.G.J. | Voor | |||
Heerema, R.J. (Rudmer) | Voor | |||
Hermans, S.T.M. | Voor | |||
Koerhuis, D.A.N. | Voor | |||
Koopmans, S.M.G. | Niet deelgenomen | |||
Laan-Geselschap, A.J.M. | Voor | |||
Linde van der, R.E. | Voor | |||
Lodders, W.J.H. | Voor | |||
Middendorp, J. | Voor | |||
Mulder, A. (Anne) | Voor | |||
Nijkerken-de Haan, C.N.A. | Voor | |||
Regterschot, K. | Voor | |||
Smals, B.M.G. | Voor | |||
Tellegen, O.C. | Voor | |||
Tielen, J.Z.C.M. | Voor | |||
Veldman, H.S. | Voor | |||
Vries de, A. (Aukje) | Voor | |||
Weverling, A. | Voor | |||
Wiersma, A.D. | Voor | |||
Wijngaarden van, J. | Voor | |||
Wout van 't, B. | Voor | |||
Wörsdörfer, M. | Voor | |||
Yesilgöz-Zegerius, D. | Voor | |||
Ziengs, E. | Voor | |||
PVV | 20 | Aalst van, R.R. | Tegen | |
Agema, M. | Tegen | |||
Beertema, H.J. | Tegen | |||
Bosma, M. (Martin) | Tegen | |||
Dijck van, A.P.C. (Tony) | Tegen | |||
Dijk van, E. (Emiel) | Tegen | |||
Graaf de, M. | Tegen | |||
Graus, D.J.G. | Tegen | |||
Helder, L.M.J.S. | Tegen | |||
Jansen, C.A. | Tegen | |||
Jong de, L.W.E. | Niet deelgenomen | |||
Kops, A. | Tegen | |||
Madlener, B. | Tegen | |||
Maeijer, V. | Tegen | |||
Markuszower, G. | Tegen | |||
Mulder, E. (Edgar) | Tegen | |||
Popken, G.J.F. | Niet deelgenomen | |||
Roon de, R. | Tegen | |||
Weerdenburg van, V.D.D. | Tegen | |||
Wilders, G. | Tegen | |||
CDA | 19 | Amhaouch, M. | Voor | |
Berg van den, J.A.M. | Voor | |||
Dam van, C.J.L. | Voor | |||
Geluk-Poortvliet, L.W.D. | Voor | |||
Geurts, J.L. | Voor | |||
Heerma, P.E. (Pieter) | Voor | |||
Helvert van, M.J.F. | Niet deelgenomen | |||
Kuik, A. | Voor | |||
Martels von, M.R.H.M. | Voor | |||
Molen van der, H. | Voor | |||
Mulder, A.H. (Agnes) | Voor | |||
Omtzigt, P.H. | Voor | |||
Palland, H.M. | Voor | |||
Peters, W.P.H.J. (René) | Voor | |||
Postma, W.L. | Voor | |||
Rog, M.R.J. | Voor | |||
Ronnes, H.A.G. | Voor | |||
Slootweg, E.J. | Niet deelgenomen | |||
Toorenburg van, M.M. | Voor | |||
D66 | 19 | Belhaj, S. | Voor | |
Bergkamp, V.A. | Voor | |||
Beukering-Huijbregts van, M.J.T. | Voor | |||
Boer den, M.G.W. | Voor | |||
Bouali, A. | Voor | |||
Diertens, A.E. | Voor | |||
Dijkstra, P.A. (Pia) | Niet deelgenomen | |||
Eijs van, J.M. | Voor | |||
Groot de, T.C. | Voor | |||
Groothuizen, M. | Voor | |||
Jetten, R.A.A. | Voor | |||
Meenen van, P.H. | Voor | |||
Paternotte, J.M. | Voor | |||
Schonis, R.A.J. | Voor | |||
Sienot, M.F. | Voor | |||
Sjoerdsma, S.W. | Voor | |||
Sneller, J.C. | Voor | |||
Verhoeven, K. | Voor | |||
Weyenberg van, S.P.R.A. | Voor | |||
GroenLinks | 14 | Berge van den, C.N. | Tegen | |
Bromet, L. | Tegen | |||
Buitenweg, K.M. | Tegen | |||
Diks, L.I. | Tegen | |||
Ellemeet, C.E. | Tegen | |||
Klaver, J.F. | Tegen | |||
Kröger, S.C. | Tegen | |||
Lee van der, T.M.T. | Tegen | |||
Ojik van, A. (Bram) | Tegen | |||
Renkema, W.J.T. | Tegen | |||
Smeulders, P.H.M. | Tegen | |||
Snels, B.A.W. | Niet deelgenomen | |||
Westerveld, E.M. | Tegen | |||
Özütok, N. | Tegen | |||
SP | 14 | Alkaya, M.Ö. | Tegen | |
Beckerman, S.M. | Tegen | |||
Dijk van, J.J. (Jasper) | Tegen | |||
Futselaar, F.W. | Tegen | |||
Gerven van, H.P.J. | Tegen | |||
Hijink, H.P.M. | Tegen | |||
Karabulut, S. | Tegen | |||
Kent van, B. | Tegen | |||
Kwint, J.P. | Tegen | |||
Laçin, C. | Tegen | |||
Leijten, R.M. | Tegen | |||
Marijnissen, L.M.C. | Tegen | |||
Nispen van, M. | Tegen | |||
Raak van, A.A.G.M. | Tegen | |||
PvdA | 9 | Arib, K. | Tegen | |
Asscher, L.F. | Tegen | |||
Dijk van, G.J. (Gijs) | Tegen | |||
Hul van den, K.A.E. | Tegen | |||
Kerstens, J.W.M. | Tegen | |||
Kuiken, A.H. | Tegen | |||
Moorlag, W.J. | Tegen | |||
Nijboer, H. | Tegen | |||
Ploumen, E.M.J. (Lilianne) | Tegen | |||
ChristenUnie | 5 | Bruins, E.E.W. | Voor | |
Dik-Faber, R.K. (Carla) | Voor | |||
Graaf van der, S.J.F. | Voor | |||
Segers, G.J.M. | Voor | |||
Voordewind, J.S. | Voor | |||
50PLUS | 4 | Brenk van, C.M. | Niet deelgenomen | |
Krol, H.C.M. | Tegen | |||
Otterloo van, G.J.P. | Niet deelgenomen | |||
Sazias, L. | Tegen | |||
PvdD | 4 | Esch van, E.M. (Eva) | Tegen | |
Ouwehand, E. | Tegen | |||
Raan van, L. | Tegen | |||
Wassenberg, F.P. | Tegen | |||
DENK | 3 | Azarkan, F. | Tegen | |
Kuzu, T. | Tegen | |||
Öztürk, S. | Tegen | |||
SGP | 3 | Bisschop, R. | Tegen | |
Staaij van der, C.G. | Tegen | |||
Stoffer, C. | Tegen | |||
FVD | 2 | Baudet, T.H.P. | Tegen | |
Hiddema, T.U. | Tegen | |||
Van Haga | 1 | Haga van, W.R. | Voor | |
Van Kooten-Arissen | 1 | Kooten-Arissen van, F.M. (Femke) | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.